Plan: | Boschakkers II te Budel |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1706.BPBG3105-ONT1 |
Grouwels Daelmans Beleggingen II BV is voornemens het plangebied Boschakkers II te Budel te ontwikkelen. Het planvoornemen betreft de ontwikkeling van circa 70 woningen grenzend aan de kern Budel in de gemeente Cranendonck. Boschakkers II grenst direct aan de woonwijk Boschakkers die de afgelopen 15 jaar is ontwikkeld en kan worden gezien als de volgende fase van deze woonwijk. De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het huidige planologosiche kader, daarom dient er een nieuw bestemmingplan voor het plangebied ontwikkeld te worden.
Het plangebied is gelegen aan De Spar op een agrarisch perceel in het zuidwesten van de kern Budel. Het wordt begrenst door de wijk Boschakkers en grenst ook aan het buurtschap Meemortel.
Figuur 1.1 Globale begrenzing plangebied Boschakkers II Bron: Streetsmart Cyclomedia
Op dit moment vigeren de bestemmingsplannen ''Buitengebied'' (vastgesteld 8 december 2009), ''Herziening Buitengebied'' (vastgesteld 13 september 2011) en ''Budel en Budel-dorplein'' vastgesteld 20 juli 2021.
Vanuit het bestemmingsplan Buitengebied is het perceel op dit moment bestemd met de enkelbesteming 'Agrarisch' en de dubbelbestemming Waarde - Archeologie. Daarnaast zijn er drie gebiedsaanduidingen op het perceel gelegen, namelijk:
- milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied;
- reconstructiewetzone extenviseringsgebied;
- vrijwaringszone molenbiotoop 2.
Figuur 1-2 uitsnede bestemmingsplan ''Buitengebied'' Bron: Ruimtelijke plannen
Vanuit het bestemmingsplan Herziening Buitengebied is er uitsluitend de gebiedsaanduiding wro-zone - ontheffingsgebied schuilhutten op het plangebied gelegen.
Figuur 1-3 uitsnede bestemmingsplan ''Herziening Buitengebied'' Bron: Ruimtelijke plannen
Vanuit het bestemmingsplan Budel en Budel-Dorplein is het perceel op dit moment bestemd met de hoofdbestemmingen 'Groen' en 'Wonen' en de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 4'. Daarnaast is de gebiedsaanduiding vrijwaringszone - molenbiotoop 2 op het plangebied gelegen.
Figuur 1-4 uitsnede bestemmingsplan ''Budel en Budel-Dorplein'' Bron: Ruimtelijke plannen
In de huidige situatie is het plangebied grotendeels in gebruik als agrarisch perceel met bijbehorende voorzieningen. Daarnaast zijn er kleine gedeelten van het plangebied ingericht als speeltuin met groenstrook en als tuin met enkele parkeerplaatsen. Het perceel grenst aan een ander agrarisch perceel, de straat 'De Spar'' en omliggende woningen van Boschakkers I.
Figuur 2-1 Huidige situatie plangebied Bron: Streetsmart Cyclomedia.
In de toekomstige situatie wordt het plangebied ontwikkeld tot een uitbreiding van de woonwijk Boschakkers. De uitbreiding behelst 69 woningen met bijbehorend grondgebruik, verblijfs- en groen en waterberging in de vorm van wadi's. Dit is vormgegeven door middel van een zorgvuldige landschappelijke inpassing aan de hand van onderstaande stedenbouwkundig tekening:
Figuur 2-2 Stedenbouwkundig plan Boschakkers II Bron: CB5
Het plan is zo opgesteld dat er nog variatie in de bouwvelden mogelijk is en doorgroeimogelijkheden naar het oosten niet worden uitgesloten. Daarnaast wordt er ingezet op centrale clustering van het groen en parkeren zoveel mogelijk aan de randen. Zo kan er in het midden van het plangebied een 'shared space' worden ingericht.
Woningtypologieën
Binnen het plangebied wordt gebouwd voor verschillende doelgroepen. Dit uit zich in de verschillende typologieën die in het plangebied worden gerealiseerd. In onderstaande figuur en tabel zijn deze typologieën in het plangebied weergegeven met de verwachte hoeveelheid woningen die per typologie wordt gerealiseerd:
Figuur 2-3 Woningverdeling Boschakkers II Bron: CB5
Type woning (inclusief kavelgrootte) | Hoeveelheid |
Rijwoningen sociale huur (circa 95 m²) | 20 |
Rijwoningen starters (circa 100 m²) | 10 |
Rijwoningen middeldure huur (circa 100m²) | 5 |
Patiowoning (circa 155 m²) | 6 |
Twee-onder-één kapwoningen (circa 320 m²) | 14 |
Vrijstaande woning (circa 480 m²) | 14 |
Tabel 2-1 verwachte verdeling woningtypologieën Boschakkers II
Groen- en waterstructuur
Binnen het plangebied is groen geconcentreerd in de centrale groenzone. Waarbij de speeltuin is gelegen in het driehoekvormige gebied. Wat betreft bomen is er gekozen om het soort bomen af te laten hangen van de grootte van het plantvak. Er wordt ingezet op het realiseren van zo veel mogelijk boomkroonvolume in de openbare ruimte. Dit ook ter voorkoming van zuilvormige cultivars waar dit onnodig is. De meeste plantvakken zijn groter dan 12 m² en bieden ruime mogelijkheden voor bomen. Daarom wordt ingezet op een gevarieerd assortiment bomen van verschillende grootte. Zo wordt er een afwisselend, natuurlijker straatbeeld gecreëerd en is er minder kans op ziekten waardoor veel groen verloren gaat.
Daarnaast is er ruimte gemaakt voor wadi's deze zijn beoogd in de centrale middenzone van het plangebied. Het ontwerp van de wadi's is afgestemd op de waterbergingsopgave die uit het wateronderzoek naar voren is gekomen hier wordt nader op in gegaan in de waterparagraaf in 4.1.
Figuur 2-4 Beoogde groen- en waterstructuur Boschakkers II Bron: CB5
Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken dienen het bestemmingsplan aangepast te worden.
Kader
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 door de minister toegezonden aan de Tweede Kamer. De NOVI geeft richting aan de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in Nederland tot 2050. De ruimte in Nederland is schaars en het maken van keuzes is noodzakelijk om ervoor te zorgen dat Nederland over 30 jaar nog steeds een prettig, veilig en gezond land is om in te wonen, te werken en te recreëren. Het Rijk benadrukt dat gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk samen verantwoordelijk zijn voor de fysieke leefomgeving en streeft ernaar om opgaven als één overheid samen met de samenleving op te pakken. De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties en met meer regie vanuit het Rijk.
Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland in de komende jaren flink veranderen. De NOVI biedt een perspectief om deze opgaven op te pakken met oog voor de omgevingskwaliteit: het samenspel van ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Daarbij wordt telkens uitgegaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. Sommige belangen overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en worden als nationaal belang gezien. In de NOVI zijn 21 nationale belangen benoemd. De NOVI richt zich op de ontwikkelingen waar meerdere nationale belangen en opgaven bij elkaar komen en waar keuzes moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.
Waar de opgaven vragen om een integrale benadering, komen deze samen in vier prioriteiten:
Om richting te geven aan het afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering worden in het nationale omgevingsbeleid drie afwegingsprincipes gehanteerd:
Op basis van de vier prioriteiten en de drie afwegingsprincipes zijn in de NOVI beleidskeuzes gemaakt. Daarbij is ook aangegeven welke beleidskeuzes verder worden uitgewerkt in programma’s.
Toetsing en conclusie
De NOVI is een omgevingsvisie op nationaal niveau en bevat geen concreet beleid dat direct van belang is voor dit bestemmingsplan. Derhalve is het plan in lijn met de NOVI.
Kader
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de bijbehorende regeling (Rarro)vormen de juridische vertaling van de kaderstellende uitspraken die in de SVIR zijngeformuleerd en bevatten regels ter bescherming van de nationale belangen. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen, zodat ze doorwerken tot het niveau van de lokale besluitvorming.
Toetsing en conclusie
Vanuit het Barro is er geen directe doorwerking voor onderhavig bestemmingsplan
Kader
Sinds 2012 is in het Bro in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden (de “ladder duurzame verstedelijking”). Sinds 2017 is de 'nieuwe' Ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden. De traditionele, opeenvolgende, treden van de Ladder zijn hierbij komen te vervallen.Deze wijziging heeft als doel de regeling te vereenvoudigen, waarbij de effectiviteit van het instrument behouden moet blijven. Een onderzoek naar de behoefte heeft slechts tot doel na te gaan of een ruimtelijke ontwikkeling c.q. de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Concreet betekent dit dat met betrekking tot de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of economische gevolgen van die vestiging ruimtelijke effecten (bijv. leegstand) relevant zijn. Artikel 3.1.6. lid 2 van het Bro luidt als volgt:
“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”
Dat betekent: eerst bepalen of een nieuwe ontwikkeling een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft, vervolgens kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, en daarna analyseren of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt.
Toetsing
Regionale afspraken
De provincie Noord-Brabant stelde in het verleden jaarlijks de bouwopgave per regio vast. Deze verdeling is gebaseerd op de meest recente prognoses. In de Regionale Agenda Wonen wordt deze opgave jaarlijks geactualiseerd, vastgesteld en verdeeld binnen de verschillende sub-regio's. Cranendonck participeert in de sub-regio A2-gemeenten. Binnen de regio vindt de verdere afstemming van de aantallen en de programmering per gemeente plaats. Uitgangspunt hierbij is goed op elkaar afgestemde woningbouwplannen, in en een divers segment, afgestemd op de vraag per gemeente en op de regio als totaal, met circa 30% vrije ruimte voor toekomstige transformatieplannen. Jaarlijks worden plannen in mei regionaal uitgewisseld om het vervolgoverleg te kunnen voeren. Na actualisatie in 2017 is voor de periode tot 2025 regionaal afgestemd dat in de gemeente Cranendonck circa 700 woningen worden gerealiseerd. Voor de periode tot 2030 is bepaald dat in Cranendonck nog eens 115 woningen worden gerealiseerd. De regionaal afgestemde woningbouwopgave bedraagtdaarmee 815 woningen in de periode 2016-2029. Op basis van cijfers van het CBS kan worden geconcludeerd dat de woningvoorraad in de gemeente Cranendonck is toegenomen met 326 woningen sinds vaststelling van de regionale afspraken. Er dienen in Cranendonck dus nog circa 490 woningen te worden gerealiseerd conform de regionale woningbouwafspraken.
Woningbouwprogramma
In 2018 heeft de gemeente Cranendonck de 'Woonvisie Cranendonck 2018-2030' vastgesteld. Hierin is zowel een kwalitatieve als kwantitatieve woonbehoefte in opgenomen. Kwantitatief ziet de opgave er als volgt uit:
Tabel 3-1 woningbehoefte gemeente Cranendonck 2016-2029
Kern | Sociale huur | Vrije sector koop/huur | Woningen absoluut |
Budel | 77 | 143 | 220 |
Budel-Dorplein | 7 | 17 | 24 |
Budel-Schoot | 17 | 65 | 82 |
Gastel | 5 | 11 | 16 |
Maarheeze | 56 | 131 | 187 |
Soerendonk | 20 | 62 | 82 |
Flexibele ruimte (te verdelen over de kernen) | 61 | 143 | 204 |
Totaal | 243 | 572 | 815 |
Hierbij is het van belang dat er wordt in gezet op woningen voor één- en tweepersoonshuishoudens en dan specifiek voor ouderen en jongeren en er wordt alleen ingezet op nieuwbouw als er behoefte is en deze nieuwbouw kwaliteit toevoegt die er nog niet voldoende zijn. Hierbij dient aangesloten te worden bij het eigen karakter van de kern.
Verstedelijking afweegbaar
De ontwikkeling vindt plaats in een gebied waarin op basis van de interim-omgevingsverordening verstedelijking afweegbaar is. In tegenstelling tot bestaand stedelijk gebied kan hier niet zondermeer een woningbouwontwikkeling plaats vinden. Aanvullend op het vigerend beleid moet er aan de volgende randvoorwaarden worden voldaan:
Stedelijk gebied
Binnen het bestaand stedelijk gebied is onvoldoende ruimte om een woningbouwopgave van een dergelijke omvang te realiseren. Ook is er binnen de kern Budel geen geschikt cultureel waardevol of leegstaand vastgoed dat in aanmerking komt om te voorzien in de woningtypologieën die met het plan mogelijk worden gemaakt.
