Plan: | Chw-bestemmingsplan 'Baronie van Cranendonck' |
---|---|
Status: | voorontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1706.BPBG3092-VO01 |
In het hart van de Gemeente Cranendonck, tussen de kernen Budel, Soerendonk en Maarheeze ligt het Cranendonckse bos met daaromheen een bijzonder cultuurlandschap: 'Baronie van Cranendonck'. De 'Baronie van Cranendonck' is een plek met veel kwaliteiten. Het gebied kenmerkt zich door zijn sfeer, rijke cultuurhistorie en relatie met de natuur. Als onderdeel van zowel natuurgrenspark De Groote Heide als Kempen-Broek heeft het gebied de potentie zich te ontwikkelen als poort functie in dit belevingslandschap.
Afbeelding 1.1: foto van een locatie in het plangebied
De gemeente Cranendonck is op zoek naar een permanente invulling van het gebied; een invulling die de kwaliteiten van het gebied versterkt. De Baronie van Cranendonck moet een dynamisch gebied worden waar veel verschillende functies een plek hebben, krijgen en zich willen ontwikkelen. De gemeente wil daarbij de kwaliteit van het gebied versterken. Het gaat dan om de kwaliteiten in brede zin: economische kracht, ruimtelijke- en landschappelijke kwaliteit en een goed, gezond woon- en leefklimaat. Deze gebiedsontwikkeling wordt in gang gezet door een nauwe samenwerking tussen de gemeente, initiatiefnemers en andere belanghebbenden.
In 2015 besloot de gemeenteraad tot het oppakken van de gebiedsontwikkeling voor het gebied van de 'Baronie van Cranendonck' vanuit een bottom-up benadering en organische groei. In de periode van 2016 tot nu is het ambitieniveau voor de 'Baronie van Cranendonck' bepaald. Er is een visie opgesteld, er zijn plannen van verschillende initiatiefnemers besproken en onderzocht, scenario's uitgewerkt en is er gekeken naar verschillende mogelijke manieren van ontwikkeling.
Afbeelding 1.2: plangebied in omgeving Soerendonk (Bron: OpenStreetMap)
Afbeelding 1.3 : luchtfoto van het gebied de Baronie van Cranendonck (Bron: Luchtfoto)
Het gebied en de visie vorming stomen zich nu langzaam klaar voor een volgende stap: het laten landen van de juiste initiatieven en financiële impulsen om het gebied weer in haar volledige potentieel tot bloei te laten komen. De eerste initiatieven hebben hier al concrete stappen toe gezet. Hiervoor dient voor het gebied een flexibel kader in een nieuw plan gegoten te worden.
Voor het gebied de 'Baronie van Cranendonck' wordt niet zomaar een bestemmingsplan opgesteld, maar een 'bestemmingsplan met verbrede reikwijdte = Chw-plan'. De naam verklapt de betekenis al. Waar een bestemmingsplan normaal gesproken alleen regels over de ruimtelijke ordening mag bevatten, mag een 'bestemmingsplan met verbrede reikwijdte' meer bevatten, namelijk regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving. Daarnaast mag een dergelijk plan ook andere vormen van regelgeving gebruiken dan een 'gewoon' bestemmingsplan. Het plan wordt daarmee een bestemmingsplan vooruitlopend op de Omgevingswet (Ow).
Waarom een bestemmingsplan Verbrede Reikwijdte?
De vitale gebiedsontwikkeling ‘Baronie van Cranendonck’ past goed binnen de doelstellingen van de nieuwe Omgevingswet. De experimenteerruimte die een bestemmingsplan Verbrede Reikwijdte biedt maakt het mogelijk om als gemeente de ruimtelijke procedure voor het project gebied op te pakken en daarmee actief mogelijkheden te bieden voor de duurzame gebiedsontwikkeling die we hier voor ogen hebben. Deze mogelijkheden bieden voordelen specifiek op het gebied van uitnodigings- planologie, organische ontwikkeling, omgevingsdialoog, uitwerkingen van gebiedsdoelen en het doorschuiven van sommige onderzoeken (specifieke onderzoekskosten neerleggen bij initiatiefnemers).
In paragraaf 6.1.1 wordt uitgelegd wat de Crisis- en herstelwet inhoudt.
Plannaam
Om duidelijk aan te geven dat er met dit bestemmingsplan sprake is van een aparte planfiguur in de ruimtelijke ordening, wordt niet gesproken over het bestemmingsplan 'Baronie van Cranendonck' maar over het Chw-bestemmingsplan 'Baronie van Cranendonck'.
Het plangebied van de 'Baronie van Cranendonck' kenmerkt zich door de samenhang tussen landbouw, natuur en cultuur. Een unieke setting waarbij aanwezige ecologische, landschappelijke en waterhuishoudkundig gevoelige en/of bijzondere waarden elkaar afwisselen en versterken en alwaar het historische agrarische landschap aansluit op de historische setting van de brink ‘Cranendonck’. De aanwezigheid van het kasteeltje Cranendonck en de vroegere kasteelruïne geven het gebied extra allure.
Afbeelding 1.4: vooraanzicht kasteel van Cranendonck
Afbeelding 1.5: achtertuin kasteel van Cranendonck
Het totale plangebied is circa 77,5 hectare groot. Aan de oostzijde vormen deels de beek de Buulder Aa en de Van Hornelaan de begrenzing van het plangebied. Aan de zuidzijde vormen de wegen Bospad en Broekkant en Van Sevenbornlaan de grens en in het westen de bebouwde kom van de kern Soerendonk. Aan de noordzijde is de Molenheide de grens. Daar waar de Molenheide overgaat op De Kleine Bruggen gaat het plangebied ten noorden aan de overzijde van de weg het landschap in, waarmee de entree van het gebied een duidelijk markeerpunt in het landschap vormt.
Afbeelding 1.4: plangebied Chw-plan 'Baronie van Cranendonck'
In 2011 maakte de inmiddels overleden ondernemer Leo van Gansewinkel zijn plannen bekend voor de ontwikkeling van het project 'Hof van Cranendonck' voor het gebied de 'Baronie van Cranendonck'. De plannen werden gemengd ontvangen door de omgeving, en eind 2014 eindigde de samenwerking met de gemeente.
In 2015 is vervolgens gestart met een intensief traject met omgevingsgroepen om na te denken over de toekomstige invulling van het gebied de 'Baronie van Cranendonck'. De input werd verwerkt in een bestuursopdracht en uitgewerkt in een drietal voorkeurs- scenario's. Uiteindelijk stelde de gemeenteraad in 2015 de bestuursopdracht vast met een besluit tot uitwerking van voorkeursscenario 3. Door het terugtrekken van enkele initiatief- nemers (in de zomer van 2017) die van belang waren om te komen tot verdere uitwerking van voorkeursscenario 3, ontstond de noodzaak om opnieuw te starten met de zoektocht naar een juiste invulling van het gebied en daarbij passende nieuwe initiatieven.
Het sturen van de ontwikkeling vanuit één of enkele economisch dragende initiatieven bleek in de zomer van 2018 nog geen mogelijkheid te bieden om te komen tot realisatie. Vanuit initiatiefnemers werd benadrukt dat het van belang is het gebied vanuit een duidelijk concept en duidelijke gebiedsidentiteit vorm te geven, zodat verschillende initiatieven en ook toekomstige initiatieven elkaar duurzaam (blijven) versterken.
Om een dergelijk duurzame gebiedsontwikkeling van de grond te krijgen is vervolgens ingezet op het vinden van de juiste ingrediënten voor een sterke gebiedsidentiteit. De uitgangspunten uit de eerdere visie van 2012, de uitwerking van voorkeursscenario 3, omgevingsgroepen en andere besluitvorming zijn meegenomen in het vormgeven van een concept dat verwerkt is tot een gebiedsframe dat geresulteerd heeft in een door de gemeenteraad op 28 mei 2019 vastgestelde visie 'Baronie van Cranendonck' (zie hiervoor paragraaf 3.1).
Dit bestemmingsplan vervangt deels het bestemmingsplan 'Buitengebied', vastgesteld door de gemeenteraad op 8 december 2009, in werking getreden op 25 maart 2010 en per 3 mei 2012 onherroepelijk en deels de daarop van toepassing zijnde 'Herziening Buitengebied' vastgesteld op 13 september 2011, in werking getreden op 17 april 2012 en per 5 juni 2013 onherroepelijk.
Daarnaast is op een klein deel in het plangebied (zie afbeelding 1.5) het bestemmingsplan "Herziening 1989 Buitengebied West en Oost", zoals vastgesteld door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Maarheeze op 9 juli 1991, van toepassing. Deze herziening heeft betrekking op die gedeelten van de bestemmingsplannen "Buitengebied West" en Buitengebied Oost", waaraan Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant van respectievelijk 23 juni 1988, nr. 87.05679, en 9 mei 1984, nr. 111.419, goedkeuring hebben onthouden. Tevens zijn in de herziening verwerkt die gedeelten van het bestemmingsplan "Buitengebied Oost", die door de Kroon bij Koninklijk Besluit van 3 maart 1988, nr. 20, niet zijn goedgekeurd.
De herziening betreft dus geen integrale herziening van beide genoemde bestemmingsplannen, maar een aanpassing overeenkomstig het bepaalde in artikel 30, lid 1, van de op dat moment van toepassing zijnde Wet op de Ruimtelijke Ordening. Daarnaast zijn enkele ontwikkelingen, welke zich hebben voorgedaan na het geldend worden van beide genoemde bestemmingsplannen, een ruimtelijke vertaling gekregen in deze herziening.
Afbeelding 1.5: plangebied behorende bij locatie 'De Baronie' (Herziening 1989 Buitengebied West en Oost)
Aangezien de bestemmingen van de bewuste projectlocatie (zie afbeelding 1.5) niet op ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen zijn, zijn ze hieronder beschreven:
Afbeelding 1.6: uitsnede van plankaart
Na hoofdstuk 1 (inleiding) van dit bestemmingsplan wordt in hoofdstuk 2 aan de hand van de lagenbendering de bestaande situatie van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 3 gaat nader in op de visie voor het gebied en de beoogde ontwikkelingen.
Naast de bestaande situatie is ook het relevant beleid, waarin de overheden aangeven hoe het ruimtegebruik zich in de toekomst verder zou kunnen of mogen ontwikkelen, onderzocht. Dit op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau vastgelegde beleid vormt het kader van de in het bestemmingsplan op te nemen ontwikkelingen en is verwoordt in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 wordt inzicht gegeven in de fysieke omgevingswaarden met onder meer de milieutechnische randvoorwaarden en de historische kwaliteiten. De hieruit af te leiden beperkingen zijn medebepalend voor de inhoud van het bestemmings- plan. Hoofdstuk 6 bevat de juridische planopzet en daarbij behorende planregeling. De maatschappelijke uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid zijn beschreven in hoofdstuk 7. Als laatste komt in hoofdstuk 8 de procedure tot totstandkoming van het bestemmingsplan aan de orde.
De bestaande toestand van het plangebied is beschreven aan de hand van de lagenbenadering. Deze benadering gaat uit van drie lagen.
1. | Ondergrondlaag | paragraaf 2.2 | subparagraaf 2.2.1 - geomorfologie en bodem subparagraaf 2.2.2 - water en natuur subparagraaf 2.2.3 - cultuurhistorie en landschap |
2. | Netwerklaag | paragraaf 2.3 | subparagraaf 2.3.1 - verkeersstructuur subparagraaf 2.3.2 - waterstructuur subparagraaf 2.3.3 - leidingen |
3. | Occupatielaag | paragraaf 2.4 | subparagraaf 2.4.1 - functioneel gebruik |
De onderste laag, de ondergrondlaag (laag 1), wordt gevormd door de bodemtypologie, het watersysteem en de hiermee samenhangende natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Het grote belang van de onderste laag hangt samen met de lange reproductietijd (feitelijk: de onvervangbaarheid) van deze waarden en systemen. Deze laag kent een lange ontstaansgeschiedenis en is kwetsbaar. Belangrijke veranderingen vergen al meer dan een eeuw tijd.
De droge, natte en technische infrastructuur ook wel netwerklaag (laag 2) verandert al sneller. Deze laag omvat de belangrijke weg- en waterverbindingen, energie en leidingen. Deze laag kent lange aanloopkosten en lange aanlooptijden. Belangrijke veranderingen in deze laag duren circa 20 tot 80 jaar.
De eerste twee lagen in de lagenbenadering zijn (of zouden in elk geval moeten zijn) sturend en structurerend voor de bovenste laag. Deze lagen bepalen waar en vooral ook op welke wijze ruimtelijke ontwikkelingen op de meest vanzelfsprekende wijze kunnen plaatsvinden.
De 3e en bovenste laag bestaat uit het ruimtegebruik voor wonen, werken, landbouw en recreatie, ook wel de occupatielaag (laag 3) genoemd. Deze laag kent een hoge veranderingssnelheid. Veranderingen voltrekken zich veelal binnen één generatie (10 tot 40 jaar).
Afbeelding 2.1: de lagenbenadering volgens de ruimtelijke ordening
Naast de bestaande situatie is ook het relevant beleid, waarin de overheden aangeven hoe het ruimtegebruik zich in de toekomst verder zou kunnen of mogen ontwikkelen, onderzocht. Dit op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau vastgelegde beleid vormt het kader van de bestemmingsplan op te nemen ontwikkelingen. Voor dit beleid wordt verwezen naar hoofdstuk 5.
Tot slot is ook de van toepassing zijnde wet- en regelgeving onderzocht. De hieruit af te leiden beperkingen (omgevingsaspecten) zijn medebepalend voor de inhoud van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 6 wordt op de verschillende relevante aspecten ingegaan.
Het Cranendoncks grondgebied is door de werking van ijs, wind en water van oudsher gevormd tot een golvend dekzandlandschap met ruggen, koppen en laagtes. Na de laatste ijstijd heeft de mens in een periode van 10.000 jaar tijd eerst geleidelijk en daarna in een steeds sneller tempo het landschap veranderd. Sinds de Middeleeuwen kent de aanwezigheid van de mens een grotere weerslag op de structuur van het landschap.
Onder invloed van klimaat, waterhuishouding, reliëf, flora/fauna en de mens (historische ontwikkeling) zijn in het geologisch moedermateriaal veranderingen opgetreden die aangeduid kunnen worden met bodemvorming. De verschillende bodemtypes die daarbij ontstaan, zijn mede bepalend voor het grondgebruik.
Het gebied maakt onderdeel uit van een dekzandlandschap en het bestaat uit hogere gronden tussen de kern van Soerendonk, het gebied De Baronie van Cranendonck, en lagere delen langs de Buulder Aa. Het plangebied ligt op de overgang van het beekdal en de hogere dekzandgronden.
De zandgronden bestaan voornamelijk uit “droge natuur” waarbij open heidevelden en dichtbegroeide naaldbossen nadrukkelijk aanwezig zijn.
Rondom oude nederzettingen, waartoe Soerendonk er één van is, vond de eerste akkerbouw plaats op de essen. Deze historische activiteiten zijn tegenwoordig nog goed herkenbaar in het landschap, zoals in het plangebied aan de noordzijde, aan beide kanten van de Molenheide, en langs de oostzijde, tegen de kern Soerendonk aan. Deze oudste landbouwgronden werden in de loop der eeuwen namelijk opgehoogd door het opbrengen van heide- en veenplaggen (plaggenbemesting) als investering in de kwaliteit van de agrarische grond. Hierdoor ontstonden bolle akkers. Het agrarisch landschap/ eerdgronden kenmerkt zich door de open velden gesitueerd binnen natuurlijke kamers welke gebruikt worden om gewassen op te verbouwen. Er is vaak maar een soort gewas (relatief lage begroeiing) aanwezig waardoor het landschap overzichtelijk en efficiënt overkomt. De velden worden omkadert door houtwallen die de kadastrale grenzen zichtbaar maken en tegelijkertijd kamers vormen in het landschap. De overgebleven historische structuren zijn daardoor duidelijk zichtbaar.
Het beekdallandschap wordt gevormd door de beek Buulder AA die in het gebied stroomt. Het natte landschap dat gekoppeld is aan de beek kenmerkt zich door het open karakter, vergezichten en de daarbij behorende flora en fauna. In het geval van Cranendonck bevindt zich nabij de beek ook een broekbos. Dit bos in combinatie met het open landschap en de typische flora en fauna zorgen voor een uniek karakter.
Afbeelding 2.2: de ondergrond van het plangebied en omgeving
De omgeving van de Baronie van Cranendonck kan getypeerd worden als bijzonder door de diversiteit aan natuur en grondgebruik. Het is de plek waar zandgronden, het beekdallandschap en het agrarisch landschap samenkomen. De 'Baronie van Cranendonck' heeft zich daarbij in het landschap gevormd als een bebouwingsenclave.
De eerste laag wordt naast het watersysteem en de natuurlijke waarden bepaald door de verschijningsvorm en de aanwezigheid van de cultuurhistorie en het landschap.
Heerlijkheid 'Cranendonck'
Heerlijkheden zijn een typisch middeleeuws fenomeen waaraan in 1795 formeel een einde kwam. In de Kempen werd een 'heerlijkheid' beschouwd als een gebied met een eigen status in het bezit van een heer die er zijn eigen 'heerlijke' rechten over uitoefent.
In oorsprong zijn de heerlijkheden grote stukken grond waarover de bezitter of heer een zekere rechtsmacht bezat. Veelal betrof die macht ook de mensen die op die grond woonden of anderszins aan de heerlijkheid gebonden waren. Deze rechtsmacht vertoonde gradaties: de hoge rechtsmacht liet toe misdadigers te bestraffen, eventueel met de doodstraf. De lage rechtsmacht liet slechts toe boetes tot een zeker niveau op te leggen, terwijl het recht van "erven en onterven" er op neer kwam dat de gronden die onder de heerlijkheid vielen alleen ten overstaan van de heer of zijn vertegenwoordiger en zijn leen- of laathof konden worden verkocht of verorven. Voor die heer was er in principe een woning op de heerlijkheid. Veelal werd die woning in de loop van de tijd uitgebouwd tot een eenvoudig kasteeltje met op de voorhof een hoeve. Tot de heerlijkheid hoorden vaak nog enkele hoeven die door de heer verpacht werden. Daarnaast was een deel van de grond uitgegeven en werd daarvan jaarlijks een klein bedrag aan de heer betaald. Andere gronden waren als leengoed uitgegeven.
De bezitter van zo'n heerlijkheid was in de regel zelf weer leenman van een andere heer. Dat kon de hertog van Brabant of Gelre zijn of de abdis van Thorn, de bisschop van Luik etc.. Deze feodale afhankelijkheid is belangrijk voor het begrijpen van de vorming van de nederzettingen.
Sinds 1242 is de heerlijkheid 'Cranendonck' van betekenis geweest als bestuurlijk centrum en vormde daarmee de kern van een gemeenschap, met een mate van herkenbaarheid in het landschap.
Afbeelding 2.3: De Baronie en landen Cranendonck, met huidig plangebied indicatief rood omkaderd
Een van de erfgenamen van de kinderloze Dirk van Altena was Engelbert van Horn. Hij werd naast Van Horn ook Van Cranendonck genoemd en kreeg de heerlijkheid 'Cranendonck' in bezit. Zijn nakomelingen noemden zich later enkel nog Van Cranendonck. Sinds 1242 is de heerlijkheid 'Cranendonck' van betekenis geweest als bestuurlijk centrum en vormde daarmee de kern van een gemeenschap, met een mate van herkenbaarheid in het landschap. Cranendonck, was een hoge heerlijkheid met halsrecht: dat wil zeggen dat de rechtspraak bevoegd was tot de executie van de doodstraf. Dit heeft de gemeenschap in Cranendonck ervaren toen in 1595 processen begonnen tegen van hekserij verdachte vrouwen, justitiële dwaling met fatale door verbranding op de brandstapel.
De heren van Cranendonck wisten ook het gezag over Maarheeze en Soerendonk van de hertog in leen te krijgen. Langs andere route verkregen ze de heerlijkheid Budel, die ze in 1421 opdroegen aan de hertog en van hem in leen terugontvingen. Van dan af bestaat er een Land van Cranendonck, met daarbinnen twee heerlijkheden: Maarheeze met Soerendonk en Gastel en Budel. Later werd dit land betiteld als "Baronie".
In 1484 kwam de "Baronie" in het bezit van de Van Egmonds, die onder meer graven van Buren waren. Een van die afstammelingen, Anna van Buren, huwde Willem van Oranje. De "Baronie" kwam na haar overlijden derhalve aan de Oranjes (1558) die haar tot het einde van het Ancien Régime behielden. Hoewel geen eigenaar meer van het terrein, wordt de adellijke titel ‘Baron van Cranendonck’ nog steeds gevoerd door koning Willem Alexander.
Vermoedelijk bouwt Engelbert van Horne een versterkt huis in de vorm van een kasteel, tussen Maarheeze en Soerendonk, dat in de generaties erna allerlei bouwfasen zal kennen. Strategisch gelegen bij de enige zuidelijke doorgang tussen de sterk scheidende peelmoerassen en onverbrekelijk verbonden met de heerlijkheid 'Cranendonck'.
De naam van het kasteel en de familie werd ontleend aan de omgeving en herinnert aan de hier toen veel voorkomende kraanvogels. Het kasteel was omgeven door een gracht die werd gevoed door de Buulder Aa. De omliggende akkers vormde een landbouwenclave ten behoeve van de aanvoer van grondstoffen aan het kasteel. Van het kasteel en de latere ruïne bestaan tekeningen uit die tijd, die een goede indruk van het geheel geven, maar op details zeker niet nauwkeurig zullen zijn.
Afbeelding 2.4: contemporaine tekening van het kasteel
De terreinen die de heren van de oude heerlijkheden voor zich behouden hadden, zijn in de zestiende eeuw en later uitgegroeid tot landgoedgebieden. Centrum van de enclave het landgoed 'Baronie van Cranendonck' vormde het middeleeuwse kasteelcomplex met landhuis. Bij dat landhuis horen een tuin, vijver en park, soms een gracht om het huis. Daaromheen lagen de landerijen met enkele verpachte boerderijen.
Door de tijd heen heeft de enclave 'Baronie van Cranendonck' meerdere functies gekend, waarvan bepaalde functies zeer bepalend zijn voor de karakteristieken van het hedendaagse landschap, zoals het voormalig kasteelterrein, de cultuurhistorische klinkerwegen met laanbeplanting en brink en het cultuurhistorische en aangepaste agrarische landschap.
Kasteelterrein en ruïne
Het rampjaar 1672 bracht Franse troepen naar deze omgeving die het kasteel in hun bezit namen en inrichtten als hoofdkwartier. Als represaille voor hun mislukte militaire optreden werd het kasteel Cranendonck door dezelfde Franse soldaten bij hun terugtocht op 13 september 1673 moedwillig ernstig verwoest. Na de verwoesting resteert een onbewoonbaar verklaarde woning, een bouwval weliswaar, maar zeker niet tot op het fundament vernietigd. Er bleef eeuwenlang een imposante en schilderachtige ruïne staan op de donk in de meander van de Buulder Aa. Na de verwoesting blijft de ruïne eeuwenlang dienst doen als een soort steengroeve voor hergebruik van bouwmateriaal.
Afbeelding 2.5: prent van de kasteel ruïne
In het begin van de twintigste eeuw stonden er bovengronds geen resten meer van het kasteel. Alleen sporen van de brede gracht er om heen zijn nog met moeite zichtbaar. In 1996 werden verkennende opgravingen verricht, een jaar later gevolgd door grondboringen en in 2006 een grondradaronderzoek, waarbij funderingsresten en een puinpakket werden aangetoond. In 2009 zijn de fundamenten van het kasteel met steenkooien visueel gemarkeerd, zodat het historisch karakter van de site herkenbaar is geworden.
Afbeelding 2.6: foto van steenkooien ter markering van het voormalige kasteel
Het Kasteel Cranendonck had ook enkele boerderijen zoals de "Cranendonckse hoef", de "Perkhoef" en de "Bult", waarvan de Cranendonckse Hoef de belangrijkste was. Het betrof een imposante hoeve, 140 meter ten westen van het kasteel van Cranendonck, met een omsloten binnenplaats, gelegen aan de huidige Van Schoonvorstlaan en gesitueerd aan de zuidkant van een 8 hectare grote open akker. Op kaarten is een U-vormige plattegrond waar te nemen op de plek waar nu de kasteelvilla staat. Het betrof geen standaard Brabantse boerderij maar een kasteelboerderij. De hoeve was een grote vierkante hoeve met ombouwd binnenplein, met aan de voorkant het woongedeelte en achter de stallen, schuren en schaapskooi.
Deze kasteelboerderij blijft tot de sloop in gebruik als boerenbedrijf en woonhuis. In 1899 wordt de boerderij gesloopt om plaats te maken voor een villa (landhuis), die in 1917 wordt voorzien van een torentje bij de ingang. In 1938 koopt de gemeente het landgoed, waarbij de villa tot 1997 dienst zal doen als gemeentehuis van Maarheeze. In de volksmond heet het gebouw ‘het kasteeltje’. De wapens van de gefuseerde gemeenten Soerendonk en Maarheeze sieren de toren. Het voormalige kasteelterrein wordt nog deels omgeven door een (restant van een) gracht.
Afbeelding 2.7: foto van 'het kasteeltje'
Historische geografie
Betreffende het wegenpatroon kan een onderscheid gemaakt worden tussen de cultuurhistorische en functionele betekenis ervan. De reeds langer bestaande wegen hebben vooral een landschappelijk-historische betekenis. Ook zijn er in de loop der tijd historische wegen en veldwegen verloren gegaan. De meer recent gerealiseerde wegen dienen hoofdzakelijk voor de functionele aspecten als bereikbaarheid en verkeersafwikkeling. De cultuurhistorische betekenis van de reeds langer bestaande wegen en verloren gegane historische voetpaden en veldwegen voor het landschap, vormen eveneens een te handhaven en te herstellen kwaliteit in het gebied. Hiertoe worden reeds feitelijke acties ondernomen.
De bebouwing in het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit een geconcentreerde kern rondom de Brink. De bebouwing is voornamelijk aan het bestaande wegenpatroon gerealiseerd, waardoor de karakteristieke bebouwing is ontstaan. Deze bebouwing werd later aangevuld met grootschaligere uitbreidingen van de bebouwing. Naast de kern in het plangebied zijn enkele incidentel bebouwingsobjecten en landschapselementen van cultuurhistorische betekenis aanwezig. Deze zijn vanwege hun cultuurhistorische betekenis en bijdrage aan de visueel-ruimtelijke differentiatie van het landschap belangrijke te handhaven kwaliteiten.
Het gedeelte van het achtergelegen Cranendonckse Bos, dat ook wel gezien wordt als de natuurkern in het gebied, heeft door de tijd heen functiewisselingen gekend. Ten tijde van het in gebruik nemen van het kasteel is een gedeelte van het bos ontgonnen ten behoeve van de landbouwenclave. Ook het grootste deel van de krans, rondom deze natuurkern, is door de toenemende invloed van de aanwezigheid van de mens, ontgonnen. Het betrof hier voornamelijk heideontginningen van de lager gelegen gedeelten van de Buulderbroek en het Cranendonckse Bos. Er werden waterlopen gegraven en venige gronden werden gebruikt als hooiland.
Alleen rondom het ven in de Risten -gelegen achter de Broekkant- is nu nog sprake van een veenbodem; de rest van het veen is verdwenen. Vanwege een gebrek aan landbouw- gronden werden werden woeste gronden -veelal natuurgebieden- via diverse ontginningen omgezet. Deze ontginningen hebben een belangrijke invloed gehad op de biodiversiteit in het gebied en hebben mede bijgedragen aan een uniek afwisselend natuurlandschap.
