direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Jozef te Budel
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1706.WPBDL0049-VAS1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op de locatie Dr. Kuyperstraat 26 in Budel is de voormalige basisschool De Kleine Wereld aanwezig. De initiatiefnemer van het plan is voornemens om het voormalig schoolgebouw te slopen en een appartementengebouw met maximaal 18 middeldure huurappartementen te realiseren.

Het realiseren van de beoogde appartementen is niet direct toegestaan conform de geldende regels uit het bestemmingsplan ‘Budel en Budel-Dorplein'. In het bestemmingsplan is voor dit perceel echter een gebiedsaanduiding ‘wetgevingszone – wijzigingsgebied 2’ opgenomen, die het realiseren van nieuwe woningen onder bepaalde voorwaarden wel toelaat. Om gebruik te maken van deze wijzigingsbevoegdheid is het opstellen van een wijzigingsplan met bijbehorende onderzoeken nodig. Voorliggend document voorziet hierin.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen in een woonwijk aan de Dr. Kuyperstraat in Budel (gemeente Cranendonck). Het plangebied wordt begrensd door woonpercelen aan de Dokter Kuyperstraat aan de west-, noord- en oostzijde en door de Monseigneur Zwijsenlaan en de speeltuin aan de zuidzijde. Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven met een gele omlijning. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit wijzigingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.WPBDL0049-VAS1_0001.jpg"

Figuur 1.1: Globale ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.WPBDL0049-VAS1_0002.jpg"

Figuur 1.2: Begrenzing plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Het plangebied valt onder de werking van het bestemmingsplan 'Budel en Budel-Dorplein', vastgesteld op 20 juli 2021. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven. Het plangebied is daarop met een rode omlijning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.WPBDL0049-VAS1_0003.jpg"

Figuur 1.3: Uitsnede verbeelding Budel en Budel-Dorplein

Het plangebied heeft in dit bestemmingsplan de bestemming 'Maatschappelijk' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Er is een bouwvlak opgenomen waar een maximum bebouwingspercentage van 100% geldt. De maximum goot- en bouwhoogte bedraagt respectievelijk 7 en 12 meter.

De planontwikkeling past ruimtelijk niet direct binnen het bestemmingsplan, aangezien de beoogde appartementen niet passen binnen de bestemming 'Maatschappelijk' en buiten het bouwvlak gepland zijn. In het bestemmingsplan is voor dit perceel echter een gebiedsaanduiding ‘wetgevingszone – wijzigingsgebied 2’ opgenomen, die het realiseren van nieuwe woningen onder bepaalde voorwaarden wel toelaat:

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.WPBDL0049-VAS1_0004.jpg"

Om gebruik te maken van deze wijzigingsbevoegdheid dient in een wijzigingsplan te worden aangetoond dat er aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan. In de volgende hoofdstukken zal dit worden aangetoond.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 waarin een beschrijving van het plan is opgenomen. De daaropvolgende hoofdstukken vormen de verantwoording van de ontwikkeling die dit wijzigingsplan mogelijk maakt. In hoofdstuk 3 wordt het Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 4 wordt inzicht gegeven in diverse planologische aspecten die van belang zijn voor het voorliggende wijzigingsplan. In hoofdstuk 5 is de juridische toelichting op de planopzet gegeven. In de laatste twee hoofdstukken komen de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Toetsingskader

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 door de minister toegezonden aan de Tweede Kamer. De NOVI geeft richting aan de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in Nederland tot 2050. De ruimte in Nederland is schaars en het maken van keuzes is noodzakelijk om ervoor te zorgen dat Nederland over 30 jaar nog steeds een prettig, veilig en gezond land is om in te wonen, te werken en te recreëren. Het Rijk benadrukt dat gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk samen verantwoordelijk zijn voor de fysieke leefomgeving en streeft ernaar om opgaven als één overheid samen met de samenleving op te pakken. De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties en met meer regie vanuit het Rijk.

Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland in de komende jaren flink veranderen. De NOVI biedt een perspectief om deze opgaven op te pakken met oog voor de omgevingskwaliteit: het samenspel van ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Daarbij wordt telkens uitgegaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. Sommige belangen overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en worden als nationaal belang gezien. In de NOVI zijn 21 nationale belangen benoemd. De NOVI richt zich op de ontwikkelingen waar meerdere nationale belangen en opgaven bij elkaar komen en waar keuzes moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Waar de opgaven vragen om een integrale benadering, komen deze samen in vier prioriteiten:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. sterke en gezonde steden en regio’s;
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om richting te geven aan het afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering worden in het nationale omgevingsbeleid drie afwegingsprincipes gehanteerd:

  • 1. combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • 3. afwentelen wordt voorkomen

Op basis van de vier prioriteiten en de drie afwegingsprincipes zijn in de NOVI beleidskeuzes gemaakt. Daarbij is ook aangegeven welke beleidskeuzes verder zullen worden uitgewerkt in programma’s.

Toetsing en conclusie

De NOVI is een omgevingsvisie op nationaal niveau en bevat geen concreet beleid dat direct van belang is voor dit wijzigingsplan.

2.1.2 Besluit en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening

Toetsingskader

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de bijbehorende regeling (Rarro) vormen de juridische vertaling van de kaderstellende uitspraken en bevatten regels ter bescherming van de nationale belangen. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen, zodat ze doorwerken tot het niveau van de lokale besluitvorming.

Toetsing en conclusie

Voor het plangebied gelden op grond van het Barro en de Rarro geen bijzondere regelingen waar rekening mee moet worden gehouden.

2.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is de ladder voor duurzame verstedelijking als motiveringseis opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Doel van de ladder is het stimuleren van zuinig ruimtegebruik door te komen tot een optimale benutting van de ruimte in het stedelijk gebied en het voorkomen van leegstand. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken.

Per 1 juli 2017 luidt de ladder, zoals opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening, als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Een stedelijke ontwikkeling is volgens artikel 1.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening gedefinieerd als een ‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’.

In het Besluit ruimtelijke ordening is geen ondergrens voor de minimale omvang van een stedelijke ontwikkeling bepaald. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Het kan daarbij zowel om fysiek ruimtebeslag als om de wijziging of toevoeging van functies gaan. De beantwoording van de vraag of een ontwikkeling moet worden aangemerkt als ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’ volgt deels uit jurisprudentie. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van Staten (verder: de Afdeling) beoordeelt aan de hand van de volgende vragen, in onderlinge samenhang bezien, of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling:

1. In hoeverre voorziet het plan, in vergelijking met het voorgaande plan, in een functiewijziging?

2. Welk planologisch beslag op de ruimte maakt het plan mogelijk in vergelijking met het voorgaande plan?

Toetsing

Behoefte

Regionale afspraken

De provincie Noord-Brabant stelde in het verleden jaarlijks de bouwopgave per regio vast. Deze verdeling is gebaseerd op de meest recente prognoses. In de Regionale Agenda Wonen wordt deze opgave jaarlijks geactualiseerd, vastgesteld en verdeeld binnen de verschillende sub-regio's. Cranendonck participeert in de sub-regio A2-gemeenten. Binnen de regio vindt de verdere afstemming van de aantallen en de programmering per gemeente plaats. Uitgangspunt hierbij is goed op elkaar afgestemde woningbouwplannen, in en een divers segment, afgestemd op de vraag per gemeente en op de regio als totaal, met circa 30% vrije ruimte voor toekomstige transformatieplannen. Jaarlijks worden plannen in mei regionaal uitgewisseld om het vervolgoverleg te kunnen voeren. Na actualisatie in 2017 is voor de periode tot 2025 regionaal afgestemd dat in de gemeente Cranendonck circa 700 woningen worden gerealiseerd. Voor de periode tot 2030 is bepaald dat in Cranendonck nog eens 115 woningen worden gerealiseerd. De regionaal afgestemde woningbouwopgave bedraagt daarmee 815 woningen in de periode 2016-2029.

Woningbouwprogramma

In 2019 heeft de gemeenteraad de Uitvoeringsparagraaf van de Structuurvisie geactualiseerd. Dit kader biedt voor het college de basis voor een verdere uitwerking van de behoefte en programmering in een woningbouwprogramma. In deze programmering is de voorgenomen ontwikkeling aan de Dr. Kuyperstraat 26 al opgenomen. In voorliggend wijzigingsplan zijn maixmaal 18 woningen voorzien. Er is dringend behoefte aan woningen voor met name starters en ouderen als gevolg van de lokale huishoudensontwikkeling. Dit plan voorziet in een bijdrage aan de invulling van de kwalitatieve behoefte. Het plan draagt bij aan meer woningen voor één- en tweepersoonshuishoudens.

Bestaand stedelijk gebied

De ontwikkeling vindt plaats binnen het bestaand stedelijk gebied. Het plan is om het voormalig schoolgebouw te slopen en een appartementengebouw te realiseren. Deze inbreidingsopgave sluit aan bij de gedachte voor duurzaam ruimtegebruik en voldoet daarmee aan het tweede afwegingscriterium van de Ladder.