Kwalitatieve opgave
Het plan voorziet in een gevarieerd woningaanbod. Met ongeveer de helft van de te bouwen woningen wordt ingespeeld op de behoefte in de specifieke doelgroepen die van belang worden gevonden in Cranendonck. Dit zijn 20 woningen in de sociale huursector en 10 rijwoningen voor starters. Hier wordt ook voldaan aan de wens om nieuwbouw te creëren die mogelijkheden toevoegt die er nog onvoldoende zijn.
Omgevingskwaliteit
Voor het plan is aan de hand van een stedenbouwkundig plan een zorgvuldige ruimtelijke inpassing vormgegeven. Hier is rekening gehouden met het groene en landelijke karakter van de gemeente en de wens om gezamenlijke buiten- en ontmoetingsruimten rondom projecten te creëren. Daarnaast is het plangebied een nieuwe fase van de reeds bestaande wijk Boschakkers en wordt dus de structuur van de bestaande wijk op een duurzame manier uitgebreid.
Regionale afspraken
Zoals eerder benoemd is er nog een woningbouwopgave van circa 490 woningen op basis van regionale afspraken. De planontwikkeling voorziet in 69 woningen waarvan 20 sociale huur. Hiermee past de ontwikkeling binnen de kaders van de regionale afspraken.
Conclusie
Het planvoornemen voldoet aan de eisen gesteld in de ladder voor duurzame verstedelijking
Kader
Provinciale Staten hebben op 14 december 2018 de Brabantse Omgevingsvisie vastgesteld.De omgevingsvisie is opgesteld volgens de uitgangspunten van de nieuwe Omgevingswet (die naar verwachting in 2022 in werking treedt) en beschrijft de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. De provincie streeft in de omgevingsvisie naar het creëren van meerwaarde. Het handelen van de provincie is daarom gericht op het verknopen en verweven van opgaven en het zoeken naar synergie. Daarbij vindt de provincie het belangrijk om vanuit meerdere richtingen naar een ontwikkeling tekijken:
In de omgevingsvisie zijn één basisopgave en vier hoofdopgaven benoemd. De basisopgave is het werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit. De vier hoofdopgaven zijn:
De omgevingsvisie gaat over de hele fysieke leefomgeving, heeft een integraal karakter en bevat geen sectorale beleidsdoelen. Concrete doelen voor bijvoorbeeld natuur, water, veiligheid, milieu, mobiliteit en ruimtelijke kwaliteit staan nog in de bestaande plannen van de provincie, bijvoorbeeld in de Structuurvisie ruimtelijke ordening en het provinciale verkeers- en vervoersplan. De provincie is bezig met het afstemmen van het sectorale beleid op de omgevingsvisie. Dit betekent dat aan de hand van de drie manieren van kijken wordt beoordeeld welke waarden moten worden beschermd en hoe beleid kan worden vormgegeven. Het (sectorale) beleid wordt verder uitgewerkt in programma’s en de op te stellen omgevingsverordening. Hier wordt de komende periode aan gewerkt.
Toetsing en conclusie
De doelen en ambities van de provincie zijn in de Interim-Omgevingsverordening Noord-Brabant uitgewerkt tot concrete beleidsdoelstellingen.
Kader
Provinciale Staten hebben op 25 oktober 2019 de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Iov) vastgesteld. De Iov is in werking getreden op 5 november 2019 en bevat regels voor de fysieke leefomgeving. De Iov is in de tussentijd meerdere keren herzien daarom wordt er in dit bestemmingsplan getoets aan de meest recente geconsolideerde versie (15 april 2022) en de meest actuele kaartaanpassingen (27 september 2022).
De regels hebben betrekking op ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, bodem en wegen. De Iov heeft de Verordening ruimte Noord-Brabant, de Provinciale milieuverordening, de Verordening natuurbescherming, de Verordening water, de Verordening ontgrondingen en de Verordening wegen vervangen. De Iov is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels uit de voorheen geldende verordeningen zijn gehandhaafd met het daarbij horende beschermingsniveau en dat er in beginsel geen beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd als die rechtstreeks voortvloeien uit vastgesteld beleid, bijvoorbeeld uit de Omgevingsvisie Noord-Brabant.
Toetsing en conclusie
Vanuit de Interim-Omgevingsverordening zijn door middel van kaarten, werkingsgebieden met bijbehorende regels aangewezen.
Figuur 3-1 uitsnede Interim-omgevingsverordening Noord-Brabant
Het plan is op basis hiervan aangewezen voor verschillende werkingsgebieden:
Verbod uitbreiding veehouderij
De voorgenomen ontwikkeling betreft een woningbouwontwikkeling en maakt geen veehouderij mogelijk derhalve zijn er geen beperkingen vanuit dit werkingsgebied.
Verstedelijking afweegbaar
Op basis van dit werkingsgebied is verstedelijking afweegbaar in het plangebied. Het plangebied is nu namelijk aangewezen als een (gemengd) landelijk gebied en valt hiermee dus buiten het stedelijk gebied. Op basis van artikel 3.42 van de Iov is het niet toegestaan om buiten het stedelijk gebied een nieuwe duurzame stedelijke ontwikkeling op te richten.
Omdat verstedelijking afweegbaar is in het plangebied is het toegestaan om op basis van artikel 3.43 onder voorwaarden af te wijken van artikel 3.42. De toetsing hiervan is gedaan bij de ladderonderbouwing in 3.1.3.
(Gemengd) Landelijk gebied
Vanuit dit werkingsgebied zijn verschillende regels opgenomen ten aanzien van elektriciteitsvoorziening (zoals windmolens), veehouderij en agrarische activiteiten. Deze zijn niet relevant voor de voorgenomen ontwikkeling. Daarnaast is op basis van artikel 3.68 van de Iov de nieuwvestiging van woningen niet zondermeer toegestaan. Op dit punt is het planvoornemen strijdig met de Iov.
Het plan is echter ook aangewezen als gebied waar verstedelijking, onder voorwaarden, afweegbaar is. Als er aan deze voorwaarden (artikel 3.43 Iov) wordt voldaan kan er voorzien worden in een duurzame stedelijke ontwikkeling in het plangebied. Dan wordt het plangebied bij het stedelijk gebied getrokken en is het niet meer noodzakelijk om aan de voorwaarden voor een (gemengd) landelijk gebied te voldoen. In bovenstaand stuk is beschreven hoe er is voldaan aan de voorwaarden uit de Iov.
Stalderingsgebied
Dit werkingsgebied heeft betrekking op dierenverblijven met de voorgenomen ontwikkeling worden er geen dierenverblijven mogelijk gemaakt, ook zijn er in de huidige situatie geen dierenverblijven aanwezig. Derhalve zijn er geen beperkingen vanuit dit werkingsgebied.
Kwaliteitsverbetering van het landschap
Artikel 3.9 van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant gaat in op het principe van 'Kwaliteitsverbetering van het landschap'. Dit principe omvat kort samengevat dat er ontwikkelingsruimte wordt geboden (met name in het buitengebied), mits deze tevens gepaard gaat met maatregelen die de kwaliteit van het landschap (in brede zin) versterken. Met andere woorden: 'voor wat (bouwen), hoort wat (tegenprestatie)'.
Kwaliteitsverbetering van het landschap is in principe van toepassing op alle ruimtelijke ontwikkelingen die plaatshebben buiten het bestaand stedelijk gebied, zoals begrensd in de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. Het plangebied is gelegen binnen de aanduiding 'Verstedelijking afweegbaar'. De regeling is hiermee van toepassing op deze ontwikkeling.
Kwaliteitsverbetering wordt niet alleen bereikt met een traditionele groene inpassing van het initiatief. De aanleg van (cultuurhistorische) landschapselementen, het terugbrengen of behouden van ontginningsstructuren, de realisering van nieuwe natuur, ecologische verbindingszones of landschapsversterkende maatregelen van waterstructuren dragen ook bij aan de kwaliteit van het landschap. Dit geldt ook voor sloop van bebouwing,
De locatie is gesitueerd aan De Spar in Budel en vormt de rand van het dorp. De ontwikkeling betreft de percelen met de kadastrale nummers K1229, K1323, K1472, K1466 en K1472. De percelen zijn respectievelijk in gebruik als speeltuin met groenstrook, groot agrarisch perceel, klein agrarisch perceel met gedeeltelijk buitenopslag en als tuin met enkele parkeerplaatsen.
Kwaliteitsverbetering van het landschap
Bij stedelijke uitbreidingen kan het principe worden gehanteerd dat 1% van de uitgifteprijs van de gronden wordt geïnvesteerd in de kwaliteitsverbetering van het landschap.
Er wordt onderscheid gemaakt in de reguliere inpassing van de ontwikkeling en de kwaliteitsverbetering van het landschap. De kwaliteitsverbetering van het landschap is daarbij aanvullend op de reguliere inpassing van het initiatief.
De reguliere inpassing van de ontwikkeling is niet meegenomen in de berekening voor de beoogde kwaliteitsinvestering. Onder de reguliere inpassing wordt de aanplant van bomen, heesters in de woonwijk verstaan.
De kwaliteitsverbetering van het landschap bestaat uit de landschappelijke haag aan de oostzijde van het plangebied en vormt de overgang naar het landelijk gebied.
Beoogde investering
Landschappelijke haag:
Figuur 3-2 locatie landschappelijke haag
Investering
De totale investering bestaat uit realisatie-, beheer- en plankosten. (A+B+C). Het verschil tussen de benodigde investering en de totale investering bestaat uit realisatie-, beheer- en plankosten wordt in het gemeentelijk groenfonds geïnvesteerd. De aanleg en instandhouding van de landschappelijke haag is vastgelegd in een anterieureovereenkomst.
Toetsingskader
De gemeenteraad heeft op 7 juli 2015 de Structuurvisie Cranendonck 2024 ‘Landelijke Klasse!’ vastgesteld. In de structuurvisie wordt het ruimtelijk wensbeeld voor Cranendonck tot en met het jaar 2024 beschreven. Aan de hand van de vijf thema’s van de Strategische Visie en het zesde nieuwe thema Ruimtelijke kwaliteiten zijn de ruimtelijke keuzes in themakaarten verwerkt. De structuurvisie bestaat uit drie delen:
De structuurvisie is het hoofddocument voor alle ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente Cranendonck. De voornaamste doelen voor de structuurvisie zijn:
De integratiekaart Structuurvisie Cranendonck geeft het ruimtelijke beleid van de gemeente Cranendonck op hoofdlijnen weer. De integratiekaart sluit aan op het geschetste wensbeeld uit de Strategische Visie en geeft globaal de structuurvisie weer.
Toetsing en conclusie
Op basis van de integratiekaart is het plangebied aangegeduid als zoekgebied wonen. Dit zijn gebieden die op basis van het provinicaal beleid als uitbreidingslocaties zijn aangegeven. Deze doorwerking is te zien in het werkingsgebied verstedelijking afweegbaar die op basis van de Iov op het plangebied is gelegen.
Figuur 3-2 uitsnede integratiekaart Structuurvisie Cranendock 2024
De toetsing of de ontwikkeling wenselijk is als uitbreidingslocatie vindt plaats bij de toetsing aan de Iov in paragraaf 3.2.2. Derhalve is de voorgenomen ontwikkeling in lijn met de structuurvisie Cranendonck 2024.
Toetsingskader
De gemeenteraad heeft op 28 januari 2018 de Woonvisie 2018- 2030 vastgesteld. De woonvisie biedt een kader voor de verdere uitvoering van woningbouwplannen in deperiode 2018-2030. De centrale ambities voor Cranendonck in de periode 2018-2030 zijn als volgt geformuleerd:
Actualisatie Woonvisie
Op 25 april 2023 heeft de gemeenteraad de 'Actualisatie Woonvisie Gemeente Cranendonck' vastgesteld. Aanleiding is de gewijzigde woningmarkt. De woningnood is inmiddels erg hoog en het Rijk heeft weer de regie op de volkshuisvesting en woningbouw genomen. Dit is door vertaald in nationale prestatieafspraken en regionale woondeals. Daarmee moet de woningbouwproductie vergroot worden. Twee derde van de nieuwbouwwoningen moet vallen binnen het betaalbare segment: sociale huur, middeldure huur en betaalbare koop.