Afbeelding 2.8: locatie 'De Risten' (blauw omkaderd) ten opzichte van plangebied (rood omkaderd)
Afbeelding 2.9: locatie 'De Risten'
Na de ontginning werden de gronden gelegen in het beekdal, met een kenmerkende langwerpige structuur, voornamelijk gebruikt als hooiland. Door de tijd heen werden deze percelen opgedeeld in vele kleine perceeltjes. Het historische, kleinschalige cultuurlandschap in het gebied werd in de loop der tijd door verschillende ruilverkavelingen grootschaliger. Karakteristieke onderdelen, zoals singels, houtwallen en landwegen, verdwenen grotendeels.
De ruilverkaveling werd op de gronden rondom het kasteel al eerder in gang gezet. Op deze gronden werd een diversiteit aan agrarische activiteiten bedreven. Gewassen werden hier verbouwd, de landen werden gebruikt voor weidegang van vee en er waren vele hooilanden. De verkavelingstructuur is duidelijk herkenbaar op de historische kaarten.
Afbeelding 2.10: topografische situatie in 1837
De oude heideontginningen en het ruilverkavelinglandschap, herkenbaar door de rechte wegen, rechthoekige percelen en lange lijnen met bomen of singels, zorgden voor een sterk contrast met de nabijgelegen bolle akkers en de diverse natuurlandschappen die het gebied kende. Deze structuur is tot op heden nog herkenbaar in het landschap.
In het plangebied komen nog wel oude bouwlanden voor met onregelmatige blokvormige verkaveling. Het zijn vooral kleine open ruimtes die onderling gescheiden zijn door singels en wegen (met laanbeplanting). De Buulder Aa, voorheen een meanderende beek, is over grote delen rechtgetrokken en gekanaliseerd (steile taluds) om het water zo snel mogelijk af te voeren.
Al deze elementen tonen de ontwikkeling die het landschap heeft doorgemaakt en maken daarmee onderdeel uit van de cultuurhistorie binnen het gebied.
Afbeeling 2.11: archeologische verwachtingen en waardenkaart 2015
Op basis van gegevens over bodem, geologie en bekende vindplaatsen zijn gebieden aangewezen waar zich waarschijnlijk nog archeologische vindplaatsen bevinden (afgeleid van de vestigingsvoorkeuren van de mens door de eeuwen heen). Deze zijn weergegeven op de Archeologische verwachtingen en waardenkaart 2015. Uit deze kaart blijkt, dat een deel van het plangebied een middelhoge tot hoge archeologische verwachtingswaarde heeft. Tevens is er sprake van een historische kern (rond de Brink) en een wettelijk beschermd monument met een archeologisch waardevol gebied (kasteel - ruïne). Zie tevens paragraaf 5.2.1.
De eerste, onderste, laag uit de lagenbenadering wordt mede gevormd door het watersysteem. Deze bestaat uit het grondwater en oppervlaktewater.
Het plangebied ligt in het stroomgebied van drie waterlopen: de Buulder Aa, de Weergraaf en de Boschloop. Binnen dit stroomgebied bevindt zich ook de natte natuurparel Buulderbroek. Door de glooiingen die ontstaan zijn uit het verleden is in het gebied een beekdal ontstaan. De beekdalen van de Buulder Aa en de Weergraaf waren in het verleden extreem vernat, wat moerasvorming in de hand werkte. Doordat de mens het gebied meer en meer in gebruik nam werd moerasvorming tegengegaan. Dit gebeurde onder andere via het uitgraven van de Buulder Aa en de Weergraaf en de aanleg van de Boschloop. Door het graven van deze lopen werd zorggedragen voor een betere afwatering en waarschijnlijk ook voor een betere bevloeiing. Deze versnelde afvoer gebeurt ook door aangelegde/gegraven sloten in het gebied. Hierdoor werden de omliggende gronden droger en beter bruikbaar voor agrarische activiteiten.
Tegenwoordig is, door verbetering van de landbouwkundige ontwatering als gevolg van de drinkwateronttrekking door Brabant Water en de thans in de buurt gelegen rioolwaterzuiverings- installatie van Waterschap de Dommel, het gebied nog droger. In de winterperiode is het centrale gebied lokaal nog behoorlijk nat. Dit wordt veroorzaakt door de leemlagen in de ondergrond. Rondom het vennetje in de Risten, de laatste plek waar ook nog veen in de bodem zit, blijft het ook in de zomer nog nat.
Het “overtollige” water uit het gebied en het achterland wordt via de genormaliseerde waterlopen – Buulder Aa, de Weergraaf en de Boschloop - versneld afgevoerd.
De huidige waterkwaliteit van de waterlopen voldoet niet aan de normen voor zink, nitraat en fosfaat. De verklaring voor het zink ligt voor de hand, gezien de historische verontreiniging van de zinkfabriek van Budel-Dorplein. De hoge nitraat- en fosfaatgehaltes worden veroorzaakt door de landbouw en door de overstorten vanuit Hamont en vanuit enkele dorpen in de gemeente Cranendonck. Dit leidt tot eutrofiering, te weten een sterke toename van voedingsstoffen (fosfaten, nitraten) in het water, wat een explosieve groei van algen veroorzaakt. Door de bijkomende zuurstofonttrekking aan het water is een verandering in de samenstelling van water- fauna en flora het gevolg.
De Buulder Aa
Tussen Gastel, Soerendonk en Budel ligt de waterloop De Buulder Aa. De Buulder Aa ligt in een duidelijk beekdal. De situering in het landschap wordt op veel plaatsen geaccentueerd door beekbegeleidend broekbos met o.a. populieren en elzen. De strokenverkaveling is op de meeste plaatsen goed herkenbaar. Met name tussen de kernen heeft dit landschap een scherp contrast met de aanliggende oude bouwlanden. De Buulder Aa heeft een ecologische functie.
Afbeelding 2.12: foto van de Buulder Aa in het plangebied
Natte natuurparel Buulderbroek
Binnen dit stroomgebied bevindt zich ook de natte natuurparel Buulderbroek. Het Buulderbroek is een vochtig natuurgebied van achttien hectare, dat zich bevindt tussen de Buulder Aa en de Weergraaf. Het bestaat uit broekbos en is eigendom van Brabant Water. Het is één van de Brabantse ‘natte natuurparels’, waar maatregelen tegen verdroging worden uitgevoerd. Het gebied sluit aan op andere waardevolle gebieden in het beekdal van de Buulder Aa en tevens op het landgoed Baronie van Cranendonck, dat omringd wordt door afwisselend kleinschalige natuur- en cultuurlandschappen.
Afbeelding 2.13: foto van de natte natuurparel Buulderbroek
Naast het watersysteem wordt de eerste laag uit de lagenbenadering tevens gevormd door de natuurlijke, groene waarden. Deze natuurlijke waarden worden bepaald door de vegetatie, flora en fauna.
Door de glooiingen die ontstaan zijn uit het verleden is in het gebied een beekdal ontstaan. Dit beekdal van de Buulder Aa was in het verleden extreem vernat, wat moerasvorming in de hand werkte. Deze beek neemt een karakteristieke plaats in het landschap in. Gezien de ontstaans- en gebruiksgeschiedenis wordt de Buulder Aa gekenmerkt door een strokenverkaveling (rechthoekig, smalle en lang- gerekte kavels). Rondom de beek komt, vanwege het natte karakter van de plek, begeleidende vegetatie voor in de vorm van landschapselementen en broekbossen. Met de ruilverkaveling is de beek op sommige punten uitgediept en rechtgetrokken, hierdoor is het beekdallandschap minder zichtbaar geworden en de natuurwaarden verminderd zijn, zo ook in het plangebied.
Doordat de mens het gebied meer en meer in gebruik nam werd moerasvorming tegengegaan. Dit gebeurde onder andere via het uitgraven van de Buulder Aa. Door het graven van deze lopen werd zorggedragen voor een betere afwatering en waarschijnlijk ook voor een betere bevloeiing. Deze versnelde afvoer gebeurt ook door aangelegde/gegraven sloten in het gebied. Hierdoor werden de omliggende gronden droger en beter bruikbaar voor agrarische activiteiten.
Tegenwoordig is, door verbetering van de landbouwkundige ontwatering als gevolg van de drinkwateronttrekking door Brabant Water en de thans in de buurt gelegen rioolwaterzuiveringsinstallatie van Waterschap de Dommel, het gebied nog droger. In de winterperiode is het centrale gebied lokaal nog behoorlijk nat. Dit wordt veroorzaakt door de leemlagen in de ondergrond. Rondom het vennetje in de Risten, de laatste plek waar ook nog veen in de bodem zit, blijft het ook in de zomer nog nat. Het “overtollige” water uit het gebied en het achterland wordt via de genormaliseerde waterlopen, waaronder de Buulder Aa, versneld afgevoerd.
De drogere delen van het beekdal bestaan uit grasland. De natte delen van het beekdal betreft vaak natuurgebied. Het beekdallandschap vormt een kerngebied voor amfibieën.
De afgelopen jaren heeft er beekherstel plaatsgevonden van het gedeelte Buulder Aa ten noorden van de Molenheide tot aan de gemeentegrens en de Oude Strijper Aa. De beek heeft op deze plekken zijn natuurlijke meandering terug gekregen.
De huidige waterkwaliteit van de waterlopen voldoet niet aan de normen voor zink, nitraat en fosfaat. De verklaring voor het zink ligt voor de hand, gezien de historische verontreiniging van de zinkfabriek van Budel-Dorplein. De hoge nitraat- en fosfaatgehaltes worden veroorzaakt door de landbouw en door de overstorten vanuit Hamont en vanuit enkele dorpen in de gemeente Cranendonck. Dit leidt tot eutrofiering.
Afbeelding 2.14: Natuurnetwerk Brabant (groen) en Ecologische Verbindingszone (rode arcering)
Het plangebied bestaat uit een rijke variatie van bos, grasland en akkers met bijbehorende natuur- en landschapswaarden die uitzonderlijk zijn. Door de aanwezigheid van deze waarden maakt een deel van het plangebied onderdeel uit van het Natuurnetwerk Brabant (hierna: NNB). Dit is Natuur Netwerk Nederland (voorheen de Ecologische Hoofd Structuur) + belangrijke natuurgebieden in Brabant. Tevens loopt er een Ecologische Verbindingszone (hierna: EVZ) door het gebied.
Het NNN kent op sommige plaatsen nog een versnipperd beeld, ook in het plangebied. Dit komt onder andere door de aanwezige oude bouwlanden en de vanuit vroeger door aanwezig stuifzand ontstane open gebieden in de bossen. Door deze versnippering raken natuurgebieden van elkaar gescheiden en kunnen leefgebieden voor planten- en dierensoorten geïsoleerd komen te liggen.
De EVZ loopt samen met de waterloop de Buulder Aa. Doordat beekdallandschappen de gehele gemeente dooraderen en rijk zijn aan milieugradiënten zijn beekdalen geschikt als ecologische verbinding. De waterloop de Buulder Aa heeft van oudsher een grote invloed gehad op omliggende gebieden. Door bodemvorming in natte omstandigheden wordt het beekdal rondom de Buulder Aa grotendeels omgeven door lage enkeerdgronden en oude bouwlandgronden, met een kenmerkende dikke eerdlaag. De randen naar beekdalen in het algemeen vormen een goede vestigingsplaats, waardoor beekdalen vaak een gevarieerd grondgebruik kenden. Dit heeft een rijke flora en fauna als resultaat.
De 'Baronie van Cranendonck' is een waardevol gebied voor bos- en struweelvogels, amfibieën, dagvlinders van de natte biotopen en plantengezelschappen. Regionaal is het leefgebied van de aardmuis beperkt tot het grondgebied van Cranendonck. De Buulder Aa is ook van betekenis voor de ijsvogel. Ten noorden van de Molenheide is het beekdal belangrijk voor plantengemeenschappen, rond de Ulkedonken ook voor amfibieën.
Afbeelding 2.15: plangebied, rood omkaderd, ten opzichte van Cranendoncksche Bosch
De bossen binnen het plangebied kennen een redelijke variatie aan broekbos, gemeng bos en naaldbos. Een gedeelte van de randen zijn van oudsher stuifzanden, schrale fijnzandige gronden, welke zich later gevormd hebben tot naaldbossen. De natuurlijke rijkdom in het natte Buulderbroek en het Cranendoncksche Bosch moet in het verre verleden enorm groot zijn geweest, voordat grote delen werden getransformeerd tot landbouwgronden. Delen van de aanwezige waterlopen worden begeleid door broekbos, met kenmerkende populieren en elzen. De hoge grondwaterstanden uit het verleden zorgen ook voor de aanwezigheid van flora als de Kleine Watereppe, Elzenzegge en Dotterbloem. Vooral de natte bossen van het Buulderbroek zijn in dit opzicht belangrijk. Veel van het Buulderbroek bos staat op rabatten om houtproductie op deze natte gronden mogelijk te maken. Door het rabattenstelsel, het slotenstelsel en drinkwaterwinning van het pompstation van Brabant Water is het gebied sterk verdroogd.
Afbeelding 2.16: foto van het natte Buulderbroek
Op dit moment staan in de bossen van het Buulderbroek vogelkers, essen en populieren. De bossen zijn verarmd en verdroogd. Langs de Buulder Aa liggen her en der elzenbroekbossen en in de poelen komt nog het zeldzame waterlepeltje voor. Op de wat drogere delen staan loofbossen en dennenbossen met daartussen een enkel graslandje.
De natuurwaarden zijn door verdroging, normalisatie van waterlopen en matige waterkwaliteit in de afgelopen decennia achteruitgegaan. Vooral grondwaterafhankelijke vegetaties hebben daar sterk onder geleden. Door de diverse soorten gronden als leem, klei en veen kenmerkt een gedeelte van het gebied zich als kwelgebied. Dit alles vormt een steeds grotere bedreiging van de natuurlijke vegetatie in het gebied.
Via het verdrag van Cork zijn afspraken gemaakt tussen Rijk, Provincie en de unie van Waterschappen over het herstel van de natte natuurparels in Nederland, waaronder de natte natuurparel Buulderbroek. Door verdieping van de drinkwaterwinning naar het tweede watervoerend pakket, zal het grondwaterniveau worden hersteld. Door vernatting wordt de natuur hier rijker en sterker. Zo ontwikkelt zich in de lage delen straks veel meer elzenbroekbos, bloemrijk grasland en poelen. Op de hogere delen ontstaan straks gevarieerde berken- en eikenbossen, natte heidevelden en gagelstruwelen
Hierdoor zal de Buulderbroek opnieuw een nat gebied worden voor met name voor bos- en struweelvogels. De Boomklever, Groene specht, Wielewaal, Grasmus en Patrijs hebben hier hun vaste onderkomen. Voor dagvlinders, libellen en zoogdieren gaat het voor zover bekend alleen om algemene soorten. Ook voor amfibieën en reptielen leent het gebied zich goed.
Omdat het natuurrijke Buulderbroek en Cranendonckse Bos niet abrupt kan overgaan in agrarische landen zijn de omliggende landen aangemerkt als agrarische gebieden met natuurwaarden. Vroeger zorgden het coulisselandschap voor een overgang tussen agrarisch gebruik en natuur door houtsingels en lanen met zware laanbeplantingen van eiken, beuken of esdoorns die van betekenis waren voor de ecologische verbinding door de aanwezige landschappelijke elementen. Deze betekenis is tegenwoordig nog maar beperkt aanwezig.
Helaas zijn vele landschapelementen door de ruilverkaveling verdwenen. Men name de afwezigheid van struweel met de hierin aanwezige bomen heeft geleid tot een verarming van het gebied. Randenbeheer van struweel is onmisbaar voor een goede mix van flora en fauna overgangen van agrarisch naar cultuur en natuurlandschap. De kleine hoeveelheid bosjes en het ontbreken van perceelrandbeplanting vormen een bedreiging.
De afwezigheid van het coulisselandschap via meerlaagse beplanting met meerdere boomsoorten, struiken en veel soorten kruiden en grassen is een gemis in het landschap, zowel wat betreft de ecologische, als voor de ruimtelijke kwaliteit.
Deze laag omvat de belangrijke weg- en waterverbindingen en leidingen in het plangebied. Op de afbeeldingen 2.17 en 2.18 is de netwerklaag visueel verbeeld.
Afbeelding 2.17: de netwerklaag in het plangebied op de luchtfoto
Afbeelding 2.18: de netwerklaag in het plangebied op de ondergrond BGT
Een niet onbelangrijk bestanddeel van de verschijningsvorm van het buitengebied betreft de verkeersstructuur, bestaande uit de aanwezige wegen en paden. In Oost-Brabant moest het vervoer vanouds vooral over land geschieden, de Dommel en de Aa waren door hun meanderende nauwelijks begaanbaar voor scheepvaartverkeer. Vervoer vond plaats langs landwegen waarvan de loop werd bepaald door de zandruggen en beekdalen die ze volgden. Deze wegen waren in de zomer stoffig en rul, in de winter nat en modderig. De wegenstructuur staat in hoofdzaak ten dienste van de bereikbaarheid en de verkeersafwikkeling. Daarnaast hebben de reeds langer bestaande wegen tevens een landschappelijk-historische betekenis. De betreffende wegen zijn als historische elementen extra beschermd. De nieuwere wegen staan uitsluitend ten dienste van de bereikbaarheid en verkeersafwikkeling.
Reductie van verkeersvoorzieningen kan bijdragen aan handhaving en versterking van andere gebiedfuncties in het plangebied ten gunste van natuur, landschap en recreatief medegebruik. Met name gebieden voor natuurontwikkeling vragen om aandacht voor dit aspect.
Wegenstructuur
Door de komst van het kasteel kreeg het gebied een grote aantrekkingskracht op de omliggende buurtschappen en rondreizende marktkoopmannen. Dat het kasteel een belangrijke ontmoetingsplaats was in het landschap is duidelijk terug te zien in de oude wegenstructuur. Zo was er in het verleden een rechtstreekse verbinding van het kasteel naar Soerendonk. De van Egmondlaan is hier nog een restant van. Het overige gedeelte is in de tijd verdwenen. Overigens is een groot gedeelte van de overige historische wegenstructuur vandaag de dag nog in gebruik. De van Sevenbornlaan en de van Schoonvorstlaan zijn hier een duidelijk voorbeeld van. Oude delen van de laanbeplanting zijn hier nog intact.
Afbeelding 2.19: Van Sevenbornlaan met laanbeplanting (huidige situatie)
Afbeelding 2.20: foto van de Van Schoonvorstlaan
Afbeelding 2.21: foto van de Van Hornelaan
De Van Schoonvorstlaan, de Van Sevenbornlaan en de Van Hornelaan komen reeds voor op de oudste kaarten van het gebied. De lanen zijn niet alleen belangrijk als historische structuren, zij zijn als kader ook vormend geweest voor het latere cultuurlandschap. Overigens is een groot gedeelte van de historische wegenstructuur vandaag de dag nog in gebruik. De Van Schoonvorstlaan doorsnijdt het cultuurlandschap met aan beide zijden agrarische gronden. Tussen het westelijk en oostelijk aansluitende landschap bestaan weliswaar subtiele verschillen, maar oppervlakkig beschouwd zijn zij gelijk. Deze karakteristiek, de continuïteit van landschap, is waardevol.
Afbeelding 2.22: de wegen in het plangebied op de luchtfoto
De verharde wegen in het plangebied worden voornamelijk gebruikt door bestemmingsverkeer. Het merendeel van de wegen valt binnen een 60-km zone. De Maarheezerweg met daaraan gesitueerd verspreide bebouwing in het noorden van het plangebied vormt de verbindingsweg van Budel met Soerendonk. Op de grens met Soerendonk snijdt deze weg de beek de Buulder Aa en op de hoek met de Keunenhoek, staat een wegkapelletje met Mariabeeld.
De Van Sevenbornlaan, Van Schoonvorstlaan, Van Egmondlaan, Cranendonck, van Hornelaan vormen de toegangswegen tot de kern van het plangebied. Deze wegen hebben géén belangrijke ontsluitingsfunctie. De wegen worden voornamelijk gebruikt voor bestemmingsverkeer tussen de kern Soerendonk en de oude provinciale weg (Molenheide – overlopend in De Kleine Bruggen). Molenheide en De Kleine Bruggen zijn de ontsluitingswegen naar de kern Maarheeze. Deze wegen nemen ook een belangrijke plaats in bij de bereikbaarheid van de kern Soerendonk vanaf de Rijksweg A2.
Afbeelding 2.23: foto van een pad in het bos
Het plangebied kent tevens een aantal onverharde wegen. Deze wegen maken onderdeel uit van de recreatief netwerk, waarbij de kern van het plangebied centraal ligt. Zowel fietsroutes, wandelpaden, ruiterpaden, als ATB-routes komen langs de brink ‘Cranendonck’ of kennen deze plaats als start- en/of eindpunt.
De aanwezigheid van de onverharde wegen in het plangebied draagt bij aan de karakteristiek en de identiteit van het gebied. De meeste wegen van vroeger zijn bewaard gebleven en kennen nog steeds dezelfde functie. Enkele wegen zijn door de tijd heen buiten gebruik geraakt en verdwenen. Dit betreffen vooral de wegen en paden die ontstaan zijn gedurende de ruilverkaveling ten behoeve van de bereikbaarheid van de versnipperde perceeltjes.
Afbeelding 2.24: de wandelpaden in het plangebied op de luchtfoto
Afbeelding 2.25: de MTB-route in het plangebied op de luchtfoto
Afbeelding 2.26: de wandelpaden in het plangebied op de luchtfoto
De brink
Centraal in de kern van de Baronie van Cranendonck bevindt zich het verblijfsgebied de brink. De brink vormt de verbinding tussen de Van Egmondlaan en de Van Schoonvorstlaan.
Afbeelding 2.27: foto van de brink in het centrale deel van de Baronie van Cranendonck
Openbaar vervoer
De Baronie van Cranendonck heeft een goede bereikbaarheid door zijn ligging nabij de A2, het treinstation Maarheeze en diverse OV-routes. Als aanvulling op de aanwezige lijnbus 173 –Weert-Eindhoven- is in 2010 het treinstation in Maarheeze geopend. De lijnbus ontsluit het gebied via de halte aan De Kleine Bruggen richting de stations Maarheeze ,Weert en Eindhoven.
Daarnaast bevinden zich in het gebied diverse wandel- en fietsroutes die onderdeel zijn van het recreatief netwerk.
Een bijzondere categorie van infrastructuur betreffen de primaire oppervlaktewateren, bestaande uit de aanwezige watergangen en waterbergingsgebieden.
Watergangen
De watergangen zijn in beheer bij het Waterschap De Dommel en hebben hoofdzakelijk een waterstaatkundige functie. Ten behoeve van deze functie hanteert het Waterschap beschermingszones.
Het plangebied is het stroomgebied van drie waterlopen: de Buulder Aa, de Weergraaf en de Boschloop. De watergangen zijn in beheer bij het Waterschap De Dommel en hebben hoofdzakelijk een waterstaatkundige functie. Ten behoeve van deze functie hanteert het Waterschap beschermingszones.
Afbeelding 2.28: Buulder Aa loopt door plangebied, blauwe stippellijn
Tussen Gastel, Soerendonk en Budel ligt de Buulder Aa, zie bovenstaande figuur. De Buulder Aa ligt in een duidelijk beekdal. De situering in het landschap wordt op veel plaatsen geaccentueerd door beekbegeleidend broekbos met o.a. populieren en elzen. De strokenverkaveling is op de meeste plaatsen goed herkenbaar. Met name tussen de kernen heeft dit landschap een scherp contrast met de aanliggende oude bouwlanden. De Buulder Aa is aangewezen als een natte Ecologische verbindingszone.
De opgave voor het waterschap is het realiseren van een zo natuurlijk mogelijk beekdal door onder andere beekherstel, met hermeandering van de Buulder Aa, beekbegeleidend bos en de aanleg van gradiënten langs de beek. Als gevolg van beekherstel krijgt de beek weer een natuurlijk karakter, dit heeft al plaatsgevonden aan de noordzijde van de Molenheide.
Afbeelding 2.29: foto van de Buulder Aa
Buulderbroek
Binnen dit stroomgebied, maar buiten het plangebied, bevindt zich de natte natuurparel Buulderbroek. Het Buulderbroek is een vochtig natuurgebied van achttien hectare, dat zich bevindt tussen de Buulder Aa en de Weergraaf. Het bestaat uit broekbos en is eigendom van Brabant Water. Het is één van de Brabantse ‘natte natuurparels’, waar maatregelen tegen verdroging worden uitgevoerd. Het gebied sluit aan op andere waardevolle gebieden in het beekdal van de Buulder Aa en tevens op het landgoed Baronie van Cranendonck, dat omringd wordt door afwisselend kleinschalige natuur- en cultuurlandschappen.
Afbeelding 2.30: foto van de natte natuurparel Buulderbroek (paarse arcering)
Beekdal
Door de glooiingen die ontstaan zijn uit het verleden is in het gebied een beekdal ontstaan. De beekdalen van de Buulder Aa en de Weergraaf waren in het verleden extreem vernat, wat moerasvorming in de hand werkte. Doordat de mens het gebied meer en meer in gebruik nam werd moerasvorming tegengegaan. Dit gebeurde onder andere via het uitgraven van de Buulder Aa en de Weergraaf en de aanleg van de Boschloop. Door het graven van deze lopen werd zorggedragen voor een betere afwatering en waarschijnlijk ook voor een betere bevloeiing. Deze versnelde afvoer gebeurt ook door aangelegde/gegraven sloten in het gebied. Hierdoor werden de omliggende gronden droger en beter bruikbaar voor agrarische activiteiten.
Tegenwoordig is, door verbetering van de landbouwkundige ontwatering als gevolg van de drinkwateronttrekking door Brabant Water en de thans in de buurt gelegen rioolwaterzuiveringsinstallatie van Waterschap de Dommel, het gebied nog droger. In de winterperiode is het centrale gebied lokaal nog behoorlijk nat. Dit wordt veroorzaakt door de leemlagen in de ondergrond. Rondom het vennetje in de Risten, de laatste plek waar ook nog veen in de bodem zit, blijft het ook in de zomer nog nat. Het “overtollige” water uit het gebied en het achterland wordt via de genormaliseerde waterlopen, waaronder de Buulder Aa, versneld afgevoerd.
De huidige waterkwaliteit van de waterlopen voldoet niet aan de normen voor zink, nitraat en fosfaat. De verklaring voor het zink ligt voor de hand, gezien de historische verontreiniging van de zinkfabriek van Budel-Dorpplein. De hoge nitraat- en fosfaatgehaltes worden veroorzaakt door de landbouw en door de overstorten vanuit Hamont en vanuit enkele dorpen in de gemeente Cranendonck. Dit leidt tot eutrofiering.
De natuurwaarden zijn door verdroging, normalisatie van waterlopen en matige waterkwaliteit in de afgelopen decennia achteruitgegaan. Vooral grondwaterafhankelijke vegetaties hebben daar sterk onder geleden. Door de diverse soorten gronden als leem, klei en veen kenmerkt een gedeelte van het gebied zich als kwelgebied. De eerder genoemde achteruitgang van de natuurlijke waarde in het gebied vormt samen met de opkomende kwel een steeds grotere bedreiging van de natuurlijke vegetatie in het gebied. In combinatie met andere belangrijke vraagstukken met betrekking tot waterbeheer –wateroverlast, klimaatverandering- is het van belang dat de problematiek in de toekomst meer aandacht krijgt.
Naast deze algehele waterproblematiek kent het beekdal van de Buulder Aa, een aantal zwakke punten. De kleine hoeveelheid bosjes en het ontbreken van perceel randbeplanting vormen een bedreiging voor het plaatselijke ecosysteem.
Grondwaterbeschermingsgebied
In het plangebied zijn geen grondwaterbeschermingsgebieden of bijbehorende waterwingebieden gelegen.
