direct naar inhoud van 4.2 Rijksbeleid en Europees beleid
Plan: Buitengebied - Landinrichting Wetering-West
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1708.BGBWeteringWest-VA01

4.2 Rijksbeleid en Europees beleid

4.2.1 Verdrag van Malta

In 1992 ondertekenden de ministers van de landen aangesloten bij de Raad van Europa een verdrag ter bescherming van het archeologisch erfgoed. Dit gebeurde in de stad Valetta, op het eiland Malta en staat daardoor bekend als het 'Verdrag van Malta'. Hierin wordt onder andere vastgelegd dat (voor)onderzoek naar mogelijke archeologische overblijfselen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen verplicht is. Eventueel aangetroffen vindplaatsen dienen hierbij zoveel mogelijk te worden geconserveerd.

4.2.2 Europese Kaderrichtlijn Water

Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Deze richtlijn moet er voor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is. De gewenste verbetering van de kwaliteit van de watersystemen dient onder andere gestalte te krijgen door middel van het aanpakken van lozingen, het bevorderen van duurzaam watergebruik en het verminderen van grondwaterverontreinigingen. De KRW schrijft voor dat er in 2009 voor alle stroomgebieden apart beheerplannen bestaan. Deze zijn thans nog niet beschikbaar.

4.2.3 Nota ruimte

Op 17 mei 2005 en 17 januari 2006 hebben respectievelijk de Tweede en Eerste Kamer ingestemd met deel 4 van de Nota Ruimte 'Ruimte voor ontwikkeling'. Met de bekendmaking op 27 februari 2006 in de Staatscourant is de Nota Ruimte formeel in werking getreden. De Nota Ruimte is een strategische nota op hoofdlijnen, waarin het nationaal ruimtelijk beleid zoveel mogelijk is ondergebracht. Uitwerkingen van deze Nota zijn onder andere de Nota Mobiliteit, de Agenda Vitaal Platteland en het Actieprogramma Cultuur en Ruimte.

In de Nota Ruimte gaat het om inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van het (Rijks)beleid aangegeven, waarbij de ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland (RHS) een belangrijke rol speelt. Een van de speerpunten van dat beleid is dat het Rijk zich, meer dan voorheen, richt op gebieden en netwerken die van nationaal belang zijn. Daar naast wordt meer ruimte gegeven aan lagere overheden, maatschappelijke organisaties, marktpartijen en burgers. Het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet' is hierbij een belangrijk uitgangspunt.

De vier hoofdthema's in de Nota Ruimte zijn:

  • versterking van de economie en concurrentiepositie;
  • bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
  • aansluiting op internationale infrastructuur;
  • waarborging van de veiligheid.

Een belangrijk uitgangspunt van de Nota Ruimte is bundeling van verstedelijking, economische activiteiten en infrastructuur in de stedelijke regio's. Dit betekent dat nieuwe bebouwing voor deze functies grotendeels geconcentreerd tot stand komt. Dat wil zeggen in bestaand bebouwd gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde gebied of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten. Daarnaast betekent de nota Ruimte een voortzetting van het rijksbeleid ten aanzien het realiseren van de ecologische hoofdstructuur alsmede het beschermen van Vogel- en Habitatrichtlijngebieden.

4.2.4 Vierde Nota Water

Het Ministerie van Verkeer en Waterstaat heeft in december 2002 de nota 'Anders omgaan met water. Waterbeleid in de 21e eeuw' gepresenteerd. Zorg over toenemend hoogwater, wateroverlast en de versnelde stijging van de zeespiegel zijn aanleiding geweest om anders om te gaan met water, teneinde een veilig en bewoonbaar Nederland te behouden. Vergroting van de veiligheid door meer ruimte voor water uit de grote rivieren te creëren en het reduceren van grondwateroverlast zijn belangrijke speerpunten in deze nota. Daarnaast is de watertoets geïntroduceerd als criterium bij de beoordeling van nieuwe ruimtelijke plannen.

4.2.5 Monumentenwet 1988

Cultuurhistorische objecten die zeldzaam of schaars zijn en die voor mensen in hoge mate het beeld van Nederland bepalen, worden aangewezen als monumenten. In de Monumentenwet 1988 is vastgelegd hoe monumenten van bouwkunst en archeologie en stads- en dorpsgezichten moeten worden beschermd. De Monumentenwet 1988 is het belangrijkste instrument voor de bescherming van het cultuurhistorisch erfgoed in Nederland. In 2009 is deze wet herzien met betrekking tot de gewijzigde taken van de verschillende overheden.

4.2.6 Natuurbeschermingswet

Op 1 oktober 2005 is de nieuwe Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Deze wet heeft als doel het beschermen en in stand houden van bijzondere gebieden (Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten) in Nederland. De Natura 2000-gebieden bestaan uit Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. De Vogelrichtlijngebieden zijn aangewezen voor de bescherming van bepaalde vogelsoorten (kwalificerende soorten). Kwalificerende soorten zijn soorten waarvan geregeld meer dan 1% van de biogeografische populatie in het gebied verblijft of waarvoor het gebied tot de vijf belangrijkste gebieden in Nederland behoort. De Habitatrichtlijngebieden zijn aangemeld voor het beschermen van habitattypen (natuurtypen) waarvoor Europa op wereldschaal een bijzondere verantwoordelijkheid draagt. Samen vormen deze gebieden het Europese Natura 2000-netwerk.