Conclusie

Het plan voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

Provinciale Staten hebben op 14 december 2018 de Brabantse Omgevingsvisie vastgesteld. De omgevingsvisie is opgesteld volgens de uitgangspunten van de nieuwe Omgevingswet (die naar verwachting in 2024 in werking treedt) en beschrijft de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. De provincie streeft in de omgevingsvisie naar het creëren van meerwaarde. Het handelen van de provincie is daarom gericht op het verknopen en verweven van opgaven en het zoeken naar synergie. Daarbij vindt de provincie het belangrijk om vanuit meerdere richtingen naar een ontwikkeling te kijken:

  • Een ‘diepe’ manier van kijken: niet alleen kijken naar effecten op de bovenste laag in het hier en nu, maar de dynamiek en randvoorwaarden betrekken die de onderste lagen meegeven. Kijken op verschillende schaalniveaus en actief benutten van de factor tijd. Hierbij ook kijken naar het verleden, de geschiedenis van de lagen op een plek.
  • Een ‘ronde’ manier van kijken: niet sectoraal kijken, maar combineren van opgaven en kansen zodat ontwikkelingen optimaal bijdragen aan een circulair, sterk en sociaal Brabant, waarin alle Brabanders zich prettig voelen. Kijken vanuit een gebiedsgerichte insteek, naar een balans tussen people, planet en profit.
  • Een ‘brede’ manier van kijken: niet kijken vanuit één gezichtspunt, maar het betrekken van veel partijen, met al hun gezichtspunten, meningen, wensen, ideeën en belangen.

In de omgevingsvisie zijn één basisopgave en vier hoofdopgaven benoemd. De basisopgave is het werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit. De vier hoofdopgaven zijn:

  • werken aan de Brabantse energietransitie;
  • werken aan een klimaatproof Brabant;
  • werken aan Brabant als slimme netwerkstad;
  • werken aan een concurrerende, duurzame economie.

De omgevingsvisie gaat over de hele fysieke leefomgeving, heeft een integraal karakter en bevat geen sectorale beleidsdoelen. Concrete doelen voor bijvoorbeeld natuur, water, veiligheid, milieu, mobiliteit en ruimtelijke kwaliteit staan nog in de bestaande plannen van de provincie, bijvoorbeeld in de Structuurvisie ruimtelijke ordening en het provinciale verkeers- en vervoersplan. De provincie is bezig met het afstemmen van het sectorale beleid op de omgevingsvisie. Dit betekent dat aan de hand van de drie manieren van kijken wordt beoordeeld welke waarden moten worden beschermd en hoe beleid kan worden vormgegeven. Het (sectorale) beleid wordt verder uitgewerkt in programma’s en de op te stellen omgevingsverordening. Hier wordt de komende periode aan gewerkt.

Toetsing en conclusie

De Omgevingsvisie bevat geen concrete beleidsvoornemens die rechtstreeks van toepassing zijn op dit wijzigingsplan. In dit plan is rekening gehouden met het sectorale beleid uit de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant en de Omgevingsverordening Noord-Brabant.

2.2.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Provinciale Staten hebben op 25 oktober 2019 de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Iov) vastgesteld. De Iov is in werking getreden op 5 november 2019 en bevat regels voor de fysieke leefomgeving. Daarnaast is de laatste geconsolideerde versie gepubliceerd op 21 maart 2023. De regels hebben betrekking op ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, bodem en wegen. De Iov heeft de Verordening ruimte Noord-Brabant, de Provinciale milieuverordening, de Verordening natuurbescherming, de Verordening water, de Verordening ontgrondingen en de Verordening wegen vervangen. De Iov is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels uit de voorheen geldende verordeningen zijn gehandhaafd met het daarbij horende beschermingsniveau en dat er in beginsel geen beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd als die rechtstreeks voortvloeien uit vastgesteld beleid, bijvoorbeeld uit de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

Toetsing en conclusie

Het plangebied is in de Iov aangemerkt als stedelijk gebied. Het plan past binnen de regionale woningbouwafspraken. In paragraaf 2.1.3 is de ontwikkeling getoetst aan de regionale behoefte. Hiermee kan worden geconcludeerd dat toepassing wordt gegeven aan duurzame stedelijke ontwikkeling. Voorliggend plan past binnen de regels van de Interim Omgevingsverordening.

2.2.3 Omgevingsverordening Noord-Brabant

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hebben op 16 maart 2022 de Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. De Omgevingsverordening is opgesteld om te voldoen aan de nieuwe Omgevingswet en zal van kracht worden tegelijkertijd met de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Bij het opstellen van de omgevingsverordening zijn de huidige regels in de Interim omgevingsverordening als uitgangspunt gehanteerd. De belangrijkste wijzigingen zijn:

  • Er is aansluiting gezocht bij de opbouw van de rijksregels.
  • Vanwege het vervallen van de Wet bodembescherming zijn nieuwe regels opgenomen om verontreiniging van het grondwater te voorkomen.
  • De aanwijzing van voor verzuring gevoelige kwetsbare gebieden (Wav-kaarten) is vervallen.
  • De rechtstreeks werkende regels voor de ontwikkeling van veehouderij en mestbewerking vervallen. Het voorstel is om die te vervangen door voorbeschermingsregels.
  • De rechtstreeks werkende regels gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening (Wro) zijn vervallen.
  • Er is een attentiezone geluid opgenomen langs provinciale wegen waarbinnen aandacht wordt gevraagd voor het oprichten van geluidgevoelige bebouwing.

Daarnaast is er een aantal wijzigingen doorgevoerd naar aanleiding van nieuwe inzichten:

  • Er zijn regels opgenomen voor een maximale boordiepte voor bodemenergiesystemen.
  • Er zijn regels opgenomen voor grondverzet in grondwaterbeschermingszones, inclusief de toepassing voor PFAS-houdende grond.
  • De regels voor het kappen van houtopstanden zijn aangepast vanwege de Brabantse Bossenstrategie.
  • Omgevingskwaliteit heeft een centrale plek gekregen bij de instructieregels voor het omgevingsplan aan gemeenten. Hierbij is een bouw-sloop regeling vormgegeven en is een ruime maatwerkregeling opgenomen ter versterking van omgevingskwaliteit.
  • De mogelijkheden voor collectieve woonvormen in het buitengebied zijn verruimd.
  • Er zijn wijzigingen doorgevoerd in de gebieden op de kaart die aangeven waar welke regels gelden.

Naast actualisaties zijn er ook gebieden vervallen of samengevoegd.

Toetsing en conclusie

Op de basiskaart van de omgevingsverordening is het plangebied al indicatief aangeduid als stedelijk gebied. In paragraaf 2.1.3 is de ontwikkeling getoetst aan de regionale behoefte en werd geconcludeerd dat toepassing wordt gegeven aan duurzame stedelijke ontwikkeling. De ontwikkeling is in lijn met de omgevingsverordening Noord-Brabant.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie Cranendonck 2024

De gemeenteraad heeft op 7 juli 2015 de Structuurvisie Cranendonck 2024 ‘Landelijke Klasse!’ vastgesteld. In de structuurvisie wordt het ruimtelijk wensbeeld voor Cranendonck tot en met het jaar 2024 beschreven. Aan de hand van de vijf thema’s van de Strategische Visie en het zesde nieuwe thema Ruimtelijke kwaliteiten zijn de ruimtelijke keuzes in themakaarten verwerkt. De structuurvisie bestaat uit drie delen:

  • de structuurvisie: deze geeft het ruimtelijke toekomstbeeld weer.
  • de uitvoeringsparagraaf: dit is de concrete doorvertaling van de structuurvisie. In de uitvoeringsparagraaf is beschreven welke projecten worden uitgevoerd en welke financiële middelen hiervoor beschikbaar zijn. Tevens is een planning opgenomen. De uitvoeringsparagraaf dient ieder jaar opnieuw te worden vastgesteld.
  • het bijlagenboek: in het bijlagenboek zijn alle beleidskaders op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau opgenomen. Tevens zijn documenten uit het proces, zoals de uitgebreide SWOT-analyse en de uitkomst van de rapporten, weergegeven in de bijlagen.

De structuurvisie is het hoofddocument voor alle ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente Cranendonck. De voornaamste doelen voor de structuurvisie zijn:

  • definiëren van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Cranendonck (2012 – 2024);
  • onderbouwen van de programmatische keuzes;
  • bieden van een overzichtelijk algemeen toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen;
  • doorvoeren van Rijks- en provinciaal beleid;
  • onderbouwen van het verhaal van bovenplanse kosten en/of bijdrage ruimtelijke ontwikkeling.

De integratiekaart Structuurvisie Cranendonck geeft het ruimtelijke beleid van de gemeente Cranendonck op hoofdlijnen weer. De integratiekaart sluit aan op het geschetste wensbeeld uit de Strategische Visie en geeft globaal de structuurvisie weer. Hierna wordt per thema de visie voor Soerendonk weergegeven.

Voor het thema Wonen en Leven is in de structuurvisie opgenomen:

‘Cranendonck is een heerlijke plaats om in te wonen en te verblijven. De gemeente zet zich in om te komen tot een rustieke fijne leef- en woonomgeving. Alle zes de kernen moeten hun eigen karakter behouden en waar nodig versterken, dit geldt ook voor de bebouwingsconcentraties in het buitengebied. Stuk voor stuk dragen alle kernen levendigheid uit doordat er altijd wel iets gebeurt en door de aanwezigheid van het grote verenigingsleven. Voor jong en oud zijn er geschikte woningen omdat in iedere kern het woningaanbod gevarieerd is. Hierdoor behoudt Cranendonck haar charme.’