De ambities van het Rijk zijn doorvertaald in de actualisatie van de woonvisie. Er is een woningbouwprogramma opgenomen met percentages voor prijsklassen en woningtypen. Door de toename van het aantal kleinere en oudere huishoudens ontstaat namelijk een sterke behoefte aan appartementen, nultredenwoningen en andere kleinere woningtypen.
Doelgroepenverordening
Om te kunnen sturen op sociale koopwoningen, sociale huurwoningen en middeldurehuurwoningen heeft de gemeenteraad in 2022 de Doelgroepenverordening Cranendonck 2022 vastgesteld. Hierin zijn de prijsgrenzen van deze woningen vastgelegd en is bepaald voor welke doelgroepen de woningen bedoeld zijn. De doelgroepen worden bepaald aan de hand van inkomensgrenzen. Ook regelt de verordening dat de verschillende categorieën woningen gedurende een bepaalde periode beschikbaar moeten blijven voor de daarvoor aangewezen doelgroepen. De Doelgroepenverordening heeft alleen betrekking op nieuwbouw en kan alleen worden toegepast als dat in het bestemmingsplan of exploitatieplan wordt vastgelegd.
Toetsing en conclusie
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een uitbreiding van de bestaande wijk Boschakkers. Met deze ontwikkeling wordt er aangesloten op het karakter van de kern door een nieuwe fase van een bestaande wijk te realiseren en geen volledig losstaand initiatief te ontwikkelen. Daarnaast is het van belang om aan te tonen dat er behoefte is aan nieuwbouw en dat deze nieuwbouw kwaliteit toevoegd als dit wordt ontwikkeld. De behoefte is aangetoond in de toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking in 3.1.3. Het toevoegen van kwaliteit is vormgegeven door een zorgvuldige landschappelijke inpassing, waarbij veel ruimte voor openbaar groen is beoogd. Bovendien wordt er voorzien in een divers woningenaanbod waardoor er op de vraag van meerdere marktsegmenten wordt ingespeeld.
Toetsingskader
De gemeenteraad heeft in december 2019 de Nota Duurzaamheid 2020-2024 vastgesteld. Het doel is dat de gemeente klimaatneutraal is in 2050, wat betekent dat de activiteiten in de gemeente geen negatieve invloed hebben op de leefomgeving. Als tussenstap gelden de doelstellingen ener-gieneutraal wonen in 2030 en een CO2-neutrale gemeentelijke organisatie in 2030.
De doelstelling is breed en is vertaald naar doelstellingen per thema. De thema’s zijn:
In de nota duurzaamheid zijn naast doelstellingen ook concrete acties voor de komende jaren geformuleerd. De acties sluiten aan bij landelijke wet- en regelgeving en dragen voortvarend bij aan afspraken uit het klimaatakkoord van Parijs. Het zwaartepunt ligt de komende jaren vooral op de Regionale Energie Strategie (RES), energiebesparing, duurzame opwekking van energie en de warmtetransitie. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden ontwikkeld met het oog op de doelstellingen uit de nota. Dit betekent dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen duurzaam en ten minste energieneutraal worden ingericht.
Toetsing en conclusie
Op basis van het stedenbouwkundig plan is het plangebied zorgvuldig landschappelijk ingepast. Hierbij is ook uitgebreid aandacht besteedt aan de groen- en waterstructuur. Dit zorgt er voor dat het plangebied klimaatadaptief is ingericht en door de keuze van verschillende soorten bomen wordt er ook een bijdrage geleverd aan de biodiversiteit. Daarnaast worden nieuwe woningen op basis van de huidige wetgeving gasloos uitgevoerd.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is de watertoets verplicht voor ruimtelijke ontwikkelingen. In een hierover op te nemen paragraaf dient te worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.
In het kader van het planvoornemen is er door Antea Group een watertoets uitgevoerd. In deze watertoets is een waterparagraaf opgesteld waarin de relevante toetsing plaats vindt. In onderstaande paragraaf is de waterparagraaf opgenomen. Deze is bijgevoegd in Bijlage 1 van de toelichting.
Waterwet
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).
Omgevingswet 2024u
Op 1 januari 2024 treedt de Omgevingswet in werking. In de Omgevingswet wordt de leefomgeving op een andere manier benaderd dan voorheen, waarbij wordt ingezet op een duurzame economische structuur met borging van de kwaliteit en veiligheid daarvan. In de Omgevingswet worden de wetgeving en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu natuur en water gebundeld. Deze wet regelt daarmee het beheer en de ontwikkeling met minder en overzichtelijke regels, meer ruimte voor initiatieven en lokaal maatwerk. Ingezet wordt op integraliteit, vertrouwen en participatie van alle belanghebbenden. De wet krijgt vorm in de omgevingsvisie, waarbij de huidige provinciale plannen komen te vervallen en worden geïntegreerd in deze visie. Wetgeving over de ruimtelijke ordening, zoals de Wro en de Waterwet worden vervangen door de Omgevingswet.
Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de watertoets
De watertoets is sinds 2003 wettelijk verplicht (en vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening). De watertoets betekent dat ruimtelijke plannen (waaronder bestemmingsplannen) die vanaf deze datum ter inzage worden gelegd, voorzien moeten zijn van een waterparagraaf. Ruimtelijke plannen van de initiatiefnemer (bijv. gemeente of projectontwikkelaar) worden overlegd met de waterbeheerder.
In de waterparagraaf geeft de initiatiefnemer aan welke afwegingen in het plan ten aanzien van water zijn gemaakt. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de besluitvorming ten aanzien van water transparant. In geval van locatiekeuzes en bij herinrichting van bestaand bebouwd gebied geeft de initiatiefnemer expliciet aan welke rol de kosten en risico's van verdroging, verzilting, overstroming en overlast hebben gespeeld bij de besluitvorming. De waterparagraaf grijpt zichtbaar terug op de afsprakennotitie en het wateradvies.
Nationaal Water Programma 2022-2027
De Waterwet vereist dat de Rijksoverheid eens per zes jaar een Nationaal Waterplan voor het nationale waterbeleid en een Beheer- en ontwikkelplan voor het beheer van de rijkswateren (Bprw) opstelt. 'In de geest' van de nieuwe Omgevingswet worden deze plannen nu al in samenhang beschreven in één Nationaal Waterprogramma voor beleid en beheer. Voor het waterbeleid is het Nationaal Water Programma 2022-2027 (NWP) een uitwerking van de Nationale Omgevingsvisie. Voor wat de ruimtelijke aspecten betreft moet dit plan worden gezien als een structuurvisie en is het bindend voor het Rijk. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem.
Het Nationaal Water Programma 2022-2027 (NWP) vervangt het Nationaal Waterplan 2016-2021, inclusief alle tussentijdse wijzigingen en het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren (Brpw) 2016-2021. Het NWP beschrijft de hoofdlijnen en ambities van het nationale waterbeleid voor de periode 2022-2027: waterveiligheid, waterkwaliteit en klimaatadaptatie. Het beschrijft tevens de uitvoering daarvan en het beheer van de rijkswateren en rijksvaarwegen. De wateropgaven staan niet op zichzelf; een integrale aanpak met andere opgaven in de fysieke leefomgeving zoals de energietransitie, de woningbouw en de transitie landelijk gebied is noodzakelijk. Voor een integrale aanpak van de opgaven wordt het water- en bodemsysteem meegenomen als leidend principe.
Regionaal Water- en Bodemprogramma Noord-Brabant 2022-2027
Het Regionaal Water en Bodem Programma (RWP) 2022-2027 is op 3 december 2021 door Provinciale Staten vastgesteld en op 22 december 2021 in werking getreden. Het is onderdeel van het planstelsel voor de wateropgaven in Nederland, samen met het Nationaal Water Programma en de waterbeheerprogramma's van de waterschappen. Doel van dit nieuwe RWP is: een klimaatadaptief Brabant met veilig, schoon en voldoende water en een vitale bodem. Een belangrijke rode draad in het programma is het herstellen van de systeemwerking. Het doel is niet alleen meer wateroverlast te voorkomen en water zo snel mogelijk af te voeren. Inmiddels weten we beter en is het duidelijk geworden dat het roer om moet: we moeten zuinig zijn op ons water en de bodem, en het wateren bodemsysteem moet toegerust zijn op natte én droge tijden.
De wettelijke taken op het gebied van milieu en water worden zorgvuldig uitgevoerd. Voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving binnen het omgevingsrecht besteedt de provincie de uitvoering van taken uit aan de drie Brabantse omgevingsdiensten. De gemeente Eindhoven valt onder het werkgebied van de Omgevingsdienst Oost Brabant (ODZOB). Afstemming vindt plaats in het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht. De provincie bereid zich voor op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Provincie en partners blijven samenwerken (lokaal, regionaal, nationaal en internationaal). De provinciale rol hangt af van het onderwerp en van de onzekerheid die er is over doel en route. De provincie werkt waar mogelijk gebiedsgericht samen en dat moet uiteindelijk vanzelfsprekend worden. Daarbij worden alle belangen zoveel mogelijk meegenomen. De provincie nodigt de Brabantse partners (gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders, bedrijven en maatschappelijke organisaties) uit om een gezamenlijke klimaatagenda voor Brabant op te stellen. De provincie heeft daarbij de rol van kennismakelaar en verbinder (integratie van projecten en uitrol van goede voorbeelden. In de klimaatagenda worden gezamenlijke ambities en maatregelen vastgelegd. Ook op Europees niveau blijft de provincie samenwerken aan de milieu- en wateropgaven.
Bij grote ruimtelijke en infrastructurele werken wordt gezocht naar oplossingen met minder milieueffecten, bijvoorbeeld door de hoogwaardige inzet van secundaire materialen. Groene inpassing krijgt veel aandacht. De gronden en provinciale wegen die bij de provincie in bezit zijn worden beheerd op een natuur- en milieuvriendelijke manier. De provincie brengt de duurzaamheidsaspecten van nieuwe grote projecten en programma's bij aanvang in beeld middels een duurzaamheidsscan.
De provincie gaat verder met het Programma DuurzaamDoor. Provincie en partners kijken samen wie welke rol kan oppakken bij het stimuleren van gedrag dat bijdraagt aan gezondheid, veiligheid en groene groei in relatie tot milieu en water.
Waterbeheerprogramma 2022-2027
Het water- en bodemsysteem is onontbeerlijk voor een gezonde en leefbare ruimtelijke inrichting van Noord- Brabant. Meer dan ooit is het belangrijk om rekening te houden met het concept van de lagenbenadering om een toekomstbestendige leefomgeving te waarborgen. Door klimaatverandering en ruimtelijke druk, staat immers de veerkracht van het water en bodemsysteem onder druk. De lagenbenadering beschrijft de ruimte in drie lagen. De eerste laag bestaat uit de fysieke ondergrond, het water- en bodemsysteem. De tweede laag bevat netwerken van infrastructuur met onder meer wegen, spoorlijnen en waterwegen. Tot slot de derde laag met de menselijke activiteiten zoals wonen, werken en recreëren en de fysieke neerslag daarvan. Ruimtelijke planning en gebiedsontwikkeling is een proces waarin continu keuzes worden gemaakt. De lagenbenadering helpt in dit keuze- en afwegingsproces en dient als kwaliteitskader voor alle (ruimtelijke) plannen. Elke laag draagt bij aan de ontwikkeling. De lagenbenadering betekent wel dat een onderliggende laag voorwaarden stelt aan andere lagen. Zeker vanuit een perspectief van duurzame ontwikkeling zijn veerkracht en omkeerbaarheid van ingrepen belangrijke gegevenheden.
Met het Waterbeheerprogramma 2022-2027 start Waterschap De Dommel met de 'watertransitie'; op weg naar een toekomstbestendige waterhuishouding. Uiterlijk in 2050 is de waterhuishouding in ons hele beheergebied toekomstbestendig. Dit betekent een waterhuishouding die in een goede waterkwaliteit voorziet. En een waterhuishouding die robuust, wendbaar en in balans is met de omgeving. Zowel in het bebouwde als het landelijke gebied en van de beekdalen tot en met de hoge zandruggen. Het grond- en oppervlaktewatersysteem kan de grotere weersextremen opvangen door maximaal gebruik te maken van de dempende sponswerking van de bodem/ondergrond en de natuurlijke hoogteverschillen voor het vasthouden van water.