Voor de Natura 2000-gebieden zijn instandhoudingsdoelstellingen vastgesteld of in voorbereiding. Hierin staat omschreven wat de doelen zijn met betrekking tot het oppervlakte en de kwaliteit van de habitattypen. Voor sommige doelen betreft dat behoud van oppervlakte en kwaliteit. Maar ook uitbreiding van oppervlakte en verbetering van kwaliteit of een combinatie daarvan zijn mogelijkheden. Nieuwe ontwikkelingen mogen geen negatief effect hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van de habitattypen en soorten en in het plan-MER moeten deze getoetst worden aan de Natuurbeschermingswet 1998. Op grond van de voorgenomen activiteiten en de ligging van Natura 2000-gebieden kunnen significante effecten op de instandhoudingsdoelen van deze gebieden niet uitgesloten worden. De Natuurbeschermingswet schrijft in deze gevallen een passende beoordeling voor.

4.2.7 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet is sinds 25 mei 1998 van kracht. In deze wet zijn (nagenoeg) alle van nature in het wild voorkomende vogels, zoogdieren, reptielen en amfibieën beschermt. Daarnaast zijn er selectieve lijsten van beschermde planten, vissen, vlinders en ongewervelde dieren. De beschermde soorten en hun nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen mogen niet opzettelijk worden verstoord of vernietigd. Plannen en ontwikkelingen kunnen pas aan de Flora- en faunawet getoetst worden op het moment dat de exacte ingreep min of meer bekend is.

4.2.8 Wet bodembescherming

De Wet bodembescherming (1986) richt zich op het voorkomen en bestrijden van bodemverontreiniging en op sanering van bestaande bodemverontreiniging.

De kern van de wet wordt gevormd door de algemene bepalingen voor de bescherming van de bodem. Daarin is onder andere een verplichting opgenomen voor ieder die op of in de bodem handelingen verricht en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen de bodem kan worden verontreinigd of aangetast, om alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd, teneinde die verontreiniging of aantasting te voorkomen, dan wel indien die verontreiniging of aantasting zich voordoet, de verontreiniging of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken.

Een ander belangrijk deel van de wet wordt gevormd door de bepalingen voor de aanpak van bodemverontreiniging.

4.2.9 Standpunt 'Anders omgaan met water'

De Vierde nota waterhuishouding beschrijft de hoofdlijnen van het rijksbeleid voor de waterhuishouding. Hoofddoelstelling is 'het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het instandhouden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd'. Hierbij zijn van belang:

  • Ruimte voor gebiedsgericht beleid (o.a. duurzaam stedelijk waterbeheer).
  • Terugdringen van verdroging.
  • Waterbodemproblematiek in relatie tot verontreiniging van het oppervlaktewater met diffuse bronnen.
4.2.10 Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan (NWP) is het rijksplan voor het waterbeleid. Het NWP beschrijft de maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

4.2.11 Waterwet

In de Waterwet zijn de volgende voormalige waterbeheerwetten samengevoegd:

  • Wet op de waterhuishouding;
  • Wet verontreiniging oppervlaktewateren;
  • Wet verontreiniging zeewater;
  • Grondwaterwet;
  • Wet droogmakerijen en indijkingen;
  • Wet op de waterkering;
  • Wet beheer rijkswaterstaatswerken (de 'natte' delen daarvan);
  • Waterstaatswet 1900 (het 'natte' gedeelte ervan).

De Waterwet vormt de basis voor normen die aan watersystemen kunnen worden gesteld. De Waterwet maakt het mogelijk om normen te stellen voor watersystemen ter voorkoming van onaanvaardbare wateroverlast. Hiermee wordt de bestaande praktijk van peilbesluiten of streefpeilen voortgezet. Een waterpeil heeft door het grondgebruik een sterke relatie met de ruimtelijke ordening. In situaties van watertekorten geeft de Waterwet de mogelijkheid de ene functie boven de andere te laten prevaleren (de verdringingsreeks). Ook geeft de Waterwet normen voor de bergings- of afvoercapaciteit van regionale watersystemen. Het regionale watersysteem dient zo te worden ingericht, dat bij hoog water voldoende water kan worden geborgen of afgevoerd.

De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de watersysteembenadering centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. Dit komt tot uitdrukking in relaties met beleidsterreinen als natuur, milieu en ruimtelijke ordening.

4.2.12 Wet Inrichting Landelijk Gebied

In 2005 hebben rijk, provincies, gemeenten en waterschappen overeenstemming bereikt over het ontwerp van de Wet Inrichting Landelijk Gebied (WILG). De WILG is op 1 januari 2007 in werking getreden. De WILG omvat twee delen: het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) en het instrument landinrichting.

In het ILG wordt ingegaan op de totstandkoming van het rijksmeerjarenprogramma, de provinciale meerjarenprogramma's en vervolgens op de overeenkomsten die tussen het rijk en de afzonderlijke provincies worden gesloten. De wet gaat tevens in op de financieringsconstructie tussen rijk en provincies, en de wijze waarop het rijk haar middelen ter beschikking stelt aan de provincies. Tot slot wordt ingegaan op de uitvoering van de gesloten overeenkomsten. Dit deel van de wet heeft betrekking op de wijze waarop rijk en provincies met elkaar omgaan gedurende de contractperiode en op de verantwoording na afloop.

Het instrument landinrichting biedt provincies de mogelijkheid om, indien rijks- en provinciale doelen niet op vrijwillige basis te realiseren zijn, met overheidsbesluiten werken uit te voeren en een daarmee samenhangende herverkaveling te realiseren. Het betreft een nieuw inrichtingsinstrument ter vervanging van de Landinrichtingswet 1985. Het deel landinrichting van de WILG is grotendeels aan de Reconstructiewet Concentratiegebieden ontleend; de Reconstructiewet is dan ook met de inwerkingtreding van de WILG op dit onderdeel ingetrokken.