Toetsing en conclusie

Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de integratiekaart weergegeven. Dit wijzigingsplan maakt een woningbouwontwikkeling mogelijk. Dit past binnen de kaders van de Structuurvisie Cranendonck 2024.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.WPBDL0049-VAS1_0005.jpg"

Figuur 3.1: Uitsnede integratiekaart Structuurvisie Cranendonck 2024

2.3.2 Woonvisie 2018 – 2030

De gemeenteraad heeft op 28 januari 2018 de Woonvisie 2018-2030 vastgesteld. De woonvisie biedt een kader voor de verdere uitvoering van woningbouwplannen in de periode 2018-2030. De centrale ambities voor Cranendonck in de periode 2018-2030 zijn als volgt geformuleerd:

  • Wonen in Cranendonck is voor alle inwoners gezond, passend en goed.
  • De bestaande woningvoorraad is uitgangspunt voor de visie. Aandacht wordt gericht op verbetering en transformatie van bestaande locaties naar kwaliteit en invulling die past bij de vraag van de toekomst en inspeelt op stabilisatie van de behoefte.
  • Iedere toevoeging is een kwalitatieve, duurzame aanvulling op de segmenten in een specifieke kern of het buitengebied.

De focuspunten voor wonen in de Woonvisie zijn:

  • 1. Nadruk leggen op het transformeren van bestaande woonvoorraad met aandacht voor het groene, landelijke karakter. Vervangen of splitsen van grote woningen met tuinen is hierbij - onder voorwaarden – een optie. Het grote aantal woningen uit de zestiger en zeventiger jaren vraagt hierbij extra aandacht evenals initiatieven in het buitengebied als mogelijke oplossing voor vrijgekomen agrarische bedrijfslocaties.
  • 2. Inspelen op behoefte aan maatwerk én meer woningen voor één- en tweepersoonshuishoudens. Ook stimuleert en faciliteert Cranendonck initiatieven van inwoners die gericht zijn op langer zelfstandig en/of duurzaam wonen.
  • 3. Nadruk leggen op slim en flexibel bouwen en op ‘meer samen doen vanuit het oogpunt van leefbaarheid’. Een goed voorbeeld zijn de realisatie van gemeenschappelijke woonvormen met een gezamenlijke buitenruimte of ontmoetingsruimte in en rond projecten.
  • 4. Alleen inzetten op nieuwbouw als er behoefte is én deze nieuwbouw kwaliteit en mogelijkheden toevoegt die er nog niet voldoende zijn. Hierbij wordt aangesloten bij het eigen karakter van de kern.
  • 5. Voor transformatie en woningbouwplannen aansluiten bij de uitgangspunten van de Nota Omdenken. Bij woonomgeving wordt telkens uitgegaan van zowel het stedelijk als landelijk gebied.

Toetsing en conclusie

Dit plan voorziet in de realisatie van 18 appartementen. Het plan draagt bij aan meer woningen voor één- en tweepersoonshuishoudens. De woningbouw die met dit wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt past binnen de uitgangspunten van de Woonvisie 2018 – 2030.

2.3.3 Nota Duurzaamheid 2020-2024

De gemeenteraad heeft in december 2019 de Nota Duurzaamheid 2020-2024 vastgesteld. Het doel is dat de gemeente klimaatneutraal is in 2050, wat betekent dat de activiteiten in de gemeente geen negatieve invloed hebben op de leefomgeving. Als tussenstap gelden de doelstellingen energieneutraal wonen in 2030 en een CO2-neutrale gemeentelijke organisatie in 2030.

De doelstelling is breed en is vertaald naar doelstellingen per thema. De thema’s zijn:

  • energietransitie;
  • materiaaltransitie;
  • klimaatadaptatie;
  • biodiversiteit;
  • schone leefomgeving;
  • duurzaam samen leven (welzijn).

In de nota duurzaamheid zijn naast doelstellingen ook concrete acties voor de komende jaren geformuleerd. De acties sluiten aan bij landelijke wet- en regelgeving en dragen voortvarend bij aan afspraken uit het klimaatakkoord van Parijs. Het zwaartepunt ligt de komende jaren vooral op de Regionale Energie Strategie (RES), energiebesparing, duurzame opwekking van energie en de warmtetransitie. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden ontwikkeld met het oog op de doelstellingen uit de nota. Dit betekent dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen duurzaam en ten minste energieneutraal worden ingericht.

Toetsing en conclusie

De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats binnen het bestaand bebouwd gebied, door herontwikkeling of invulling van open plekken. Daarmee is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Nieuwe woningen worden op basis van de huidige wetgeving gasloos uitgevoerd.

2.3.4 Klimaatvisie Klimaatbestendig Cranendonck

Klimaatadaptatie en het bewustzijn van het veranderende klimaat zijn zeer belangrijk en behoren veel aandacht te krijgen. Om hittestress, droogte en wateroverlast tegen te gaan is het belangrijk om de woonomgeving in de dorpskernen te vergroenen. Meer groen maakt de omgeving ook aantrekkelijker, zodat het voor iedereen aangenamer wordt om er te wonen.

Tet thema ‘klimaat’ staat nog niet bij iedereen op de agenda. Daarbij is er een wisselend beeld over de meerwaarde van groen. Toch ervaren veel mensen in de gemeente Cranendonck wateroverlast, mede door de toenemende verharding. De inrichting van de openbare ruimte biedt kansen om stappen te zetten tegen hittestress, wateroverlast en droogte.

In de klimaatvisie wordt beschreven hoe klimaatbestendig gemeente Cranendonck is. Om hier een idee van te krijgen zijn voor de thema’s hitte, droogte, wateroverlast en waterveiligheid kaarten gemaakt waarop zichtbaar is of we in de toekomst problemen kunnen verwachten en waar deze probleemgebieden liggen. De themakaarten geven inzicht in de impact van het veranderende klimaat en waar en hoe kwetsbaar Cranendonck is. Daarnaast is een klimaatagenda opgenomen. De klimaatagenda bevat een overzicht van maatregelen en acties die passen bij de geformuleerde visie. De agenda geeft concreet aan hoe in te spelen op de gevolgen van klimaatverandering. Op deze manier wordt bijgedragen aan een klimaatbestendig Cranendonck.

Toetsing en conclusie

Het voornemen bestaat om het voormalig schoolgebouw te slopen en een appartementengebouw te realiseren. De verharding neemt af ten opzichte van de huidige situatie. Ter plaatse van de parkeerplaatsen en de rijloper tussen parkeerplaatsen zijn grasstenen beoogd. In het plangebied is waterberging voorzien. Daarnaast wordt het gebouw op een duurzame manier gerealiseerd. Op het dak worden zonnepanelen geplaatst. Voorliggend bestemmingsplan is daarmee in overeenstemming met de klimaatvisie.

2.3.5 Beleidsnota Omdenken in Cranendonck

Op 22 juni 2016 heeft de gemeenteraad de beleidsnota ‘Omdenken in Cranendonck’ vastgesteld.

Bij het realiseren van nieuwe woningen is niet slechts de kwantitatieve opgave, maar met name de kwalitatieve opgave van belang: niet alleen het aantal, maar ook het type woningen moet aansluiten bij de woningbehoefte. Het is daarnaast wenselijk om de resterende woningbouwopgave zorgvuldig in te zetten. Het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking is de eerste voorwaarde die aan nieuwe projecten wordt gesteld. Daarnaast hebben woningbouwplannen die bijdragen aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit, het oplossen van ongewenste leegstand of het oplossen van de woonzorgbehoefte de voorkeur. In de beleidsnota is een afwegingskader opgenomen om te komen tot prioritering van nieuwe woningbouwprojecten.

Het doel daarvan is om inhoudelijk richting te geven aan de uitvoering van projecten en initiatieven. Er wordt getoetst aan de volgende aspecten:

  • de ruimtelijke kwaliteit: de plannen die uitgevoerd worden moeten goed zijn, ruimtelijke kwaliteit toevoegen of verbeteren en een tijd meekunnen. Er is uitgehaald wat erin zit.
  • de bijdrage aan transformatie en het oplossen van ongewenste leegstand: de plannen die uitgevoerd worden dragen bij aan transformatie en het oplossen van ongewenste leegstand
  • de bijdrage aan het oplossen van de woonzorgbehoefte en specifieke doelgroepen bedienen: de bouwplannen die uitgevoerd worden dragen bij aan de zelfredzaamheid van burgers.
  • de bijdrage aan sociale cohesie: de bouwplannen die uitgevoerd worden dragen bij aan het stimuleren van ontmoeten en delen de bijdrage aan duurzaamheid;
  • de bijdrage aan duurzaamheid: de bouwplannen die uitgevoerd worden bieden oplossingen op gebied van energie en warmte en gebruik van duurzame materialen.
  • de juridisch-planologische status: de kwaliteit van een plan is telkens de maat, ook bij al eerder vastgestelde plannen.
  • de financiën: boekwaarden en prognoses aan kosten- en opbrengsten kant wegen mee.

Toetsing en conclusie

Het voornemen bestaat om het voormalig schoolgebouw te slopen en een appartementengebouw te realiseren. Het schoolgebouw wordt niet meer onderhouden. Het appartementengbouw is een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Het gebouw wordt op een duurzame manier gerealiseerd. Op het dak worden zonnepanelen geplaatst. Het woonprogramma van het plan sluit aan bij de kwalitatieve woonbehoefte. Voorliggend bestemmingsplan is daarmee in overeenstemming met de nota Omdenken in Cranendonck.

 

2.3.6 Doelgroepenverordening Cranendonck 2022

In Cranendonck is veel vraag naar sociale koopwoningen, sociale huurwoningen en middeldure huurwoningen. Met de Doelgroepenverordening kan gestuurd worden op deze woningcategorieën en de doelgroepen waarvoor deze bestemd zijn. Hiermee wordt ook voorkomen dat beleggers deze woningen opkopen. De Doelgroepenverordening heeft alleen betrekking op nieuwbouw en kan alleen worden toegepast als dat in het bestemmingsplan of exploitatieplan wordt vastgelegd.