Afbeelding 2.31: foto van de grondwaterbeschermings- en waterwingebieden in de omgeving
Waterberging
Delen van het plangebied zijn door waterschap de Dommel in haar beheergebied aangemerkt als regionaaal waterbergingsgebied en reserveringsgebied waterberging om in de toekomst water te kunnen opvangen. Hiermee dient rekening gehouden te worden bij planontwikkelingen, ter voorkoming dat deze ontwikkelingen nadelig zijn voor het waterbergend vermogen in het gebied.
Afbeelding 2.32: waterberging met overstromingsgebieden (bron: Legger waterberging waterschap De Dommel). Regionale waterberging (donker blauw) en reservering waterberging (licht blauw)
Watergangen
In het plangebied bevinden zich naast de Buulder Aa ook een aantal andere watergangen, in de vorm van sloten, die in beheer en onderhoud zijn van Waterschap de Dommel.
Afbeelding 2.33: watergangen in het plangebied (Bron: legger oppervlaktewaterlichamen waterschap De Dommel) - (afbeelding 2.34 is in deze afbeelding rood omkaderd)
Afbeelding 2.34: foto van watergangen in het plangebied
Overstort
In het noordelijk deel van het plangebied, richting de Molenheide, is een overstort gesitueerd, zie onderstaande afbeelding en positionering in plangebied (afbeelding 2.26).
Afbeelding 2.35: locatie van de overstort in het plangebied
De gemeente Cranendonck is op adequate wijze aangesloten op de moderne nutsvoor- zieningen. Dit gaat gepaard met een infrastructuur van bovengrondse en ondergrondse voorzieningen en leidingen. De aanwezige nutsvoorzieningen en leidingen leggen beperkingen op aan het functioneren van bestaand bebouwd gebied en nieuwe ontwikkelingen als gevolg van het directe ruimtebeslag en in acht te nemen toetsings- en veiligheidsafstanden (het indirecte ruimtebeslag).
Afbeelding 2.36: locatie van de rioolwatertransportleidingen in het plangebied
De rioolwatertransportleidingen brengen het afvalwater naar de rioolwaterzuiverings- installatie van waterschap De Dommel te Soerendonk. Deze ligt ten noordoosten van het plangebied boven de Molenheide (zie hiervoor afbeelding 2.36). Hier wordt het afvalwater verzameld, gezuiverd en tenslotte geloosd op het oppervlaktewater. een abelding van de leidingen is opgenomen in paragraaf
Tevens is in het noordelijk deel van het plangebied een olieleiding gesitueerd. Zie hiervoor afbeelding 2.37.
Afbeelding 2.37: locatie van de olieleiding in het plangebied
De derde laag in de lagenbenadering is de laag die bestaat uit het ruimtegebruik. Wat wordt op een bepaalde plek gedaan. Wordt er gewerkt, gewoond, gerecreëerd of worden de gronden gebruikt voor de landbouw.
Afbeelding 2.38: de occupatielaag in het plangebied op de luchtfoto
Afbeelding 2.39: de occupatielaag in het plangebied op de ondergrond BGT
Functionele structuur
In vroeger jaren fungeerde het gebied als visitekaartje van de gemeente Maarheeze. In 1938 werd de toenmalige gemeente Maarheeze eigenaar van Landgoed Cranendonck. Door de vestiging van het gemeentehuis op Landgoed Cranendonck werd dit het bestuurlijk centrum van de gemeente Maarheeze.
De panden Cranendonck 3 en 4 werden eerst gebruikt voor de huisvesting van de landbouwschool. Het kasteeltje Cranendonck werd betrokken als gemeentehuis, waar de panden aan de Cranendonck 3 en 4 later ook bij betrokken werden. Hiermee kende de brink en haar aanliggende bebouwing een belangrijke publieksaantrekkende werking.
In 1997 vond de fusering tussen de toenmalige gemeenten Maarheeze (exclusief Sterksel) en Budel plaats. Deze fusering bracht verandering. Het bestuurlijk centrum verplaatste naar de kern van Budel en de panden aan Cranendonck 3-4 werden verkocht aan een bedrijf die de panden enige tijd gebruikte als kantoor voor het bedrijf.
In 2007 kocht gemeente Cranendonck de panden aan Cranendonck 3-4 aan met het oog op het eventueel terugbrengen van het bestuurlijk centrum van de gemeente Cranendonck naar Landgoed Cranendonck. Tot aan 2012 was het gemeentehuis gevestigd in de Baronie van Cranendonck. In 2012 besloot de gemeenteraad tot verbouwing van het bestaande gemeentehuis aan het Capucijnerplein 1 te Budel. De panden Cranendonck 3-4 werden verlaten en zijn hierna niet opnieuw in gebruik genomen. Deze leegstand heeft een grote weerslag op het omliggende gebied. Tezamen met de beëindiging van de erfpacht voor de panden aan Cranendonck 10-10a-11 en de omliggende gronden ontstond daarmee de noodzaak voor een nieuwe functie-invulling van het gemeentelijk eigendom in de Baronie van Cranendonck.
Cranendonck 1
Na de gemeentelijke herindeling is het kasteeltje aangehouden als trouwlocatie vanwege de unieke uitstraling van het gebouw en de locatie. Menig bewoner van de gemeente Cranendonck kent mooie herinneringen aan deze locatie. Deze locatie kent niet alleen herinneringen uit het recente verleden, maar heeft ook een rijke historie. Getracht is deze historie nieuw leven in te blazen door in 2009 de kasteel ruïne weer een plaats te geven in het cultuurlandschap. Een geweldig initiatief, waarop de recreatieve routes binnen de gemeente aansluiting vinden. Echter door het ontbreken van elkaar versterkende functies in het gebied komt deze locatie niet volledig tot zijn recht.
Afbeelding 2.40: foto van het kasteeltje (Cranendonck 1)
De proefboederij met opstallen (Cranendonck 10, 10a en 11)
Het Praktijkcentrum Cranendonck, beter bekend als de proefboerderij van de universiteit van Wageningen, heeft een belangrijke positie ingenomen in het gebied. In 1952 is de proefboerderij gesticht door de Noord-Brabantse Christelijke Boerenbond (NCB), waartoe de gemeente Maarheeze destijds 16 hectare van het landgoed in erfpacht heeft gegeven.
Het pand, gesitueerd tegenover 'het kasteeltje', dateert grotendeels uit 1938 toen het deel uitmaakte van een werkverschaffingskamp dat in 1941 werd omgebouwd tot een kamp om vluchtelingen uit Duitsland op te vangen. Na de Tweede Wereldoorlog werd dit opvangcentrum omgebouwd tot een lagere landbouwschool. Toen het proefstation in 1952 zich hier vestigde, werd aan de overkant, naast het gemeentehuis, een nieuwe landbouwschool gebouwd, waar generaties boerenzonen agrarische vakkennis hebben opgedaan.
In 1973 werd de proefboerderij officieel Onderzoekscentrum voor de rundveehouderij in Limburg, Noord-Brabant en Zeeland, in de volksmond ROC Cranendonck.
Afbeelding 2.41 foto van landbouwschool en kaft van een jaarverslag van de proefboerderij
Voor de NCB was het belangrijk om over een proefboerderij op de zandgronden te beschikken ten behoeve van het onderzoek naar de voedingswaarde van groenvoedergewassen voor hun aangesloten leden. Het betrof een klassiek gemengd bedrijf met koeien, varkens en kippen. Naast grasland werden er zo’n twaalf akkerbouw- en voedergewassen geteeld. In 2002 was het proefstation Cranendonck uitgegroeid tot een gespecialiseerd melkveebedrijf met 95 roodbonte melkkoeien op 56 hectare erfpachtgrond onder de titel ‘Cranendonck Praktijkcentrum voor melkveehouderij in zandgebieden’.
Vanuit de langgevelboerderijen die aansluiten op de brink en de achtergelegen stallen, werd praktijkgericht onderzoek verricht voor de rundveehouderij in Zuid-Nederland. Op de droogtegevoelige zandgrond in Brabant werd tevens geëxperimenteerd met droogteresistente gewassen zoals maïs, luzerne en triticale. Er vondt ook onderzoek plaats gericht op de voeding van melkvee en jongvee, huisvesting van kalveren, graslandmanagement, beweidingsystemen, diergezondheid, fokkerij, drijfmest- aanwending en her- gebruik van spoelwater.
Cranendonck was uniek met het snijmaïsonderzoek, waaronder het onderzoek vruchtwisseling, rassen en bemesting. Tot in de zeventiger jaren was de trend: hoe meer mest hoe beter. Voor een langere mestopslag zijn de mestkoepel en het mestbassin in beeld gekomen.
Gesteld kan worden dat de proefboerderij een prominente rol heeft gespeeld in de na-oorlogse schaalvergroting en opbrengstverbetering van de landbouw op de zandgronden.
Afbeelding 2.42: mestkoepel behorende bij de proefboerderij
Er werd tevens geëxperimenteerd met milieu- en waterbeheer, natuur- en landschapsbeheer en recreatief medegebruik op boerenland. Daarnaast dienen de gebouwen voor educatieve en voorlichtingskundige doeleinden en kantoorvoering van het Streekhuis Boven-Dommel.
Het Praktijkcentrum Cranendonck heeft in 2012 de activiteiten ter plaatse gestaakt. De erfpachtconstructie is vervolgens opgeheven en de gronden zijn weer ter beschikking gekomen van de gemeente Cranendonck. Een nieuwe invulling moet nu worden geboden, waarbij het van belang is opvolging te vinden in het beheer van de omliggende gronden welke deel uitmaken van het plangebied.
De landbouwgronden
De velden aan de westkant van de Baronie van Cranendonck (richting Soerendonk) worden al jaren gebruikt als landbouwgrond, akkerbouw percelen waar mais en gras (hooiweiland) op wordt geteeld. Dit heeft ervoor gezorgd dat de ondergrond is veranderd van zandgrond naar eerdgrond (een humusrijke bovengrond) wat uitermate geschikt is voor de productie van voedsel. Door het kleinschalig productielandschap toe te staan, is een divers landschap ontstaan wat bijdraagt aan de beleving. De velden verder van de kern worden gebruikt voor de agricultuur.
Afbeelding 2.43: foto van agrarische landbouwgronden in het plangebied
De omliggende landen zijn aangemerkt als agrarische gebieden met natuurwaarden. Vroeger zorgde het coulisselandschap voor een overgang tussen agrarisch gebruik en natuur. Helaas zijn vele landschapselementen door de ruilverkaveling verdwenen. Men name de afwezigheid van struweel met de hierin aanwezige bomen heeft geleid tot een verarming van het gebied. Randenbeheer van struweel is onmisbaar voor een goede mix van flora en fauna overgangen van agrarisch naar cultuur- en natuurlandschap.
Afbeelding 2.44: foto van agrarische landbouw gronden met coulissenlandschap
Het coulisselandschap bestond vroeger uit houtsingels en lanen met zware laanbeplantingen van eiken, beuken of esdoorns die van betekenis waren voor de ecologische verbinding door de aanwezige landschappelijke elementen. Deze betekenis is tegenwoordig minder aanwezig. De afwezigheid van het coulisselandschap via meerlaagse beplanting met meerdere boomsoorten, struiken en veel soorten kruiden en grassen is een gemis in het landschap, zowel wat betreft de ecologische, als voor de ruimtelijke kwaliteit.
Ter plaatse van het voormalige gemeentehuis en de ruïne Hof van Cranendonck zijn naast weilanden ook laag- en hoogstamboomgaarden en gemengde hagen aanwezig. Nabij de ruïne bevindt zich een steil rand die eindigt in een laagte. Hierdoor ontstaat een vochtig biotoop dat meer onderhevig is aan grondwaterinvloeden.
Bebouwing in het plangebied
In het plangebied komt de volgende bebouwing voor:
Afbeelding 2.45: foto van bebouwing Cranendonck 1
Cranendonck 1 - het kasteeltje (maatschappelijk)
Cranendonck 2 - burgerwoning
Cranendonck 3 - leegstaand (kantoor)
Cranendonck 4 - leegstaand (kantoor)
Cranendonck 6 - burgerwoning
Cranendonck 7 - burgerwoning
Cranendonck 8 - burgerwoning
Cranendonck 9 - burgerwoning
Afbeelding 2.46: foto van bebouwing Cranendonck 2, 3 en 4
Cranendonck 10 - leegstaande agrarische bebouwing
Cranendonck 10a - leegstaande agrarische bebouwing
Cranendonck 11 - leegstaande agrarische bebouwing
Afbeelding 2.47: foto van bebouwing Cranendonck 1 (links 't kasteeltje) en rechts Cranendonck 10,10A en 11
Van Egmondlaan 6 - burgerwoning
Van Egmondlaan 8 - burgerwoning
Van Schoonvorstlaan - burgerwoning
Van Hornelaan 2 - leegstaande voormalige beheerderswoning van het voormalige natuurzwembad
Afbeelding 2.48: foto van de voormalige beheerderswoning Van Hornelaan 2
Tegen de achtergrond van toenemende leegstand en het vrijkomen van de gronden van de voormalige proefboerderij heeft de gemeente in 2012 voor de Baronie van Cranendonck, een gebied van circa 395 ha groot, een gebiedsvisie opgesteld en laten vaststellen door de gemeenteraad op 12 september 2012. Met deze gebiedsvisie 'Baronie van Cranendonck' wordt vooruit gelopen op een toeristisch-recreatieve ontwikkeling aan de groene driehoek Cranendonck en was toegespitst op de voormalige plannen van het "Hof van Cranendonck".
Afbeelding 3.1: gebiedsvisie kaart uit 2012 (bron: Gebiedsvisie Baronie van Cranendonck')
Deze 'Gebiedsvisie Baronie van Cranendonck' bevatte een ambitie op de toekomst, gericht op het duurzaam waarborgen en verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied vanuit de kernkwaliteiten cultuurhistorie, natuur en agrarisch landschap. De rode draden uit de gebiedsvisie betreffen een viertal thema's, te weten: cultuur & archeologie, natuur & ecologie, recreatie & toerisme en agrarisch gebruik.
Bestaande cultuurhistorische waarden dienden te worden behouden, versterkt en benut. Verder moest de relatie tussen natuur, cultuurhistorisch landschap en landbouw worden versterkt en diende te worden voorzien in de aanleg van een landschapspark, waarvan de inrichting gebaseerd was op de structuur van het landschap uit de periode 1830-1900. In deze ambitie vormde een nieuw te ontwikkelen toeristisch-recreatieve functie de drager voor kwaliteit en duurzaam beheer daarvan. Waarbij de invulling op passende wijze diende aan te sluiten op bij de cultuurhistorische, natuurlijke en agrarische uitstraling van het gebied de Baronie van Cranendonck.
In essentie behelst de 'Gebiedsvisie Baronie van Cranendonck' het volgende:
Naar aanleiding van de planvorming voor "Hof van Cranendonck" is in 2014 een aanduiding integratie stad/land opgenomen op de op dat moment vigerende provinciale Verordening Ruimte. Deze aanduiding hing niet samen met een specifiek plan, maar gaf in algemene zin aan dat rode ontwikkelingen (denk aan bebouwing voor stedelijke functies) mogelijk zijn als deze tegelijk met groene ontwikkelingen (denk aan natuur- en landschapsontwikkeling) worden opgepakt.
Op 10 maart 2015 heeft de gemeenteraad een motie aangenomen om te komen tot een plan van aanpak waarin duidelijkheid wordt gegeven over de ontwikkeling van de 'Baronie van Cranendonck', binnen welke kaders deze ontwikkelingen plaats dienen te vinden en op welke wijze de inwoners van Cranendonck en relevante organisaties daarbij betrokken zullen worden. Deze motie is gevolgd door een bestuursopdracht op 24 november 2015 om de doelstelling extra kracht bij te zetten en een besluit op 17 mei 2016 om voorkeursscenario 3, op bassis van de op dat moment in beeld zijnde initiatieven, verder uit te werken.
Door het terugtrekken van enkele initiatiefnemers (zomer 2017) die van belang waren om te komen tot verdere uitwerking van voorkeursscenario 3, ontstond de noodzaak om opnieuw te starten met de zoektocht naar een juiste invulling van het gebied en daarbij passende nieuwe initiatieven. Het sturen van de ontwikkeling vanuit één of enkele economisch dragende initiatieven bleek in de zomer van 2018 nog geen mogelijkheid te bieden om te komen tot realisatie. Vanuit initiatiefnemers werd benadrukt dat het van belang is het gebied vanuit een duidelijk concept en duidelijke gebiedsidentiteit vorm te geven, zodat verschillende initiatieven en ook toekomstige initiatieven elkaar duurzaam (blijven) versterken.
Om een duurzame gebiedsontwikkeling van de grond te krijgen is vervolgens ingezet op het vinden van de elementen voor een sterke gebiedsidentiteit. De uitgangspunten uit de eerdere gebiedsvisie, omgevingsgroepen en andere besluitvorming zijn daarbij mee- genomen in het vormgeven en vaststellen van een nieuwe gebiedsvisie 'Baronie van Cranendonck' door de gemeenteraad op 28 mei 2019. Daarbij is tevens besloten het oorspronkelijk projectgebied Baronie van Cranendonck uit te breiden met Cranendonck 1 - ket kasteeltje met bijbehorende gronden (kadastraal bekend als gemeente MHZ, sectie G, nummer 1.000) en de voormalige zwembadlocatie met bijbehorende gronden (kadastraal bekend als gemeente MHZ, sectie G, nummer 169).
Afbeelding 3.3: oorspronkelijk vastgesteld plangebied voor gebiedsontwikkeling 'Baronie van Cranendonck'
De visie en de coöperatieve gedachte van waaruit de gebiedsvisie van 2019 is opgesteld past binnen en geeft vorm aan de al in 2016 opgenomen doelstelling en de daarin gestelde uitwerkingsfase: "Het op organische wijze en vanuit een samenwerking met stakeholders en omwonenden tot stand laten komen van een duurzame gebiedsontwikkeling van de 'Baronie van Cranendonck' met een meerwaarde op toeristisch-recreatief gebied en vanuit werkgelegenheidsperspectief binnen de doelstellingen zoals verwoord in de Strategische Visie van de gemeente en de gebiedsvisie 'Baronie van Cranendonck' en passend bij de insteek van de Stad/Land aanduiding in de provinciale verordening."
Om een duurzame gebiedsontwikkeling van de grond te krijgen is ingezet op het vinden van de juiste ingrediënten voor een sterke gebiedsidentiteit van de 'Baronie van Cranendonck'. Hierbij is gekozen voor het concept 'Vitaliteit'. Daarbij vormt de eigentijdse uitwerking van de cultuurhistorie een bijzondere versterking van het vitaliteitsconcept. Het betreft een duurzame conceptontwikkeling die rekening houdt met de bestaande kaders en waarden en deze verbindt en versterkt.
Afbeelding 3.4: conceptontwikkeling Vitaliteit in visie Baronie van Cranendonck (visie vastgesteld op 28 mei 2019)
Het gebied dient te gaan fungeren als natuurpoort met een 'nieuwe-stijl' recreatie voor een gelukkiger en gezonder leven, waarbij er sprake is van een kwalitatief hoogwaardige gebiedsontwikkeling met een maatschappelijke component (samenwerking ter activering van het gebied) en inbedding van duurzaamheidsdoelstellingen (klimaatneutraal in 2030). Het belang van organische ontwikkeling sluit hierop aan.
De potentie van het gebied is in samenspraak met alle stakeholders in beeld gebracht, vormgegeven en uitgewerkt in mogelijkheden en spelregels waarbinnen activatie van het gebied kan gaan plaatsvinden. Hiermee ontstaat onafhankelijkheid van één of enkele initiatieven en krijgt de gebiedsontwikkeling richting vanuit de kwaliteiten die het gebied in zich heeft. Op deze manier blijven de maatschappelijke kansen, de beleving van de uitzonderlijke natuur en historie én de unieke ligging als potentiële poort van de Groote Heide niet onbenut.
De visie is meer dan uitsluitend richtinggevend. De visie bevat duidelijke uitspraken over functiegroepen, bebouwingsmogelijkheden en te behouden gebiedskwaliteiten. Vanuit het concept zijn duidelijke keuzes te maken over welke initiatieven wel en niet passend zijn (te maken) in het gebied, waarmee een belangrijke stap wordt gezet om te komen tot een vitale gebiedsontwikkeling.
De visie betreft een abstracte weergave voor de toekomstige ontwikkeling van het zogenaamde vitaliteitsconcept in het gebied en bevat de volgende uitgangspunten:
Afbeelding 3.5: kaartbeeld uit gebiedsvisie
Om het concept 'vitaliteit' voor het gebied te borgen en daarmee een vitale gebiedsontwikkeling te realiseren zijn de kaders uit de gebiedsvisie uitgewerkt in een zogenaamde kwaliteitsrichtlijn. Deze richtlijn zoekt de verbinding tussen de ingekomen initiatieven en de wensen vanuit de omgeving en draagt er zorg voor dat het gebied gaat functioneren als een ecosysteem (in evenwicht met de natuur, het concept, de gebruikers en de relatie tussen dorp en haar omgeving) en borgt daarmee de ruimtelijke kwaliteit.
De gebiedsvisie 'Baronie van Cranendonck' zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 28 mei 2019 maakt onderdeel uit van voorliggend plan en is als separaat document beschikbaar.
De kaders uit de gebiedsvisie van 2019 zijn uitgewerkt in een kwaliteitsrichtlijn voor het gehele projectgebied van de 'Baronie van Cranendonck' die op 4 februari 2020 door de gemeenteraad van Cranendonck is vastgesteld. De richtlijn zoekt de verbinding tussen de ingekomen initiatieven en de wensen vanuit de omgeving en draagt er zorg voor dat het gebied gaat functioneren als een ecosysteem (in evenwicht met de natuur, het concept, de gebruikers en de relatie tussen dorp en haar omgeving). In plaats van te concurreren worden connecties gelegd en ontstaat saamhorigheid.
De kwaliteitsrichtlijn is om meerdere redenen opgesteld:
De ruimtelijke kwaliteitsrichtlijnen voor Cranendonck en omgeving dienen ter inspiratie voor de ruimtelijke uitwerking van initiatieven die in de toekomst willen landen in dit gebied. Er kan afgeweken worden van de richtlijnen, mits hier een goede reden voor is, zorgvuldig onderbouwt en met respect naar de gestelde randvoorwaarden.
Om er zorg voor te dragen dat de juiste samenhang ontstaat en de ontwikkelingen van de verschillende thema gebieden tegemoet komen aan de kwaliteit die de vitaliteitsvisie nastreeft, zijn er ruimtelijke randvoorwaarden, bebouwings- en omgevingsrichtlijnen en inspiratie beelden geformuleerd. De thema's 'Vitaliteit & Cultuur' en 'Mobiliteit' zijn als apart overall-thema belicht om het belang ervan voor de totale gebiedsontwikkeling te benadrukken.
De uitgangspunten uit de vitaliteitsvisie (in combinatie met cultuurhistorie) zijn uitgewerkt in een masterplan dat resulteert in thema gebieden en thema's die zich tot elkaar verhouden als een ecosysteem. De verschillende themagebieden, thema's en de daarin passende programmering voegen allen iets toe aan het landschap en waarborgen de kwaliteit van het gebied.
Afbeelding 3.6: basiskaart van het Masterplan
Via beperkte ontwikkel ruimte biedt het masterplan de mogelijkheid om de programmering in een goede verhouding tot het landschap te laten landen. De ontwikkelruimte is op een dusdanige manier ingepast zodat dit de landschappelijke kwaliteiten behoudt of zelfs versterkt. Behoud van de bestaande bebouwing (indien mogelijk) is hierbij de richtlijn. De ontwikkelruimte is daarbij dan ook beperkt tot een minimum en gekoppeld aan de verschillende themagebieden (zie afbeelding 3.7).
Afbeelding 3.7: verschillende themagebieden (bron: kwaliteitsrichtlijn Cranendonck e.o. - Soerendonk)
Vitaliteit& Cultuur (gebiedsbreed)
Met de realisatie van verschillende initiatieven dienen de kernwaarden 'vitaliteit', 'levendigheid' vormgegeven te worden in het gebied.
Richtlijnen voor vitaliteit
Afbeelding 3.8: inspiratie activiteiten m.b.t. vitaliteit (bron: kwaliteitsrichtlijn Cranendonck e.o. - Soerendonk)
Mobiliteit (gebiedsbreed)
De bestaande hoofdstructuur in het gebied blijft behouden en kan op enkele punten aangepast worden om het karakter als sluiproute te verminderen. Door de introductie van een 30 km-zone en drempels wordt het voor autoverkeer onaantrekkelijk gemaakt door het gebied te rijden. Het autoverkeer kan er nog wel door, maar zal te gast zijn en hinder ondervinden.
Voor de belevingswaarde en toegankelijkheid van het gebied is de uitbreiding van de langzaam- verkeersroutes met nieuwe paden belangrijk. De manier waarop de paden in het landschap worden aangelegd is sterk afhankelijk van het landschapstype. De paden en routes zullen aansluiten op de bestaande recreatieve verkeersnetwerken, waardoor de verbinding met de omgeving en de regio wordt vergroot. Een langzaamverkeersroute van Soerendonk naar de Baronie van Cranendonck wordt geherintroduceerd.
Aan de randen van het gebied kunnen grotere parkeervoorzieningen gerealiseerd worden om het grootste deel aan bezoekers af te wikkelen.
Afbeelding 3.9: mobiliteit (bron: kwaliteitsrichtlijn Cranendonck e.o. - Soerendonk)
De driehoekige brinkachtige ruimte wordt afgebakend door de Van Sevenbornlaan, de Van Egmondlaand en Cranendonck, de weg die beide lanen met elkaar verbindt en wordt omringd door enkel gebouwen die de groene ruimte begrenzen, namelijk Cranendonck 10 en 10A (voormalige proefboerderij/monument), Cranendonck 1 (kasteeltje/ monument), Cranendonck 2 (woonhuis/ monument), Cranendonck 3-4 (voormalig gemeentehuis) en Cranendonck 7-9 (woonhuizen).
Afbeelding 3.10: foto van bebouwing aan de brink
Door de positionering van de bebouwing rondom deze brink, de witte gevels, een overeenkomstige nokhoogte en dezelfde kap vorm/richting is er sprake van ensemblewerking. De groene uitstraling en de centrale plek zorgen voor een lommerrijk gevoel en plezierige sfeer.
Afbeelding 3.11: de inrichtingsopzet voor de brink (bron: kwaliteitsrichtlijn Cranendonck e.o. - Soerendonk)
Beoogd wordt de centrale verblijfsfunctie voor de brink te waarborgen en te versterken. Aanpassingen in materialisatie, toegankelijkheid en gebruiksvriendelijkheid maken dit mogelijk. Daarvoor zijn de volgende richtlijnen geformuleerd:
Richtlijnen voor de brink
Afbeelding 3.12: foto van de brink
Richtlijnen omgeving van de brink
Het hart van Cranendonck (voormalige locatie van het kasteel) is vanuit ruimtelijk en historisch perspectief gezien de navel van het plangebied. De wens is om deze plek meer allure te geven om zo de beleefbaarheid van cultuur te vergroten. Door realisatie van een culturele hotspot is het mogelijk om de plek aan te laten sluiten op zowel cultuur als het vitaliteitsthema en zo de totaal programmering te versterken. De culturele hotspot kan ruimte bieden voor culturele activiteiten zoals evenementen, exposities en workshops. Het gebouw “Cranendonck 1” zal hierin faciliteren door te functioneren als gemengde ruimte, waarbij de ruimtes beschikbaar zijn voor maatschappelijke en culturele voor- zieningen.
