5.3 Passende beoordeling
Rondom het plangebied Scheerwolde bevindt zich een aantal aangewezen beschermde Natura-2000 gebieden. Omdat een significant negatief effect op voorhand niet uit te sluiten is van, is een passende beoordeling uitgevoerd. In de passende beoordeling komen alleen de vanuit de Natuurbeschermingswet beschermde waarden aan bod. In de omgeving van het plangebied liggen geen beschermde natuurmonumenten, zodat de vanuit de Natuurbeschermingswet beschermde waarden beperkt zijn tot de Natura 2000-waarden waarvoor instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd.
Een belangrijk deel van de potentiële beïnvloeding van beschermde natuurwaarden is het gevolg van veranderingen in de hydrologie en/of van de oppervlaktewaterkwaliteit. Daarom spelen de veranderingen in hydrologie en oppervlaktewaterkwaliteit een grote rol in deze passende beoordeling.De relatie tussen vegetaties, oppervlaktewater en grondwater bepaalt hoe vegetaties, en daarmee habitattypen en biotopen voor beschermde soorten, reageren op de verwachtte veranderingen.
5.3.1 Effecten op habitattypen
-
1. De voorgenomen herinrichting kan leiden tot hydrologische veranderingen in de Natura 2000-gebieden Weerribben en Wieden, maar deze zal waarschijnlijk geen negatief effect hebben op de oppervlaktewaterkwaliteit in deze gebieden.
-
2. Negatieve effecten op habitattypen door hydrologische veranderingen als gevolg van de voorgenomen herinrichting kunnen niet worden uitgesloten. Deze mogelijke effecten zijn het gevolg van door het hydrologische model berekende grondwaterstanddalingen, toename van infiltratie, en afname van infiltratie. Afname van infiltratie kan alleen in trilvenen op drijvende kraggen leiden tot negatieve effecten.
-
3. Hoewel negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten, is ook geenszins zeker dat ze zullen optreden. Door onzekerheden rond de hydrologische modelberekeningen, de huidige hydrologische toestand van de habitattypen, het al dan niet drijven van kraggen en de vegetatiesamenstelling van de habitattypen zijn er duidelijk onzekerheden rond de effectbeoordeling. Zo kan in een aantal gevallen een negatief effect niet worden uitgesloten omdat geen informatie beschikbaar is over de vegetatiesamenstelling van het habitattype; e.g. Ruigten en zomen in Achter de Kerk. Soms kan een negatief effect niet worden uitgesloten terwijl de vegetatie waarschijnlijk niet tot het betreffende habitattype behoort; e.g. Blauwgraslanden in Woldakkers. En soms is onduidelijk of een effect als negatief beschouwd moet worden; e.g. mogelijke verschuiving van Veenmosrietlanden naar Trilvenen in De Kampen.
-
4. Vanwege deze onzekerheden in de beoordeling is aanbevolen de effecten van de herinrichting te monitoren. Deze monitoring moet meer zekerheid geven over verandering van de hydrologie en de oppervlaktewaterkwaliteit, en hoe dit doorwerkt in de habitattypen. Mochten onverwachte negatieve effecten optreden dan worden deze gesignaleerd middels de monitoring, zodat de oorzaak van de effecten weggenomen kan worden.
-
5. Bij het bepalen van mogelijk negatieve effecten op de habitattypen is deze passende beoordeling uitgegaan van een worst case-benadering. Het is te verwachten, dat de optredende effecten in de praktijk minder groot zullen zijn dan hier beschreven.
-
6. Vrijwel alle mogelijke negatieve effecten op habitattypen kunnen worden gemitigeerd met voorgestelde maatregelen. Deze maatregelen zijn gericht op het compenseren van extra infiltratie door meer oppervlaktewater aan te voeren. Hiermee kan echter niet worden gecompenseerd voor vermindering van de infiltratie in trilvenen op drijvende kraggen (wat kan leiden tot verzuring). Dit speelt een rol in één deelgebied van de Weerribben, te weten de Woldakkers. Hier blijft dus een mogelijk negatief effect op habitattype Trilvenen over, maar het is hier wel de vraag of de vegetatie wel tot het habitattype behoort.
-
7. De mogelijke verschuiving van Veenmosrietlanden naar Trilvenen in De Kampen is eveneens mede het gevolg van verminderde infiltratie. Hier is het echter vooral de vraag of de vegetatie in de huidige situatie niet al beter als Trilveen aangemerkt had kunnen worden? We beschouwen dit punt niet als een negatief effect van de inrichtingsmaatregelen.
5.3.2 Effecten op soorten
-
1. Er zijn geen negatieve effecten te verwachten op de aquatische soorten, omdat de oppervlaktewaterkwaliteit niet achteruit gaat en omdat de staat van instandhouding van populaties van deze soorten binnen het plangebied van de herinrichting niet in gevaar komt.
-
2. Er zullen geen negatieve effecten op moerasbroedvogels optreden, omdat het leefgebied van deze soorten niet wordt aangetast door de hydrologische veranderingen in de Natura 2000-gebieden.
-
3. De herinrichting voorziet in omzetting van landbouwgronden naar natuur. Daardoor gaat de geschiktheid van deze nieuwe natuurgebieden als ganzenfoerageergebied achteruit, maar in de Natura 2000-gebieden en hun directe omgeving blijft ruimschoots voldoende draagkracht voor foeragerende ganzen over.
-
4. Ten aanzien van de Groenknolorchis is geconcludeerd dat ze binnen de hydrologisch beïnvloede gebieden alleen voorkomt in trilvenen in Achter de Kerk, en dat het effect op deze soort overeenkomt met het effect op habitattype Trilvenen. In Achter de Kerk is na mitigatie geen negatief effect op trilvenen te verwachten, zodat ook geen effect op de Groenknolorchis optreedt.
-
5. Ook voor Geel schorpioenmos komen de effecten op de soort overeen met de effecten op habitattype Trilvenen. Geel schorpioenmos komt niet voor in de Weerribben en is niet bekend uit de hydrologisch beïnvloede delen van de Wieden. Daarom zal geen negatief effect op deze soort optreden.