Sociale huurwoningen

Dit zijn zelfstandige woningen met een minimum oppervlakte van 50 m² en een maximale aanvangshuurprijs onder de huurtoeslaggrens: in 2022 is dat € 763,42. De woningen zijn bestemd voor huishoudens met een laag inkomen dat jaarlijks wettelijk wordt vastgesteld. De woningen dienen 25 jaar voor deze doelgroep beschikbaar te blijven. Onder omstandigheden kan deze periode verkort worden.

Middeldure huurwoningen

Dit zijn zelfstandige woningen met een minimum oppervlakte van 60 m². De aanvangshuur is minimaal de huurtoeslaggrens (€ 763,42) en maximaal € 1000,- conform de Regionale Begrippenlijst Wonen van de Metropoolregio Eindhoven. De woningen dienen 15 jaar voor deze doelgroep beschikbaar te blijven, tenzij omstandigheden aanleiding zijn om de termijn te verkorten.

Sociale koopwoningen

Dit zijn zelfstandige woningen met een minimum oppervlakte van 50 m² en een maximale koopprijs van € 250.000,- vrij op naam. De prijs wordt jaarlijks geïndexeerd. De woningen dienen 10 jaar voor deze doelgroep beschikbaar te blijven.

Toetsing en conclusie

Het voornemen bestaat om 18 middeldure huurappartementen te realiseren. De doelgroep voor middeldure huurwoningen zijn huishoudens met een maximaal inkomen tot aan 1,5 x de DAEB-norm. De 18 appartementen hebben een oppervlakte van minstens 60 m² en de woningen zijn bedoeld voor eigen gebruik en niet voor commercieel belang. Het plan is daarmee in overeenstemming met de doelgroepenverordening.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling omschreven. Hierbij wordt als eerste ingegaan op de bestaande situatie in het plangebied, waarna de beoogde ontwikkeling nader toegelicht wordt.

3.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de Dr. Kuyperstraat in een woonwijk in Budel en wordt aan de noord-, oost- en westzijde begrensd door de Dr. Kuyperstraat. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door de Monseigneur Zwijsenlaan. Het plangebied betreft een voormalig schoolgebouw en schoolplein in Budel. Het perceel is voornamelijk verhard. Het plangebied heeft een omvang van circa 3.050 m².

Het voormalig schoolgebouw bestaat uit twee bouwlagen. De navolgende afbeeldingen geven een beeld van de inrichting van de openbare ruimte in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.WPBDL0049-VAS1_0006.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.WPBDL0049-VAS1_0007.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.WPBDL0049-VAS1_0008.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.WPBDL0049-VAS1_0009.jpg"

Figuur 2.1: Beeld huidige situatie

3.2 Toekomstige situatie

Het plan voorziet in de sloop van de huidige bebouwing en de realisatie van gestapelde woningen. Het bouwplan is gericht op de bouw van een appartementengebouw met 18 middledure huurappartementen. Voor de ontwikkeling is navolgend ontwerp opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.WPBDL0049-VAS1_0010.jpg"

Figuur 2.2: Inrichting plangebied in toekomstige situatie

Met deze ontwikkeling wordt één appartementengebouw ten behoeve van 18 middeldure huurappartementen gerealiseerd. De appartementen hebben een oppervlakte van circa 70 m². Daarnaast worden bijbehorende bergingen, ontsluiting en parkeerplaatsen gerealiseerd. Het nieuw te realiseren gebouw ligt vrij op het perceel. De entree van het appartementengebouw ligt aan de oostzijde.

Het gebouw bestaat deels uit twee en deels uit drie bouwlagen. Het openbaar groen wordt functioneel ingericht met ruimte voor waterberging. Er wordt waterberging gerealiseerd. De verharding in het plangebied neemt af. Door beplanting krijgt het plangebied een groene uitstraling. Op het dak van het gebouw worden zonnepanelen geplaatst. Onderstaande afbeeldingen geven een impressie van het plangebied in de toekomstige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.WPBDL0049-VAS1_0011.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.WPBDL0049-VAS1_0012.jpg" Figuur 2.3: Impressie toekomstige situatie

Het appartementengebouw wordt aan de oostzijde ontsloten op de Dr. Kuyperstraat. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein in de vorm van een parkeerkoffer. Er worden nog twee haaksparkeren gerealiseerd aan de Dr. Kuyperstraat. Er worden in totaal 26 parkeerplaatsen gerealiseerd.

3.3 Wijzigingsregels vigerend bestemmingsplan

In deze paragraaf wordt aangegeven of en hoe wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld aan de toepassing van de wijzigingsbevoegdheden. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 2' te wijzigen in de bestemmingen 'Wonen', 'Tuin', 'Groen' en 'Verkeer - Verblijfsgebied' en ter plaatse maximaal 18 gestapelde woningen, al dan niet met een parkeerkelder, toe te staan, mits:

  • de maatschappelijke voorzieningen ter plaatse zijn of worden beëindigd

De school is niet meer in gebruik.

  • overtollige bebouwing wordt gesloopt

De bebouwing is nog niet gesloopt, maar het plan voorziet wel in de sloop van de huidige bebouwing.

  • het gebruik voor wonen vanuit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is

In hoofdstuk 4 zijn milieu- en omgevingsaspecten beschreven. Er zijn geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan.

  • sprake is van een goed woon- en leefklimaat

In hoofdstuk 4 zijn milieu- en omgevingsaspecten beschreven. Er zijn geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan. Er is daarom sprake van een goed woon- en leefklimaat.

  • voldaan wordt aan het bepaalde in de Wet geluidhinder

In paragraaf 4.2 is ingegaan op geluidhinder. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

  • aangetoond is dat geen beschermde flora en/of fauna wordt aangetast

In paragraaf 4.10 is ingegaan op flora en fauna. Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

  • de ontwikkeling stedenbouwkundig inpasbaar is

In paragraaf 2.2 is ingegaan op de toekomstige situatie. Er is voldoende rekening gehouden met de bestaande ruimtelijke structuur en de belangen van eigenaren en bewoners van aangrenzende percelen. Er is dan ook sprake van een goede ruimtelijke inpassing en is hiermee stedenbouwkundig aanvaardbaar.

  • de belangen van derden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast

Het plan voorziet in de realisatie van een appartementengebouw. Het plangebied ligt in een woongebied en leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiksmogelijkheden en belangen van derden.

  • de toe te voegen woning(en) passen binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma

In het Regionaal Woningbouwprogramma is voor de gemeente Cranendonck voor de periode tot 2030 een woningbouwopgave van minimaal 700 en maximaal 805 woningen opgenomen. Van dit aantal dienen er 220 in Budel te worden gebouwd. De behoefte aan woningen voor één- en tweepersoonshuishoudens wordt steeds groter. Met deze ontwikkeling worden 18 middeldure appartementen gerealiseerd. Het bouwplan dat met het voorliggende wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt, past binnen de regionale woningbouwprogrammering.

  • de woningen worden gebouwd met toepassing van het beginsel hydrologisch neutraal bouwen, wat betekent dat sprake dient te zijn van voldoende waterberging

In paragraaf 4.8 wordt ingegaan op het waterbeleid. In het ontwerp waterberging voorzien. De voorgenomen ontwikkeling resulteert in een afname van het bebouwd en verhard oppervlak in het plangebied. De woningen worden gebouwd met toepassing van het beginsel hydrologisch neutraal bouwen.

  • voldaan wordt aan het bepaalde ten aanzien van parkeren overeenkomstig artikel 35.1

In paragraaf 4.11 wordt ingegaan op de verkeer- en parkeersituatie. Met voorgenomen ontwikkeling wordt voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd.

  • de bouw- en gebruiksregels van de bestemmingen 'Wonen', 'Tuin', 'Groen' en 'Verkeer - Verblijfsgebied' van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

Voor het plangebied zijn de bestemmingen 'Wonen', 'Groen' en 'Verkeer - Verblijfsgebied' opgenomen. De grenzen van de bestemming 'Wonen' zijn afgestemd op de positie van het appartementengebouw.

Conclusie

Gelet op bovenstaande wordt met dit plan dat voorziet in één appartementengebouw ten behoeve van 18 appartementen voldaan aan de wijzigingsregels.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Bodem

Toetsingskader

In het geval van nieuwe ontwikkelingen dient in het kader van het wijzigingsplan te worden beoordeeld of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie. Uitgangspunt is dat minimaal historisch onderzoek dient plaats te vinden bij nieuwe ontwikkelingen.

Toetsing

In het kader van dit wijzigingsplan is in oktober 2017 door Arcadis en in mei 2022 door M&A Bodem & Asbest BV een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De rapporten zijn opgenomen als Bijlage 1 en Bijlage 2 bij dit wijzigingsplan. Hieronder zijn de belangrijkste resultaten samengevat.

Uit de uitgevoerde bodemonderzoeken kan het volgende worden geconcludeerd:

In de ondergrond van de locatie wordt de achtergrondwaarde voor kwik overschreden. De bovengrond van de locatie is plaatselijk licht verontreinigd met cadmium. In het grondwater zijn geen concentraties boven de streefwaarde aangetroffen. Aangezien er enkel sprake is van licht verhoogde gehalten is er vanuit de Wet bodembescherming geen noodzaak voor het uitvoeren van nader onderzoek en/of het treffen van saneringsmaatregelen. De gevonden gehalten in de bodem vormen in milieuhygiënische zin geen belemmeringen voor het huidige en toekomstige gebruik van het terrein.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.2 Geluid

Toetsingskader

Geluidhinder kan ontstaan als gevolg van verschillende activiteiten. De Wet geluidhinder vormt het wettelijk kader voor wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en geluid afkomstig van geluidgezoneerde bedrijventerreinen. Op grond van de Wet geluidhinder hebben alle wegen, met uitzondering van 30 km/h-wegen en wegen die deel uitmaken van een woonerf, een onderzoekszone. Indien binnen de onderzoekszone van een weg nieuwe geluidgevoelige objecten (zoals woningen) worden gerealiseerd, is een akoestisch onderzoek noodzakelijk.