Afbeelding 3.13: foto van open achterterrein kasteelruïne met zicht op het kasteeltje
De omliggende tuin en de achtergelegen reconstructie van de ruïne bieden plek voor een open luchttheater met uitzichtpunt (uitkijktoren) wat de mogelijkheid biedt om het gebied vanuit een ander perspectief te bewonderen.
Afbeelding 3.14: culturele hotspot (bron: kwaliteitsrichtlijn Cranendonck e.o. - Soerendonk)
Richtlijnen bebouwing en omgeving
Door de ligging van de gemeentelijke monumenten Cranendonck 10, 10a en het pand Cranendonck 11 in het midden van het plangebied en de verbondenheid qua oriëntatie met het kasteel én de brink, leent de plek zich uitstekend voor dynamiek en ontmoetingen door middel van bijvoorbeeld horeca.
Afbeelding 3.15: foto van Cranendonck 10 en 10A
Met de juiste invulling zorgt de plek voor een goede oriëntatie én entree van de bebouwingskern en biedt het eveneens de potentie om de connectie met het omliggende agrarische en natuurgebied te versterken. De positionering van de gebouwen in de vorm van een hoeve zorgt voor een grote diversiteit aan ruimtes rondom het gebouw. Doordat het gebruik zich zowel naar binnen als naar buiten kan richten, ontstaat er een goede verbinding met de omgeving.
Afbeelding 3.16: horeca (bron: kwaliteitsrichtlijn Cranendonck e.o. - Soerendonk)
Ruimtelijke randvoorwaarden:
Cranendonck 2, 3 en 4 vormen samen één gebouw, dat zich enerzijds oriënteert naar de brink en anderzijds naar het achterliggende beekdallandschap. De bebouwing van Cranendonck 3/4 verdient versterking van haar oriëntatie aan zowel de voor- als achterzijde. Door middel van enerzijds ontwikkelruimte aan de zuidzijde ter afronding van de bestaande bebouwing en anderzijds aan de achterzijde ter versterking van de verbinding met de natuur. Door de positionering van de nieuwbouw ontstaat er nieuwe binnenruimte die zich kan focussen op natuur en rust.
Afbeelding 3.17: foto van Cranendonck 3 en 4
Het geheel kan gezien de omvang en ligging gaan fungeren als een vitaliteitsomgeving, waarbij langduriger verblijf mogelijk is.
Afbeelding 3.18: vitaliteitskern (bron: kwaliteitsrichtlijn Cranendonck e.o. - Soerendonk)
Ruimtelijke randvoorwaarden:
Als onderdeel van de bebouwingskern zijn er een aantal agrarische schuren, stallen en een beeldbepalende mestsilo aan de achterzijde van Cranendonck 10, 10a en 11 gelegen. De ontsluiting van deze bebouwing geschiedt via de Van Schoonvorstlaan, van waaruit de agrarische uitstraling nog beleefbaar is en er is toegang tot het achtererf. Samen met de mestsilo en de doorzichten op de zandgronden biedt dit ensemble het boerenlandlevengevoel, waarbij nieuwe initiatienemers samen MET de natuur, hun bedrijfsvoering kunnen opzetten.
Afbeelding 3.19: foto van agrarische bedrijfsbebouwing in slechte staat
Vanwege de staat van en de beschikbare ruimte in het gebied is nieuwbouw toegestaan. De nieuwbouwmogelijkheden dienen gekoppeld te worden aan de bestaande agrarische bebouwing en/of bebouwingsstructuur om zowel de agrarische historie en sfeer en de ensemble werking te versterken.
Afbeelding 3.20: agrarisch gebruik (bron: kwaliteitsrichtlijn Cranendonck e.o. - Soerendonk)
Ruimtelijke randvoorwaarden
In het plangebied bevinden zich verschillende bestaande woningen, gelegen aan Cranendonck 2, 7, 8, 9, 10 en 10a en de Van Egmondlaand 6 en 8. Het betreffen zes 2-onder-1-kapwoningen, een vrijstaande woning en de woning Cranendonck 2, welke in verbinding staat met het voormalige gemeentehuis aan Cranendonck 3-4. De woningen waren in het verleden dienstwoningen voor de landbouwschool en de proefboerderij. Tegenwoordig zijn de woningen allen in gebruik als burgerwoning. Enkel de woningen aan Cranendocnk 10 en 10a zijn bestemd als bedrijfswoning.
Afbeelding 3.21: wonen (bron: kwaliteitsrichtlijn Cranendonck e.o. - Soerendonk)
Er zal in het plangebied geen sprake zijn van woningtoevoeging. Met een tweetal mogelijke ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden.
Cranendonck 2: Deze woning kan ruimtelijk-juridisch aangesloten worden als onderdeel van de vitaliteitskern. Wanneer het gebruik van het pand wijzigt, gaat het pand onderdeel uitmaken van de kwaliteitsrichtlijnen voor de deze kern.
Afbeelding 3.22: foto van Cranendonck 2
Cranendonck 10, 10a: deze woningen krijgen ruimtelijk-juridisch een andere functie. Één bedrijfswoning binnen het toekomstig planologisch gebruik blijft mogelijk.
Afbeelding 3.23: foto van Cranendonck 10 en 10A
Aan de westkant van het plangebied, gelegen op de zandgronden, bevinden zich enkele agrarische percelen die momenteel nog in gebruik zijn. Waar in het verleden een kleinere kavelstructuur werd aangehouden, is er nu sprake van een monotoner gebruik van de gronden. Beoogd wordt het agrarische landschap in de toekomst een ander karakter te geven, door de toepassing van meer diversiteit en kleinschaligheid in combinatie met een vergroting van de beleefbaarheid door aan te leggen langzaamverkeersroutes. Er is ruimte voor agrarische bedrijvigheid, waarbij de focus ligt op natuur-inclusiviteit en vitaliteit. Een goede landschappelijke inpassing van het agrarische gebruik dient zorg te dragen voor de afstemming tussen andere functies (waaronder wonen) in en rondom het gebied.
Afbeelding 3.24: foto van landbouwgronden op zandgronden met zicht op bomenzone
Het bomenrijke landschap (momenteel aan de noordzijde de grens van het gebied vormend) mag worden doorgetrokken zodat er een versterking met de natuurgebieden De Groote Heide en Kempen-Broek ontstaat. Hierdoor ontstaat een transitiezone en een beleefbaar en divers landschap. In de transitiezone neemt de intensiteit van bomen richting de bebouwingskern langzaam af.
Afbeelding 3.25: agrarisch landschap zandgronden (bron: kwaliteitsrichtlijn Cranendonck e.o. - Soerendonk)
Ruimtelijk randvoorwaarden
Afbeelding 3.26: foto van agrarisch landschap ten behoeve van voedselprocuctie
Richtlijnen landschap 7A
Richtlijnen landschap 7B
Richtlijnen landschap 7C
Aan de randen van de kern Soerendonk en de bosgebieden, gelegen op de zandgronden, bevinden zich percelen die als transitiegebied tussen bebouwing en natuur kunnen gaan functioneren.
Afbeelding 3.27: randzone ten behoeve van eco-lodges
Door middel van onopvallende bebouwing in het landschap zouden gasten kunnen verblijven en genieten van al het moois dat de Baronie van Cranendonck te bieden heeft. De eco-lodges dienen te functioneren als verblijfsplek, maar ook als bezienswaardigheden in de natuur die de moeite waard zijn om te bezoeken. Ze liggen langs de wandel- en fietspaden in de omgeving, waardoor deze routes interessanter worden om te gebruiken. Om de natuur in overvloed aanwezig te laten zijn, zullen de lodges van beperkte grootte zijn.
Afbeelding 3.28: eco-lodges (bron: kwaliteitsrichtlijn Cranendonck e.o. - Soerendonk)
Ruimtelijke randvoorwaarden
Afbeelding 3.29: impressie van een mogelijke eco-lodge
De oostkant van het plangebied betreft het beekdallandschap, dat voor een groot deel als agrarische grond in gebruik is. De naastgelegen Buulder Aa meandert aan de noordzijde van het plangebied, aan de overkant van de Molenheide, weer als in vroegere tijden met een hedendaagse vistrap als toevoeging. Aan de zuidzijde van de Molenheide heeft de Buulder Aa haar meanderende karakter nog niet overal terug. Aan de achterzijde van Cranendonck 3/4 loopt de Buulder Aa ook nog recht door het agrarische landschap heen.
Afbeelding 3.30: foto Buulder Aa aan achterzijde Cranendonck 3/4
Rondom de reconstructie van het voormalige kasteel heeft een gedeeltelijke natuurontwikkeling al plaatsgevonden, waarmee de omgeving de meandering in de Buulder Aa benadrukt. Het Bijenhotel, dat in het beekdallandschap een plek heeft gekregen, helpt mee aan de verdere versterking van het ecosysteem.
Afbeelding 3.31: foto Bijenhotel
De aangelegde boomgaard versterkt het zicht op het kasteeltje, dat de passant heeft vanaf de Molenheide en biedt een extra beleving van het landschap. De openheid en zichtlijnen (met op de achtergrond de broekbossen) zijn kwaliteiten die bij dit landschap horen. Als aanvulling op de natuur inclusieve landbouw en het extensieve agrarische gebruik kan er een uitbreiding van de boomgaard plaatsvinden, waarbij de zichtlijn richting het kasteeltje vrij dient te blijven en een extra benadrukking verdient.
Afbeelding 3.32: boomgaard in nabijheid van het kasteeltje
Het landschap is overzichtelijk en straalt rust uit. Door een combinatie van hermeandering en natuur-inclusieve (water)landbouw loopt het gebied overzichtelijk over van open landschap naar boslandschap.
Afbeelding 3.33: agrarisch landschap beekdal (bron: kwaliteitsrichtlijn Cranendonck e.o. - Soerendonk)
Ruimtelijke randvoorwaarden
Afbeelding 3.34: foto van open gebied tussen Molenheide en het kasteeltje
Richtlijnen landschap 9A
Richtlijnen landschap 9B
De gronden grenzend aan de zuidzijde van de Buulder Aa, zijn de laagst gelegen delen in het beekdallandschap. Vanwege het natte karakter zijn de gronden minder geschikt als graas- en akkerbouwland. De gronden zijn echter wel geschikt om in te zetten voor natuurontwikkeling en hermeandering. Het geambieerde natuurbeheer (vochtig hooiland) vanuit de provincie kan hier een plek krijgen. Aanvullend op het geambieerde natuurbeheer kan dit gebied ook worden ingezet op beleefbaarheid en toeristisch (mede)gebruik. De hermeandering, wandelpaden en uitingen van kunst kunnen zorgdragen voor een bijzonder stukje natuur dat een verhaal vertelt en beleefbaar is.
Afbeelding 3.35: foto van gronden achter Cranendonck 3 en 4
Het perceel ten noorden van de beoogde natuurontwikkeling bestaat ook uit relatief natte grond. Deze grond is uitermate geschikt om te gebruiken voor waterlandbouw. Op deze manier ontstaat een geleidelijke overgang van natuurontwikkeling naar agrarisch gebruik.
Afbeelding 3.36: natuurontwikkeling beekdal (bron: kwaliteitsrichtlijn Cranendonck e.o. - Soerendonk)
Ruimtelijke randvoorwaarden
Het voormalige zwembadterrein (zie afbeelding 3.37) met beheerderswoning (zie afbeelding 3.38) ligt op enige afstand van de bebouwingskern Cranendonck. In het masterplan wordt voorgesteld de open plekken in dit landschap in te richten als verblijfsplek midden in de natuur (medegebruik voor overnachtingen in de natuur).
Afbeelding 3.37: open ruimte in het voormalige zwembadterrein ten behoeve van verblijfsplekken
Afbeelding 3.38: foto van de voormalige beheerderswoning
Deze locatie maakt echter deel uit van Natuur Netwerk Brabant. Het toestaan van andere ontwikkeling, zoals een natuurinclusieve camping, dan natuurontwikkeling is volgens de Omgevingsverordening van de provincie niet mogelijk. De gemeente is de mogelijkheid aan het verkennen of een ontwikkeling tegenover deze locatie mogelijk hiervoor kan worden ontwikkeld.
Afbeelding 3.39: natuurinclusieve camping beekdal (bron: kwaliteitsrichtlijn Cranendonck e.o. - Soerendonk)
De aanwezigheid van kampeerplaatsen stimuleert tot langduriger recreatieverblijf en sluit aan bij het thema 'vitaliteit' door de natuur inclusieve manier van kamperen en voorkomen aantasting van de natuur.
Ruimtelijke randvoorwaarden:
In de huidige situatie zijn enkele kleine parkeervoorzieningen gelegen; voor het kasteel, voor het voormalige gemeentehuis (Cranendonck 3 en 4) en op het terrein van de proefboerderij.
In de toekomst zal de vraag naar parkeervoorzieningen groeien en dient er een nieuwe parkeerstructuur gerealiseerd te worden in het gebied. In het plangebied zijn verschillende opties in beeld gebracht.
Afbeelding 3.40: parkeren en laden en lossen (bron: kwaliteitsrichtlijn Cranendonck e.o. - Soerendonk)
Om in te kunnen spelen op gewenste ontwikkelingen en problemen in de toekomst te voorkomen, dient zo snel mogelijk aangehaakt te worden op nieuwe behoeftes en initiatieven die passen binnen de gebiedsvisie voor de 'Baronie van Cranendonck'. Daarom wordt dit bestemmingsplan met verbrede reikwijdte opgesteld. Met dit bestemmingsplan wordt de afwegingsruimte van een goede ruimtelijke ordening verbreed naar een maatschappelijke meerwaarde voor de fysieke leefomgeving en worden initiatieven mogelijk gemaakt die in samenhang en gebiedsgericht een maatschappelijke meerwaarde voor de fysieke leefomgeving van de 'Baronie van Cranendonck' handen en voeten geven aan haar toekomst. Daarbij wordt gekeken naar samenhang, rond en breed.
Samenhang
Door diep te kijken wordt getracht rekening te houden met de laag-dynamische ondergrond, maar ook met de effecten op de andere lagen en toekomstige effecten. Het gaat er daarbij om met de initiatieven die nu spelen de levenskwaliteit in economisch, sociaal en ecologisch opzicht te behouden en de levenskwaliteit elders niet te schaden.
De ontwikkelingen hebben een beperkte tot geen invloed op de ondergrond en netwerklaag. In de occupatielaag verandert er des te meer. Er wordt volop ingezet om het leefklimaat en de ruimtelijke kwaliteit in de 'Baronie van Cranendonck' te verbeteren. Er wordt nieuwe invulling gevonden voor leegstaande gebouwen en ontwikkelingen dragen zelf bij aan de kwaliteit van de fysieke leefomgeving of door een bijdrage aan het (gebieds)fonds waardoor ontwikkelingen met een maatschappelijke meerwaarde voor de 'Baronie van Cranendonck' mogelijk worden gemaakt.
Rond
Bij het rond kijken worden de opgaven en kansen gecombineerd, zodat ontwikkelingen optimaal bijdragen aan een circulair, sterk en sociaal geheel vanuit een gebiedsgerichte aanpak. Het gaat er daarbij om niet alleen vanuit een ecologische, sociale of economische hoek naar de ontwikkelingen te kijken, maar deze integraal op te behandelen. Dat gebeurt vanuit het people, planet, profit principe:
Voor de 'Baronie van Cranendonck' zijn diverse doelen/ambities geformuleerd in de gebiedsvisie 'Baronie van Cranendonck'. Deze visie is gestoeld op een gebiedsgerichte aanpak van initiatieven met meerwaarde voor het gebied.
Breed
Het breed kijken betekent letterlijk het betrekken van meerdere partijen, zodat niet vanuit één gezichtspunt wordt gekeken naar de ontwikkelingen. voor de 'baronie van Cranendonck' is dit goed terug te zien. De gebiedsvisie is vanuit een brede samenstelling opgesteld. Hierbij zijn bewoners, bezoekers, ondernemers en gemeente betrokken geraakt. In de visie staat omschreven op welke manier een gebiedsgerichte aanpak kan worden bereikt waarmee initiatieven kunnen leiden tot meer kwaliteit in het gebied.
Het plangebied dient na visievorming de potentie ook daadwerkelijk waar te maken. Het doel is om aan de hand van verschillende planinitiatieven de kernwaarden 'vitaliteit' en 'levendigheid' in dit gebied verder vorm te geven.
De visie doet meer dan richting geven. Zo doet de visie duidelijke uitspraken over functiegroepen, bebouwingsmogelijkheden en te behouden gebiedskwaliteiten. Vanuit het concept zijn duidelijke keuzes te maken over welke initiatieven wel en niet passend zijn (te maken) in het gebied, waarmee een belangrijke stap wordt gezet om te komen tot een duurzame gebiedsontwikkeling.
Met de plan initiatieven dienen de kernwaarden uit de vitaliteitsvisie verfijnd te worden in het gebiedsontwikkelingsproces. Het is daarbij van belang de verschillende initiatieven te zien in het licht van de kracht die huist in de gezamenlijke vorming en vormgeving van het gebied. Alle initiatieven dienen in verbinding te staan met het concept 'Vitaliteit' en moeten derhalve aansluiten aan bij één of meer functiegroepen uit de visie.
Deze functiegroepen zijn in de gebiedsvisie gebruikt voor de indeling van, en het creëren van een grotere samenhang in en met het gebied ter realisatie van het vitaliteits-concept. Het betreft de volgende hoofd-functiegroepen:
Om uitvoering te geven aan de visie en meerwaarde te bieden aan het gebied, middels een van de hoofdfunctiegroepen, is gekozen voor:
Basislaag
De eerste stap is beoordelen of de mogelijke initiatieven passend zijn binnen de bouw- en gebruiksmogelijkheden uit het Chw-bestemmingsplan (figuur 6.1) zoals opgenomen in de basislaag.
Ontwikkellaag
Wanneer een initiatief niet volledig past binnen de basislaag, kan het initiatief gebruik maken van de bouw- en gebruiksmogelijkheden uit de ontwikkellaag (thema gebieden). Een initiatief dient te voldoen aan een aantal voorwaarden om van deze ruimere mogelijkheden uit de ontwikkellaag gebruik te maken. Door aan deze voorwaarden te voldoen draagt het initiatief bij een een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit. Het initiatief moet:
Wanneer het initiatief past binnen de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de ontwikkellaag kan een initiatiefnemer een aanvraag voor een omgevingsvergunning indienen. Deze vergunning zal alleen worden verleend wanneer voldaan wordt aan alle relevante beoordelingsaspecten en er sprake is van meerwaarde voor het gehele gebied en er sprake is van een kwaliteitsbijdrage in het landschap.
Op dit moment zijn de volgende plan initiatieven bekend die een bijdrage kunnen gaan leveren aan de organische gebiedsontwikkeling in het plangebied. Bij ieder initiatief is aangegeven binnen welk thema gebied uit het Masterplan ze passen (figuur 3.4) en tot welke ontwikkellaag ze toebedeeld worden.
Afbeelding 3.41: ontwikkelingenkaart met initiatieven behorende bij de Baronie van Cranendonck op de luchtfoto
Afbeelding 3.42: ontwikkelingenkaart met initiatieven behorende bij de Baronie van Cranendonck op de ondergrond BGT
Een aantal initiatieven in de Baronie van Cranendonck zijn inmiddels als ontwikkeling al (bijna) gerealiseerd:
De volgende initiatieven liggen op dit moment voor bij de gemeente Cranendonck:
Initiatief | Basislaag of ontwikkelaag |
Het nemen van verkeersmaatregelen rond de brink (thema gebied bebouwingskern nr. 1) |
Basislaag bestemming 'Verkeer -Verblijfsgebied' |
Een vitaliteitshub (thema gebied bebouwingskern nr. 4) |
Ontwikkellaag ontwikkelgebied - de baronie 5 |
Een culturele hotspot rond het kasteeltje (thema gebied bebouwingskern nr. 2) |
Ontwikkellaag ontwikkelgebied - de baronie 1 |
Een hotel (Vitaliteit) (thema gebied bebouwingskern nr. 4) |
Ontwikkellaag ontwikkelgebied - de baronie 3 |
Een kinderdagopvang nieuwe stijl (Vitaliteit) (themagebied bebouwingskern nr. 4) |
Basislaag bestemming 'Maatschappelijk' |
Een horecagelegenheid (thema gebied bebouwingskern nr. 3) |
Ontwikkellaag ontwikkelgebied - de baronie 3 |
De realisatie van natuur- en cultuurpoort De Groote Heide en parkeergelegenheid (themagebied overig) |
Ontwikkellaag ontwikkelgebied - de baronie 4 |
Een coöperatief agrarisch initiatief Herenboeren De Groote Heide (thema gebied agarisch landschap nr. 7) | Basislaag / Ontwikkellaag Agrarisch - Landschap ontwikkelgebied - agrarisch 1 |
Een lokaal natuurinclusief agrarisch initiatief Lievenoogen (thema gebied agarisch landschap nr. 5) |
Basislaag bestemming ''Agrarisch - Landschap ' bestemming 'Natuur' |
Een aantal recreatiewoningen (bijvoorbeeld ecolodges ) (thema gebied Eco-lodges zandgronden nr. 8); |
Ontwikkellaag ontwikkelgebied - verblijfsrecreatie 1 |
'Buiten Slapen ' (themagebied beekdallandschap nr. 9b) |
Ontwikkellaag ontwikkelgebied - de baronie 3 |
Kamperen - bospark Baronique (themagebied - beekdallandschap nr.11 |
Ontwikkellaag ontwikkelgebied - verblijfsrecreatie 2 |
Parkeren / Wonen (Nieuw) thema gebied overig - parkeren / themagebied agrarisch landschap |
Ontwikkelaag ontwikkelgebied - baronie 2 ontwikkelingebied - baronie 4 |
Hieronder zijn enkele initiatieven nader beschreven, aan de hand van de op dit moment beschikbare projectvoorstellen, met nadere uitwerking:
De initiatiefnemer is voornemens vanuit een hobbybedrijf geleidelijk uit te groeien naar een professionele natuurboerderij met de productie van natuurlijk vlees van limousin runderen, gecombineerd met de teelt van fruit, noten en groenten. Daarbij wenst de initiatiefnemer naar de toekomst toe gebruik te maken van bomenlandbouw of 'agroforestry'. Hiermee richt de initiatiefnemer zich, in aansluiting op maatschappelijke trends, naast (biologische) dierlijk eiwitproductie ook op de plantaardige eiwit productie (noten). In de eerste fase wil de initiatiefnemer een economisch gezond natuurbedrijf van 50 hectare met 50 zoogkoeien realiseren. De natuurboerderij heeft een directe link met de kernwaarde 'Puur Natuur', 'Sprankelend Innovatief' en 'Beleving'.
Afbeelding 3.43: projectplan (juli 2022) met percelen kruiden- en faunarijk grasland (1,2 en 3), vochtig hooiland (4 en 5) en een zone voor beekherstel (arcering/6)
De landerijen worden op een duurzame, natuurlijke en extensieve manier beheert, zodat er een botanisch waardevol en natuurlijk bloem en kruidenrijk grasland ontstaat. De koeien mogen hier samen met hun kalveren lopen en een stier bij iedere kudde. Op de percelen staan bomen met eetbare vruchten, die de koeien schaduw bieden. Met deze ingrediënten zal de natuurboerderij natuurlijk vlees produceren, gecombineerd met de teelt van fruit, noten en groenten. De natuurboerderij draagt dan ook bij aan duurzaamheid door de gronden organisch op te bouwen en de bomen op de percelen zorgen voor een betere waterhuishouding. De fruitbomen, gecombineerd met bloemrijkgrasland en het weren van bestrijdingsmiddelen zorgt voor meer biodiversiteit ter plaatse van de agrarische grond. Door het biologische vlees direct aan horeca of zelfs direct aan consumenten te verkopen, wordt de keten aanzienlijk verkort.
Met de natuurboerderij wil de initiatiefnemer het Beekdal van de Buulder Aal een nieuw gezicht geven, een levend landschap waarin op sociaal, cultureel en ecologisch passende wijze zowel biodiversiteit als dierlijke en plantaardige eiwitten worden geproduceerd. Door middel van dit natuurbeheer wil de initiatiefnemer een smakelijk, puur en diervriendelijk stukje vlees aan de bezoekers van de Baronie aan te kunnen bieden, via directe verkoop of als leverancier van de horeca, het hotel en de recreatiewoningen. Na verloop van tijd kunnen ook de eigen geteelde vruchten van de agroforestry percelen verkocht worden. Door een mooi landschap te ontwikkelen hoopt de initiatiefnemer dat er toeristen naar het gebied zullen komen.
De initiatiefnemer wil naar de toekomst toe ook gebruik maken van opkomende trend van 'agroforestry'. Deze systemen zijn net als voedselbossen een vorm van permacultuur. Meerjarige gewassen als bomen worden daarbij opgenomen in het productiesysteem. Deze vormen van landbouw kunnen bestaan uit tot wel zeven productieve lagen (van 2 a 3 bij agroforestry tot wel 7 in een voedselbos). Deze lagen vormen samen een zelfstandig ecosysteem dat gebruik maakt van natuurlijke processen en kringlopen. Uit iedere laag kan geoogst worden. Werk samen mét de natuur en niet ertegen. De productie per hectare kan daardoor hoger uitvallen terwijl tegelijkertijd de natuurwaarden worden versterkt.
Agroforestry plaatst bomen in een perceel en levert producten en diensten die het milieu ten goede komen en bijdragen aan de landbouwproductie. Het gaat om twee of meer teelten op hetzelfde perceel. Dat kan in vele vormen. Bijvoorbeeld de combinatie van akkerbouwgewassen of weiland met rijen bomen en struiken voor fruit- en notenteelt.. De bomen bieden de runderen beschutting tegen zon, wind en regen. Dieren presteren veel beter in een natuurlijke omgeving. Er is bijvoorbeeld ontdekt dat melkkoeien tot 17 procent meer melk geven wanneer zij grazen tussen bomen.
Ten slotte zijn er ook vele voordelen op het gebied van ecologie. Bomen binden veel CO2 in het hout en de bodem en ze houden goed water vast. Hierdoor levert agroforestry ook een belangrijke bijdrage aan het oplossen van het klimaatprobleem. Daarnaast nemen de wortels van bomen en struiken nutriënten op uit diepere bodemlagen, die anders zouden uitspoelen. De bomen en struiken op de agroforestry percelen creëren bovendien tal van microklimaten, wat zonder twijfel de biodiversiteit zal doen toenemen. Agroforestry is dus een mooi voorbeeld van natuur-inclusieve landbouw.
De initiatiefnemer is voornemens een goed georganiseerde boerderij op te zetten, waar puur en eerlijk voedsel wordt geproduceerd: groenten, aardappelen, fruit, eieren, rund-, varkens- en kippenvlees. Alles van een hoge kwaliteit en voor een prijs die vergelijkbaar is met die van de supermarkt. Het wordt een plek waar het goed toeven is voor mens en dier. Een ervaren boer zal verantwoordelijk zijn voor het werk op de boerderij. Dit alles in samenwerking met de natuur, middels natuur inclusieve landbouw. Door meer dan 50 variëteiten te combineren op de grond streeft de initiatiefnemer een hoge biodiversiteit na.
De Herenboeren zijn samen eigenaar van het bedrijf, en zetten ook samen met hun boer de koers uit. De leden bepalen onder andere wat ze willen eten en hoe het voedsel wordt geproduceerd. Een bestuur vertegenwoordigt de leden. Samen met 200 gezinnen wordt Herenboeren eigenaar van de Herenboerderij. Er wordt een boer in dienst genomen die samen met de leden een teeltplan opstelt en dan voor 500 monden ongeveer 65% van de voedselbehoefte zal produceren: 50 soorten groente, 20 soorten fruit, 3 of 4 soorten vlees en eieren worden het jaar rond (seizoensgebonden) van de grond direct naar de mond gebracht. Er wordt geproduceerd voor de leden, alle opbrengsten worden samen gedeeld, net zoals de kosten van de boerderij. In tijden van schaarste is er wat minder, in tijden van overvloed kan er gedeeld worden met de voedselbank. Verkocht wordt er niets.