Waterschap De Dommel hanteert drie principes die inhoudelijke sturing geven aan de watertransitie:
Het waterschap moet zich, nog meer dan voorheen, aanpassen aan de veranderende leefomgeving en op zoek gaan naar nieuwe oplossingen en antwoorden. Juist de voor Midden-Brabant zo karakteristieke verwevenheid van bebouwing, landbouw en natuur is een kans om de wateropgaven slim in te passen. Dit vereist een integrale, gebiedsgerichte aanpak samen met alle partijen. Een gebiedsgerichte aanpak is alleen succesvol als naast de wateropgaven ook de opgaven vanuit natuur, stikstof, economie, landbouwtransitie, energietransitie, biodiversiteit, mobiliteit en woningbouw onderdeel van de aanpak zijn. Niet sectoraal, maar integraal. Alleen dan gaan we oplossingen vinden voor een leefbaar Midden-Brabant met een duurzaam en toekomstbestendig watersysteem dat goed is voor inwoners, bedrijven, landbouw en natuur. De grote uitdaging zit hem vooral in de vraag hoe we dit gaan bereiken. Meer dan voorheen gaan we daarbij:
Keur Waterschap De Dommel 2015
In de 'Keur Waterschap De Dommel 2015' staan regels (met name geboden en verboden) die het waterschap hanteert bij de bescherming van waterkeringen, watergangen en bijbehorende kunstwerken. Ook zijn er regels voor het onderhoud van sloten, beken en andere waterlopen om de waterafvoer in dit oppervlaktewater te waarborgen. Daarnaast kent de Keur beleidsregels voor het beschermen van bepaalde deelgebieden met elk een eigen beschermingsbeleid. Het gaat hierbij om beschermde gebieden waterhuishouding, beekdalen en attentiegebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met waterbelangen.
Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet op grond van de keur hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. De aanvrager/initiatiefnemer moet daarom voldoende compenserende maatregelen nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Uitgangspunt hierbij vormt de voorkeurstrits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. In geval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening noodzakelijk die het water tijdelijk bergt.
In de Keur is aangegeven dat neerslag, afkomstig van toename verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, die direct tot afvoer naar een (keur)waterlichaam komt, verplicht gecompenseerd dient te worden middels de aanleg van waterbergende voorzieningen. Het waterschap verleent in enkele gevallen vrijstelling van deze verplichting. Dit wordt gedaan indien:
Indien een voorziening nodig is, dan bedraagt de maximale toegestane afvoer uit een voorziening 2 l/s/ha bij een neerslagsituatie van 60 mm. Groene (vegetatie)daken gelden hierbij niet als verhard oppervlak. Bij meer dan 10.000 m² toename nieuw verhard oppervlak of het afkoppelen van 10.000 m² bestaand verhard oppervlak is altijd een voorziening noodzakelijk volgens de geldende beleidsregels van het waterschap.
De rekenregel voor minimale compensatie luidt: Benodigde compensatie (in m3) = toename
verhard oppervlak (in m2) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m).
De gevoeligheidsfactor is in principe 1. Mits de doorlatendheid van de bodem in bepaalde gebieden een lagere gevoeligheidsfactor toe staat.
De compensatie dient dan wel aan de volgende eisen te voldoen:
Hydrologisch neutraal bouwen
Hydrologisch neutraal bouwen is opgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar dit voor staat en welke maatregelen er nodig zijn om daaraan te kunnen voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.
Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatse van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.
Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.
Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit houdt in dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Hierbij wordt getoetst aan de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. Dit past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewatersysteem als het grondwatersysteem. Ingeval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening die het water tijdelijk bergt noodzakelijk. Het gaat hier dan om een voorziening die ervoor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.
Gemeentelijk Rioloeringsplan (vGRP) Cranendonck (2021-2025)
In het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (2021-2025) staan de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied binnen de Gemeente Cranendonck. Het plan omvat activiteiten die erop gericht zijn enerzijds beheer en onderhoud uit te voeren en anderzijds de kwaliteit van het oppervlaktewater en het hydraulisch functioneren van het rioleringsstelsel te verbeteren.
Een belangrijk speerpunt van het vGRP is het inspelen op de klimaatverandering met extreme neerslag, lange perioden van droogte en hittestress. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de uitgangspunten, richtlijnen en ontwerpnormen uit het Klimaatvisie 2019 en de hierin genoemde beleidsregels.
Uitwerking hemelwater- en grondwaterzorgplicht
In de uitwerking van de hemelwaterzorgplicht is er onderscheid gemaakt in bestaand gebied en nieuw te ontwikkelen gebied. Op basis van keurregels zijn de navolgende activiteiten aangehouden:
Uitbreiding van woongebied
Onder een uitbreiding wordt verstaan een ruimtelijke ontwikkeling waarbij woningen worden gebouwd aan de grenzen van bestaande bebouwing. Als alternatief kan een projectontwikkelaar of particulier ook kiezen voor afvoer en verwerking van hemelwater van particuliere verhardingen op eigen terrein.
Dimensioneringsgrondslagen uitbreidingen woongebied
Grondwaterzorgplicht
De gemeente streeft, ook bij een veranderend klimaat, naar het voorkomen van structureel nadelige gevolgen van afwijkende grondwaterstanden voor de aan de grond gegeven bestemming van een gebied. De gemeente streeft naar een grondwaterpeil dat voldoende diep is om structurele nadelige gevolgen door een te hoge grondwaterstand te voorkomen en voldoende hoog om droogteproblemen tegen te gaan. De provincie Noord- Brabant, waterschap De Dommel, gemeente Cranendonck en particulieren nemen daarbij de eigen verantwoordelijkheid.
Klimaatvisie en agenda 2019
In de klimaatvisie van de gemeente Cranendonck wordt aandacht besteedt aan klimaatadaptatie. De gemeente heeft vier thema’s gedefinieerd om de effecten van klimaatverandering tegen te gaan, namelijk: hitte, droogte, wateroverlast en waterveilheid.
Huidige situatie
Het plangebied ten zuidoosten van de dorpskern Budel, gemeente Cranendonck, en grenst direct aan de woonwijk 'Boschakkers' in het gebied tussen de agrarische linten Bosch en Meemortel. Het plangebied heeft een oppervlakte van ca. 2,6 hectare. In figuur 4-1 is het plangebied weergegeven.
Figuur 4-1 ligging plangebied ten opzichte van de omgeving, plangebied is rood omkaderd Bron: Streetsmart Cyclomedia
De maaiveldhoogte ter plaatse van het plangebied betreft circa NAP +33 m. De maaiveldhoogte in het plangebied varieert met ongeveer 0,5 meter. Het laagste deel bevindt zich in het noorden van het plangebied. In het noordelijke deel van het plangebied bevindt het maaiveld zich op circa NAP +32,8 m.
De ondergrond bestaat tot een diepte van circa NAP +19 m uit formatie van Boxtel. De bodem bestaat uit midden en fijn zand. De doorlatendheden in de zandlagen variëren van 2,5 m/dag tot aan 10 m/dag. Onder de zandlaag wordt een tweede zandige eenheid aangetroffen vanaf ca. NAP +19 m tot ca. NAP -18 m. Volgens het REGIS II-model wordt de horizontale doorlatendheid geschat tussen 25 m/d en 50 m/d. In het midden van de formatie STz is een dunne kleilaag aanwezig. De kleilaag heeft een dikte van ca. 2 m.
In de omgeving van het plangebied bevindt zich één peilbuis aanwezig. Van de peilbuis zijn in Menyanthes de grondwaterstatistieken (GxG) bepaald. De Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) bevindt zich op NAP +31,3 m (circa 1,7m onder maaiveld). Waterschap De Dommel heeft echter aangegeven dat de GHG in dit gebied op 1,2 m-mv ligt. Voor de ontwateringsdiepte analyse wordt deze grondwaterstand als maatgevend beschouwd. De Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (GLG) bevindt zich op NAP +29,9 m (circa 3,1 m onder maaiveld).
Het plangebied ligt in eigendom van en in beheer bij het waterschap De Dommel. Binnen het plangebied zijn geen watergangen aanwezig. De eerste watergang bevindt zich op ca. 250 m ten zuiden van het plangebied. Het toekomstige woongebied bevindt zich niet naast een regionale of primaire waterkering.
Volgens de kaart ‘Droogtegevoeligheid’ van Gemeente Cranendonck is het plangebied niet gevoelig voor droogte. Gebieden met veen in het bovenste deel van de bodem zijn het meest kwetsbaar. In de zomer is het grondwaterpeil in Budel echter al relatief laag. In de klimaatvisie van de gemeente is ditaangegeven als een ongewenste situatie.
In de klimaatvisie van gemeente Cranendonck is onder andere de stedelijke wateroverlast in beeld gebracht op basis van een bui van 50 mm. Op deze kaart is te zien waar de riolering het water niet kan verwerken, waar water op straat komt te staan en waar het hemelwater naar toe stroomt en waar uiteindelijk de problemen zichtbaar worden.
In de omgeving van het plangebied is een groot aantal straten kwetsbaar voor water op straat. Het water op straat kan een waterdiepte tussen 10 en 15 cm bereiken.
Toekomstige situatie
De nieuwbouwwijk 'Boschakkers' is gelegen in Budel, gemeente Cranendonck. De ontwikkeling heeft een gedifferentieerd programma met rijwoningen, vrijstaande woningen en twee-onder-een-kap woningen. Het woongebied wordt voorzien van groene randen en parkjes. In het midden van de nieuwe woonwijk wordt een groenstrook gerealiseerd. Onderstaand is het concept stedenbouwkundig plan opgenomen.
Figuur 4-2 Stedenbouwkundig plan woongebied Boschakkers Bron: CB5
Het plangebied heeft een oppervlakte van 2,6 ha (26.236 m2). Bij de ontwikkeling moet worden voldaan aan de eisen van het waterschap en de gemeente voor voldoende waterberging. Hiervoor is gekeken naar de hoeveelheid verhard en onverhard oppervlak. In de huidige situatie is het plangebied grotendeels onverhard. In de nieuwe situatie bestaat het plangebied uit een verhard oppervlak van 17.068 m2 (65% van het totale plangebied). Het onverhard oppervlak in de toekomstige situatie bedraagt 9.168 m2 (35% van het totale plangebied). Met de ontwikkeling van het plangebied neemt het verharde oppervlak dus met 16.668 m2 toe ten opzichte van de huidige situatie. Onderstaande tabel is toegevoegd ter verduidelijking.
Door de aanleg van verharding kan het hemelwater niet infiltreren maar stroomt versneld af naar nabijgelegen oppervlaktewater en/of riolering. Dit leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem, dit kan wateroverlast tot gevolg hebben. Om dit te mitigeren dient extra waterberging te worden gerealiseerd.
Bij de ontwikkeling moet worden voldaan aan de eisen van het waterschap en de gemeente voor voldoende waterberging in relatie tot de hoeveelheid verhard oppervlak die aanwezig is en de effecten door klimaatverandering. Ter compensatie van de uitbreiding van het verhard oppervlak geldt een compensatieberging van 60 mm per m2 van de toename verhard. In totaal moet er 1.000 m3 (16.668 m2 x 1 x 0,06 m) water worden geborgen om de toename van verharding te compenseren.
Aangezien er geen oppervlaktewater aanwezig is in de nabijheid van het plangebied, is het niet gewenst oppervlaktewater te realiseren. Het is wel wenselijk om water zoveel mogelijk vast te houden binnen het plangebied, om afwenteling op een aangrenzend watersysteem te voorkomen. Het stedenbouwkundige plan omvat het realiseren van enkele wadi’s met een totaal oppervlak van 2.567 m2. De wadi’s hebben een waterdiepte van 0,4 m en een minimaal talud van 1:3. Deze maatregel levert een potentiële berging van ca. 924 m3. Voor de vergunning van het watersysteem van dit plan wordt een waterhuishoudingsplan opgesteld. In het waterhuishoudingsplan wordt aangegeven hoe het regenwater de wadi’s bereikt en wat de ledigingstijd van de wadi’s is.