Toetsing

In mei 2022 is door M&A Omgeving BV een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het rapport is opgenomen als Bijlage 3. Hieronder zijn de belangrijkste resultaten samengevat.

Geconcludeerd kan worden dat ten gevolge van de Nieuwstraat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. De hoogste geluidsbelasting wordt geproduceerd op de voorgevel en bedraagt 31 dB. De geluidsbelastingen zijn inclusief de wettelijke aftrek conform artikel 3.4 van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012.

De hoogste cumulatieve geluidsbelasting op de gevels van de nieuwe appartementen bedraagt 47 dB. De binnenwaarde in de verblijfsruimten wordt getoetst / gewaarborgd door de vereisten uit het Bouwbesluit, te weten 33 dB. Om deze binnenwaarde te halen, moet bij onderhavig project met deze geluidsbelasting op de gevel een minimale geluidsisolatie van (47-33=) 14 dB worden bereikt. Dit is lager dan de minimumeis volgens het Bouwbesluit van 20 dB gevelwering. Hierdoor is een goed woon- en leefklimaat ook in de appartementen gegarandeerd.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.3 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’) bevat de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. In de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd dat bestuursorganen bevoegdheden (zoals het vaststellen van een wijzigingsplan) mogen uitoefenen wanneer sprake is van één of meer van de volgende gevallen:

  • a. er is geen sprake van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden;
  • b. de concentratie van de desbetreffende stoffen in de buitenlucht verbetert of blijft tenminste gelijk;
  • c. het plan draagt ‘niet in betekenende mate’ bij aan de concentratie van de desbetreffende stoffen in de buitenlucht;
  • d. de ontwikkeling is opgenomen in een vastgesteld programma, zoals het NationaalSamenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Niet in betekenende mate

Een nadere uitwerking van de regelgeving met betrekking tot het begrip ‘niet in betekende mate’ is vastgelegd in het ‘Besluit niet in betekende mate’ en de ‘Regeling niet in betekenende mate’. Als regel geldt dat projecten die minder dan 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10 bijdragen (3% van 40 µg/m3 oftewel 1,2 µg/m3) als ‘niet in betekenende mate’ kunnen worden aangemerkt. Voor deze projecten kan een toetsing aan de grenswaarden dus achterwege blijven. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als ‘niet in betekenende mate’ worden aangemerkt. Voor woningbouwlocaties geldt dat deze ‘niet in betekenende mate’ bijdragen als sprake is van minder dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of minder dan 3.000 woningen bij twee gelijkwaardige ontsluitingswegen.

Toetsing

In het geval van nieuwe ontwikkelingen moeten worden getoetst of deze effect hebben op de luchtkwaliteit. De voorgenomen ontwikkeling maakt 18 woningen mogelijk, waardoor de ondergrens van 1.500 woningen niet wordt gehaald. Het plan draagt dus ‘niet in betekenende mate’ bij aan de luchtverontreiniging. In het plangebied worden daarnaast geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.

In het kader van een goed woon- en leefklimaat is aan de hand van de monitoringstool uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) de lokale luchtkwaliteit wel onderzocht. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het plangebied tussen 2020 en 2030. Volgens de monitoringstool liggen de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2020 en 2030 in de omgeving van het plangebied onder de grenswaarden die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. Gesteld kan worden dat er zich geen knelpunten bevinden omtrent luchtkwaliteit in de omgeving van de ontwikkeling.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.4 Externe veiligheid

Toetsingskader

De wet- en regelgeving rondom externe veiligheid is gericht op de beperking en beheersing van de risico's vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen voor de omgeving. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen als op het transport ervan. Het uitgangspunt is dat burgers voor de veiligheid van hun omgeving mogen rekenen op een minimum beschermingsniveau (plaatsgebonden risico). Daarnaast moet de kans op een groot ongeluk met meerdere slachtoffers (groepsrisico) worden afgewogen en verantwoord bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van een risicobron.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron, waarbij de 10-6/jaar contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.

Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin het overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt geen harde norm, maar een orientatiewaarde die bij de verantwoording moet worden betrokken.

Het beoordelingskader voor risicovolle inrichtingen wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Aanvullend zijn op grond van het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden geregeld die moeten worden aangehouden rond bepaalde inrichtingen die niet onder het Bevi vallen. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en voor buisleidingen het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Beleidsvisie externe veiligheid

Veilig wonen en het vestigen van risicovolle bedrijven of het vervoer van gevaarlijke stoffen gaan niet zomaar samen. Daarom is het ruimtelijk scheiden van dergelijke activiteiten noodzakelijk en wettelijk verplicht. De gemeentelijke beleidsvisie is bedoeld om duidelijkheid te geven aan burgers en bedrijven over hoe de gemeente omgaat met het ruimtelijk scheiden van risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten. De visie geeft aan waar ontwikkelingen mogelijk zijn en onder welke voorwaarden.

Toetsing

In onderstaande afbeelding is een fragment van de risicokaart weergegeven. Het plangebied is met een rode cirkel aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.WPBDL0049-VAS1_0013.jpg"

Figuur 4.1: Uitsnede risicokaart

Met de ontwikkeling is sprake van nieuwe kwetsbare objecten. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen stationaire of mobiele risicobronnen. Een nadere beoordeling van het groepsrisico is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies (zoals woningen):

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om te bepalen welke bedrijfsactiviteiten uit oogpunt van milieuhinder kunnen worden toegestaan, kan gebruik worden gemaakt van de systematiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009). In de VNG-brochure is een bedrijvenlijst opgenomen, die informatie geeft over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. In de lijst is op basis van een aantal factoren, waaronder geluid, geur en gevaar, een indicatie gegeven van de afstand tussen bedrijven en hindergevoelige functies waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden.

Op basis van de indicatieve afstanden zijn de bedrijven op de bedrijvenlijst in de VNG-handreiking ingedeeld in milieucategorieën die variëren van categorie 1 (indicatieve afstand van 10 meter) tot categorie 6 (indicatieve afstand van 1.500 meter). Als aan de indicatieve afstand kan worden voldaan, is een activiteit qua milieuhinder inpasbaar. Enerzijds is dan ter plaatse van omliggende milieugevoelige objecten, zoals woningen, sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, anderzijds heeft het bedrijf voldoende zekerheid dat de bedrijfsactiviteiten binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen worden uitgeoefend. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Bij een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd. In de onderstaande tabel worden de richtafstanden van de milieucategorieën ten opzichte van omgevingstype weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.WPBDL0049-VAS1_0014.png"

Tabel 4.1 Bedrijven en miliezonering richtafstanden

Toetsing

Het plangebied en haar omgeving maakt gezien de aanwezige functies deel uit van een 'rustige woonwijk'.

Hinderveroorzakende functies in het plangebied

Binnen het plangebied zijn geen functies aanwezig die milieuhinder veroorzaken. De toekomstige woningen kunnen worden aangemerkt als milieuhindergevoelig.

Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied

Ten oosten van het plangebied is op een afstand van circa 70 meter detailhandel gelegen. Deze percelen zijn bestemd als 'Bedrijf'. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bedrijven in milieucategorie 1 en 2 en detailhandelsactiviteiten toegestaan. Het plangebied ligt op voldoende afstand van de genoemde functie.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.6 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader als het gaat om geurhinder vanwege veehouderijen. De wet geeft onder andere normen voor de voor- en achtergrondbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). Het is van belang dat:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.

De gemeente Cranendonck heeft in aanvulling op de Wet geurhinder en veehouderij de ‘Gebiedsvisie ten behoeve van de verordening geurhinder en veehouderij’ opgesteld. Deze stelt een norm van 1 ouE/m³ voor de maximale geurbelasting op de grotere woonkernen binnen de gemeente. Voor het overige grondgebied van de gemeente gelden de wettelijke standaardnormen van 14 ouE/m³ en 3 ouE/m³.

Toetsing

Deze ontwikkeling voorziet in de realisatie van 18 appartementen. Hiermee is sprake van een nieuwe geurgevoelige functie. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen veehouderijbedrijven gesitueerd.

Om aan te tonen dat er in het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat is gekeken naar de kaart behorende bij achtergrondbelasting geur van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant. Figuur 4.2 geeft een uitsnede van deze kaart weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.WPBDL0049-VAS1_0015.jpg"

Figuur 4.2: Achtergrondbelasting in het plangebied

In het plangebied is sprake van een achtergrondbelasting van 0-3 ouE/m³. Hiermee is sprake van een zeer goed woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.7 Gezondheid

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling dienen risico's voor de volksgezondheid onderzocht te worden. Beoordeeld dient te worden of een nader advies van de GGD noodzakelijk is bij een ruimtelijke ontwikkeling. Het uitgangspunt in de ruimtelijke ordening is dat sprake moet zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Toetsing

Volgens de atlas van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant is er geen sprake van belemmerende endotoxine contouren. Zowel agrarische bedrijven met endotoxinen contouren als geitenhouderijen zijn op voldoende afstand gelegen. Een nader advies van de GGD is dan ook niet noodzakelijk.