Zowel de dieren als de natuur krijgen de ruimte om zich te ontwikkelen bij dit duurzame agrarische bedrijf. De grond wordt niet uitgeput, maar juist gevoed, zodat het zich op een natuurlijke wijze kan herstellen en zich telkens gereed kan maken voor een nieuwe oogst, zonder het gebruik van kunstmest en bestrijdingsmiddelen.
Doordat de grond vitaal wordt gehouden door hem duurzaam te gebruiken, blijft de bodem geschikt voor de volgende 7 generaties. Er wordt gestreeft naar een natuurlijke kringloop. Er wordt geen kunstmest gebruikt en zo weinig mogelijk bestrijdingsmiddelen (alleen wat toegestaan is in biologische landbouw). De dieren worden gevoed vanuit de eigen boerderij, hetzij direct van de grond, hetzij middels voer geproduceerd op de boerderij (Zonnebloemen, mais, etc.). Er wordt zo veel mogelijk gebruik gemaakt van de bestaande faciliteiten, zoals het waterbasin, de composthoop, voederbak, de open schuur en de mestopslag.
Afbeelding 3.44: inrichtingsvoorstel voor nieuwe locatie mestopslag
De initiatiefnemer ziet een samenwerking met IVN en Tinus Lievenogen als vanzelfsprekend, maar ook scholen en andere geïnteresseerden zijn van harte welkom om te leren hoe voedselproductie rondom het eigen 'huis' weer als vanzelfsprekend kan worden. Op de boerderij kan men zien waar hun voedsel vandaan komt. Verder kan de horeca (naastgelegen restaurant) eten voor hun gasten afnemen en zouden hun gasten bijvoorbeeld kunnen meehelpen met de boer als duurzaam verantwoorde activiteit.
Afbeelding 3.45: ruimtelijk inrichtingsprogramma Herenboeren
De Herenboeren willen ook graag een Community gebouw neerzetten waarin de leden samen kunnen komen voor een workshop, bijvoorbeeld hoe je zelf worsten kan maken. Deze bebouwing zou echter ook ruimer kunnen worden benut als een MFA in combinatie met een informatiecentrum (IVN) als onderdeel van de Natuur- cultuurpoort, waar jong en oud in aanraking komen met natuur, ecologie, milieu, landschap en duurzaamheid (leren, beleven en ervaren).
De initiatiefnemers hebben hun ambitie aangegeven om werken en wonen te combineren in een omgeving waarbij gastvrijheid in een natuurlijke omgeving centraal staat. Horeca als centraal uitgangspunt, waarbij de toevoeging van een verblijfsaccommodatie in het vooruitzicht gesteld kan worden. Hierbij is de gedachte de ontwikkelingen niet enkel te beperken tot de bestaande gebouwen, maar ook te zoeken naar mogelijkheden voor aanvulling hierop. Denk hierbij naast de verblijfsaccommodatie (het initiatief hotel in Cranendonck 3 - zie paragraaf 3.3.2.6) aan lodges en andere vernieuwende vormen van verblijf buiten, maar met de luxe van binnen (het initiatief 'Buiten Slapen' - zie paragraaf 3.3.2.7).
De totale ontwikkeling is opgebouwd uit opeenvolgende onderdelen:
Afbeelding 3.46: Plattegrond initiatief Horeca (restaurant met terrasfunctie) - juli 2022
De locatie invulling met een restaurant biedt meerwaarde voor de recreatieve functie van het gebied en sluit aan bij de gebiedsdoelstellingen. Het restaurant heeft bovendien een directe verbinding met de hotel ontwikkeling en is ondersteunend aan de verblijfsrecreatieve functie in het gebied en de natuurpoort in het gebied (als startpunt voor diverse recreatieve routes). Het restaurant kan bovendien voorzien worden van de eigen streekproducten uit de directe omgeving.
De initiatiefnemers wensen eco-lodges te realiseren op een tweetal percelen grenzend aan hun bedrijfsterrein / achtertuin. De situering nabij de kern Soerendonk en de bosrand zorgt ervoor dat dit als transitie gebied tussen bebouwing en natuur functioneert. Om deze reden past de verblijfsfunctie goed bij dit perceel. Op het perceel zijn ruimtelijk maximaal 5 eco-lodges mogelijk. De eco-lodges functioneren als verblijfsplek, maar ook als bezienswaardigheden in de natuur die de moeite waard zijn om te bezoeken. Ze liggen langs de wandel- en fietspaden in de omgeving, waardoor deze routes interessanter worden om te gebruiken.
Afbeelding 3.47: planschets initiatief Eco-lodges
Om de natuur in overvloed aanwezig te laten zijn, zullen de lodges van beperkte grootte zijn. De situering nabij de kern Soerendonk en de bosrand zorgt ervoor dat deze locatie als transitie gebied tussen bebouwing en natuur functioneert. Door middel van onopvallende bebouwing in het landschap kunnen gasten verblijven en genieten van van al het moois dat de omgeving van de Baronie van Cranendonck te bieden heeft. Om de natuur in overvloed aanwezig te laten zijn, zullen de lodges van beperkte grootte zijn en beperkt in aantal.
Het initiatief voorziet in de omvorming van een bestaand (voormalig) kantoorpand aan de Cranendonck 4 (inpandige verbouwing) met buitenruimte naar een locatie met bebouwing geschikt voor kinderopvang. Behoudens het plaatsen van een vergunningsvrije overkapping (achterzijde) wordt de bebouwing vooralsnog niet uitgebreid. De voorgevel blijft ongewijzigd, waardoor het bebouwingsbeeld niet wordt aangetast.
Het kinderdagverblijf heeft een bvo van circa 430 m2. In beginsel wordt enkel de begane grond voor groepsopvang gebruikt. De maximale bezetting bedraagt op dat moment 34 kinderen en 6 medewerkers. Op termijn zal ook de verdieping voor groepsopvang worden gebruikt. De maximale bezetting bedraagt dan 43 kinderen en 10 medewerkers.
Afbeelding 3.48: planschets initiatief kinderdagverblijf
Aan de bestaande bebouwing (achterzijde) wordt een overkapping van 103,4 m2 gerealiseerd over de gehele breedte van de groepsruimtes. Deze overkapping is vanuit elke groep te betreden. De visie van kinderopvang De Vlindertuin is om zoveel mogelijk activiteiten buiten te laten plaats vinden. Deze overkapping dient voor diverse invullingen:.
Het dakvlak van de overkapping zal verder gebruikt worden voor het plaatsen van zonnepanelen. Deze zonnepanelen dragen bij aan de verduurzaming van het gebouw.
Afbeelding 3.49: planschets initiatief kinderdagverblijf
Het voorterrein richting de brink wordt ingericht ten hoeve van parkeervoorzieningen en een kiss&ride zone met een afschermende groene haag, ingepast en afgestemd op en in verbinding met de cultuurhistorische waarde van dit gebied en de gewenste uitstraling van het gebied de brink en directe omgeving. Met 22 parkeerplaatsen (waarvan één invalide pp) op eigen terrein wordt ruimschoots in parkeerbehoefte voorzien. De parkeerplaatsen aan de voorzijde worden ingezet voor kort parkeren / Kiss & Ride.
De tuin invulling wordt uitgevoerd met natuurlijke materialen. Kinderen krijgen de mogelijkheid om op geheel eigen invulling zich zowel motorisch als sociaal/emotioneel te ontwikkelen. De inrichting bestaat onder meer, uit:
Ter plaatse van het bestaande pand Cranendonck 3 is de ontwikkeling van een hotel beoogd passend in het vitaliteitsconcept van De Baronie van Cranendonck met circa 27 kamers (oppervlakte gemiddeld circa 25 m2), een wintertuin, een centrale ontmoetingsruimte, kantoorruimten en sanitaire ruimten. De wens bestaat om het hotel te koppelen en in samenhang tot ontwikkeling te brengen met de inrichting van het achterliggende terrein dat voorzien zou kunnen worden met verblijfsrecreatie (recreatiewoningen en recreatie studio's) in een aan te leggen landschapsontwerp rekening houdende met de beoogde inundatie/vernatting van het landschap en hermeandering van de Buulder Aa. Zie hiervoor tevens paragraaf 3.3.2.7.
Afbeelding 3.50: concept schets herontwikkeling Cranendonck 3 tot hotel
Het betreft de invulling van een bestaand gebouw met een mogelijke uitbreiding aan de zuid oostzijde al dan niet in combinatie met de herontwikkeling van het achterliggende terrein (zie hiervoor initiatief 'Buiten slapen'). De uitbreiding van het gebouw zal plaatsvinden met inachtneming van de aanwezige cultuurhistorische waarden.
De terrein inrichting voor het gebied gericht op de Brink wordt zodanig vormgegeven dat voldaan kan worden uit de uitgangspunten voor de brink en directe omgeving, met aandacht voor de aanwezige cultuurhistorische waarden.
Voor de ontwikkellocatie 'Buiten slapen' zijn de ideeën op hoofdlijnen uitgewerkt. Een definitieve keuze voor het verder uit te werken scenario met verblijfs recreatieve woningen heeft nog niet plaatsgevonden. De voorkeur verdient een ruimtelijke invulling waarbij een verbinding wordt gelegd met de invulling van de ontwikkelocatie 'Hotel' alsmede een duidelijke meerwaarde tot stand brengt in het landschap c.q. invulling geeft aan de uitdagingen in dit plan gebiedsdeel bestaande uit de aspecten: inundatie en hermeandering van de Buulder Aa.
Afbeelding 3.51: concept schets ontwikkeling 'Buiten slapen'
Het initiatief behelst de ontwikkeling van een locatie tegenover het oude zwembadterrein met de de realisatie van 15 unieke recreatiewoningen (thematische opgezette tiny houses: zoals de boomhut, het waterhuisje, de hobbits, de robinsons, de paalhuisjes, het liefdesnest, de hooischuur) en een gezamenlijke ontmoetingsruimte. De huidige locatie met landbouwgrond wordt omgetoverd tot een waar natuurgebied. Een grote vijver die kronkelend wordt aangelegd vormt het middelpunt van het bospark zijn, met daar omheen de karakteristieke huisjes. Enkele hiervan worden aangelegd met terrassen aan het water zodat de gasten, verscholen tussen het riet kunnen genieten van het uitzicht, luisterend naar de vogels. Op deze manier worden er tevens broedplaatsen gecreëerd voor vogels en eenden.
De huisjes worden ruim opgezet verdeeld over het terrein rondom de vijver, door knuppelpaden met elkaar verbonden. Het betreffen bescheiden uitgevoerde vakantieverblijven voor 4 personen die geheel met natuurlijke materialen en klimaatneutraal worden gebouwd en volledig opgaan in de natuur. De doelgroep van 'Bospark Baronique' betreft échte natuurliefhebbers. De recreatieverblijven vormen een tegenpool van het drukke, hectische leven van alledag en zorgen voor ontspanning en verbinding met de natuur in een gastvrije omgeving.
Het terrein van "Bospark Baronique' zal zal autovrij zijn. Vanuit een natuurlijk, aangelegde parkeerplaats waarbij de auto’s uit het zicht worden onttrokken door middel van begroeide wallen kan men te voet naar de recreatiehuisjes via kronkelende knuppelpaden met lage schemerverlichting. Ter hoogte van de huidige parkeerplaats aan de overzijde van de weg zal parkeer- gelegenheid aangeboden worden voor ongeveer 20 auto’s en fietsen met elektrische oplaadpunten. De parkeerplaats wordt omringd met aangelegde wallen begroeid met natuurlijke beplanting, waaronder grassen en varens, passend in het gebied waardoor de auto’s uit het zicht worden onttrokken.
Afbeelding 3.52: concept schets ontwikkeling 'Bospark Baronique'
Het is een plan met een ruimtelijke invulling dat recht doet aan de natuurlijke en cultuurhistorische waarden. Door verblijf mogelijk te maken op deze plek midden in de natuur krijgen bezoekers de mogelijkheid om zich voor langere tijd onder te dompelen in al het moois dat de Baronie van Cranendonck te bieden heeft.
De aanwezigheid van de Tiny huisjes stimuleert tot langduriger recreatieverblijf en sluit aan bij het thema 'vitaliteit'' door de natuurinclusieve manier van verblijf.
Uit de opzet en uitwerking van de locatie blijk dat de beoogde ontwikkeling een duidelijke verbinding ligt met het omliggende gebied, met aandacht voor de aanwezige te behouden, te herstellen en verder te ontwikkelen landschapswaarden, natuurwaarden en cultuurhistorische waarden.
Voor de overige ontwikkellocaties zijn nog geen concrete initiatieven voorhanden.
Het beleid vormt het kader waarbinnen de functionele en ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied kunnen plaatsvinden. Voor het opstellen van dit plan wordt in de volgende paragrafen, het beleidskader kort toegelicht. Het betreft relevant rijks-, provinciaal, regionaal en (ruimtelijk-functioneel en thematisch) gemeentelijk beleid.
Vanaf 1 januari 2023 treedt de nieuwe Omgevingswet in werking. Daarbij hoort ook één rijksvisie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI). Met de NOVI, vastgesteld op 11 september 2020, geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI is zelfbindend voor het Rijk. De rijksoverheid zet er wel op in dat provincies en gemeenten bij het vaststellen van hun eigen omgevingsvisies rekening houden met wat er in de NOVI staat. De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk.
Het instrument omgevingsvisie komt in de plaats van gebiedsdekkende structuurvisies, de relevante delen van de natuurvisie, verkeers- en vervoerplannen, strategische gedeelten van nationale en provinciale waterplannen en milieubeleidsplannen. Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.
De delen van verplichte plannen die hun werking behouden, worden gelezen in het licht van de in werking getreden NOVI. Het gaat dan om delen van de volgende plannen:
Daarnaast is er de Structuurvisie Bodem en Ondergrond (STRONG. Deze gaat niet op in de NOVI, maar wordt vanaf de inwerkingtreding van de Omgevingswet (op basis van een gelijkstellingsbepaling) van rechtswege omgezet in een programma: Programma ondergrond.
Afbeelding 4.1: Nationale Hoofdstructuur Leefomgeving (bron: NOVI)
In de NOVI worden de nationale belangen genoemd die gewaarborgd moeten worden in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarbij gaat het bijvoorbeeld ook om behoud en versterking van cultureel erfgoed en landschappelijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang. De NOVI gaat uit van vier prioritaire opgaven:
Hierbij worden drie inrichtingsprincipes gehanteerd die helpen om in een specifieke casus of gebied bij botsende belangen een zorgvuldige weging tussen nationale belangen te maken. Die inrichtingsprincipes zijn:
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Deze zijn opgenomen in het Barro. Van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect (dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie) door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.
In de structuurvisie formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor het plangebied zijn de volgende doelstellingen vanuit de SVIR van belang:
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluit- mogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld om- trent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn de 14 nationale belangen uit de SVIR opgenomen, die juridische borging vereisen. Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze 14 nationale belangen zijn:
1. Rijksvaarwegen;
2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
3. Kustfundament;
4. Grote rivieren;
5. Waddenzee en waddengebied;
6. Defensie;
7. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
8. Elektriciteitsvoorziening;
9. Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
10. Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur);
11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
14. Ruimtereservering parallele Kaagbaan.
Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor dit plangebied zijn de volgende doelstellingen vanuit het Barro van belang:
Defensie - radarverstoringsgebied
Verspreid over Nederland staat een aantal militaire- en burgerradarstations. Deze dienen voor de beveiliging van het nationale luchtruim en voor de veilige afhandeling van het militaire en het civiele luchtverkeer. Objecten hoger dan 65 meter boven NAP binnen 15 nautische mijl (= 27,8 kilometer) van dit radarstation kunnen aanleiding geven tot verstoring van het radarbeeld en kunnen derhalve niet worden toegestaan, tenzij uit onderzoek is gebleken dat de mate van verstoring aanvaardbaar is.
Beoordeling
Het plangebied is niet gesitueerd in het beperkingengebied behorende bij het radarstation Volkel. Bovendien is er in het plangebied géén sprake van het oprichten windturbine's.
Het Natuur Netwerk Brabant (hierna: NNB)
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking en de bescherming van dit nationale belang ligt bij de provincies.
Het Nationaal Natuurnetwerk (hierna: NNN), voorheen de ecologische hoofdstructuur, is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor veel planten en dieren. Robuuste leefgebieden voor planten en dieren zijn nodig om soorten van uitsterven te behoeden. Maar het netwerk is er ook voor mensen die willen genieten van de schoonheid van de natuur, om te recreëren en tot rust komen.
Beoordeling
In deze toelichting wordt op het aspect waterhuishouding nader ingegaan in paragraaf 5.8.
Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was geregeld in zes verschillende wetten en een regelingen waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden. Met de inwerkingtreding van de Erfgoedwet op 1 juli 2016 is er één integrale wet die betrekking heeft op museale objecten, musea, monumenten en archeologie op het land en onder water. Samen met de toekomstige nieuwe Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk.
In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Daarmee spreekt de regering het vertrouwen uit dat de sector voldoende kennis, deskundigheid en betrokkenheid heeft om de zorg voor ons cultureel erfgoed in de praktijk waar te maken. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen golden is in de nieuwe wet gehandhaafd.
Beoordeling
In deze toelichting wordt op het aspect erfgoed nader ingegaan in paragraaf 5.2.
Waterwet
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).
Nationaal Water Programma 2022 - 2027
Op 18 maart 2022 hebben de ministers van Infrastructuur en Waterstaat, voor Natuur en Stikstof en voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening het Nationaal Water Programma 2022 – 2027 (NWP) inclusief bijlagen vastgesteld. Hiermee anticipeert de Rijksoverheid op de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Het Nationaal Water Programma beschrijft de hoofdlijnen en ambities van het nationale waterbeleid voor de periode 2022-2027: waterveiligheid, waterkwaliteit en klimaatadaptatie. Het beschrijft tevens de uitvoering daarvan en het beheer van de rijkswateren en rijksvaarwegen. Dit is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2016-2021.
In de afgelopen jaren zijn op verschillende beleidsterreinen afspraken gemaakt die raakvlakken hebben met water, zoals afspraken over energie (Energieakkoord), natuur (Natuurvisie), internationale inzet en vernieuwde bestuurlijke verhoudingen (onder meer Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, Bestuursakkoord Water en Deltaprogramma). Deze afspraken zijn verwerkt in dit Nationaal Waterplan. Met de vaststelling van dit NWP voldoet Nederland tevens aan de Europese eisen om actuele plannen en maatregelenprogramma’s op te stellen volgens de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingsrisico’s (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM).
In het nieuwe NWP komt een aantal onderwerpen uit het vorige NWP niet terug. Alleen de onderwerpen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) als rijksbelang zijn aangemerkt, staan in dit NWP. Gedecentraliseerde onderwerpen komen niet meer aan de orde, zoals de gebiedsgerichte regionale uitwerkingen. Belangrijke wateropgaven voor Nederland zijn watertekort, grondwater, wateroverlast en waterkwaliteit.
Afbeelding 4.2: indeling stroomgebieden Nederland (bron: NWP)
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens structuurvisie. Het NWP is zelfbindend voor het Rijk.
De grondgedachte voor duurzaam waterbeheer wordt ‘meebewegen met natuurlijke processen waar het kan, weerstand bieden waar het moet en kansen voor welvaart en welzijn benutten’. Voor een duurzaam en integraal waterbeleid is het belangrijk om waar nodig en mogelijk water de ruimte te geven en mee te bewegen met en gebruik te maken van natuurlijke processen, zoals dit bijvoorbeeld wordt toegepast bij Ruimte voor de Rivier. Het rijk vindt het daarbij van belang dat bij alle wateropgaven en -maatregelen maximaal wordt meegekoppeld met andere opgaven en maatregelen en dat problemen zo min mogelijk worden afgewenteld.
Belangrijke onderdelen van het Nationaal Water Programma 2022-2027 zijn:
Nederland heeft te maken met grote wateropgaven die bovendien in de toekomst steeds groter en complexer worden. Dit komt door een aantal samenhangende uitdagingen: klimaatverandering, bodemdaling, milieuverontreiniging, biodiversiteitsverlies en ruimtedruk.
In de uitvoering ligt bovendien een grote opgave om verouderde infrastructuur zoals bruggen en sluizen in stand te houden en waar nodig te vervangen of te renoveren. De wateropgaven waar Nederland op dit moment voor staat, de uitdagingen richting de toekomst en de noodzaak van een integrale aanpak vormen de basis voor 3 hoofdambities van dit NWP:
De wateropgaven staan niet op zichzelf; een integrale aanpak met andere opgaven in de fysieke leefomgeving, zoals de energietransitie, de woningbouw, herstel natuur en de landbouwtransitie is noodzakelijk. Het bodem- en watersysteem stelt randvoorwaarden aan ruimtelijke ontwikkelingen. Om deze randvoorwaarden ook juridisch te laten doorwerken zijn inhoudelijke kaders nodig voor de inrichting en gebruik van wateren alsook voor ruimtelijke inrichting, landgebruik en de wijze van bouwen.
Voor wat de ruimtelijke aspecten betreft moet dit plan worden gezien als een programma (volgens de Omgevingswet) en is het bindend voor het Rijk. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. Het waterprogramma beschrijft de strategische doelen voor het waterbeheer. Lagere overheden dienen rekening te houden met het Nationaal Waterprogramma in hun beleid.
Kaderrichtlijn water
Een belangrijk onderwerp in het rijksbeleid is duurzaam waterbeheer. De Europese Kaderrichtlijn Water, die sinds 2000 van kracht is, speelt hierbij een belangrijke rol. De richtlijn moet er immers voor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is. Dit betekent dat de rijksoverheid streeft naar een watersysteem dat zoveel mogelijk de natuurlijke situatie (zonder ingrepen van de mens) benadert. Het streven is onder andere gericht op het behouden en vergroten van de ruimte voor water, waar mogelijk vasthouden van water en verbetering van de waterkwaliteit. De waterbeheerders spelen hierbij een belangrijke rol. In de ruimtelijke plannen, waaronder het bestemmingsplan, wordt een waterparagraaf opgenomen.
Beoordeling
In deze toelichting wordt op het aspect waterhuishouding nader ingegaan in paragraaf 5.10.
Op de grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm), in samenhang met het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.), moet bij de initiatieven voor bepaalde activiteiten worden beoordeeld of er sprake is van milieueffecten.
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken en plaats van de projecten en de kenmerken van potentiële effecten.
Beoordeling
In deze toelichting wordt op het aspect m.e.r.-beoordeling nader ingegaan in paragraaf 5.1.
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is diverse (milieu)wetgeving van toepassing, waaronder de Wet luchtkwaliteitseisen, Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), de Natuurbeschermingswet, Besluit externe veiligheid, Wet geluidhinder, etc.
Beoordeling
Op deze aspecten zal in hoofdstuk 5 nader worden ingegaan.
Met de Omgevingswet (hierna: Ow) wordt het wettelijke kader voor burgers, ondernemers en overheden inzichtelijker en ontwikkeling en beheer van de leefomgeving beter beheersbaar. Onderwerpen die in de nieuwe wet worden geregeld verdwijnen uit de bestaande wetgeving, daartoe worden (delen van) bestaande wetten ingetrokken. De nieuwe wet zal daarmee een aanzienlijke inhoudelijke reductie van regels, wetten en regelingen op het terrein van de fysieke leefomgeving betekenen. De nieuwe wet regelt:
De Ow omvat een aantal integrale instrumenten als de omgevingsvisie, het omgevingsplan en de omgevingsvergunning. Hierin worden soortgelijke sectorale instrumenten geïntegreerd in één instrument. De omgevingsvisie vervangt de (gebiedsdekkende) structuurvisie voor ruimtelijke ordening, het waterplan, het milieubeleidsplan, het verkeers- en vervoerplan en de ruimtelijke aspecten van de natuurvisie uit de voorziene Wet natuurbescherming. Procedures worden al in de eerste fase geüniformeerd.
Het omgevingsplan wordt een gebiedsdekkend plan voor de leefomgeving. Het vervangt onder meer:
Het grote verschil tussen omgevingsplan en het bestemmingsplan bestaat daarin, dat in het omgevingsplan meer regels kunnen worden opgenomen dan enkel over de bestemming van grond; ook afspraken over natuur en milieu en bijvoorbeeld erfgoed kunnen erin. Gemeenten kunnen het plan zo 'breed' maken, als zij willen: van 'een goede ruimtelijke ordening' tot 'een goede fysieke leefomgeving'.
Afbeelding 4.3: vernieuwing omgevingsrecht (bron: rijk)
Op 1 juli 2015 heeft de Tweede Kamer ingestemd met de Omgevingswet. De Eerste Kamer heeft vervolgens op 22 maart 2016 ook met een ruime meerderheid ingestemd met deze wet. De praktische uitwerking van de wet is opgenomen in 4 Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) die op op 31 augustus 2018 in het Staatsblad gepubliceerd en in de Omgevingsregeling. In de Omgevingsregeling staan bijvoorbeeld regels over meet- en rekenmethoden en aanvraagvereisten voor vergunningen. Er is daarnaast sprake van een invoeringsspoor en er zijn 4 aanvullingssporen
Het Invoeringsspoor regelt de overgang van de bestaande naar de nieuwe wetgeving. De Invoeringswet heeft ook een aantal belangrijke onderdelen die een aanvulling zijn op de Ow. Naast de Invoeringswet is er ook een Invoeringsbesluit en een Invoeringsregeling
Tegelijk met de Ow werken verschillende ministeries aan 4 aanvullingssporen. Voor elk aanvullingsspoor is er een aanvullingswet, een aanvullingsbesluit en een aanvullingsregeling. De aanvullingswetten gaan op in de Omgevingswet op het moment dat deze in werking treedt. Dat geldt ook voor de aanvullingsbesluiten en de aanvullingsregelingen.
De artikelen van de Omgevingswet gaan in op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Dat is ook het moment van de inwerkingtreding van de Invoeringswet, de aanvullingswetten, de bijbehorende AMvB's en de ministeriële regelingen.
Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.
De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:
Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Elk van de vijf hoofdopgaven van de Brabantse Omgevingsvisie zijn uitgewerkt in specifieke aandachts- punten. Voor de beoogde ontwikkeling kunnen de volgende aandachtspunten een rol spelen:
Net als het Rijk streeft de provincie met de Brabantse Omgevingsvisie naar een manier van het benaderen van initiatieven in de fysieke leefomgeving die uitgaat van vertrouwen en het gezamenlijk met publieke en private partijen zoeken naar mogelijkheden om een initiatief te realiseren. Daarbij moeten initiatieven een bijdrage leveren aan de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.
Om straks als de Omgevingswet in werking treedt echt klaar te zijn, is er eerst een interim omgevingsverordening gemaakt. De provincie heeft deze Interim omgevingsverordening (hierna: Iov) vastgesteld op 25 oktober 2019 (in werking getreden op 5 november 2019), waarin de bestaande regels m.b.t de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd in één verordening. Het betreft de regels van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen. Op 16 november 2021 heeft de meest recente consolidatie plaatsgevonden.
De Iov is relatief beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen (beleidsarm) zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie.
Voordat de Omgevingswet in werking treedt, zal de definitieve omgevingsverordening vastgesteld worden. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt.
De Iov bestaat uit omgevingswaarden, algemene regels (rechtstreeks geldende regels) en instructieregels (regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van b.v. bestemmingsplannen en besluiten).
Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven
In hoofdstuk 2 van de Iov staan rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven. Er gelden onder andere rechtstreeks werkende regels voor activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden en stiltegebieden, voor activiteiten rond provinciale wegen, voor ontgrondingen en voor handelingen die te maken hebben met bepaalde beschermde dier- en plantensoorten. Ook voor het kappen van houtopstanden buiten de bebouwde kom en voor veehouderijen gelden rechtstreeks werkende regels.
Instructieregels voor gemeenten
In hoofdstuk 3 van de Iov zijn instructieregels voor gemeenten opgenomen. De instructieregels zijn overgenomen uit de Verordening ruimte Noord-Brabant en gelden voor bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen waarmee van het bestemmingsplan wordt afgeweken. De regels zijn een doorvertaling van het provinciaal beleid uit de Structuurvisie ruimtelijke ordening en de Omgevingsvisie Noord-Brabant.
Werkingsgebieden
Alle regels van de Iov zijn gekoppeld aan werkingsgebieden die op de kaart van de verordening zijn weergegeven. Voor de toepassing van de regels in hoofdstuk 3 van de verordening is Brabant onderverdeeld in drie werkingsgebieden: het Natuur Netwerk Brabant (NNB), het stedelijk gebied en het landelijk gebied. Daarnaast gelden voor een groot aantal regels specifieke werkingsgebieden, bijvoorbeeld voor de gebieden waar verstedelijking afweegbaar is, voor de ecologische verbindingszones en voor de gebieden waar extra beperkingen gelden voor veehouderijen.
Beoordeling
Volgens de Interim omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant is het plan gelegen in landelijk gebied met rechtstreeks daarop van toepassing zijnde regels voor de landbouw.
Daarnaast zijn relevant de aanduidingen: 'Landelijk gebied', 'Gemengd landelijk gebied' en 'Verstedelijking afweegbaar' met daarop van toepassing zijnde instructieregels voor de gemeente.
Verstedelijking afweegbaar
Afbeelding 4.4: uitsnedes uit interim verordening met van toepassing zijnde regels
Ter plaatste van Verstedelijking afweegbaar kan een bestemmingsplan voorzien in de nieuwvestiging van een duurzame stedelijke ontwikkeling als:
Binnen de herontwikkeling van de Baronie van Cranendonck krijgt leegstaand vastgoed een nieuwe functie, zoals de voormalige proefboerderij en het voormalige gemeentehuis. De beoogde verblijfsrecreatievoorzieningen passen niet binnen stedelijke gebied. Bij alle ontwikkelingen wordt stedenbouwkundig en landschappelijk rekening gehouden met de omgevingskwaliteit en de structuren van het gebied.
Daarnaast zijn er nog instructieregels van toepassing voor natuur en waterwingebieden.
Natuur en stiltegebieden
Afbeelding 4.5: instructieregels - natuur en stiltegebieden
Grondwaterbeschermingsgebied, waterveiligheid en - berging
Afbeelding 4.6: instructieregels - grondwaterbescherming, waterveiligheid en berging
Het Natuur Netwerk Brabant (NNB)
Het Nationaal Natuurnetwerk (in Brabant vertaald naar NatuurNetwerk Brabant) is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Planten en dieren kunnen zich zo van het ene naar het andere gebied verplaatsen. Op plekken waar gaten in het netwerk zitten, legt de provincie nieuwe natuur aan.
De provincie Nood-Brabant wil in 2027 alle gaten in het netwerk NNB hebben gedicht met nieuwe natuur. De concrete ambities staan in het Natuurbeheerplan. Hierin staan twee kaarten: de beheertypekaart en de ambitiekaart. De beheertypekaart laat zien hoe natuur en landschap in Brabant er nu voor staan. De ambitiekaart geeft aan hoe zij er uit moeten gaan zien.
Afbeelding 4.7: situering Natuurnetwerk Brabant (NNB)
Ecologische verbindingszone - De Buulder Aa
Het effect van de ingreep op de natuurlijke kenmerken en waarden van het NNB dienen conform de Verordening ruimte van de Provincie Noord-Brabant op een zevental aspecten getoetst te worden:
Afbeelding 4.8: situering Ecologische verbindingszone (Buulder Aa)
Groenblauwe mantel
Grenzend aan het NNB heeft de provincie gebieden aangewezen die liggen in de groenblauwe mantel. Het beleid in de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. Voor de natuur betekent dit vooral versterking van de leefgebieden voor plant- en diersoorten en de bevordering van de biodiversiteit buiten het NNB. Voor het water wordt vooral ingezet op kwantitatief en kwalitatief herstel van kwelstromen in de beekdalen en op de overgangen van zand/veen naar klei in de 'Naad van Brabant'.
De groenblauwe mantel biedt daarbij ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de 'ja-mitsbenadering'. Het is in eerste instantie aan de gemeenten om te beoordelen welke huidige waarden er in een gebied aanwezig zijn en of de beoogde ontwikkeling een bijdrage levert aan de kwaliteit daarvan. Daarbij is vooral de versterking van leefgebieden voor plant- en diersoorten in de groenblauwe mantel van belang. De groenblauwe mantel biedt in beginsel geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal-)intensieve vormen van recreatie en landbouw (zoals de bouw van kassen, (bezoekers-)intensieve recreatie, of concentratiegebieden voor intensieve landbouwfuncties)
Afbeelding 4.9: situering groenblauwe mantel
In de 'Baronie van Cranendonck' worden de provinciale doelstellingen overgenomen. Deze doelstellingen zijn opgenomen in de Omgevingsvisie Noord-Brabant en de Interim Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant. Deze worden hierna beschreven.
De provincie wil de omgevingskwaliteit van Brabant bevorderen, in combinatie met een veilige en gezonde leefomgeving. Bij omgevingskwaliteit gaat het om de kwaliteit van een plek of gebied, die bepaald wordt door een goed samenspel van herkomstwaarde, belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde. De karakteristiek van een plek of gebied bestaat uit herkomst- en belevingswaarden. Onderling zijn deze nauw verbonden en geworteld in een lang historisch ontwikkelingsproces.
In de verordening is een zorgplicht opgenomen voor een goede omgevingskwaliteit. Daarmee wordt een bijdrage geleverd aan een juiste balans tussen beschermen en benutten. Bij de evenwichtige toedeling van functies speelt de balans tussen beschermen en benutten een belangrijke rol.
De zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit omvat een aantal basisprincipes in combinatie met een diepe en ronde manier van kijken, die afkomstig zijn uit de Brabantse omgevingsvisie:
In de verordening zijn geen regels opgenomen voor de brede manier van kijken. Participatie en samenwerking zijn in de Brabantse praktijk een vanzelfsprekendheid. Vanuit provinciaal belang zijn er naast de basisprincipes ook specifieke regels voor onderwerpen opgenomen in deze verordening.
De provincie hecht veel waarde aan het versterken van de omgevingskwaliteit in het landelijk gebied. Een ontwikkeling moet gepaard gaan met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving. Daarnaast geldt een grote opgave in het landelijk gebied om leegstaande bebouwing tegen te gaan. Om leegstand, verpaupering, criminaliteit en verstening van het buitengebied tegen te gaan is een bouw-sloop regeling opgenomen in de verordening. Hier wordt het principe van zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Wanneer hergebruik niet mogelijk is kan er gesloopt worden en eenzelfde hoeveelheid bebouwing terug worden gebouwd.
Indien er in een gebied ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt dan dienen deze te passen binnen de gestelde ontwikkelingsrichting voor dit gebied waarin de basisprincipes zijn toegepast. Hierbij moet rekening worden gehouden met de kwaliteitsverbetering landschap en de bouw-sloop regeling.
De verordening maakt daarnaast een aantal rood-voor-groen ontwikkelingen mogelijk buiten bestaand ruimtebeslag. Hierdoor ontstaan meer mogelijkheden voor ontwikkelingen in het landelijk gebied met als voorwaarde dat de rode ontwikkeling volledig wordt ingezet om de groene doelen te behalen.
Diepe, ronde en brede meerwaarde op basis van doelen van de 'Bronie van Cranendonck'
Bij het zoeken naar oplossingen voor maatschappelijke opgaven dient vanuit meerdere richtingen naar een ontwikkeling gekeken te worden. Dit wordt het 'diep, rond en breed' kijken genoemd. De provincie hoopt met deze manier van kijken verschillende doelen met elkaar te verweven en slimme combinaties te maken. Zo ontstaat een grotere meerwaarde voor een gebied.
Hieronder wordt ingegaan op wat dit diep, rond en breed kijken voor de 'Baronie van Cranendonck' inhoudt.
Diep
De provincie kijkt niet alleen naar de bovenste laag (het hier en nu), maar neemt ook de dynamiek en randvoorwaarden mee die voortkomen uit de onderste lagen.
Afbeelding 4.10: diepe manier van kijken (bron: provincie Noord-Brabant)
Ondergrond
Het Cranendoncks grondgebied is door de werking van ijs, wind en water van oudsher gevormd tot een golvend dekzandlandschap met ruggen, koppen en laagtes. Sinds de Middeleeuwen kent de aanwezigheid van de mens een grotere weerslag op de structuur van het landschap. Onder invloed van klimaat, waterhuishouding, reliëf, flora/fauna en de mens (historische ontwikkeling) zijn in het geologisch moedermateriaal veranderingen opgetreden. De verschillende bodemtypes die daarbij ontstaan, zijn mede bepalend voor het grondgebruik.
Het gebied maakt onderdeel uit van een dekzandlandschap en het bestaat uit hogere gronden tussen de kern van Soerendonk, het gebied De Baronie van Cranendonck, en lagere delen langs de Buulder Aa. Het gebied ligt op de overgang van het beekdal en de hogere dekzandgronden. Zie hiervoor tevens pragraaf 2.2.
Netwerklaag
De veranderingen en keuzes in de netwerklaag (infrastructuur, waterwegen, spoorlijnen, rioleringen, natuurnetwerk, energienetwerken) vergen vaak grote investeringen en werken lang door. Aan de netwerklaag, zoals deze aanwezig is in het gebied worden middels de initiatieven veranderingen doorgevoerd. Zie hiervoor tevens pragraaf 2.4 voor wat betreft de netwerklaag en paragraaf 3.3 voor de beoogde ontwikkelingen.
Occupatielaag
Deze bovenlaag kent een hoge veranderingssnelheid. De tijdsspanne die daarvoor staat is zo'n 10 á 40 jaar. Deze laag omvat veel zaken die met dit bestemmingsplan ook worden gewijzigd. Het gaat dan om zaken als wonen, werken en recreëren alsmede landschaps- en natuurontwikkeling.
Belangrijk aan deze laag is dat de ontwikkelingen die nu mogelijk worden gemaakt voor (tientallen) jaren kunnen blijven bestaan. In deze laag wordt de leefbaarheid van het gebied voor nu en in de toekomst bepaald. Zie hiervoor tevens pragraaf 2.4.
Door middel van dit bestemmingsplan en de nauwe samenhang met de gebiedsvisie voor de 'Baronie van Cranendonck' (zie hiervoor paragraaf 3.1) en het meerwaardeplan wordt een structuur geboden waarin richting wordt gegeven aan hoe het gebied er in de komende decennia uit gaat zien. Er wordt voor verschillende deelgebieden (ontwikkelingsgebieden) gekozen waaraan een nieuwe invulling kan worden gegeven. Daarbij moeten de initiatieven een maatschappelijke meerwaarde bieden en de initiatieven moeten een verbetering aan het landschap doorvoeren.
Tijd
De factor tijd gaat over het verleden en de toekomst. Welke zaken zijn er in het verleden geleerd? Wat brengt de toekomst? Het is zaak deze factor optimaal te benutten. Kijkend naar het verleden dringt het besef door dat nieueuwe initiatieven veel invloed hebben op de kwaliteit van de woon- en leefomgeving van de mens.
De toekomst brengt ook de Omgevingswet. Om bestaande problemen te tackelen en in te kunnen spelen op nieuwe problemen is het wenselijk dat er zo snel mogelijk moet kunnen worden ingespeeld op nieuwe behoeftes. Daarom wordt dit bestemmingsplan met verbrede reikwijdte opgesteld. Met dit bestemmingsplan wordt de afwegingsruimte van een goede ruimtelijke ordening verbreed naar een maatschappelijke meerwaarde voor de fysieke leefomgeving en worden initiatieven mogelijk gemaakt die in samenhang en gebiedsgericht een maatschappelijke meerwaarde voor de toekomstige fysieke leefomgeving van het gebied handen en voeten geven.
Samenhang in de lagenbenadering
Door diep te kijken wordt getracht rekening te houden met de laag-dynamische ondergrond, maar ook met de effecten op de andere lagen en toekomstige effecten. Het gaat er daarbij om met de initiatieven die nu spelen de levenskwaliteit in economisch, sociaal en ecologisch opzicht te behouden en de levenskwaliteit elders niet te schaden.
De benoemde ontwikkelingen hebben geen of slecht een beperkte invloed op de ondergrond en netwerklaag. In de occupatielaag verandert er des te meer. Er wordt volop ingezet om het woon- en leefklimaat in het gebied te verbeteren. Er worden nieuwe invullingen gevonden en de ontwikkelingen dragen zelf bij aan de kwaliteit van de fysieke leefomgeving of door een bijdrage aan het gebiedsfonds waardoor ontwikkelingen met een maatschappelijke meerwaarde voor het gebied mogelijk worden gemaakt.
Rond
Bij het rond kijken probeert de opgaven en kansen te combineren, zodat ontwikkelingen optimaal bijdragen aan een circulair, sterk en sociaal Brabant. Het gaat er daarbij om niet alleen vanuit een ecologische, sociale of economische hoek naar de ontwikkelingen te kijken, maar deze integraal op te behandelen. Dat gebeurt vanuit het people, planet, profit principe:
De provincie hanteert hiervoor een gebiedsgerichte aanpak.
Afbeelding 4.11: ronde manier van kijken (bron: provincie Noord-Brabant)
Voor het gebied de 'Baronie van Cranendonck' zijn diverse doelen geformuleerd in de gebiedsvisie (zie hiervooor paragraaf 3.1). Deze visie is gestoeld op een gebiedsgerichte aanpak van initiatieven. In de tabel hieronder is uiteengezet welke maatschappelijke meerwaarde de initiatieven samen bieden voor de omgeving.
Wijzigingen als gevolg van initiatieven | Maatschappelijke meerwaarde voor de Baronie van Cranendonck |
nieuwe agrarische bedrijvigheid | - minder (potentiële) milieubelasting - gericht op duurzaam en agarisch natuurbeheer |
natuurontwikkeling | - realisatie van nieuwe natuur - versterken ecologische verbindingszones |
groene inpassing | - verbetering van de landschappelijke inrichting van het gebied |
verkeer en parkeren | - realisatie van nieuwe parkeerlocaties , aan met name de randen van het plangebied |
verbetering van de ruimtelijke kwaliteit | - zorgvuldige inpassing van ruimtelijke initiatieven, met aandacht voor de landschappelijke, natuuurlijke, cultuur- historische en waterhuishoudkundige waarden van het gebied |
hermeandering van de Buulder Aa en natuurontwikkeling netwerk Brabant | - ontwikkeling van natuur en verbeteren van het watersysteem in het gebied |
recreatieve voorzieningen toevoegen in het gebied | - het gebied laten fungeren als natuurpoort met een 'nieuwe-stijl' recreatie voor een gelukkiger en gezonder leven - de toegankelijkheid en zichtbaarheid van het gebied vergroten |
de verblijfskwaliteit op en rondom de brink versterken | - toevoegen van voorzieningen, bebouwing en gebruiksfuncties die hieraan een bijdrage leveren - de inrichting van de openbare ruimte hierop afstemmen |
toevoegen van nieuwe functies, activiteiten en bebouwing passend in het concept van het gebiedsthema "vitaliteit" voor de baronie van Cranendonck' | het- concept "vitaliteit’ tot een succes te laten uitgroeien; - de bebouwing en inrichting dient aan te sluiten op de van toepassing zijnde kwaliteitsrichtlijn voor het gebied de 'Baronie van Cranendonck' |
verblijfsrecreatie toevoegen | meer recreatieve mogelijkheden binnen het gebied wat de levendigheid in het gebied bevordert |
bijdrage in het gebiedsfonds per initiatief | Ieder initiatief moet bijdrage aan de kwaliteit van de fysieke leefomgeving leveren. Indien de bijdrage van de ontwikkeling zelf onvoldoende is wordt een bijdrage geleverd aan het gebiedsfonds. Uit deze gelden worden projecten die bijdragen aan de doelen van de visie voor het gebied de 'Baronie van Cranendonck' en zo voor maatschappelijke meerwaarde zorgen gerealiseerd. |
Breed
Het breed kijken betekent letterlijk het betrekken van meerdere partijen, zodat niet vanuit één gezichtspunt wordt gekeken naar de ontwikkelingen. In de gebiedsvisie voor de 'Baronie van Cranendonck'staat omschreven op welke manier een gebiedsgerichte aanpak kan worden bereikt waarmee initiatieven van ondernemers in het gebied kunnen leiden tot meer kwaliteit.
Afbeelding 4.12: breed kijken zinspeelt op een samenwerking tussen overheid, initiatiefnemer en omgeving (bron: provincie Noord-Brabant)
Vanuit de gemeente Cranendonck wordt ingezet op samenhang van ontwikkelingen, meerwaarde voor het gebied en saamhorigheid. Daarbij worden initiatieven van onderop gestimuleerd en wordt regie gevoerd op deze ontwikkelingen.
De gemeente, provincie en waterschap zijn als adviseur betrokken in de zin dat zij verrommeling van het gebied tegen willen gaan, ondermijning, de economie en leefbaarheid versterken en verduurzaming stimuleren. Gemeente, Provincie en waterschap trekken op als één overheid, ondersteunen de ontwikkelingen en gebiedsgerichte aanpak proactief.
In paragraaf 5.10 is omschreven hoe om wordt gegaan met het waterbelang binnen het plangebied. De watertoets is een proces waarmee in ruimtelijke plannen de mogelijke risico's (zoals waterveiligheid, wateroverlast, waterkwaliteit, verdroging en verzilting van grond- en oppervlaktewater) en kansen van water vroegtijdig in beeld worden gebracht in overleg met de waterbeheerders. In dit geval is het waterschap De Dommel als waterbeheerder een van de betrokken partijen binnen het plangebied. Voor ieder initiatief zal een separate watertoets uitgevoerd moeten om de effecten op de waterhuishouding in kaart te brengen.
Op 3 december 2021 heeft Provinciale Staten het nieuwe Regionaal Water en Bodemprogramma (RWP) van de provincie Noord-Brabant vastgesteld, dat vervolgens op 22 december 2021 in werking is getreden voor de komende 6 jaar. Hiermee anticipeert de provincie Noord-Brabant Rijksoverheid op de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Veilig, schoon en voldoende water en een gezonde bodem zijn de streefdoelen van het programma.
Het opgenomen beleid in dit RWP is een doorontwikkeling van het beleid zoals opgenomen in het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021 (PMWP). De urgentie is echter afgelopen jaren sterk toegenomen. Dit RWP geeft invulling aan het op orde houden van de basis van het natuurlijk water- en bodemsysteem en is mede gebaseerd op wettelijke regels en beleid. Dit is onder andere vastgelegd in de wettelijk omschreven rollen en taken in het waterbeleid in Nederland, dat uitgaat van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). Het RWP formuleert de tussendoelen voor 2027 die nodig zijn om de uiteindelijke ambitie in 2050 te behalen.
Door middel van het RWP wordt beleid vastgesteld om te komen tot een klimaatrobuust water- en bodemsysteem in 2050, en zorg te dragen voor veilig, schoon en voldoende water en een vitale bodem in de provincie Noord-Brabant. Het RWP is de opvolger van het Provinciaal Milieu- en Waterplan en onderdeel van het planstelsel voor de wateropgaven in Nederland.
KRW
Een belangrijk uitgangspunt van het programma is de Europese Kader Richtlijn Water (KRW) als een mijlpaal op weg naar een klimaatrobuust en veerkrachtig water-en bodemsysteem in 2050. Het RWP beschrijft de KRW-doelen, de vertaling naar de uitvoering, de randvoorwaarden voor de te behalen doelen en bijgaande onzekerheden en hoe daarmee omgegaan wordt. Dit alles met als doel om in 2027 te voldoen aan de normen van de Europese KRW waarbij de grondwatervoorraad weer in balans is en de hydrologische randvoorwaarden voor natuur op orde zijn. Ook wordt met het RWP voldaan aan de verplichtingen uit de Europese Richtlijn OverstromingsRisico’s (ROR).
Handelingsprincipes
Een rode draad in het programma is het herstellen van de systeemwerking, ofwel abiotische en biotische systemen zoveel mogelijk intact laten. Vele generaties lang had het waterbeleid als doel wateroverlast te voorkomen en water zo snel mogelijk af te voeren. Inmiddels weet de provincie Noord-Brabant dat het roer om moet. Er moet zuinig met water en bodem worden omgegaan, en het water- en bodemsysteem moet toegerust zijn op natte én droge tijden. Om dat te bereiken, beschrijft het plan verschillende ontwikkelingen die van invloed zijn op de opgaven voor water en bodem.
De Brabantse Omgevingsvisie kent kernwaarden voor het handelen van de provincie. Dit zijn meerwaardecreatie, kwaliteit boven kwantiteit, sociale en technologische innovatie, continue verbetering van de leefomgeving en proactief en preventief handelen. Ze zijn vertaald in zeven handelingsprincipes, specifiek voor het beleid en de uitvoering op het vlak van water- en bodem.
De aanpak van het RWP is gericht op het optimaal gebruiken van de wettelijke kaders en instrumenten, het sluiten van kringlopen en benutten van de economische waarde, het verbinden met de samenleving, kennisontwikkeling en innovatie en data-gedreven werken.
Wettelijke taken
De wettelijke taken op het gebied van milieu en water worden zorgvuldig uitgevoerd. Voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving binnen het omgevingsrecht besteedt de provincie de uitvoering van taken uit aan de drie Brabantse omgevingsdiensten. De gemeente Eindhoven valt onder het werkgebied van de Omgevingsdienst Oost Brabant (ODZOB). Afstemming vindt plaats in het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht.
Integrale en gezamenlijke aanpak
Provincie en partners blijven samenwerken (lokaal, regionaal, nationaal en internationaal). De provinciale rol hangt af van het onderwerp en van de onzekerheid die er is over doel en route. De provincie werkt waar mogelijk gebiedsgericht samen en dat moet uiteindelijk vanzelfsprekend worden. Daarbij worden alle belangen zoveel mogelijk meegenomen. De provincie nodigt de Brabantse partners (gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders, bedrijven en maatschappelijke organisaties) uit om een gezamenlijke klimaat agenda voor Brabant op te stellen. De provincie heeft daarbij de rol van kennismakelaar en verbinder (integratie van projecten en uitrol van goede voorbeelden. In de klimaat agenda worden gezamenlijke ambities en maatregelen vastgelegd. Ook op Europees niveau blijft de provincie samenwerken aan de milieu- en wateropgaven.
Bij grote ruimtelijke en infrastructurele werken wordt gezocht naar oplossingen met minder milieueffecten, bijvoorbeeld door de hoogwaardige inzet van secundaire materialen. Groene inpassing krijgt veel aandacht. De gronden en provinciale wegen die bij de provincie in bezit zijn worden beheerd op een natuur- en milieuvriendelijke manier. De provincie brengt de duurzaamheidsaspecten van nieuwe grote projecten en programma's bij aanvang in beeld middels een duurzaamheidsscan.
De provincie gaat verder met het Programma DuurzaamDoor. Provincie en partners kijken samen wie welke rol kan oppakken bij het stimuleren van gedrag dat bijdraagt aan gezondheid, veiligheid en groene groei in relatie tot milieu en water.
Inbedding in planstelsel waterbeleid
Binnen de Waterwet, en de nieuwe Omgevingswet, vormt het RWP van de provincie Noord-Brabant, samen met het Nationaal Waterprogramma en de waterbeheerplannen van de waterschappen, het planstelsel voor het waterbeleid. Provincies leggen op regionaal niveau de strategische doelen vast. In de waterbeheerplannen van de waterschappen worden de voorwaarden voor uitvoering daarvan opgenomen.
Dit RWP is voorbereid onder de Waterwet en door Provinciale Staten vastgesteld als regionaal waterplan. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet, naar verwachting op 1 januari 2023, is dit RWP een verplicht programma onder de Omgevingswet. Samen met het middels de Visie Klimaatadaptatie door Provinciale Staten vastgestelde beleidskader voor klimaatadaptatie (incl. vitale bodem) en verdrogingsbestrijding vormen zij het kader voor de uitvoering van de wettelijke taken en de doelen uit de Brabantse Omgevingsvisie. In het RWP wordt met het begrip "Bodem" de RWP-beleidsopgave "Vitale Bodem” bedoeld, waarin de relatie tussen de bodem en het watersysteem in vooral het landelijk gebied centraal staat. De overige facetten van bodem zoals beleidsontwikkelingen rond bodemkwaliteit, saneringen en ondergrond zijn geen onderdeel van het RWP. Deze onderwerpen worden ingevuld vanuit het Beleidskader Milieu. Ook stedelijke bodem behoort niet tot de scope van het RWP, dit onderwerp valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten. Het beleid voor vitale bodem is weliswaar geen wettelijke taak, maar wordt wel ingezet mede om de wettelijke taken op het vlak van verdrogingsbestrijding en doelbereik KRW in te vullen. Ditzelfde geldt voor de beleidsopgave klimaatadaptatie: dit is geen wettelijke taak, maar draagt wel bij aan wettelijke taken op het vlak van verdrogingsbestrijding en doelbereik KRW.
Het RWP biedt waterschappen en gemeenten een kader voor hun eigen beleid. Een belangrijk onderdeel van dit kader is de toekenning van functies en de vastlegging van grond- en oppervlaktewaterlichamen om te voldoen aan de KRW. Voor een aantal aspecten van het oppervlakte- engrondwater, zoals vastgelegd in de KRW, is het rechtstreeks bindend voor waterschappen. Ook geeft het RWP inwoners en ondernemers zicht op de provinciale koers en nodigt het overheden en de samenleving uit om samen de schouders te zetten onder het realiseren van een klimaatbestendig en waterrobuust Brabant in 2050.
Integrale lijnen
Om te komen tot een samenhangende aanpak voor voldoende, schoon en veilig water, een vitale bodem en klimaatadaptatie, en te voldoen aan onze ambitie werken we langs zes integrale lijnen.
Beleidsopgaven en doelen
Het RWP bevat de beleidsopgaven, doelen en aanpak voor de periode 2022-2027, op weg naar de ambitie om in 2050 een klimaatbestendig en robuust water- en bodemsysteem te hebben dat bestand is tegen extremen.
Dit beleidsplan omschrijft de koers en de ambities van het waterschap voor de periode 2022 – 2027. Dit Waterbeheerprogramma maakt onderdeel uit van een groter geheel aan beleidsplannen. In Europa hanteren we de Europese regelgeving van de Kader Richtlijn Water (KRW). Het doel van de KRW is dat uiterlijk in 2027 alle maatregelen zijn uitgevoerd om het water in Europa schoon en gezond te krijgen en te houden. De KRW heeft drie planperiodes: 2009-2015, 2016-2021 en 2022-2027. Deze richtlijn vertaalt zich naar Nederland in beleidsplannen op drie niveaus: het Nationaal Water Programma op rijksniveau, de Regionale Water Programma’s op provinciaal niveau en de waterbeheerprogramma’s van de waterschappen. De richtlijn vanuit Europa en de beleidsplannen van het Rijk en de provincie Noord-Brabant geven de kaders voor het Waterbeheerprogramma van De Dommel. De keuzes in dit WBP zijn in lijn met die kaders.