Onderdeel van de klimaatstrategie van gemeente Cranendonck is om verharde oppervlakken zo veel mogelijk te beperken. Voorgesteld wordt om de parkeerplaatsen (inclusief fietsparkeerplaatsen) uit te voeren met grasbeton (half-verharding). Hierdoor kan half-verharding meetellen in de bergingscapaciteit, mits de ondergrond/fundatie goed doorlatend is en blijft. Rekening houden met een infiltratiecapaciteit van 0,5 m/dag en een oppervlak van 1.650 m2, levert deze maatregel een potentiële berging van ca. 34 m3 (ca. 825 m3/dag) op. Dit vereist bij de inrichting dat het afstromend hemelwater op deze plekken terecht komt en kan infiltreren.
In totaal wordt ca. 958 m3 water tijdelijk geborgen binnen het plangebied. Dit afstromende hemelwater kan direct in het gebied infiltreren omdat de grondwaterstand diep genoeg onder maaiveld is en de bodem voldoende doorlatend is. De berekende berging is een indicatieve waarde. De verwachting is dat de voorgestelde maatregelen in staat zijn om de 60 mm per m2te bergen. De exacte werking van het watersysteem wordt vastgelegd in het op te stellen waterhuishoudingsplan.
Om het risico op grondwateroverlast te beperken dient de ontwateringsdiepte voldoende te zijn. De ontwateringsdiepte is de afstand tussen de GHG en het straatpeil, het maaiveld en/of vloerpeil. De vereiste ontwateringsdiepte voor nieuwe gebouwen is 0,7 m. Op basis van peilbuis B570681 blijkt dat de GHG op minimaal 1,7 m-mv ligt. Het waterschap De Dommel heeft echter aangegeven dat het GHG in dit gebied op 1,2 m-mv ligt. Voor de ontwateringsdiepte analyse wordt dit grondwaterstand als cruciaal beschouwd. De ontwateringsdiepte bij handhaving van huidig maaiveld is voldoende ten opzichte van de minimumvereiste ontwateringsdiepte in de toekomstige situatie. Daarom kan worden geconcludeerd dat er geen extra maatregelen ten behoeve van grondwateroverlast zijn benodigd, zoals verhoging van het vloerpeil of drainage.
In de huidige situatie is geen oppervlaktewater aanwezig ter plaatse van het plangebied of in de directe omgeving daarvan. Rekening houdend met de voorgestelde bergingsmaatregelen zijn er geen (eventuele) negatieve effecten als gevolg van versnelde afvoer door toename verharding te verwachten.
Conform het beleid van de gemeente moet de vuil- en hemelwaterafvoer in de toekomstige situatie gescheiden worden afgevoerd. Hierbij moet het vuilwater op het bestaande rioolstelsel worden aangesloten en het hemelwater naar een waterberging worden afgevoerd.
Op dit moment is het nog niet bekend of het bestaande riool gemengd of geschieden is. Ook zijn meer details nodig over de beschikbare capaciteit en het type van het te realiseren systeem. Daarnaast leidt de realisatie van het plangebied tot een toename van de afvoer van afvalwater, als gevolg van een toename van het bewonersaantal. Het toekomstige vuilwateraanbod, per woning, is berekend conform de Rioned kengetallen. Er wordt uitgegaan van een gemiddelde bezettingsgraad per woning van 2,5 en maatgevende afvoer van 12 l/h/inw op basis van 70 woningen. Het toename aan de vuilwater belasting is berekend op ca. 2,1 m3 per uur.
Klimaatadaptatie
De toekomstige ontwikkeling van dit gebied biedt uitgelezen mogelijkheden om klimaatbestendige ambities te verwezenlijken. Hierbij gaat het wat betreft water om het zo veel mogelijk vasthouden van hemelwater in de openbare ruimte en op particulier terrein.
Om water op straat te voorkomen heeft de gemeente vastgesteld dat het rioolstelsel een bui van minimaal 20 mm in 60 minuten (T=2, bui 08) moet kunnen verwerken, gestreefd wordt in de toekomst een regenbui van 30 mm in 60 minuten (T=5, bui 09) te verwerken.
Maatregelen om hitte en droogte te voorkomen waren onder meer de verbetering van het groen en blauw systeem. Daarbij wordt in de ontwikkeling overwogen dat 50% van de oppervlakte bestemd is voor groen.
Uitgangspunten om hitte- en droogte stress te voorkomen zijn:
Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met beschermde planten- en diersoorten en met beschermde gebieden. Er dient onderzocht te worden of het voornemen effect heeft op beschermde soorten, beschermde gebieden of beschermde houtopstanden (Wet natuurbescherming (Wnb), Natuurnetwerk Nederland (NNN) en overig (provinciaal) beleid). Ontwikkelingen mogen niet zonder meer plaatsvinden indien deze negatieve gevolgen hebben op beschermde natuurwaarden (soorten, gebieden en/of houtopstanden). Er is daarom inzicht gewenst in de aanwezige beschermde natuurwaarden en de mogelijke effecten die op deze beschermde natuurwaarden kunnen optreden door de ontwikkeling.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is door Antea Group een natuurtoets uitgevoerd, deze is bijgevoegd in 2.
Beschermde gebieden
Natura 2000
Het plangebied ligt op ca. 1,8 kilometer afstand van het Natura 2000-gebied ''Weerter- en Budelbergen & Ringselven. Natura 2000-gebied ''Hageven met Dommelvallei, Beverbeekse Heide, Warmbeek en Wateringen'' ligt op circa 2,3 km afstand.
Figuur 4-3 ligging plangebied ten opzichte van omliggende Natura 2000-gebieden.
Vanwege de afstand tot de omliggende Natura 2000-gebieden kunnen directe effecten worden uitgesloten, echter kunnen er wel negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie optreden. Daarom is het noodzakelijk om door middel van een berekening met AERIUS-calculator inzichtelijk te maken wat de gevolgen zijn van stikstofdepositie op de omliggende Natura-2000 gebieden.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is er door Antea Group een stikstofdepositieonderzoek voor de gebruiksfase uitgevoerd dit is bijgevoegd in bijlage 3. Uit de berekeningen met de AERIUS Calculator (versie 2021) blijkt dat de de toename van verkeersbewegingen leidt tot een stikstofdepositie van maximaal 0,01 mol/ha/jaar in Natura 2000-gebied Weerter- en Budelerbergen & Ringselven.
Gezien er een een depositiewaarde van hoger dan 0,00 mol/ha/jaar is berekend in de toekomstige situatie is de depositie als gevolg van het huidige gebruik berekend als referentiewaarde. Hieruit blijkt dat de bemesting van de landbouwgrond in de huidig situatie leidt tot een stikstofdepositie van maximaal 0,01 mol/ha/jaar in Natura 2000-gebied Weerter- en Buedelerbergen & Ringselven. Uit een verschilberekening met AERIUS Calculator blijkt dat er geen sprake is van een toename van meer dan 0,00 mol/ha/jaar als gevolg van het planvoornemen.
Wat betreft de realisatiefase dient er nog nader onderzoek uitgevoerd te worden. Dit is niet meegenomen omdat de berekening is uitgevoerd voor de uitspraak van de Raad van State d.d. 2-11-2002. Daarnaast wordt er op korte termijn een nieuwe versie van AERIUS Calculator verwacht. Daarom dient de realisatiefase berekend te worden en de berekening van de gebruiksfase geactualiseerd te worden. Naar verwachting zijn geen bijdragen op Natura-2000 gebieden te verwachten. De aanvullende berekeningen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan worden toegevoegd.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Het dichtstbijzijnde NNN gebied ligt op ca. 700 meter afstand van het plangebied. Van directe aantasting van het NNN is zodoende geen sprake. In de provincie Noord-Brabant geldt dat ook sprake kan zijn van externe werking op het NNN. Op basis van de aard van het voornemen, de afstand tot het NNN en de tussenliggende afscherming worden geen significante effecten op het NNN verwacht.
Rust- en foerageergebieden van ganzen en smienten
Het dichtstbijzijnde stiltegebied ligt op meer dan 3 kilometer afstand ten noordwesten van het plangebied. Op basis van de afstand en de tussenliggende afscherming kunnen significante effecten op het dichtstbijzijnde stiltegebied worden uitgesloten.
De bomen binnen het plangebied staan binnen de bebouwde kom (zie figuur 4-4). Hierdoor vallen de te kappen bomen niet onder de Wnb. Echter vallen de bomen wel onder een omgevingsvergunningplicht voor werken en werkzaamheden voor het vellen of rooien van houtgewas van het bestemmingsplan Buitengebied (vastgesteld 08-12-2009) binnen de bestemming 'Agrarisch'. Hier geldt dat er geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de landschappelijke waarden. Tevens is vanuit de gemeente Cranendonck een bomenplan opgesteld met onder meer regels in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen (Vos, 2015). Met betrekking tot de kap van bomen geldt in de eerste plaats het “nee, tenzij principe”. Richting de realisatie van het plan wordt een Boom Effect Analyse (BEA) opgesteld en worden de bomen getoetst aan de bovengenoemde aanlegvergunning. In de BEA worden mogelijke effecten van bouw of aanleg voor bomen inzichtelijk gemaakt, waarbij niet alleen wordt gekeken naar bomen binnen het bouwvlak maar ook naar bomen in de directe omgeving. Voor verdere toelichting over hoe om wordt gegaan met bomen in dit plan wordt verwezen naar het beeldkwaliteitsplan (Bijlage 1 van de regels).
Figuur 4-4 Bomenstructuur Budel (binnen de bebouwde kom)
Tabel 4-1 Overzicht conclusies en vervolgstappen gebiedsbescherming
Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat (leefgebied van) de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het plangebied:
In Tabel 4-2 is aangegeven welke gevolgen de aanwezigheid van (het leefgebied van) deze soorten heeft voor het voorliggende plan. Aangegeven is of er sprake is van een overtreding van de Wet Natuurbescherming en onder welke voorwaarden het plan uitvoerbaar is.
Tabel 4-2 overzicht conclusies en vervolgstappen soortenbescherming
Met betrekking tot het kappen van bomen wordt richting realisatie van het plan een BEA opgesteld en worden de desbetreffende bomen getoetst aan de aanlegvergunning. Daarbij blijkt uit tabel 4-2 dat richting realisatie van het plan nader onderzoek nodig is naar vogels met een jaarrond beschermd nest en kleine marterachtigen. De onderzoeken hiervoor zijn in gang gezet. Vóór de vaststelling van het bestemmingsplan wordt ontheffing aangevraagd in het kader van de Wnb.
Wanneer de nadere onderzoeken zijn uitgevoerd en bijbehorende mitigerende maatregelen zijn getroffen zijn er vanuit het aspect ecologie geen nadelige gevolgen.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht om in het kader van een goede ruimtelijke ordening aan te tonen dat (toekomstige) bewoners en gebruikers een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Daarnaast dient aangetoond te worden dat (bestaande) bedrijven niet in hun belangen worden geschaad. Hiertoe kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit en een milieugevoelig object noodzakelijk zijn. Deze afstand wordt een milieuzone genoemd.
Om te bepalen in hoeverre er voldoende afstand is tussen bedrijven en gevoelige objecten kan gebruik gemaakt worden van de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG, versie 2009 (hierna: de VNG-brochure).
De VNG-brochure) geeft handreikingen voor een verantwoorde inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving en voor de inpassing van gevoelige bestemmingen nabij bedrijven. Het is geen wet, maar een gangbare manier om milieuzonering toe te passen. In deVNG-brochure worden per bedrijfssoort en per milieuaspect indicatieve afstanden gegeven (hierna: VNG-afstanden) tot gevoelige objecten. Indien aan de VNG-afstand wordt voldaan, kan gesteld worden dat hinder niet te verwachten is.