 

Conclusie

Het aspect gezondheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.8 Water

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling is het opstellen van een waterparagraaf verplicht, mede in relatie tot de watertoets. In deze paragraaf wordt verwoord hoe er in het plan met de aspecten water en ruimte rekening wordt gehouden, in relatie tot enerzijds het waterbeleid en anderzijds de waterhuishouding.

Beleid en regelgeving Waterschap De Dommel

Het plangebied valt onder het beheer van Waterschap De Dommel. Het waterbeheerprogramma 2022-2027 'Water als basis voor een toekomstbestendige leefomgeving' schetst de visies en ambities van het waterschap voor de lange termijn. In 2050 wil De Dommel een leefomgeving die klaar is voor de toekomst en een watersysteem dat daarbij past. Het klimaat verandert, daardoor is het watersysteem van Midden-Brabant kwetsbaar geworden. Daarbij speelt mee dat het weer extremer wordt, de vraag naar ruimte toeneemt en er meer (grond)water wordt verbruikt. Bovendien is het water, ondanks alle inspanningen, nog steeds niet schoon genoeg. Daarnaast zijn er ook andere uitdagingen in de leefomgeving. Denk aan natuurherstel, de energie- en landbouwtransitie en de woningbouwopgave. Het watersysteem speelt een cruciale rol in al deze uitdagingen.

De komende zes jaar maakt het waterschap het verschil door de focus in de aanpak te verleggen. De ambitie en de verandering zijn gericht op:

  • van beekdalgericht naar gebiedsgericht: de aandacht gaat vanaf nu ook naar de flanken, de hoge zandruggen en bebouwd gebied, niet alleen naar het beekdal;
  • een sectorale aanpak naar en integrale aanpak; samen met overheden en gebiedspartners werken we aan meerdere doelen in het gebied;
  • van 'water afvoeren' naar 'elke druppel telt'; we richten het waterbeheer in op maximaal water vasthouden, we gaan minder grondwater gebruiken en slimmer sturen.

De Dommel wil samen met partners en andere watergebruikers werken aan concrete uitvoeringsplannen, waarin samen gezocht wordt naar nieuwe oplossingen en antwoorden. Het waterschap wil meer water vasthouden in het gebied, dit water benutten voor gebruik in droge periodes én voor de noodzakelijke aanvulling van het grondwater. Ook werkt De Dommel aan een betere waterkwaliteit in ons gebied. Naast de wateropgaven, ziet het waterschap kansen om opgaven in het gebied slim met elkaar te verbinden.

Uniformering Keuren

De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord- Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de Keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde Keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend. De nieuwe uniforme Keuren zijn gezamenlijk in werking getreden op 1 maart 2015.

In de nieuwe Keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning hemelwater door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:

  • het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m² is, of;
  • de toename van verhard oppervlak maximaal 500 m² is, of;
  • de toename van verhard oppervlak bestaat uit een sedum dak;
  • de toename van verhard oppervlak tussen 500 m² en 10.000 m² is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale retentiecapaciteit conform de rekenregel:

Benodigde retentiecapaciteit (in m²) = toename verhard oppervlak (in m²) x Gevoeligheidsfactor x 0,06.

Wanneer een bergingsvoorziening wordt gerealiseerd, moet deze voldoen aan de volgende eisen: de bodem van de voorziening ligt boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en de afvoer uit de voorziening vindt plaats via een functionele bodempassage naar het grondwater en/of via een functionele afvoerconstructie naar het oppervlaktewater. Indien een afvoerconstructie wordt toegepast, dient deze een diameter van 4 cm te hebben. Daarnaast moet er altijd een overloopconstructie zijn, om beschadiging van het oppervlaktewaterlichaam te voorkomen. Voor een toename verhard oppervlak groter dan 10.000 m² geldt een vergunningplicht op basis van artikel 3.6 van de Brabant Keur. Tevens moet op basis van beleidsregel hoofdstuk 13 een waterhuishoudkundig plan worden opgesteld.

Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP)

Het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2021 – 2025 is in 2020 vastgesteld. In het vGRP wordt ingegaan op de afval-, hemel- en grondwaterzorgplicht. Het vGRP beschrijft op hoofdlijnen het beleid van de gemeente voor deze drie plichten. De vGRP is zo opgezet dat bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet in 2023 eenvoudig aansluiting kan worden gezocht bij de omgevingsvisie, het omgevingsplan en het omgevingsprogramma.

Toetsing

Waterhuishoudkundige situatie

In de huidige situatie is bijna het hele plangebied verhard: circa 3.100 m². In de toekomstige situatie neemt de verharding af naar 804 m².

De grond bestaat uit lemig fijn zand. Om de grondwaterstand in het plangebied te kunnen analyseren zijn peilbuizen van DINOloket geraadpleegd. Nabij het plangebied is één relevante peilbuis (B57E0676) aanwezig. De peilbuis bevindt zich op 80 meter van het plangebied. De gemeten grondwaterstanden geven een benadering van de grondwaterstanden in het plangebied. De Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) in de peilbuis heeft een waarde van circa NAP 32,46 m. De Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (GLG) ligt op NAP +/-29,78 m. De maaiveldhoogte van het plangebied is circa 36 m ten opzichte van NAP.

  Huidig (m²)   Toekomstig (m²)  
Daken   circa 900   circa 800  
Terreinverharding   circa 2.200   circa 400  
Onverhard terrein   circa 0   circa 1.900  
Totaal   3.100   circa 3.100  

Conform de uitgangspunten van de gemeente Cranendonck dient rekening gehouden te worden met compenserende berging van 60 mm, 1.189 x 0,060 = 71,3 m³. In het plangebied worden voorzieningen geplaatst waarmee 239 m³ water geborgen of geïnfiltreerd kan worden.

Watertoetsviewer

Om de waterbelangen in een zo vroeg mogelijk stadium in beeld te hebben heeft het waterschap de Watertoetsviewer ontwikkeld. In het kader van het watertoetsproces zijn hierbij de relevante en beschikbare wateraspecten digitaal beschikbaar. Uit de viewer blijkt dat in het plangebied geen beschermde watergangen, oppervlaktewater of kunstwerken zijn gelegen.

Keur

Bij de Keur hoort een kaart voor beschermde gebieden. In een beschermd gebied kunnen hogere eisen gelden om verdroging te voorkomen. Het plangebied bevindt zich niet in de nabijheid van dergelijke gebieden.

Wijzigingsvoorwaarden

Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem. Voor ontwikkelingen die dit negatief kunnen beïnvloeden, wordt daarom uitgegaan van de voorkeursvolgorde 'opnieuw gebruiken - vasthouden - water bergen - afvoeren naar sloten/rivieren - afvoeren naar een riool'. Op basis van de wijzigingsvoorwaarden in het vigerende bestemmingsplan (zie paragraaf 1.3) dient het appartementengebouw te worden gebouwd met toepassing van dit beginsel hydrologisch neutraal bouwen. Daarvoor dient sprake te zijn van voldoende waterberging.

In dit wijzigingsplan wordt de bouw van een appartementengebouw mogelijk gemaakt. In het ontwerp is waterberging opgenomen in de vorm van een wadi. De voorgenomen ontwikkeling resulteert in een afname van het bebouwd en verhard oppervlak in het plangebied. Het ontwerp is op navolgende afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.WPBDL0049-VAS1_0016.png"

Figuur 4.3: Wadi in het plangebied

Waterkwaliteit

Het hemelwater dat terechtkomt op de bebouwing en de verharding wordt beschouwd als schoon wanneer geen uitlogende bouwmaterialen (zoals lood, koper, zink en zacht PVC) gebruikt worden. Hierdoor wordt de uitspoeling van vervuilende stoffen via de bodem naar het oppervlaktewater voorkomen. Deze stoffen kunnen zich namelijk ophopen in het water (bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.

Afval- en hemelwaterafvoer

Het schone hemelwater wordt gescheiden van het vuilwater afgevoerd en verwerkt. Regenwater wordt geborgen en geïnfiltreerd op eigen terrein. Dit wordt gerealiseerd door het creëren van waterberging in de vorm van de wadi.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta. De wet is een raamwet die regelt hoe Rijk, provincies en gemeenten bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De wet beoogt het culturele erfgoed (en vooral het archeologische erfgoed) te beschermen. Onder archeologisch erfgoed wordt verstaan: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden. De uitgangspunten van de wet zijn:

  • Archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren en alleen opgraven als behoud in de bodem (in situ) niet mogelijk is.
  • Vroeg in de ruimtelijke ordening al rekening houden met archeologie. Initiatiefnemers tot ruimtelijke ontwikkelingen moeten in een vroegtijdig stadium aangeven hoe met eventuele archeologische waarden bij bodemverstorende ingrepen zal worden omgegaan. Dit houdt in een verplichting tot vooronderzoek bij werkzaamheden die de grond gaan verstoren.
  • Bodemverstoorders betalen archeologisch onderzoek en mogelijke opgravingen. De kosten voor noodzakelijke archeologische werkzaamheden komen ten laste van de initiatiefnemer tot de bodemverstorende activiteit.

In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is aangegeven dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. Dit betekent dat de gemeente bevoegd gezag is. De gemeente Cranendonck heeft haar archeologisch beleid vastgelegd in het 'Beleidsplan Archeologische Monumentenzorg, gemeente Cranendonck' (29 mei 2012). Op basis van het beleidsplan worden in bestemmingsplannen voorwaarden gesteld aan omgevingsvergunningen voor de activiteiten bouwen, aanleggen en slopen. Doel van het beleid is om archeologische waarden te beschermen, aangezien zij een bron van kennis van het verleden zijn.