In de komende planperiode, die loopt van 2022 tot en met 2027, start Waterschap De Dommel met de watertransitie. Ze zien de wateropgaven niet als een optimalisatieprobleem, maar gaan fundamenteel anders te werk. Ze ontwikkelen vanuit de huidige situatie (A) naar de gewenste situatie in 2050 (B) via de werkwijze die de gewenste situatie in 2050 (B) vraagt. Dat vraagt om een omslag in denken en handelen van zowel het waterschap, onze gebiedspartners als alle watergebruikers.
Alle partijen in het gebied hanteren gezamenlijk drie eenvoudige, sterke richtinggevende principes voor alle ontwikkelingen. Zo wordt focus aangebracht in de besluitvorming, wordt gezamenlijk gekomen tot toekomstbestendige oplossingen en wordt de fundamentele verandering die is beoogd met de watertransitie in gang gezet. Deze principes geven richting en prioriteiten aan de watertransitie op de korte, middellange en lange termijn.
De richtgevende principes zijn:
In de 'Keur Waterschap De Dommel 2015' staan regels (met name geboden en verboden) die het waterschap hanteert bij de bescherming van waterkeringen, watergangen en bijbehorende kunstwerken. Ook zijn er regels voor het onderhoud van sloten, beken en andere waterlopen om de waterafvoer in dit oppervlaktewater te waarborgen. Daarnaast kent de Keur beleidsregels voor het beschermen van bepaalde deelgebieden met elk een eigen beschermingsbeleid. Het gaat hierbij om beschermde gebieden waterhuishouding, beekdalen en attentiegebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met waterbelangen.
Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet op grond van de keur hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. De aanvrager/initiatiefnemer moet daarom voldoende compenserende maatregelen nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Uitgangspunt hierbij vormt de voorkeurstrits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. In geval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening noodzakelijk die het water tijdelijk bergt.
In de Keur is aangegeven dat neerslag, afkomstig van toename verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, die direct tot afvoer naar een (keur)waterlichaam komt, verplicht gecompenseerd dient te worden middels de aanleg van waterbergende voorzieningen.Het waterschap verleent in enkele gevallen vrijstelling van deze verplichting. Dit wordt gedaan indien:
Indien een voorziening nodig is, dan bedraagt de maximale toegestane afvoer uit een voorziening 2 l/s/ha bij een neerslagsituatie van 60 mm. Groene (vegetatie)daken gelden hierbij niet als verhard oppervlak. Bij meer dan 10.000 m2 toename nieuw verhard oppervlak of het afkoppelen van 10.000 m2 bestaand verhard oppervlak is altijd een voorziening noodzakelijk volgens de geldende beleidsregels van het waterschap.
De waterschappen stellen regels op om te voorkomen dat dijken en oevers beschadigen. Ook zijn er regels voor het onderhoud van sloten, beken, rivieren en andere waterlopen om de waterafvoer in dit oppervlaktewater te waarborgen. Iedereen die werkzaamheden uitvoert of activiteiten plant in en om waterlopen of dijken, heeft met de Keur te maken.
Hydrologisch neutraal bouwen is opgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar dit voor staat en welke maatregelen er nodig zijn om daaraan te kunnen voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.
Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatse van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.
Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.
Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit houdt in dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewater- systeem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Hierbij wordt getoetst aan de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. Dit past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewater-
systeem als het grondwatersysteem. Ingeval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening die het water tijdelijk bergt noodzakelijk. Het gaat hier dan om een voorziening die er voor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.
De volgende randvoorwaarden en uitgangspunten uit de Handreiking watertoets van waterschap De Dommel zijn van toepassing op eventuele nieuwe ontwikkelingen of ver(nieuw)bouw binnen het plangebied.
Voor hemelwater vraagt het waterschap om onderstaande voorkeursvolgorde toe te passen, waarbij optie 1 het meest wenselijk en optie 5 het minst wenselijk is:
De initiatiefnemer dient deze voorkeursvolgorde te doorlopen en te beargumenteren voor welke optie wordt gekozen. 'Vasthouden' betekent infiltratie in de bodem. Als hergebruik en (volledige) infiltratie niet mogelijk zijn, is afvoer naar een oppervlaktewater/riolering mogelijk. In dit geval kan een compenserende berging noodzakelijk zijn. Bij een compenserende berging kan worden gedacht aan een vijver, een infiltratievoorziening of buffersloot met een geknepen afvoer naar een watergang. Gemeenten stellen vanuit hun eigen verantwoordelijkheid eisen aan de afvoer van hemelwater.
Voor hemelwaterafvoer naar oppervlaktewater gelden de bepalingen uit de Keur 2015 van het Waterschap; art. 15 van de Algemene regels resp. art. 13 van de Beleidsregels.
In de waterparagraaf dient duidelijk te worden welk type infiltratie- en/of bergingsvoorziening wordt toegepast. Middels een tekening kan inzicht worden gegeven in de locatie en het ruimtebeslag van de voorziening(en). Hierbij dient aandacht te worden besteed aan de leegloop en overstort van de voorziening. Tevens dient inzichtelijk te worden gemaakt dat door de nieuwe ontwikkeling geen problemen elders worden veroorzaakt.
Bij de inrichting, bouw en beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen te worden toegevoegd aan de bodem en het grond- en oppervlakte watersysteem. Conform de waterkwaliteitstrits, 1. schoonhouden 2. scheiden 3. zuiveren, dienen de mogelijkheden voor bronmaatregelen (schoonhouden) te worden onderzocht. Daarbij kan gedacht worden aan zorgvuldige materiaalkeuze (pakket duurzaam bouwen), geen blootstelling van uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, koper en lood aan hemelwater en een verantwoord beheer van de openbare ruimte (weg- en groenbeheer).
Beoordeling
Het plangebied is gelegen in het gebied van Waterschap De Dommel, in het stroomgebied Boven Dommel nabij het beekdal van de Buulder Aa. In het gebied komen veel wateraspecten samen. Belangrijke thema's die als ambitie meegenomen dienen te worden in de uitwerking van het gebied met inzet op beekherstel, de versterking van ecologische verbindingszones, bescherming van de kwetsbare gebieden en het bieden van ruimte voor recreatiemogelijkheden. Het is van belang om het waterschap de Dommel hierbij te betrekken vanwege het belang van water in dit unieke gebied.
De kernpunten uit het beleid van Waterschap De Dommel zijn navolgend puntsgewijs vermeld:
Waterschapsbelangen:
Voor ontwikkelingen in het plangebied dient de watertoets doorlopen, waarbij in overleg met het waterschap, zoveel mogelijk invulling wordt gegeven aan de bovengenoemde componenten. Daarnaast geldt voor de natte natuurparels en de EHS dat om te voorkomen dat de natte natuurparels verder verdrogen, een actief beschermings- en ontwikkelings- beleid wordt gevoerd. Het beschermingsbeleid houdt in dat de gehele EHS is opgenomen als Keurbeschermingsgebied. Dit betekent dat er geen grondwaterstands- verlagende maatregelen mogen worden getroffen. Rondom de natte natuurparels wordt daar bovenop een zone van gemiddeld 500 meter gehanteerd waar geen maatregelen mogen worden getroffen die van negatieve invloed zijn op de hydrologische omstandigheden van de natte natuurparel. Het ontwikkelingbeleid is gericht op herstel van het watersysteem met bijbehorend natuurlijk peilbeheer.
In de 'Visie Landschapspark Baronie Cranendonck' uitgewerkt in het kader van "Reconstructie in uitvoering" (DLG), wordt voortgeborduurd op de karakteristieken van de Baronie van Cranendonck. Uitgangspunt is het behouden en ontwikkelen van de verschillende, in het plangebied aanwezige functies. Gestreefd wordt om alle functies een plaats te geven en deze op elkaar in te laten spelen. Mogelijk kan door het schuiven van grondgebruik de uitstraling van het gebied verbeterd en op elkaar afgestemd worden, zonder direct een andere functie te benadelen. Functies die elkaar volledig verdragen passen binnen één zone. Er zijn twee zones ingericht;
Uit het gemeentelijk beleid blijkt dat voor de ontwikkelingen van het gebied de Baronie van Cranendonck er moet worden voortgeborduurd op de karakteristieken van het gebied. Belangrijk hierin is dat de structuur en het eigen karakter wordt vastgehouden en waar nodig versterkt. Om zo uiteindelijke te komen tot goede condities voor een gezonde plattelandseconomie. Hierbij is het beter benutten van mogelijkheden voor recreatie en toerisme en het scherp anticiperen op kansrijke initiatieven van groot belang, mits deze de duurzame dragers van het buitengebied behouden en versterken en de daarmee samenhangende kwaliteiten van bodem, water, landschap, cultuurhistorie en ecologie.
In mei 2009 is het visiedocument ‘Cranendonck 2009-2024’ vastgesteld. Deze visie dient als toetssteen voor het ontwikkelen van nieuw beleid, de inzet van middelen en het maken van keuzes. In de strategische visie wordt de gemeentelijke koers voor de komende 15 jaar bepaald. Cranendonck focust vooral op het behouden en versterken van de rustieke, fijne leef- en woonomgeving. Het ‘eigene’ van elke kern moet zoveel mogelijk blijven bestaan. In de visie worden de focuspunten beschreven aan de hand van de volgende vijf thema’s:
De gemeenteraad heeft op 7 juli 2015 de Structuurvisie Cranendonck 2024 ‘Landelijke Klasse!’ vastgesteld. Deze visie dient als kader voor het ontwikkelen van nieuw beleid, de inzet van middelen en het maken van keuzes. In de strategische Structuurvisie wordt het ruimtelijk wensbeeld voor Cranendonck tot en met het jaar 2024 beschreven.
Aan de hand van de vijf thema's van de Strategische Visie en het zesde nieuwe thema Ruimtelijke kwaliteiten zijn de ruimtelijke keuzes in themakaarten verwerkt. De structuurvisie bestaat uit drie delen:
De structuurvisie is het hoofddocument voor alle ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente Cranendonck. De voornaamste doelen voor de structuurvisie zijn:
Afbeelding 4.10: Integratiekaart (bron: Structuurvisie 2024)
De integratiekaart structuurvisie Cranendonck geeft het ruimtelijke beleid van de gemeente Cranendonck op hoofdlijnen weer. De integratiekaart sluit goed aan op het geschetste wensbeeld uit de
Strategische Visie en geeft globaal de structuurvisie weer.
Cranendonck focust vooral op het behouden en versterken van de rustieke, fijne leef- en woonomgeving. Het 'eigene' van elke kern moet zoveel mogelijk blijven bestaan. In de visie worden de focuspunten beschreven aan de hand van de volgende vijf thema's:
In de Structuurvisie zijn de zes thema's nader uitgewerkt in themakaarten. Voor het plangebied De Baronie van Cranendonck zijn de volgende themakaarten in het bijzonder van belang:
De gemeente Cranendonck zet zich in om te komen tot een rustieke fijne leef- en woonomgeving. Alle kernen moeten hun eigen karakter behouden en waar nodig versterken, dit geldt ook voor decbebouwingsconcentraties in het buitengebied.
2. werk en economie;
Belangrijk voor Cranendonck m.b.t. werk en economie is het beter benutten van de bestaande potenties/sterke punten op het gebied van toerisme/recreatie (o.a. landschappelijk waarde, historie) en industrie. Maar ook het innemen van een duidelijke positie binnen de brainport-regio met de onderscheidende punten van Cranendonck.
3. recreatie en toerisme:
In Cranendonck kunnen inwoners en ook recreanten en toeristen genieten van de charme, het groene, het landelijke, het dorpse en het gastvrije van wat Cranendonck te bieden heeft. Er zijn uitgebreide wandel-, fiets en ruiterroutes, op de vele terrassen kan men genieten van een hapje en een drankje.
Om Cranendonck nadrukkelijker als toeristische gemeente op de kaart te zetten wordt een toeristische poort ontwikkeld bij het kasteeltje Cranendonck en de directe omgeving. Hier komen alle recreatieve routes samen vandaar dat hier het thema “Beleven” geldt. Zowel voor fietsers, wandelaars en ruiters moet het hier aantrekkelijk zijn om te verblijven. Deze poort is een uitvalbasis om mooie wandelingen, tochten of ritten te maken. Deze poort heeft een open en landelijk karakter, waardoor het ook aantrekkelijk is voor de eigen inwoners van Cranendonck om zich hier te vermaken. Deze poort dient als toeristisch economische drager voor de gehele Baronie Cranendonck.
De volgende focuspunten zijn van toepassing op het de Baronie van Cranendonck:
Inzetten op diverse vormen van onderwijs in multifunctionele accommodaties (met o.a. kinderdagverblijf, naschoolse opvang etc.).
Cranendonck zet in op de zelfredzaamheid van de burgers. Zo wil de gemeente ouderen langer in een ‘eigen’ woning laten wonen. Door het bouwen van levensloopbestendige woningen maar ook door het aanpassen van huidige woningen en het stimuleren van mantelzorg moet dat mogelijk zijn. De zorgvoorzieningen zijn kleinschalig en worden afgestemd op de wens van de gebruiker. Naast zorgcentra komen er andere kleinschalige woon- en zorgvormen voor ouderen en andere zorgbehoevende, zowel in de kernen als in het buitengebied.
Cranendonck zet bovendien in op de zelfredzaamheid van de burgers en probeert dit te stimuleren. Dit wordt o.a. gedaan door in nieuwbouwplannen voorrang te geven aan vernieuwde woon-zorgvormen en het anticiperen op innovatieve ontwikkelingen in de zorg (domotica, internet, glasvezel, breedband). Maar ook door het verbeteren van de bereikbaarheid van zorgvoorzieningen.
Daarnaast zijn vanuit de Structuurvisie 2024 de volgende aspecten van belang:
Beoordeling
Voorliggend Chw-bestemmingsplan voorziet in een flexibel kader om de huidige en toekomstige ontwikkelingen in het plangebied optimaal te kunnen faciliteren. Daarmee wordt aangesloten bij de ruimtelijk relevante uitgangspunten die in de Strategische Visie zijn opgenomen. De transitie wil de gemeente aangrijpen om de kwaliteit van het buitengebied te versterken om te komen tot een optimale omgevingskwaliteit.
In 2019 heeft de gemeente Cranendonck het Ontwikkelperspectief opgesteld. Hierin beschrijft de gemeente hoe zij aan de slag willen om de ambities in het buitengebied zo veel mogelijk te bereiken. Het buitengebied van Cranendonck maakt namelijk een grote verandering door. Het aantal agrarische bedrijven neemt aanzienlijk af, voor veel agrarische gebouwen wordt gezocht naar een nieuwe functie. Daarnaast vragen maatschappelijke opgaven zoals energietransitie en klimaatadaptatie om een plek in het buitengebied.
Het Ontwikkelperspectief ís onderdeel van ‘Buitenkans', een perspectief voor de toekomst. De wijze waarop de 'Buitenkans' wordt opgepakt sluit aan bij het gedachtegoed van de Omgevingswet. Het Ontwikkelperspectief geeft richting en benoemt de opgaven, kansen en ambities in relatie tot het buitengebied. En daarmee biedt het Ontwikkelperspectief ruimte om in overleg met burgers, ondernemers en stakeholders tot initiatieven te komen die bijdragen aan de verduurzaming van ons buitengebied. Met het Ontwikkelperspectief wordt ingezet van een ‘nee, tenzij’ naar een ‘ja, mits’ benadering. Dat vraagt om een andere manier van beoordelen, namelijk afwegen. Daarom bevat het Ontwikkelperspectief een afwegingskader.
Met het vaststellen van het Ontwikkelperspectief wordt tevens een belangrijke stap gezet in het proces waarin het huidige bestemmingsplan ‘Buitengebied’ wordt vervangen (herzien, actualiseren, vernieuwen). Door op basis van het Ontwikkelperspectief initiatieven nader uit te werken, wordt een beeld verkregen waar een nieuw bestemmingsplan idealiter aan zou moeten voldoen.
Met de 'Buitenkans' zijn de volgende trends en wensen en ambities voor het buitengebied beschreven:
'Buitenkans' | |
Trends/ontwikkelingen | Ambities |
Vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing | Een mooi buitengebied |
Behoefte aan ruimere hergebruiksmogelijkheden | Een veilig buitengebied |
Aard en omvang van activiteiten binnen bestaande bebouwing | Een gezond buitengebied |
Statische en dynamische opslag | Een bereikbaar buitengebied |
Behoefte aan splitsing van activiteiten (bestemmingen) | Een duurzaam buitengebied |
Ruimte en ondersteuning voor de agrarische onderneming van de toekomst |
Het Ontwikkelperspectief heeft als uitgangspunt dat bij elk initiatief/ontwikkeling de omgevings- kwaliteit van het buitengebied versterkt wordt. Een ontwikkeling moet tot gevolg hebben dat er een positief kwaliteitssaldo ontstaat. Dit kan op verschillende manieren, afhankelijk van de aard en omvang van het initiatief en de impact daarvan op de omgeving.
Dit betekent ,dat bij nieuwe ontwikkelingen en plannen nadrukkelijk zal moeten worden gemotiveerd op welke wijze deze aansluiten bij het Ontwikkelperspectief. Daarbij wordt beoordeeld:
- Mooi, Gezond, Bereikbaar, Veilig en Duurzaam buitengebied -
- situering van het initiatief ten opzichte van gebiedswaarden, natuurwaarden, landschapswaarden, hydrologische waarden, cultuurhistorische waarden, aardkundige en archeologische waarden.
- de effecten van het initiatief ten opzichte van omliggende functies en belangen: o.a. geluid, geur, luchtkwaliteit, verkeer en de omgevingsdialoog.
De som van alle afwegingsaspecten moet als resultaat een positief kwaliteitssaldo opleveren.
Het daarbij gehanteerde afwegingskader is hieronder schematisch verbeeld:
Afbeelding 4.11: afwegingskader uit het Ontwikkelperspectief
Met Buitenkans en het Ontwikkelperspectief ontstaat een werkwijze, een perspectief om ontwikkelingen te faciliteren. Hierdoor kan bijvoorbeeld meer flexibiliteit in het plan worden opgenomen, bijvoorbeeld door te regelen dat niet iedere gebruiksverandering een vergunning nodig heeft. Dit lijkt een ideale manier om de ingezette koers, de ja- mits benadering, te kunnen voortzetten. Kijkend naar de opgaven voor het buitengebied kan met een flexibel ingericht plan, ingespeeld worden op diverse ontwikkelingen, die wenselijk zijn. Met het Chw-plan 'Crandendonck e.o - Soerendonk' kan een eerste aanzet worden gegeven.
Uit het actuele bestemmingsplan buitengebied van de gemeente Cranendonck blijkt dat het overgrote deel van het gebied de Baronie van Cranendonck is voorzien van de bestemming agrarisch.
De agrarische sector is een belangrijke vorm van grondgebruik in het plangebied. De laatste jaren is er sprake van een steeds verdere terugtreding van de landbouw. Steeds meer bedrijven stoppen en schakelen over op andere activiteiten en functies. Dit houdt concreet in dat er minder locaties in het buitengebied zullen zijn waar een agrarisch bedrijf is gevestigd en de agrarische bebouwing is geconcentreerd. De overblijvers zullen vaak wel meer ruimte nodig hebben voor de bedrijfsvoering. De bedrijfsvoering moet immers beter verantwoord worden, landschappelijk passend zijn en aan allerlei regels voldoen.
Om te zorgen dat verschillende vormen van ruimtegebruik elkaar zoveel mogelijk versterken en ondersteunen, is het gemeentelijk beleid enerzijds gericht op het behoud van de duurzame componenten en daarmee samenhangende potenties en anderzijds op een vitaal en leefbaar platteland. Dit resulteert in de volgende hoofddoelstellingen van beleid:
Voor het landelijk gebied zijn de volgende aspecten van belang:
Landbouw
Landbouwbedrijven die op een verantwoorde en duurzame manier het bedrijf runnen en een volwaardig bestaan uit de agrarische functie (kunnen) halen moeten ook zicht houden op een goed voortbestaan in de toekomst. De gemeente wil deze ruimte ook bieden.
Voor de landbouw in en om Baronie Cranendonck wordt uitgegaan van beperkte mogelijkheden ten aanzien van intensief landbouwkundig grondgebruik. In tegenstelling tot bijvoorbeeld andere gebieden binnen de gemeente worden beperktere mogelijkheden voor schaalvergroting geboden. Gestreefd wordt naar een landbouw die zich meer oriënteert op natuur- en landschapsbeheer, en naar landbouwbedrijven waar als neventak activiteiten plaatsvinden zoals kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid, opslag etc. De landbouw is de functie die natuur, cultuurhistorie, water en economie met elkaar kan verbinden. De agrarische bedrijven rondom Baronie Cranendonck worden uitgedaagd om economische dragers te ontwikkelen die passen in dit toekomstbeeld.
Agrarische bedrijfstypen
Er wordt onderscheid gemaakt in verschillende agrarische bedrijven:
(Vollegronds)teeltbedrijf: agrarisch bedrijf in de land- en tuinbouwsector dat zich richt op het telen van gewassen met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt; tot deze bedrijven worden ook gerekend de locaties waar de agrarische bedrijfsexploitatie is gestopt, maar waarvan de bedrijfsbebouwing nog aanwezig is èn waar nog geen nieuwe (agrarische) functie is ontwikkeld: de boer moet nog kiezen of en hoe de locatie in de toekomst gebruikt zal gaan worden;
Veehouderijbedrijf: agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren;
Glastuinbouwbedrijf: agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in kassen plaatsvindt;
Overig agrarisch bedrijf: agrarisch bedrijf dat niet binnen de begripsbepaling van veehouderij, (vollegronds)teeltbedrijf of glastuinbouwbedrijf valt, bijvoorbeeld de champignonbedrijven;
Paardenhouderij: agrarisch bedrijf gericht op het houden, fokken, handelen of melken van paarden en pony's.
Omvang agrarische bouwmogelijkheden/bouwvlak
Alle paardenhouderijen en overige agrarische bedrijven worden begrensd met een maximaal bebouwd oppervlak (bouwvlak ten hoogste 1,50 ha), tenzij er al sprake is van een groter bouwblok in het huidige bestemmingsplan en deze ruimte ook rechtmatig in gebruik is met bebouwing en/of andere voorzieningen ten behoeve van het bedrijf.
Bouwen buiten het (agrarisch) bouwvlak
Het is in beginsel niet toegestaan om te bouwen buiten enig bouwvlak, ook niet aangrenzend op of nabij een agrarisch bouwvlak. Uitzonderingen kunnen worden gemaakt voor teeltondersteunende voorzieningen mits goed landschappelijk ingepast. Dit is maatwerk per locatie.
Erfverhardingen en andere verharde oppervlaktes
Erfverhardingen en andere (bedrijfsmatig gebruikte) verharde oppervlaktes moeten binnen een bouwvlak liggen. Slechts in het geval van de ontsluiting van een bouwvlak op de openbare weg kan er sprake zijn van verharding buiten een bouwvlak.
Nieuw te realiseren voorzieningen zullen worden getoetst aan de omgeving waarbinnen ze komen te liggen. In sommige gebieden zijn bepaalde voorzieningen niet wenselijk of moeten die zelfs worden uitgesloten. Met name het beekdallandschap en andere natuurlijke en landschappelijke waarden moeten hiervoor beschermd worden.
Mestbewerking en mestverwerking
Mestbewerking is een actueel thema in de landbouw. Er geldt vanuit Europa en het Rijk een verplichting om te komen tot evenwichtsbemesting en het mestoverschot verantwoord af te zetten. Mestbewerking is daarbij een gegeven en nieuwe technieken zijn sterk in opkomst. De gemeente biedt geen directe mogelijkheden voor grootschalige (bio)vergisting van mest. Dergelijke industriële installaties zijn té grootschalig en ingrijpend voor de omgeving en het milieu en zijn daarmee niet wenselijk binnen de gemeente. Dergelijke functies horen thuis op zware (boven)regionale bedrijventerreinen.
Onder mestbewerking worden verschillende activiteiten verstaan. Met bewerking wordt onder andere geprobeerd om de mest makkelijker te kunnen transporteren. Verder kan mestbewerking zich richten op het 'ontleden' van de mest in allerlei (herbruikbare) stoffen. Denk hierbij aan het scheiden van dunne en dikke fractie en het drogen van mest.
De gemeente wil mestbewerking toestaan binnen de agrarische inrichting die de mest produceert. Maar wel altijd binnen het bouwvlak. Hierbij moet de bewerking echter wel beperkt blijven tot een agrarische bedrijfsactiviteit van het betreffende bedrijf ter plekke.
Verbreding agrarisch bedrijf
Onder (ondergeschikte) nevenactiviteiten valt een breed veld van functies op het gebied van toerisme en recreatie, ondergeschikte vormen van detailhandel, educatie, agrotoerisme, energieopwekking, zorg en dergelijke. Ook agrarisch natuurbeheer, biologische landbouw en het verbouwen van streekproducten valt onder de verbrede landbouw. Het opnemen van lijstjes met functies en omvang of randvoorwaarden blijkt in de praktijk eerder belemmerend te werken dan de verbreding in de landbouw te stimuleren. Nieuwe nevenactiviteiten moeten op een relatief eenvoudige wijze mogelijk worden gemaakt.
Paardenhouderij
De paardenhouderij heeft zich de afgelopen decennia sterk ontwikkeld. Zowel het bedrijfsmatige deel als de hobbyist. In het Chw-plan worden alleen paardenhouderijen als dusdanig opgenomen die ook bedrijfsmatig als dusdanig worden geëxploiteerd.
Bedrijfsmatige paardenhouderij
De gehele paardenhouderij is een wezenlijke (agrarisch verbonden) sector die mede bepalend is voor ons landschap en de inrichting van het grondgebied. Het houden van paarden kent in veel situaties een bepaalde grondgebondenheid. Paarden hebben een bepaalde minimale bewegingsruimte nodig. Daarbij kent de branche ook enkele specifieke aandachtspunten, zoals de paardenbakken, rijhallen en maneges met hun publiek aantrekkende werking. Een bedrijfsmatig geëxploiteerde paardenhouderij kan als volgt gezien worden:
Het bouwvlak wordt strak begrensd, net als bij (andere) agrarische bedrijven. De maximale omvang voor de toekomst wordt in principe vastgelegd op 1,50 ha. In het geval dat er grotere uitbreidingen gevraagd worden, of er al een groter oppervlak in gebruik is, dan kan de gemeente daarvoor een zorgvuldige en volledige planologische afweging maken. Dat is met name van belang bij maneges en verbreding van deze bedrijven naar bijvoorbeeld een meer recreatieve activiteit of minder agrarische gerelateerde activiteiten. Investeringen in deze branche zijn vaak hoog en rechtvaardigen daarom ook een zorgvuldige afweging voordat er ontwikkeld wordt. Zowel ten aanzien van de bedrijfsvoering van het bedrijf zelf, als ten aanzien van de gevolgen voor de omgeving.
Paardenhouderij of paardrijactiviteiten als nevenactiviteit bij agrarische bedrijven wordt toegestaan (respecteren van bestaande nevenactiviteiten, toestaan van nieuwe nevenactiviteiten met afwijking).
Hobbymatige paardenhouderij
Veel mensen die in het buitengebied (gaan) wonen doen dat vanwege de ruimte die er is. Ook voor ruimtevragende hobby's, zoals het houden van paarden. Dit past prima in het buitengebied, totdat er voorzieningen nodig of gewenst zijn voor die hobby. Voormalige agrarische bebouwing biedt daar mogelijkheden voor. Het hobbymatig houden van paarden is beperkt als nevenfunctie bij de woonbestemming (of eventueel een andere functie, maar wel als zijnde een privégebruik) en onder voorwaarden.