De VNG-brochure bestaat uit verschillende regelingen. Enerzijds bevat de VNG-brochure een lijst met richtafstanden, deze systematiek gaat uit van functiescheiding. Deze richtafstanden geven een indicatie van de benodigde afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoalsbedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen). In de brochure is een bedrijvenlijstopgenomen die informatie geeft over de milieukenmerken van diverse typen bedrijven.Vervolgens is in de lijst op basis van een aantal factoren een indicatie gegeven van deafstand tussen bedrijfstypen en gevoelige objecten (zoals woningen), waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden. Deze afstand is gebaseerd op degrootste indicatieve afstand en is van toepassing op woningen in een rustige woonwijk of een daarmee vergelijkbaar omgevingstype. De lijst is algemeen geaccepteerd alsuitgangspunt bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Naast het omgevingstype rustigewoonwijk wordt het omgevingstype gemengd gebied onderscheiden. Een gemengd gebied is een gebied met een matig tot sterke functiemenging. Gebieden die direct langs dehoofdontsluiting liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.
De omgeving van het plangebied kan worden aangemerkt als 'gemengd gebied'. Het plangebied wordt omringd door agrarische percelen, bedrijvigheid en enkele woningen.
Ten zuidoosten van het plangebied ligt een bedrijfsbestemming. Het is op dit bedrijfsperceel toegestaan om niet agrarische bedrijven te in de vorm van een constructiebedrijf te vestigen, dit is volgens de VNG-brochure een bedrijf in milieucategorie 3.2.Conform de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' geldt voor bedrijven in milieucategorie 3.2 een afstand tot gevoelige bestemmingen van 100 meter. Aangezien het omgevingstype 'gemengd gebied' betreft mag getoetst worden aan één categorie lager. De richtafstand tot gevoelige bestemmingen is daarmee 50 meter.
Het bedrijfsperceel grenst direct aan de bestemming Wonen binnen het plangebied. Derhalve wordt ter plaatse van de woningen niet voldaan aan de richtafstanden. Derhalve is nader onderzoek benodigd.
Nader onderzoek
Het nader onderzoek is uitgevoerd door N4O en is toegevoegd als Bijlage 4, onderstaand zijn de belangrijkste resultaten opgenomen. Het constructiebedrijf is inmiddels verhuisd naar het Airpark. Op de locatie aan de Meemortel 45-47 zijn een aantal kleinere bedrijven gevestigd:
• Meemortel 47a: Kooken BV (interieurbedrijf)
• Meemortel 47b: Eurosins (kantoor)
• Meemortel 47c: Stevens Lasbedrijf (staalconstructie)
• Meemortel 47d: Lammers Onroerend Goed (lasbedrijf)
De geluidbelasting van bedrijvigheid op de grens van de bouwvakken berekend. Verder is de geluidbelasting via geluidscontouren in beeld gebracht.
De maximale planologische mogelijkheden zijn in beeld gebracht door het modelleren van eenkavelbron met geluidvermogen representatief voor milieucategorie 3.2 voor een kavel met en oppervlakte van ongeveer 12.000 m2,namelijk 60 dB(A).
Op basis van de resultaten kan geconstateerd worden dat meest zuidelijk gelegen woningen gedeeltelijk binnen de 50 dB(A)-contour liggen. Realisatie van de woningen betekent dus lichte beperking van de maximale planologische mogelijkheden.
Tevens is gekeken naar de representatieve bedrijfssituatie. Uit de rekenresultaten blijkt dat in alle periodes de geluidbelasting binnen het plangebied lager is dan 50 dB(A). Op alle beoordelingspunten zijn de berekende waarden van de maximale geluidbelasting lager dan de normen uit de VNG systematiek.
Op basis van de rekenresultaten wordt geconstateerd dat binnen het plangebied ruimschots wordtvoldaan aan de normen. Vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering zijn geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Geluidhinder kan ontstaan als gevolg van verschillende activiteiten. De Wet geluidhinder vormt het wettelijk kader voor wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en geluid afkomstig van geluidgezoneerde bedrijventerreinen. Voor Soerendonk is uitsluitend het aspect wegverkeerslawaai relevant. Op grond van de Wet geluidhinder hebben alle wegen, met uitzondering van 30 km/h-wegen en wegen die deel uitmaken van een woonerf, een onderzoekszone. Indien binnen de onderzoekszone van een weg nieuwe geluidgevoelige objecten (zoals woningen of scholen) worden gerealiseerd, is een akoestisch onderzoek noodzakelijk. Wegen met een snelheidsregime van 30 km/h vallen buiten het regime van de Wet geluidhinder. Als geluidgevoelige objecten op korte afstand van een 30 km/h-weg worden gerealiseerd, kan het echter - met name bij drukkere wegen - uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk zijn om de akoestische situatie in beeld te brengen.
Om in beeld te brengen wat de invloed is van de omliggende wegen op het planvoornemen is er door Antea Group een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. Deze is bijgevoegd in bijlage 5. Hierin zijn berekeningen uitgevoerd naar zowel gezoneerde als de niet-gezoneerde wegen.
In het geval van de niet-gezoneerde wegen is er geen sprake van een wettelijke vastgesteld ten hoogste toelaatbare geluidbelasting. Hiervoor is de geluidbelasting beoordeeld naar de 48 dB-norm in analogie met de Wet geluidhinder, waarbij een geluidbelasting van 48 dB (inclusief aftrek ex art. 110g) altijd als een goede ruimtelijke ordening wordt beschouwd.
Gezoneerde wegen
In de omgeving van het plangebied zijn de gezoneerde wegen Meemortel en Bosch gelegen. De hoogste geluidbelasting als gevolg van het verkeer op de Meemortel bedraagt 45 dB (inclusief afttrek ex art 110g Wet geluidhinder). De hoogste geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de Bosch bedraagt 35 dB (inclusief afttrek ex art 110g Wet geluidhinder). Hiermee wordt voldaan aan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting uit de Wet geluidhinder.
Niet-gezoneerde wegen
Naast de geluidbelasting als gevolg van de gezoneerde wegen, is ook de geluidbelasting als gevolg verkeer op de nabijgelegen niet-gezoneerde wegen berekend. Hierin zijn de wegen De Populier, De Beuk, De Berk, en De Spar beschouwd. De geluidbelasting als gevolg van verkeer op de nabijgelegen niet-gezoneerde wegen is berekend op maximaal 47 dB (inclusief 5 dB aftrek ex art. 110g, Wet geluidhinder). Hiermee wordt voldaan aan de 48 dB-norm naar analogie met de Wet geluidhinder.
Gemeentelijk beleid
In het Hogere waarde beleid Gemeente Cranendonck staan voorwaarden beschreven voor het vaststellen van hogere waarden. Nieuwe woningen dienen te beschikken over ten minste één geluidluwe gevel. Een geluidluwe gevel is in deze gedefinieerd als een gevel waarbij de hoogste toelaatbare geluidbelasting van 48 dB (incl. aftrek ex artikel 110g) niet wordt overschreden.
Gezien de berekende geluidbelasting kan worden gesteld dat alle geprojecteerde woningen over een geluidluwe gevel beschikken. Daarmee wordt ook voldaan aan de bijbehorende eis uit het lokaal beleid van de gemeente Cranendonck.
Nabijgelegen industrieterreinen
In de omgeving is geen sprake van relevante nabijgelegen industrieterreinen. Er ligt hemelsbreed op ongeveer 400 meter een betonfabriek op een bedrijventerrein met een milieucategorie tot 4.2. Voor deze milieucategorie geldt een richtafstand van 300 meter voor geluid. Gezien de veelheid van omliggende woonbestemmingen in de directe omgeving van het desbetreffende bedrijventerrein en de grote afstand van het bedrijf tot het plangebied, kan worden gesteld dat het bedrijventerrein niet in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt en dat er geen nadelige geluidsoverlast ontstaat op de te realiseren woningen.
Vanuit het aspect geluid zijn geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
In het kader van een bestemmingsplan dient er aangetoond te worden dat er vanuit verkeer en parkeren geen belemmeringen zijn om het plan uit te kunnen voeren.
Parkeren
Op basis van de Kengetallen uit CROW-publicatie 381 zijn per woningtypologie de parkeernormen vastgesteld. Vervolgens is er aan de hand van het aantal woningen per woningtypologie de parkeerbehoefte vastgesteld. Dat resulteert op basis van de aanwezige woningtypologieën tot een parkeerbehoefte van 137 zoals weergegeven in onderstaande tabel.
Tabel 4-3 Gemiddelde parkeerbehoefte plangebied op basis van CROW-normen
Op basis van deze parkeerbehoefte en de bijbehorende norm voor parkeren op eigen terrein is de volgende parkeerverdeling vastgesteld:
Tabel 4-4 Parkeerverdeling plangebied
Hierbij worden 41,4 (41) parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd en 96 parkeerplaatsen in de openbare ruimtes door het gebruik van langsparkeerplaatsen en parkeerkoffers.
Verkeer
De verkeersgeneratie is berekend op 466 extra voertuigbewegingen per etmaal. Gezien het plangbied is gelegen naast de gebiedsontsluitingsweg 'Meemortel' is de verwachting dat dit zal opgaan in het heersend verkeersbeeld.
Vanuit het aspect verkeer en parkeren zijn geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
In het geval van nieuwe ontwikkelingen dient in het kader van het bestemmingsplan teworden beoordeeld of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie. Uitgangspunt is dat minimaal historisch onderzoek dient plaats te vinden bij nieuwe ontwikkelingen.Indien er sprake is van een verdachte locatie, moet het historisch onderzoek worden aangevuld met een verkennend bodemonderzoek conform de geldende norm. Op moment van schrijven geldt daarvoor de NEN 5740. Bodemonderzoek geeft de kwaliteit van de bodem op een bepaald moment weer. Een bodemonderzoek heeft standaard een geldigheidsduur van vijf jaar, zolang er geen bodembedreigende activiteiten plaatsvinden op de locatie. Een bodemonderzoek jonger dan twee jaar is zondermeer geldig.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is er door Antea Group een historisch bodemonderzoek conform NEN 5725 uitgevoerd (zie bijlage 6). Hierin is het terrein onderverdeeld in drie deellocaties (A, B en C), per deelgebied zijn seperate conclusies en resultaten vastgesteld.
Deelgebied A, Terrein Boschakkers 2 - circa 2,5 hectare
Ter plaatse van de voormalige boomgaard in het plangebied zijn in juni 2018 maximaal licht verhoogde gehalten aan onderzochte stoffen aangetoond. Voor de rest van het plangebied zijn plaatselijk sterk verhoogde concentraties aan zink aangetoond. Echter komen deze verhoogde concentraties van zink van nature voor in de regio. Deze worden daarom beschouwd als regionaal verhoogde achtergrondwaarde. Aangezien het groAangezien het grondwater vanaf 3,5 m -mv. (d.d. 5 oktober 2018) kan worden aangetroffen is het niet aannemelijk dat grondwateronttrekking noodzakelijk zal zijn voorafgaand aan de bouw van de woningen. Voor deze locatie volstaat het uitgevoerde historisch bodemonderzoek (NEN 5725) en hoeft geen nader onderzoek te worden uitgevoerd.
Deellocatie B, Semiverhardingen (parkeerplaats en toegangspad - circa 350 m²
De samenstelling van beide halfverhardingen zijn niet bekend en niet eerder onderzocht. Daarom wordt een verkennend bodem- en asbestonderzoek ter plaatse aanbevolen.
Deellocatie C, Druppelzone dierenschuilhok - Circa 15 meter (2 x 7,5m)
Op basis van eerder uitgevoerd onderzoek uit 2018 wordt aangegeven dat het schuilhok is voorzien van asbestgolfplaten. Deze zijn inmiddels niet meer waargenomen op het perceel. Gezien er nog geen verkennend bodem- en asbestonderzoek is uitgevoerd wordt er aanbevolen deze uit te voeren aan beide zijden van de druppelzone. Tevens wordt geadviseerd om na de sloop van het schuilhok ter plaatse een verkennend bodem- en asbestonderzoek te verrichten.
Pfas
Mocht er grond afgevoerd gaan worden binnen het onderzoeksterrein (circa 2,5 hectare) dan zal een aanvullend bodemonderzoek noodzakelijk zijn m.b.t. PFAS.
Ten aanzien van deellocaties B&C dient aanvullende bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd te worden. Afhankelijk van het resultaat van deze onderzoeken dienen er aanvullende saneringswerkzaamheden uitgevoerd te worden. Zonder deze stappen kan niet aangetoond worden dat de bodem geschikt is voor de voorgenomen functieverandering en kan er geen omgevingsvergunning worden aangevraagd. Zodoende is de vereiste bodemkwaliteit geborgd en zijn er geen verdere belemmeringen vanuit het aspect bodem.