De beleidskaart archeologie is afgeleid van de waarden- en verwachtingenkaarten, maar is qua kaartbeeld vereenvoudigd en geschematiseerd. Volgens de wettelijke verplichting wordt in bestemmingsplannen rekening gehouden met bekende en verwachte archeologische waarden. Om tot een afgewogen beleid te komen is het gemeentelijk grondgebied in zeven categorieën verdeeld. Of een onderzoeksplicht van toepassing is, verschilt per categorie. Per categorie zijn ondergrenzen voor de omvang en de diepte van de ingreep bepaald. De categorieën worden in bestemmingsplannen vertaald door het opnemen van verschillende dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie'.

Toetsing

Het plangebied ligt in een gebied met hoge verwachting (categorie 4). De archeologische beleidskaart is doorvertaald in het geldende bestemmingsplan 'Budel en Budel-Dorplein'. Archeologisch onderzoek is binnen deze bestemming nodig als de verstoringsoppervlakte groter is dan 500 m² en dieper dan 0,3 meter. Voor voorgenomen ontwikkeling is archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Door Arcadis is in 2017 een bureauonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd. Uit het booronderzoek bleek dat er archeologische indicatoren in het plangebied aanwezig waren. Naar aanleiding van de uitkomsten van het booronderzoek heeft Laagland Archeologie in 2018 een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd in het plangebied. Dit rapport is opgenomen als Bijlage 4. Hier zijn ook de conclusies van het bureauonderzoek en verkennend booronderzoek in verwerkt. Hieronder zijn de belangrijkste resultaten samengevat.

Het plangebied is landschappelijk gelegen op een hoge dekzandrug met daarop een enkeerdbodem. Op de hoogtekaart is te zien dat het plangebied ligt in een overgangszone van een hoog naar een lager gelegen gebied. Mogelijk is het gebied wat afgegraven aangezien het omliggende gebied hoger ligt. Het plangebied is pas in de jaren 70 ontwikkeld als onderdeel van woongebied Heesakker. Op de erfgoedkaart van Cranendonck is te zien dat op nog geen 100 m afstand een beek (de Moezel) liep en dat het plangebied in een open akkercomplex ligt. De bodemopbouw is kenmerkend voor de grote voormalige akkercomplexen rond de kernen van de Brabantse dorpen. In de bodem van dergelijke akkercomplexen zijn in het recente verleden vaak nederzettingssporen en grafvelden uit de prehistorie, de Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen aangetroffen en opgegraven.

In drie van de vier proefsleuven zijn archeologische sporen aangetroffen die merendeels als paalkuilen zijn aangemerkt. Verder zijn er enkele sporen als kuil aangemerkt. Bij het onderzoek zijn 75 vondsten geborgen. Deze bestaan voornamelijk uit aardewerk, aangevuld met enkele stukken kleipijp, bouwkeramiek, en metaal. De vindplaats is te dateren in twee fasen, de IJzertijd of de Romeinse tijd en (vermoedelijk) de volle middeleeuwen (11e-13e eeuw). De begrenzing van de vindplaats ligt mogelijk buiten het plangebied. Binnen het plangebied strekt de vindplaats zich in ieder geval uit over de oostelijke helft van dit gebied.

De vindplaats is archeologisch behoudenswaardig. Om die reden blijft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' behouden. Er dient getracht te worden de verstoring van de vindplaats te vermijden. Daarbij dient in ieder geval uitgegaan te worden van een maximale bouwdiepte van 30 cm boven het hoogste archeologische niveau (32,03 m +NAP). Wanneer dat niet mogelijk is zal de vindplaats opgegraven moeten worden. Bij de sloop van de huidige bebouwing is archeologische begeleiding noodzakelijk. Het archeologisch PvE dient geactualiseerd te worden.

Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat cultuurhistorische waarden in het proces van ruimtelijke ordening moeten worden meegenomen, met name bij de voorbereiding en vaststelling van bestemmingsplannen (waaronder ook wijzigingsplannen). Het Bro bevat eisen waaraan de voorbereiding van een bestemmingsplan moet voldoen. In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie mee te nemen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van erfgoedkaart van diverse gemeenten in Zuidoost-Brabant weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.WPBDL0049-VAS1_0017.jpg"

Figuur 4.4: Uitsnede van de erfgoedkaart

Toetsing

Het plangebied is gelegen in de regio Kempen. De Kempen is een zwak golvend dekzandlandschap dat bestaat uit dekzandvlakten en -ruggen. De ruimtelijke identiteit van het ontginningslandschap van de Kempen wordt gevormd door de contrasten tussen de verschillende agrarische gebruikseenheden: de akkers, graslanden en woeste gronden. De akkercomplexen, dorpen en gehuchten liggen vanouds op de rand van de beekdalen. Langs de beken lagen de graslanden, vaak verdeeld in lange smalle percelen die omzoomd waren door elzensingels. Op de hogere delen van het landschap bevonden zich vroeger uitgestrekte heidevelden, bossen en stuifzanden. Door overbeweiding en het steken van heideplaggen ontstonden plaatselijk zandverstuivingen. In de negentiende en begin twintigste eeuw zijn veel heidevelden omgezet in landbouwgrond of bos. De jonge landbouwontginningen zijn tamelijk grootschalig en rationeel ingericht. Voorgenomen ontwikkeling heeft geen invloed op de identiteit van regio de Kempen. Ter plaatse van het plangebied zijn enkele doorgaande wegen als cultuurhistorisch waardevol aangegeven. Er zijn geen andere aanduidingen op de kaart aanwezig.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan wanneer verstoring van de vindplaats wordt vermeden. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.10 Ecologie

Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwetgeving. Bij de natuurwetgeving kan een tweedeling worden gemaakt in soort- en gebiedsbescherming. Met de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming zijn beide sporen opgegaan in één wet, waarin zowel de soortbescherming als de bescherming van waardevolle natuurgebieden – waaronder Natura 2000-gebieden – is geregeld. Daarnaast is voor het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur) sprake van planologische bescherming via de provinciale Interim omgevingsverordening. Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna. In dit kader is inzicht gewenst in de aanwezige natuurwaarden en de mogelijk daarmee samenhangende consequenties vanuit de actuele natuurwetgeving.

Toetsing

In mei 2021 is in het kader van dit wijzigingsplan een natuurtoets uitgevoerd door M&A Omgeving BV. Hieronder zijn de belangrijkste resultaten beschreven. De volledige natuurtoets is opgenomen als Bijlage 5. Hieronder zijn de belangrijkste resultaten samengevat.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in een gebied dat is aangewezen als een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is 'Hamonterheide, Hageven, Buitenheide, Stramprooierbroek en Mariahof' in België. Gelet op de ligging van het plangebied en de omvang van de ontwikkeling, kan verstoring van soorten in Natura 2000-gebieden door licht en geluid op voorhand worden uitgesloten. Op de mogelijk negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie wordt later in deze paragraaf ingegaan.

Soortenbescherming

Van een aantal soorten is de aanwezigheid in het plangebied niet uit te sluiten: broedvogels, vleermuizen en marterachtigen. Tijdens de veldbezoeken zijn echter geen waarnemingen gedaan. Ook rondom het plangebied zijn geen waarnemingen gedaan van beschermde soorten. Door de sloop van het voormalige schoolgebouw en de nieuwbouw van een appartementengebouw op de locatie, wordt het karakter van het gebied niet beïnvloed. Het karakter in de omgeving (woningen) blijft behouden door de plannen. Er verdwijnen geen verblijfs- of broedmogelijkheden.

Houtopstanden

In het plangebied zijn bomen aanwezig. De merendeel van de bestaande blijft behouden. Een boom aan de westzijde van het plangebied wordt gekapt. Deze boom staat niet op de lijst van particuliere waardevolle bomen Cranendonck. Voor de gekapte boom worden één of meerdere nieuwe bomen teruggeplant. Zo blijft het groene karakter van de gemeente Cranendonck behouden.

Effectbeoordeling stikstofdepositie

M&A Omgeving BV is in mei 2022 en maart 2023 stikstofdepositie berekeningen uitgevoerd. De berekeningen zijn bijgevoegd als Bijlage 6 en Bijlage 7. Uit de resultaten blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot een stikstofdepositie groter dan 0,00 mol/ha/jr op stikstofgevoelige habitattypen van Natura 2000-gebieden. Daarmee zijn er uit oogpunt van stikstofdepositie geen belemmeringen voor de realisatie van de appartementen.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.11 Verkeer en parkeren

Er dient te worden aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie in de omgeving van het plangebied.

Verkeer

Voorliggend plan voorziet in de realisatie van 18 huurwoningen. Voor het aantal verkeersbewegingen is uitgegaan van de CROW-publicatie uit 2018 'Toekomstbestendig parkeren'. Uitgegaan van 'huur, appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur)' van de verstedelijkingsgraad 'weinig stedelijk' en het gebiedstype 'rest bebouwde kom' is het aantal verkeersbewegingen gemiddeld 4,5 bewegingen x 18 woningen = 81 per dag. Het plangebied wordt ontsloten op de Dr. Kuyperstraat. Deze straat heeft voldoende capaciteit om het aantal verkeersbewegingen te kunnen verwerken.