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta (1992). De wet is een raamwet die regelt hoe Rijk, provincies en gemeenten bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De wet beoogt het culturele erfgoed (en vooral het archeologische erfgoed) te beschermen. Onder archeologisch erfgoed wordt verstaan: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden. De uitgangspunten van de wet zijn:
In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is aangegeven dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. Dit betekent dat de gemeente bevoegd gezag is. De gemeente Cranendonck heeft haar archeologisch beleid vastgelegd in het ‘Beleidsplan Archeologische Monumentenzorg, gemeente Cranendonck’ (29 mei 2012). Op basis van het beleidsplan worden in bestemmingsplannen voorwaarden gesteld aanomgevingsvergunningen met betrekking tot de activiteiten bouwen, aanleggen en slopen. Doel van het beleid is om archeologische waarden te beschermen, aangezien zij een bron van kennis van het verleden zijn.
De gemeente Cranendonck heeft een rijk en gevarieerd bodemarchief. Ondanks de omvangrijke erosie als gevolg van woningbouw en ontgrondingen, is er nog veel in de bodem bewaard. Cranendonck kent naast terreinen met een beschermde monumentenstatus ook een aantal terreinen met een vastgestelde archeologische waarde. Op basis van het beleid van de gemeente Cranendonck is het plangebied aangewezen als een esdek-gebied met hoge verwachting.
Figuur 4-5 uistnede archeologische beleidskaart gemeente Cranendonck
In het plangebied is een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (bijlage 7) die aantoont dat er mogelijk een behoudenswaardige vindplaats aanwezig is. Het betreft een vindplaats uit de ijzertijd/Romeinse tijd en tevens mogelijk een vindplaats uit de vroeg middeleeuwen en/of late middeleeuwen. De gemeente heeft dan ook een selectiebesluit genomen om de behoudenswaardige archeologische resten in- of ex-situ te bewaren. Op basis van het ontwerp is in-situ bewaren niet mogelijk, derhalve zal over worden gegaan op opgraving van de vindplaats. Voor nu worden de archeologische waarden beschermd met een archeologische dubbelbestemming. Om de werkzaamheden uit te mogen voeren is op grond van de dubbelbestemming een Omgevingsvergunning benodigd. Een vereiste om deze Omgevingsvergunning te verkrijgen is dat middels archeologisch onderzoek is aangetoond waar welke archeologische waarden aanwezig zijn en deze naar oordeel van het bevoegd gezag voldoende is vastgesteld, hier dient dus voldaan te worden aan de eisen in het selectiebesluit. Het benodigde programma van eisen is bijgevoegd in Bijlage 8. Mocht er gedurende de werkzaamheden archeologische sporen worden aangetroffen dan dient op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt.
Cultuurhistorische waarden zijn beschermd onder de Erfgoedwet. Dit betreft onder meer monumentale panden, maar ook landschappelijke waarden. Het niveau van bescherming verschilt per soort erfgoed, zo komen in Delft zowel rijks- als gemeentelijk beschermde gebouwde monumenten voor. Landschappelijke waarden heeft de gemeente niet specifiek beschermd. De provincie Zuid-Holland heeft een cultuurhistorische hoofdstructuur waarin waardevolle gebieden, ensembles en elementen zijn weergegeven. Voor deze Cultuurhistorische hoofdstructuur streeft de provincie naar behoud en herkenbaarheid.
Op het plangebied is de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - Molenbiotoop 2' gelegen. Deze aanduiding brengt eisen met zich mee over de bouwhoogte van nieuw op te richten bouwwerken. Met de voorgenomen ontwikkeling is er rekening gehouden met deze eisen en zullen de woningen niet hoger worden gebouwd dan conform de biotoopformule is toegestaan.
Vanuit het aspect archeologie & cultuurhistorie zijn geen nadelige gevolgen te verwachten.
In het kader van de Wet milieubeheer moet beoordeeld worden of, rekening houdend met de voorgenomen ontwikkeling, wordt voldaan aan de wet- en regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. De concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) zijn maatgevend voor de beoordeling van de luchtkwaliteit. In het 'Besluit niet in betekende mate bijdragen' is bepaald dat een project 'niet in betekende mate'(NIBM) kan bijdragen aan de luchtkwaliteit. Indien dit het geval is, dan hoeft er geen toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden. Daarbij is de grens gesteld op een toename van de concentratie stikstofdioxide en fijn stof van maximaal 3% als gevolg van de nieuwe ontwikkeling. Bij een bouwprogramma van maximaal 1.500 woningen of 100.000 m2 kantoren (bij één ontsluitingsweg) of een combinatie van beiden.
Niet in betekenende mate
De ontwikkeling leidt tot een toename van het verkeer op de wegen in de directe omgeving van het plangebied. Om enige inzicht te geven in de bijdrage van de ontwikkeling aan de luchtkwaliteit is een worst-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van het plan berekend.
Om de verkeersgeneratie van de genoemde functies te bepalen is gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 317 (Verkeersgeneratie woon- en werkgebieden). Hierbij is uitgegaan van woontypemilieu V 'Centrum-dorps', resulterend in 6,3 motorvoertuigbewegingen met licht verkeer en 0,02 motorvoertuigbewegingen met zwaar verkeer per weekdagetmaal. Op basis van de beoogde 74 woningen resulteert dit in een totaal van 466 voertuigbewegingen per etmaal, waarvan 2 zware voertuigbewegingen.
Met de NIBM-tool (versie 23-04-2022) is de maximale toename van de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 berekend als gevolg van het extra verkeer. De NIBM-tool gaat uit van de voor luchtkwaliteit meest ongunstige situatie en berekent daardoor het maximale effect. In figuur 4-6 is de berekening met de NIBM-tool weergegeven.
Figuur 4-6: berekening met NIBM-Tool
Uit de berekening met de NIBM-tool volgt dat de maximale bijdrage van het voorgenomen plan aan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 minder is dan 1,2 µg/m3. Op basis hiervan is aannemelijk dat het voorgenomen plan niet in betekenende mate bijdraagt. Hierdoor kan een onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit achterwege blijven en staat de luchtkwaliteit op grond van artikel 5.16, lid 1, onder c verdere besluitvorming niet in de weg.
Beoordeling concentraties luchtverontreinigende stoffen
Uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is eveneens gekeken naar de achtergrondconcentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (zowel PM10 als PM2.5) ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling. Deze behoren bij een autonome situatie (concentraties zonder planeffect). Om een goed beeld te krijgen van de achtergrondconcentraties is gebruik gemaakt van de resultaten uit de NSL Monitoringstool (monitoringsronde 2021).
Met deze Monitoringstool wordt de luchtkwaliteit jaarlijks in beeld gebracht langs de drukste wegen in Nederland, zowel voor het gepasseerde jaar als voor de toekomst. De Monitoringstool wordt jaarlijks geactualiseerd op basis van de generieke invoergegevens van het ministerie van Infrastructuur en Milieu en de verkeersgegevens van het Rijk, provincies en gemeenten. De (maximale) concentraties ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling zijn in onderstaande tabel in beeld gebracht voor de meest kritische stoffen in Nederland: NO2, PM10 en PM2.5.
Tabel 4-5 Jaargemiddelde concentraties NO2, PM10, PM2.5 in µg/m3 ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling.
De in tabel 4-4 opgenomen concentraties doen zich voor langs de Burgemeester van Houtstraat, op circa 5100 m van de locatie van de verblijvenhet plangebied. Op basis van de resultaten uit de NSL Monitoringstool kan worden geconcludeerd dat de concentraties ruim onder de maatgevende grenswaarden voor deze stoffen liggen en naar de toekomst toe steeds verder dalen. Aannemelijk is dat het plan niet leidt tot een overschrijding van de grenswaarden zoals gesteld in bijlage 2 van de Wm. De luchtkwaliteit staat op grond van artikel 5.16, lid 1 onder a verdere besluitvorming niet in de weg.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) het relevante beleidskader, voor buisleidingen is dit het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het beleid voor transportmodaliteiten staat in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).
Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal:
Plaatsgebonden risico (PR) Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het PR wordt aangegeven met risicocontouren. Binnen de 10-6/jaar-contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden.
Groepsrisico (GR) Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het groepsrisico kent geen harde wettelijke normen, maar een verplichting om de optimalisatie van de veiligheid te motiveren.
Nabij het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig. Het plangebied is wel gelegen in de nabijheid van een hogedruk aardgastransportleiding (Z-532-05) van Gasunie. De ligging van de gasleiding is weergegeven in onderstaand figuur:
Figuur 4-7 Invloedsgebied van hogedruk aardgastransportleiding ten opzichte van het plangebied (rood)
Het plangebied ligt echt buiten het invloedsgebied van deze leiding. Een beschouwing van het groepsrisico van de leiding en (beperkte) verantwoording is dus niet nodig conform het Bevb.
Vanuit het aspect externe veiligheid zijn geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Geur
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen moet worden gewaarborgd dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op plaatsen waar het vestigen van een (geur)gevoelig object mogelijk wordt gemaakt. Verder moet worden voorkomen dat bestaande veehouderijen onevenredig in hun belangen worden geschaad. Om de milieucontouren te bepalen moet worden uitgegaan van de ‘omgekeerde werking’ van de milieuregelgeving. In de bestemmingsplantoets wordt daartoe getoetst of ter plaatse van de te bestemmen geurgevoelige objecten voldaan wordt aan de eisen die de milieuregelgeving stelt. Voor het aspect geur van veehouderijen moet een toets op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) worden uitgevoerd. Bij de toets moet worden uitgegaan van de omvang van de veestapel volgens de verleende vergunning of ingediende melding. Uit jurisprudentie blijkt dat voor de geurcontouren of aan te houden afstanden in principe moet worden uitgegaan van de randen van het bouwvlak. De rand van het bouwvlak wordt aangehouden omdat de veehouderij in principe het recht heeft om overal binnen het bouwvlak te bouwen. In sommige gevallen kan niet het volledige bouwvlak worden benut, vanwege de ligging ten opzichte van reeds bestaande geurgevoelige objecten. In dergelijke gevallen wordt uitgegaan van het reëel te benutten bouwvlak.
Gezondheid
Er bestaat geen landelijk geldend toetsingskader voor het beoordelen van het aspect volksgezondheid in relatie tot veehouderijen. In de meeste gevallen wordt gebruik gemaakt van de ‘Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0’ van het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht d.d. 30 april 2018. Die handreiking bevat een stappenplan waarmee beoordeeld kan worden of volksgezondheid in relatie tot veehouderijen een dusdanig knelpunt vormt, waardoor advies bij de GGD moet worden opgevraagd. In deze notitie wordt het plan beoordeeld aan de hand van dit bovengenoemd stappenplan.
Geurhinder veehouderijen
In oktober 2023 heeft De Roever Omgevingsadvies een onderzoek geurhinder veehouderijen uitgevoerd (Bijlage 9) voor het bestemmingsplan Boschakkers II te Budel. Bij het beoordelen van een ruimtelijk plan spelen standaard de volgende vragen:
Afstanden
uit het onderzoek blijkt dat het plangebied niet binnen de afstandscontouren van 100 meter rondom bouwvlakken van veehouderijen ligt. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en de belangen van de veehouderijen worden niet geschaad.
Voorgrondbelasting
De hoogst berekende voorgrondbelasting op de rand van het plangebied bedraagt 3,6 ouE/m3. Uit jurisprudentie blijkt dat wanneer de (op basis van de Wet geurhinder en veehouderij dan wel een geurverordening geldende) geurnorm wordt overschreden, dit niet per definitie inhoudt dat sprake is van een onaanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat. Uit tabel 2 in paragraaf 3.4 van het geurrapport blijkt dat bij deze voorgrondbelasting sprake is van een ‘goed’ woonen leefklimaat. Het woon- en leefklimaat is vergelijkbaar met het ‘goed’ of ‘redelijk goed’ woon- en leefklimaat dat op basis van de geurnorm van 3 of 6 ouE/m3 aanvaardbaar wordt geacht. Uit latere jurisprudentie blijkt dat hierbij ook de cumulatieve geurbelasting (achtergrondbelasting) moet worden betrokken, zie hieronder.
Achtergrondbelasting
De hoogst berekende achtergrondbelasting bedraagt 4,4 ouE/m3. Uit tabel 2 in paragraaf 3.4 van het geurrapport blijkt dat bij deze achtergrondbelasting sprake is van een ‘goed’ woon- en leefklimaat. Het woon- en leefklimaat is vergelijkbaar met of beter dan het ‘goed’ of ‘redelijk goed’ woon- en leefklimaat dat op basis van de geurnorm van 3 of 6 ouE/m3 aanvaardbaar wordt geacht. Als vuistregel geldt dat de achtergrondbelasting maatgevend is wanneer deze meer dan het dubbele bedraagt van de voorgrondbelasting. Dat is hier niet het geval. De voorgrondbelasting is maatgevend voor het woon- en leefklimaat. Het bevoegd gezag weegt af of het woon- en leefklimaat aanvaardbaar is voor dit specifieke plan.
Gezondheid
In oktober 2023 heeft De Roever Omgevingsadvies een notitie volksgezondheid in relatie tot veehoduerijen opgesteld (Bijlage 10) De voorgenomen ontwikkeling wordt getoetst op basis van het stappenplan genoemd in de ‘Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0’ van het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht d.d. 30 april 2018.
Uit het onderzoek blijkt dat wordt voldaan aan de stappen uit het bovengenoemde stappenplan, met uitzondering van:
Stap 3b: er wordt niet voldaan aan de gezondheidskundige advieswaarde voor de voorgrondbelasting ten aanzien van de varkenshouderij aan Meemortel 66. Stap 3b geeft een aanleiding tot het opvragen van een GGD-advies. Het bevoegd gezag beoordeelt of een GGD-advies wordt opgevraagd. Daarbij kan het bevoegd gezag betrekken dat wel wordt voldaan aan de gezondheidskundige advieswaarde voor de achtergrondbelasting en aan de afstandseis.
Stap 5b: binnen 500 meter van het plangebied ligt alleen het vleeskuikenbedrijf aan Boschdijk 2 (de afstand tussen het plangebied en het bouwvlak van het vleeskuikenbedrijf bedraagt ongeveer 313 meter). Stap 5b geeft een aanleiding tot het opvragen van een GGD-advies. Het bevoegd gezag beoordeelt of een GGD-advies wordt opgevraagd. Daarbij kan het bevoegd gezag betrekken dat ten aanzien van het leghennenbedrijf aan Boschdijk 2 wel wordt voldaan aan de endotoxine-afstanden en de milieukundige en gezondheidskundige advieswaarden voor geur.
Het bevoegd gezag beoordeelt of een GGD-advies wordt opgevraagd. Daarbij kan het bevoegd gezag ook de beoordeling van het separaat uitgevoerde geuronderzoek (Bijlage 9) betrekken.
Conclusie
Vanuit het aspect geur en gezondheid zijn geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
De milieueffectrapportage-procedure (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang volwaardig en vroegtijdig in de plan- en besluitvorming in te brengen. Een m.e.r. is altijd gekoppeld aan een plan of besluit, bijvoorbeeld een structuurvisie, bestemmingsplan of vergunning. De wettelijke eisen ten aanzien van m.e.r. zijn vastgelegd in de Wet Milieubeheer en in het Besluit m.e.r.
In de Wet Milieubeheer en in het Besluit m.e.r. wordt een onderscheid gemaakt in activiteiten die m.e.r.-plichtig zijn (de zogenaamde bijlage C-activiteiten) en activiteiten die m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn (de zogenaamde bijlage D-activiteiten).
De voorgenomen ontwikkeling betreft de aanleg van woningen. Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk opgenomen in onderdeel C van het Besluit m.e.r. Er is dan ook vanuit het Besluit m.e.r. geen directe m.e.r.-plicht.
De voorgenomen ontwikkeling is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r. onder D11.2 de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. De omschrijving van de drempelwaarden behorend bij deze categorieën is opgenomen in onderstaande tabel (zie: tabel 4-5).
Tabel 4-6: uitsnede uit het besluit m.e.r.
Het plan betreft de ontwikkeling van circa 70 woningen hiermee worden de geldende drempelwaarden uit de D-lijst van het Besluit m.e.r. worden niet overschreden. Er is daarmee vanuit het Besluit m.e.r. geen verplichting tot een “formele” m.e.r.-beoordeling. Echter conform artikel 2, lid 5, onder b Besluit milieueffectrapportage moet ook onder de drempelwaarden onderzocht worden of er sprake is van belangrijk nadelige milieugevolgen die tot het doorlopen van een m.e.r.-procedure zouden moeten leiden. Voorheen was dit vormvrij en werd er gesproken over een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Het onderscheid tussen vormvrije en formele m.e.r.-beoordeling is echter vervallen. Dit heeft tot gevolg dat (ook) voor een vormvrij m.e.r.-beoordelingsplichtig plan een apart m.e.r.-beoordelingsbesluit door bevoegd gezag noodzakelijk is en dat de informatie hiervoor in een zogenaamde aanmeldingsnotitie gegeven moet worden.Dit betekent dat er vanuit het besluit m.e.r. voor de voorgenomen ontwikkeling een m.e.r.-beoordeling conform artikel 2, lid 5, onder b Besluit milieueffectrapportage opgesteld moet worden.
Door Antea Group is er een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Deze is bijgevoegd als bijlage 11Uit deze beoordeling blijkt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van kenmerken en locatie van het plangebied die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige milieueffecten.
Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot belangrijke nadelige milieugevolgen, zodoende zijn er vanuit het aspect m.e.r.-beoordleing geen nadelige gevolgen te verwachten.
Het bestemmingsplan 'Boschakkers' heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te bieden voor de bebouwing en het gebruik van de gronden binnen het plangebied. Bij het opstellen van het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Gestreefd is naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en planregels.
De Wet ruimtelijke ordening biedt mogelijkheden voor het opstellen van verschillende bestemmingsplanvormen, van zeer gedetailleerd tot zeer globaal. In het kader van delandelijke uniformering en standaardisering voldoet het plan aan de StandaardVergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Voor de planregels is aansluiting gezocht bij het recent vastgestelde bestemmingsplan 'Budel en Budel-Dorplein'.
De bij dit plan behorende regels zijn opgenomen in 4 hoofdstukken:
Deze hoofdstukindeling is conform de richtlijnen uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). In hoofdstuk 1 worden ter voorkoming van interpretatieproblemen in de regels gebruikte begrippen nader verklaard. Ook wordt aangegeven op welke wijze in de regels gebruikte afmetingen moeten worden gemeten. In hoofdstuk 2 worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en voor welke doeleinden de in die bestemmingen opgenomen gronden en gebouwen mogen worden gebruikt. Daarnaast zijn per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld. In hoofdstuk 3 (Algemene regels) zijn de bepalingen opgenomen die betrekking hebben op meerdere bestemmingen. Hoofdstuk 4 bevat het overgangsrecht en de aanhalingstitel van het bestemmingsplan.
De tot 'Groen' bestemde gronden zijn bedoeld voor groen, bermen speelvoorzieningen, extensief recreatief medegebruik, in- en uitritten, onverharde wegen, kunstobjecten, voorzieningen voor langzaam verkeer, voorzieningen van algemeen nut, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en bijbehorende kunstwerken. Daarnaast mogen de gronden niet gebruikt worden voor parkeren, hier kan onder voorwaarden van worden afgeweken.
De tot 'Groen - landschappelijke inpassing' bestemde gronden zijn bedoeld voor het aanbrengen en instandhouden bermen en onverharde wegen ter landschappelijke inpassing van gebouwen en verhardingen alsmede water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
De tot 'Tuin' bestemde gronden zijn bedoeld voor tuin, bij de op aangrenzende woonbestemming gelegen hoofdgebouwen, erven en terreinen, erfafscheidingen, verkeers- en parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, voorzieningen van algemeen nut en waterhuishoudkundige voorzieningen. Hoofdgebouwen zijn op deze gronden niet toegestaan. Voor bijbehorende bouwwerken en bouwwerken ,geen gebouwen en overkappingen zijnde gelden aanvullende regels
De tot 'Verkeer bestemde gronden zijn bedoeld voor, wegen, straten, pleinen, voetpaden, fietspaden, verkeers- en parkeervoorzieningen, voorzieningen van algemeen nut, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, bijbehorende kunstwerken en bijbehorende erven en terreinen. Er gelden aanvullende regels voor het bouwen van gebouwen, overstekende bouwdelen en bouwwerken, geen gebouw zijnde.
De tot 'Wonen' bestemde gronden zijn bedoeld voor wonen in woningen, aan-huis verbonden beroepen, voorzieningen van algemeen nut, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, bijbehorende tuinen, erven, terreinen, verkeers- en parkeervoorzieningen en bijbehorende groenvoorzieningen. Voor hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen en overkkapingen zijnde gelden aanvullende regels. Daarnaast geldt ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop 2' dat de bouwhoogte maximaal dat mag zijn wat op basis van de biotoopformule is berekend. Ook geldt dat er alleen binnen het bouwvlak gebouwd mag worden, er ter plaatse van de bouwaanduiding 'twee-aaneen' alleen binnen deze typologie gebouwd mag worden en dat er ter plaatse van de maatvoeringsaanduiding 'maximum aantal wooneenheden' maximaal het ,op de verbeelding aangegeven, aantal woningen mag worden opgericht. Aan-huis-verbonden bedrijven, horeca en een verkooppunt voor motorbrandstoffen is niet toegestaan. Voor aan-huis-verbonden beroepen zijn onder voorwaarden toegestaan.
De systematiek van de dubbelbestemming is op hoofdlijnen hetzelfde. De dubbelbestemmingen bevatten een bouwverbod voor gebouwen die groter zijn dan een bepaalde oppervlakte én een grotere verstoringsdiepte hebben dan bepaald in de regels (30 respectievelijk 50 cm). Het bevoegd gezag kan afwijken van het verbod en gebouwen met een grotere oppervlakte toestaan, mits uit archeologisch onderzoek blijkt dat er geen of nauwelijks archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel dat deze waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad. Hiertoe kunnen voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen. Dit kan in de vorm van het treffen van technische maatregelen, het doen van een opgraving of archeologische begeleiding van werkzaamheden. Daarnaast zijn een omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden en een omgevingsvergunningplicht voor het slopen van bouwwerken met een grotere oppervlakte dan de ondergrens opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond. Een bestemmingsplan moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn. Er wordt daarom een korte financiële toelichting gegeven en daarnaast worden de doorlopen procedures weergegeven.
Wanneer met een bestemmingsplan een bouwplan, zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, mogelijk wordt gemaakt, dient conform artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan te worden opgesteld. Deze eis geldt niet indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd.
Tussen de betrokken partijen is een anterieure overeenkomst opgesteld. Omdat het kostenverhaal hiermee anderszins is verzekerd, is het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk.
Vooroverleg
Het bestemmingsplan 'Boschakkers II te Budel' is conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betreffende personen en instanties.
Zienswijzen en vaststelling
Het ontwerpbestemmingsplan zal gedurende zes weken ter visie worden gelegd, waarbij de mogelijkheid wordt geboden om zienswijzen in te dienen. Na afloop van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan worden eventuele zienswijzen beoordeeld en wordt het bestemmingsplan ter vaststelling aangeboden aan de gemeenteraad. De resultaten van deze procedure worden te zijner tijd in deze toelichting verwerkt.
Omgevingsdialoog Boschakkers II
De participatiebijeenkomst voor Boschakkers II (04-07-2023) had tot doel om omwonenden te informeren over de plannen en om hun stem te laten horen. Er zijn 61 aanmeldingen ontvangen. Er zijn 22 reactieformulieren ter plaatse ingevuld en 2 reactieformulieren zijn voorafgaand an de bijeenkomst per mail toegestuurd. De schriftelijke reacties zijn verzameld en opgenomen in het verslag, welke te vinden is in Bijlage 12.
Er waren veel reacties op omgevingsaspecten als verkeer, luchtkwaliteit, bodem, geluid, milieuzonering en het stedenbouwkundigplan. Deze reacties zijn allemaal verwerkt en meegenomen in dit bestemmingsplan en/of de bijbehorende onderzoeken en rapportages.