Parkeren

Voor het bepalen van de benodigde parkeergelegenheid is gebruik gemaakt van het parkeerbeleid van de gemeente Cranendonck, zoals opgenomen in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan 2016, vastgesteld door de gemeenteraad op 7 maart 2017. De parkeereis wordt bepaald aan de hand van de gemiddelde kencijferbenadering van de CROW-publicatie uit 2018 'Toekomstbestendig parkeren'. Uitgegaan is van 'huur, appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur)' van de verstedelijkingsgraad 'weinig stedelijk' en het gebiedstype 'rest bebouwde kom'. Het aantal parkeerplaatsen per woning bedraagt gemiddeld 1,4. De parkeerbehoefte komt uit op 25,2 parkeerplaatsen. Het plan voorziet in 26 parkeerplaatsen. De voorgenomen ontwikkeling voldoet daarmee aan de minimale parkeernorm.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.12 Kabels en leidingen

Er komen geen planologisch relevante kabels en leidingen voor binnen en de directe omgeving van het plangebied.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.13 M.e.r.-beoordeling

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, waardoor het opstellen van een milieueffectrapportage (m.e.r.) of het verrichten van een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. In het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd welke activiteiten m.e.r.-plichtig zijn en voor welke activiteiten een m.e.r.-beoordeling moet worden verricht. In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht is. In onderdeel D van de bijlage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd.

Voor alle activiteiten zijn drempelwaarden opgenomen. Als een activiteit voorkomt in kolom 1 van de C- of D-lijst en de drempelwaarden uit kolom 2 worden overschreden, is een m.e.r. (onderdeel C) of een m.e.r.-beoordeling (onderdeel D) verplicht. Komt een activiteit niet voor in kolom 1, dan geldt er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.

Voor activiteiten die genoemd worden in onderdeel D, maar waarbij de drempelwaarde niet wordt overschreden, geldt de verplichting om na te gaan of tóch een m.e.r.-beoordeling (of een m.e.r.) moet worden uitgevoerd. Het bevoegd gezag moet in zo'n geval nagaan of er sprake is van omstandigheden die - ondanks dat de drempelwaarden niet worden overschreden - aanleiding geven voor het verrichten van een m.e.r.(-beoordeling). Voor deze afweging gelden echter geen vormvereisten, daarom wordt de term 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' gehanteerd.

Op 7 juli 2017 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. De wetswijziging heeft voor vormvrije m.e.r-beoordelingen geen inhoudelijke gevolgen, maar heeft wel een procedurele verandering tot gevolg. Het bevoegd gezag dient op grond van de wetswijziging namelijk voorafgaand aan de terinzagelegging van een ontwerpbesluit of ontwerpbestemmingsplan – net als bij 'formele' m.e.r.-beoordelingen - te besluiten of al dan niet een milieueffectrapport moet worden opgesteld. Indien sprake is van een particuliere initiatiefnemer, dient deze een aanmeldnotitie in te dienen op basis waarvan het bevoegd gezag kan besluiten of een milieueffectrapport moet worden opgesteld. Indien het bevoegd gezag zelf initiatiefnemer is -waarvan in dit geval sprake is- geldt geen verplichting tot het opstellen van een aanmeldnotitie.

Activiteit en drempelwaarden

In artikel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is een categorie 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D11.2) opgenomen. De aanleg van nieuwe woningbouwlocaties van enige omvang valt onder dit begrip. Op grond van het Besluit milieueffectrapportage dient voor de 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Toetsing

Dit wijzigingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 18 woningen en het plangebied heeft een omvang van circa 3.000 m². De voorgenomen activiteit blijft dus ruimschoots onder de drempel van 2.000 woningen en/of 100 hectare zoals opgenomen in het Besluit milieueffectrapportage. De activiteit is dus niet m.e.r.-beoordelingsplichting. Omdat de activiteit voorkomt in kolom 1 van de D-lijst, dient wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden verricht.

Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling is bijgevoegd als Bijlage 8. Hieronder zijn de belangrijkste resultaten samengevat.

Kenmerken van het project

Het plan voorziet in de sloop van de bestaande bebouwing. In het plangebied wordt een appartementengebouw gerealiseerd. Het plan voorziet in totaal 18 woningen, bergingen, openbaar groen, waterhuishoudkundige voorzieningen, ontsluiting en parkeerplaatsen. Er is verder geen sprake van cumulatie met andere projecten en de ontwikkeling heeft geen gevolgen voor natuurlijke hulpbronnen. Er is geen sprake van de productie van afvalstoffen, anders dan regulier huishoudelijk afval.

Plaats van het project

Het plangebied is gelegen in het zuidwesten van Budel. Het plangebied wordt begrensd door (woonpercelen aan) de Dr. Kuyperstraat en de (speeltuin aan de) Mgr. Zwijsenlaan. Het plangebied is in de huidige situatie niet in gebruik. De bebouwing van de voormalige basisschool De Kleine Wereld is nog aanwezig.

Het plangebied ligt niet in een gebied dat is aangewezen als een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is 'Hamonterheide, Hageven, Buitenheide, Stramprooierbroek en Mariahof' in België. Het plangebied bevindt zich niet nabij het Natuur Netwerk Nederland. In de directe omgeving van het plangebied liggen geen weidevogelgebieden met beschermingszones conform de Vogel- en habitatrichtlijnen.

Kenmerken van het potentiële effect

De effecten van het project blijven, zoals ook blijkt uit de voorgaande paragrafen, vooral beperkt tot het plangebied en de directe omgeving daarvan. De effecten zijn niet significant en de realisatie van het woningbouwplan stuit niet op bezwaren (zie de voorgaande aspecten). Er is zeker geen sprake van 'belangrijke nadelige' milieueffecten.

Conclusie

Uit de m.e.r.-beoordeling blijkt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van kenmerken en locatie van het plangebied die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige milieueffecten. Er kan gesteld worden dat de voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot belangrijk nadelige milieugevolgen. Er is geen reden tot het uitvoeren van een m.e.r.-procedure.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Plansystematiek

Het wijzigingsplan De Jozef te Budel heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te bieden voor de bebouwing en het gebruik van de gronden binnen het plangebied, waarbij de realisatie van een appartementengebouw mogelijk wordt gemaakt.

De Wet ruimtelijke ordening biedt mogelijkheden voor het opstellen van verschillende bestemmingsplanvormen, van zeer gedetailleerd tot zeer globaal. In het kader van de landelijke uniformering en standaardisering voldoet het plan aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Voor de planregels is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan 'Budel en Budel-Dorplein'.

5.2 Opzet van de regels

De bij dit plan behorende regels zijn opgenomen in 4 hoofdstukken:

  • hoofdstuk 1: Inleidende regels;
  • hoofdstuk 2: Bestemmingsregels;
  • hoofdstuk 3: Algemene regels;
  • hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels.

Deze hoofdstukindeling is conform de richtlijnen uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). In hoofdstuk 1 worden ter voorkoming van interpretatieproblemen in de regels gebruikte begrippen nader verklaard. Ook wordt aangegeven op welke wijze in de regels gebruikte afmetingen moeten worden gemeten. In hoofdstuk 2 worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en voor welke doeleinden de in die bestemmingen opgenomen gronden en gebouwen mogen worden gebruikt. Daarnaast zijn per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld. In hoofdstuk 3 (Algemene regels) zijn de bepalingen opgenomen die betrekking hebben op meerdere bestemmingen. Hoofdstuk 4 bevat het overgangsrecht en de aanhalingstitel van het bestemmingsplan.

5.3 De bestemmingen

Bestemming 'Groen'

De tot 'Groen' bestemde gronden zijn bedoeld voor groen, bermen, speelvoorzieningen, extensief recreatief medegebruik, in- en uitritten, onverharde wegen, kunstobjecten, voorzieningen voor langzaam verkeer, voorzieningen van algemeen nut, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en kunstwerken. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Er zijn nadere regels opgenomen voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'

De tot ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ bestemde gronden zijn bedoeld voor wegen, straten en pleinen, voet- en fietspaden, verkeers- en parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, groenvoorzieningen, kunstobjecten, voorzieningen van algemeen nut, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, kunstwerken en erven en terreinen. Gebouwen zijn binnen deze bestemming uitsluitend toegestaan in de vorm van voorzieningen van algemeen nut. In de regels zijn nadere bepalingen opgenomen voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Bestemming 'Wonen'

De tot 'Wonen' bestemde gronden zijn bedoeld voor wonen in gestapelde middeldure huurwoningen, aan-huis-verbonden beroepen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, tuinen, erven en terreinen, verkeers- en parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen. Hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak. Op de verbeelding is de maximale bouwhoogte aangeduid.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van dit wijzigingsplan aangetoond. Een plan moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn. Er wordt daarom een korte financiële toelichting gegeven en daarnaast worden de doorlopen procedures weergegeven.

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Wanneer met een bestemmingsplan een bouwplan, zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, mogelijk wordt gemaakt, dient conform artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan te worden opgesteld. Deze eis geldt niet indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd.

Tussen de betrokken partijen is een anterieure overeenkomst opgesteld. Omdat het kostenverhaal hiermee anderszins is verzekerd, is het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Het wijzigingsplan 'De Jozef te Budel' is conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betreffende personen en instanties.

Omgevingsdialoog

Over het plan heeft een omgevingsdialoog plaatsgevonden. Er zijn enkele reacties op het plan gegeven. De reacties zijn opgenomen in Bijlage 9.

Zienswijzen en vaststelling

Het ontwerpwijzigingsplan 'De Jozef te Budel' heeft van 3 maart 2023 tot en met 13 april 2023 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn van zes weken kon eenieder een zienswijze indienen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Het college van burgemeester en wethouders heeft het wijzigingsplan vastgesteld op 20 juni 2023. De verbeelding en regels zijn niet gewijzigd ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan. In de toelichting heeft een beperkt aantal ambtshalve wijzigingen plaatsgevonden. In Bijlage 10 is hiervan een overzicht opgenomen.