Binnen het plan is het hobbymatig houden van (eigen) paarden, maar ook andere dieren, onder de woonbestemming zonder meer mogelijk. Hiervoor mag de toegelaten bebouwing worden gebruikt. Voor de aanleg van extra faciliteiten, zoals paardenbakken en longeercirkels of extra bijgebouwen, worden wel kwaliteitseisen (landschappelijke inpassing).
Paardenbakken
Er geldt binnen de gemeente Cranendonck een beleidsregel paardenbakken sinds 2015, die zich richt op het bieden van mogelijkheden voor het oprichten van paardenbakken.
Naast de bebouwing zijn er soms faciliteiten nodig of aanwezig bij een paardenhouderij. Deze moeten allemaal binnen het functievlak geregeld zijn. Het gaat dan om paardenbakken, paddocks, trainingsmolen, lichtmasten, hekwerken en longeercirkels. Dit wordt hier voor het gemak allemaal onder de noemer 'paardenbak' geschoven. De paardenbakken die in veel gevallen worden gerealiseerd, moeten in het bouwvlak liggen. Hoge afrasteringen, permanente lintafrasteringen, verlichtingsmasten en de speciale zandbodem zijn opvallende elementen die niet altijd passend zijn in het landelijke gebied. Deze faciliteiten moeten op een goede wijze op het erf en in het landschap worden ingepast. Paardenbakken worden niet toegestaan als er geen directe relatie is met enig naastgelegen bouwvlak.
Wonen
Het wonen wordt een steeds belangrijkere functie in het buitengebied. Daar waar vroeger het buitengebied alleen was voorbestemd voor de landbouw en natuur, is er tegenwoordig meer en meer ruimte voor 'niet buitengebied gebonden functies'. De basisvoorwaarde van kwaliteitsverbetering blijft daarbij van groot belang. Daarnaast zal er respect moeten blijven voor de rechten die bestaande functies in het gebied hebben opgebouwd. Als het om wonen gaat vooral ook op het vlak van milieu.
De bestaande woningen worden met de functie Wonen opgenomen. Elke nieuwe woning (nieuwvestiging of omschakeling naar wonen op een locatie waar nog geen woning aanwezig was) in het buitengebied vraagt om een nadere planologische afweging. Hiervoor worden geen rechtstreekse rechten in het plan opgenomen.
(agrarische) Bedrijfswoning
Voor agrarische bedrijven is er een mogelijkheid om een nieuwe bedrijfswoning op te richten, mits voldaan wordt aan de geldende voorwaarden van 'volwaardigheid'. Een bedrijfswoning is immers geen automatisch recht en moet ten behoeve van de functie zijn. Dit geldt voor alle bedrijven: als er een volwaardig bedrijf is met toekomstperspectief en tevens een bepaalde noodzaak om op die plek te wonen, dan kan het college overwegen om een bedrijfswoning toe te staan. Hier zal minder ruimhartig mee worden omgegaan. De technieken van tegenwoordig maken het 'besturen van een bedrijf op afstand' immers veel makkelijker.
Een nieuwe (agrarische) bedrijfswoning wordt niet toegestaan als er in het verleden een woning is vergund en later (privaatrechtelijk) afgesplitst is van dat bedrijf. Dat een dergelijke woning in eigendom van een derde is gekomen, is planologische niet relevant. Deze situaties zijn zelfs veel minder wenselijk vanuit de bedrijfscontinuïteit en diverse wet- en regelgeving. Het opnieuw samenvoegen van het bedrijf met de afgesplitste bedrijfswoning heeft prioriteit boven het toevoegen van een extra woning.
Schuilhutten
Er geldt binnen de gemeente Cranendonck een beleidsregel schuilhutten sinds 2015, die zich richt op het bieden van mogelijkheden voor het oprichten van schuilhutten.
Natuurgrenspark De Groote Heide ligt ten zuiden van Eindhoven aan weerszijden van de Nederlands-Belgische grens en omvat een groot gebied van circa 725 km² gaat.
Met de gebiedsontwikkelingsvisie voor Natuurgrenspark De Groote Heide wordt beoogd de recreatie en het toerisme in en bij de natuur in het Groote Heidegebied te bevorderen. Duidelijk is naar voren gekomen in de visie, dat een recreatieve ontwikkeling zorgvuldig moet worden ingepast en dat deze niet ten koste mag gaan van de natuurambities. Beter nog zou zijn als dergelijke ontwikkelingen kunnen samengaan: toename van beleving in combinatie met robuustere natuur.
Natuurontwikkeling, met de waterstructuren als identiteitsdragers, biedt kansen voor recreatieve ontwikkelingen. Voor het deelgebied de Aa's (Buulder Aa, Strijper Aa, Groote Aa, Sterkselse Aa) met zijn waterstructuur staat het doorontwikkelen met een sterk accent op de combinatie natuurontwikkeling en recreatie op het netvlies.
Het idee bij de ontwikkeling van het gebied is letterlijk een recreatief rondje te kunnen maken, waarbij alle kwaliteiten aan elkaar worden geregen. Daarmee vormt het gebied een belangrijke schakel in de beleving van De Groote Heide als geheel. Naast het opzetten van een recreatieve route leent het landschap zich hier goed voor nieuwe vormen van kleinschalige landbouw, die in samenhang met de landgoederen kunnen bijdragen aan de eigenheid. De Aa’s zorgen voor oriëntatie in het gebied, waarbij vooral de Aa's kunnen fungeren als landschappelijke verbinding tussen de Strabrechtse Heide en Leenderbos/ Groote Heide en zich ook goed kunnen lenen voor natuurontwikkeling langs de oevers.
Het gebied rondom de Aa’s heeft bovendien een grote cultuurhistorische waarde, wat zichtbaar is in de aanwezigheid van oude kastelen, landgoederen en oude boerenerven. Deze kwaliteiten zijn de opmaat voor het creëren van meer landschappelijke samenhang.
Afbeelding 4.12: visiekaart voor de Aa's in Natuurgrenspark De Groote Heide
Een aangename manier om een landschap te verkennen is om een bezoek te starten bij een zogenaamde natuurpoort. Binnen het Natuurgrenspark zijn een aantal van dergelijke poorten al gerealiseerd. Bij een natuurpoort zijn een aantal functies samengebracht. Kansen zijn er om elke poort een unieke uitstraling te geven met een bijbehorende aantrekkelijkheid, zodanig dat dit hele mooie plekken zijn waar je makkelijk een paar uur kunt verblijven.
In het gebied van de Aa’s ligt het voor de hand dat de cultuurhistorie ook wordt benut voor het realiseren van een natuurpoort met horeca. Het kasteel Cranendonck en directe omgeving leent zich hier goed voor. Daarbij dient de (ruimtelijke) kwaliteit versterkt te worden door de verschillende programma’s (verblijf, parkeren, voorzieningen) goed op elkaar af te stemmen om recreanten te kunnen laten recreëren.
Natuur en landschap zijn belangrijke kwaliteiten van het buitengebied. Natuur en landschap zijn dragende functies die bijdragen aan het woon-, werk- en leefklimaat van de gemeente. Daarnaast vormen de bestaande natuurlijke en landschappelijk elementen het raamwerk waarbinnen andere functies een plaats kunnen krijgen.
Natuur
Niet alleen binnen het werkingsgebied 'Natuur' is ruimte voor natuurgebieden. Binnen deelgebieden is de aanleg van nieuwe natuur- en landschapselementen zonder meer toegestaan. Bepaalde gebieden zijn echter dermate gevoelig of waardevol dat deze een zware planologische bescherming moeten hebben. Ontwikkelingen zijn binnen deze gebieden niet toegestaan, tenzij deze ontwikkelingen een bijdrage leveren aan het behoud en versterking van de natuur.
Er zijn echter ook gebieden met ruimte voor zowel natuur als voor agrarische activiteiten (landbouw). Agrarisch natuurbeheer kan daar bijvoorbeeld plaatsvinden. Voor zover gronden door de provincie zijn aangewezen als Natuur Netwerk Brabant of 'een ecologische verbindingszone/herstel watersystemen' worden de aanwezige waarden beschermd en worden regels opgenomen om er voor te zorgen dat de realisering en afronding van het NNB en de ecologische verbindingszone niet wordt belemmerd.
Nieuwe natuur
De aanleg van nieuwe natuur is in het werkingsgebied 'Natuur' rechtstreeks toegestaan. Voor delen van het Natuur Netwerk Brabant die nog niet zijn gerealiseerd, kan de gemeente ook de functie natuur toekennen en daarmee de bescherming van de gerealiseerde natuurwaarden veiligstellen.
Landschapselementen
In Cranendonck is landschappelijke inrichting een toegestane functie in het plangebeid. Het landschap bestaat immers ook uit alle (fysieke) elementen die in een omgeving aanwezig zijn. Of juist ontbreken. Zo bepalen bebouwing en door de mens aangelegde laanstructuren mede het landschap. Het landschap is dus niet alleen erfbeplanting en groensingels. Om deze reden zal 'landschap' niet op zich aangeduid worden. De landschappelijke elementen die als bijzonder waardevol worden beschouwd worden wel bestemd ter bescherming en in stand houding ervan. Hiervoor wordt de gebeidsaanduiding 'overige zone - cultuurhistorisch landschap' en 'overige zone - cultuurhistorische lanen en brink' en de functie 'waardevolle boom' toegepast.
Het landschap zal met name tot ontwikkeling komen bij het toepassen van de diverse bevoegdheden binnen het plan. In alle gevallen zal er ten minste een landschappelijk inrichtingsplan onderdeel uitmaken van die ontwikkeling. Deze is afgestemd op het betreffende landschap. In voorkomend geval kan de gemeente voor nieuwe landschapselementen de functie groen opnemen.
Andere waardevolle elementen
In het landschap komen ook andere waardevolle elementen voor die het landschap mede bepalen. Het gaat dan om (onverharde) wegen, aardkundige kenmerken of elementen en oude akkers. Het betreft zowel cultuurhistorisch, als aardkundige waardevolle elementen. Deze waardevolle elementen hebben in het plan een beschermende regeling gekregen.
Rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten genieten bescherming vanuit de Erfgoedwet en de gemeentelijke erfgoedverordening. Dat is echter niet het geval voor de overige karakteristieke en waardevolle panden. Om deze kwaliteit te waarborgen als onderdeel van de karakteristiek van het landelijk gebied kan ervoor gekozen worden om alle karakteristieke panden/objecten op te nemen in het plan. Aan deze waardevolle elementen kunnen dan nadere regels worden verbonden, waarbij het kan gaan om bindende regels in de vorm van een beperking van het gebruik (bijvoorbeeld niet zonder meer te verharden of te slopen) en regels die het behoud van de waarden moeten ondersteunen (bijvoorbeeld woningsplitsing).
Grote oppervlaktewateren
In het plangebied komen geen grote oppervlaktewateren voor. Kleinere oppervlaktewateren zijn opgenomen in het werkingsgebied 'Natuur' en agrarisch gebruik.
Waterlopen
In het Chw-bestemmingsplan worden belangrijke waterlopen ook met een vlak aangeduid. Het uitgangspunt is dat de gronden die voor waterlopen in gebruik zijn en die in eigendom en beheer van het waterschap en/of de gemeente zijn, de gebiedsaanduiding 'overige zone - waterloop' krijgen. De aanwezige feitelijke waterlopen worden in de volle breedte van de waterloop, inclusief oevers opgenomen. Hiermee wordt de bescherming van waterlopen verhoogd, maar ook de mogelijkheid om met de inrichting van de waterloop te spelen en de ecologische, natuurlijke en waterhuishoudkundige waarde te versterken.
Het is niet de bedoeling om de obstakelvrije keurzone van 5 meter langs een waterloop een waterfunctie toe te kennen. Dat is aan het waterschap. Voor de gemeente is niet te bepalen aan welke zijde van een willekeurige waterloop deze keurzone gehandhaafd moet zijn of worden. Daarnaast kan deze zone ook van zijde en breedte variëren. Het toekennen van een waterfunctie is planologische niet te handhaven. Nieuwe waterlopen zijn in alle gebieden zonder verder procedures toegestaan (voor nieuwe waterlopen gelden overigens wel de regels uit de Keur van het waterschap).
Het landschapbeleidsplan richt zich op het gehele buitengebied van Cranendonck. Het landschapbeleidsplan vormt de visie en het basisbeleid voor de indeling, structuur en uitstraling van het landschap van Cranendonck. Per landschapstype worden de visie en het beleid beschreven:
Bos- en natuurgebieden
Cranendonck kent veel bos en natuurgebieden waaronder ook een aantal Natura-2000 gebieden. Ieder gebied is zeer uniek en vraagt om een eigen aanpak. Belangrijk hierin is dat de structuur en het eigen karakter vastgehouden wordt en waar nodig versterkt.
Oude bouwlanden
De oude bouwlanden liggen met name geconcentreerd rond de kernen. De bouwlanden zijn herkenbaar door blokvormige verkaveling en een bochtige wegenstructuur. Binnen deze oude bouwlanden liggen nog een aantal bolle akkers, die zoveel mogelijk beschermd dienen te worden. Door de ruilverkaveling zijn de karakteristieken van de oude bouwlanden verdwenen en moet zoveel mogelijk worden teruggebracht.
Beekdalen
In het buitengebied liggen enkele opvallende beekdalen. Rondom de beken komt vaak begeleidende beplanting voor in de vorm van landschapselementen of broekbos. Per beekdal zal bekeken moeten worden of deze voldoet of dat deze versterkt dient te worden door bijvoorbeeld meandering terug te brengen.
Linten met laanbeplanting
Cranendonck kent veel lint met laanbeplanting. Deze linten hebben historische waarden en een structuurfunctie. Het is belangrijk deze linten vast te leggen en waar nodig te versterken. Deze relevanyte lanen zijn aangewezen als 'overige zone - cultuurhistorische lanen en brink'.
Het archeologisch erfgoed is in principe onzichtbaar en is daardoor ook zeer kwetsbaar voor (ruimtelijke) ontwikkelingen die met bodemingrepen gepaard gaan. Archeologische waarden zijn niet vervangbaar en ook vrijwel niet te compenseren. Hoogstens te conserveren. Conserveren is ook het primaire uitgangspunt als het om archeologische waarden gaat. Om deze reden worden voor die waarden ook beschermende maatregelen genomen. De gemeentelijke Archeologische waardenkaart wordt één-op-één overgenomen in het Chw-plan.
Het invoegen van een activiteiten in een gebied met de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van de Baronie van Cranendonck vraagt om gevoeligheid en respect voor het bestaande. Belangrijk is dat het plan landschappelijk, stedenbouwkundig en architectonisch zodanig op bestaande waarden reageert en voortbouwt, dat het nieuwe als een logische en passende volgende ontwikkeling in het cultuurhistorisch gelaagde landschap kan worden ervaren. Bestaande waarden zijn daarbij richtinggevende kaders, die niet mogen worden overruled, maar ook bronnen van inspiratie. Bijzondere aandacht vergt de uitwerking van op het karakter van het historische landschap en de genius loci, namelijk de kasteellocatie als locatie voor ontwikkeling.
Historische lanenstructuur
Het gebied kent meerdere historische lanen. De Van Schoonvorstlaan, de Van Sevenbornlaan en de Van Hornelaan komen reeds voor op de oudste kaarten van het gebied. De lanen zijn niet alleen belangrijk als historische structuren, zij zijn als kader ook vormend geweest voor het latere cultuurlandschap. De Van Schoonvorstlaan doorsnijdt het cultuurlandschap met aan beide zijden agrarische gronden. Tussen het westelijk en oostelijk aansluitende landschap bestaan weliswaar subtiele verschillen, maar oppervlakkig beschouwd zijn zij gelijk. Deze karakteristiek is waardevol.
Cultuurhistorie
Nieuwe ontwikkelingen in het gebied moeten worden ingebed in een cultuurlandschap dat vanaf de dertiende eeuw vanuit kasteel Cranendonck is ontwikkeld. Ondanks het feit dat het kasteel reeds lang geleden verloren is gegaan en het cultuurlandschap inmiddels ook vanuit andere impulsen, zoals ruilverkaveling, is gevormd, kent het plangebied nog samenhangende getuigen van de oorspronkelijke gebiedsontwikkeling. Daartoe behoren de meanderende Buulder Aa, sporen van de voormalige pachthoeves en de historische wegenstructuur in de vorm van de Van Schoonvorstlaan, de Van Sevenbornlaan en de Van Hornelaan. Het vroegere gemeentehuis Cranendonck 1 vertegenwoordigt de hoofdhoeve die op deze plek bij het kasteel stond, en is tevens het hart van de huidige bebouwingskern bij de brink van Cranendonck.
Een verantwoorde inbedding in dit gevoelige gebied vergt dat de omgeving bij een ruimtelijke ontwikkeling nadrukkelijk in de opgave wordt betrokken. Belangrijk is dat het ontwikkelingen landschappelijk, stedenbouwkundig en architectonisch zodanig op bestaande cultuurhistorische en cultuurlandschappelijke waarden reageren, dat op deze geen inbreuk wordt gedaan en dat het nieuwe als een logische en passende volgende ontwikkeling in het cultuurhistorisch gelaagde landschap kan worden ervaren. Bestaande cultuurhistorische en cultuurlandschappelijke waarden zijn daarbij zowel richtinggevende kaders als bronnen van inspiratie.
Genius loci
Bijzondere aandacht verdient de relatie van een ontwikkeling tot de genius loci van het gebied, namelijk de kasteellocatie. Deze bestaat uit het voormalige gemeentehuis, dat gebouwd is op de plek van de Cranendonckse Hoef, de kasteelvisualisatie en de landschapstuin tussen beide. De kasteellocatie mag niet onbedoeld worden weggedrukt. Daarom moet een ontwikkeling in het gebied zodanig worden opgezet dat de kasteellocatie ervaarbaar blijft.
Gebiedskarakteristieken
Een belangrijke gebiedskarakteristiek is dat de bebouwingskern rond het vroegere gemeentehuis in het open landschap ligt, los van Soerendonk. Dit betekent, dat de huidige kasteellocatie en nieuwe ontwikkelingen in de directe nabijheid, omgeven zullen blijven door cultuurlandschap en dus op afstand van Soerendonk zullen blijven.
Historische lanenstructuur
Het gebied kent meerdere historische lanen. De Van Schoonvorstlaan, de Van Sevenbornlaan en de Van Hornelaan komen reeds voor op de oudste kaarten van het gebied. De lanen zijn niet alleen belangrijk als historische structuren, zij zijn als kader ook vormend geweest voor het latere cultuurlandschap.
De Van Schoonvorstlaan doorsnijdt het cultuurlandschap met aan beide zijden agrarische gronden. Tussen het westelijk en oostelijk aansluitende landschap bestaan weliswaar subtiele verschillen, maar oppervlakkig beschouwd zijn zij gelijk. Deze karakteristiek is waardevol. De continuïteit van het landschap aan weerszijden van de historische lanen dient gewaarborgd te blijven.
In deze toelichting wordt op het aspect archeologie en cultuurhistorie nader ingegaan in paragraaf 5.2.
Het gemeentelijke welstandsbeleid is vastgelegd in de 'Welstandnota gemeente Cranendonck' (2008). Deze gaat uit van verschillende toetsingsniveau 's afhankelijk van de aanwezigheid van monumenten, cultuurhistorisch belangrijke locaties en beeldkwaliteitsplannen.
Uitgangspunt van de nieuwe regeling is dat welstandstoezicht tot een minimum wordt beperkt. Er is in principe alleen nog maar sprake van welstandstoezicht bij bouwplannen in twee niveau's. Voor de betreffende methodiek is gekozen om te voorkomen dat naast het te beschermen gebouw een gebouw kan worden gerealiseerd zonder dat hier de relatie met het naastliggende perceel op welstand is onderzocht. Dat is niet wenselijk. Uitgegaan wordt van:
Niveau 1 : Voor dit niveau zijn die gebieden en monumenten aangewezen die van cruciale betekenis zijn voor het totaalbeeld van de kernen en het landschap. Verder is niveau 1 toegekend aan gebieden met een hoge cultuurhistorische, architectonische of stedenbouwkundige waarde, zoals het gebied rondom kasteel Cranendonck.
Niveau 2 : Binnen dit niveau vallen die percelen die gelegen zijn direct naast of achter een gebouw vallend onder niveau 1.
Nieuwe ontwikkelingen dienen aan de gestelde randvoorwaarden in het van toepassing zijnde welstandsniveau te voldoen.
Naast de direct aan de welstandtoets onderhevige bouwplannen, kent het nieuwe systeem dus ook de bkp's. In deze plannen, die veelal gerelateerd zijn aan het bestemmingsplan wordt een toets uitgevoerd omtrent de ruimtelijke inrichting van een concreet gebied. Deze toets vindt op ambtelijk niveau plaats terwijl de welstandstoets door de (externe) welstandscommissie plaatsvindt.
Om de niveaus in de praktijk kunnen toepassen is het noodzakelijk de welstandsniveaus te koppelen aan de beoordelingsaspecten. In een tabel zijn deze elementen afgezet tegen de welstandsniveaus. Hieruit valt af te leiden welke aspecten bij welk niveau streng, kritisch, licht of in het geheel niet getoetst worden aan de vermelde beoordelingsaspecten.
Beoordeling
Vanuit de optiek van het welstandsbeleid valt een gedeelte van het plangebied binnen toetsingsniveau 1 en een gedeelte binnen toetsingsniveau 2.
Op 4 februari 2020 heeft de gemeenteraad van Cranendonck de ‘Kwaliteitsrichtlijn Cranendonck e.o. - Soerendonk’ als beeldkwaliteitplan (BKP) voor het gehele projectgebied van de Baronie van Cranendonck vastgesteld. Dit als onderdeel van het geldende welstandbeleid van de gemeente.
Een BKP doorloopt een eigen procedure, naast de procedure voor het bestemmingsplan waar het BKP betrekking op heeft. Het BKP wordt na vaststelling onderdeel van de welstandsnota van de gemeente Cranendonck.
Door vaststelling van de ruimtelijke kwaliteitsrichtlijnen voor Cranendonck en omgeving als beeldkwaliteitsplan is er voor het gehele gebied eveneens sprake van een projectgebied en daarmee van ambtelijke toetsing. Om de gewilde eenheid in ruimtelijke kwaliteit te borgen zullen daarom ruimtelijke vraagstukken een gezamenlijke behandeling krijgen.
Advisering over het volledige projectgebied vindt plaats door de welstandscommissie, in samenspraak met een gemeentelijk stedenbouwkundig adviseur op basis van voorliggende kwaliteitsrichtlijn. Bij deze advisering betrekt de gemeentelijk adviseur onder meer, de monumentencommissie ende direct omwonenden.
De Wet op de Openlucht Recreatie (WOR) is op 1 januari 2008 ingetrokken. Dit betekent dat een aantal zaken dat in deze wet was geregeld sindsdien door gemeenten zelf moet worden geregeld. Veel zaken die in het verleden door de WOR werden geregeld zijn inmiddels in andere wetgeving geregeld. De rest wordt in de Algemeen Plaatselijke Verordening (APV) of in bestemmingsplannen vastgelegd.
Met de Nota toerisme en recreatie wil de gemeente Cranendonck zich als recreatieve gemeente profileren heeft daarvoor lokaal beleid geformuleerd voor verblijfsrecreatieve mogelijkheden om het toeristische product in de gemeente te structureren en te versterken.
Er is in de gemeente Cranendonck een grote vraag naar kampeerlocaties met rust en in een groene omgeving. Deze moeten dicht bij natuurgebieden gelegen zijn, waar kan worden gewandeld en gefietst. De vraag is mede ingegeven door de vergrijzing. Deze groep recreanten wil, naast de eerst genoemde zaken, ook luxe. Men wil niet meer afzien of behelpen. De camping moet dan ook van alle gemakken zijn voorzien. Denk hierbij aan nette sanitaire voorzieningen en de mogelijkheid tot het legen van een chemisch toilet. Vertaald in het ruimtelijke beleid betekent dit dat kleine campings met grote plaatsen gewenst zijn, gelegen nabij natuurgebieden, en dat er meer pensions en bed & breakfasts zijn gewenst. Binnen de bebouwde kommen worden geen nieuwe kleinschalige kampeerterreinen toegestaan. In de randzone tussen de bebouwde kom en het buitengebied zijn kleinschalige kampeerterreinen wel mogelijk. Onder randzone wordt verstaan de percelen die direct grenzen aan het buitengebied. Uitsluitend na een nadere afweging zijn kleinschalige kampeerterreinen in de randzone toegestaan. Het is niet gewenst om buiten een kampeerterrein te overnachten. Dit is in de APV reeds verboden.
Vanuit dit perspectief worden alle bestaande en bestemde voorzieningen op dit gebied gerespecteerd en vastgelegd. Daarbij gelde de volgende aspecten:
Kleinschalige verblijfsrecreatie
Naast de grotere verblijfsrecreatieve voorzieningen is er ook sprake van bestaande kleinschalige verblijfsrecreatie. Het gaat dan om het kamperen bij de boer, solitaire recreatiewoningen bij een andere functie en kampeerboerderijen. Zodra de recreatieve functie geen nevenactiviteit meer is, moet deze aangemerkt worden als verblijfsrecreatie. Kleinschalige activiteiten zijn dus altijd een extra functie bij een andere hoofdfunctie.
Cranendonck wil niet te veel reguleren. Het 'ja, mits…' principe is uitgangspunt, zolang er sprake is van ondergeschikte activiteiten of een nevenactiviteit. De voorwaarden voor de ontwikkeling van deze activiteiten met een afwijking zal met name gericht zijn op natuur, landschap en gevolgen voor de omgeving. De regels voorzien dus in principe in een verbod, maar met een afwijking kan daarvan worden afgeweken door het college.
Bed & Breakfast
Bed & Breakfast accommodaties (verder B&B) worden toegestaan. Hiervoor is een generiek beleid geformuleerd dat is opgenomen. Gebruik wordt toegestaan mits (blijvend) wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld. In de praktijk komen en gaan dergelijke faciliteiten vrij snel. De impact op de omgeving is vaak vrij beperkt. Een zware planologische procedure staat dan niet meer in verhouding tot de ingreep. Hiermee worden de (bestaande) locaties ook niet van een aanduiding voorzien. Hieronder in het kort de belangrijkste voorwaarden die gelden:
Dagrecreatief medegebruik
In het plan wordt voldoende ruimte opgenomen voor rechtstreekse mogelijkheden voor kleinschalige voorzieningen, zoals picknick tafels, bewegwijzering en het aanleggen van nieuwe routestructuren. Het verharden van zandpaden wordt in principe uitgesloten.
Nieuwe recreatieve ontwikkelingen
Voor nieuwe recreatieve voorzieningen wordt een bepaalde ontwikkelingsruimte geboden. Dit wordt in de regels en het kaartmateriaal (de verbeelding) opgenomen. De visie op het plangebied is hiervoor mede bepalend. De ontwikkeling moet bijdragen aan de versterking van het toeristisch recreatieve product van de gemeente en omgeving.
Er is een horecanotitie opgesteld mat als doel het ontwikkelen van een visie op het verschijnsel ondersteunende horeca (paracommerciële horeca) en onder welke voorwaarden deze vorm van horeca toelaatbaar is. Het gaat om horeca bij detailhandel en bij de functies bijzondere en recreatieve doeleinden.
Paracommerciële horeca
Paracommerciële horeca is ondergeschikte horeca bij hoofdactiviteiten van recreatieve, sportieve,
sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard. Het betreft geen zelfstandige horecabedrijven.
Ondersteunende horeca
Ondersteunende horeca omvat het als nevenactiviteit verkopen van dranken en spijzen voor consumptie ter plaatse, in een openbaar toegankelijk commercieel bedrijf dat geen hoofdbestemming horeca heeft. Het gaat daarbij om hoofdactiviteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levenbeschouwelijke of godsdienstige aard.
Ondersteunende horeca onderscheidt zich van andere horeca doordat het niet wordt beschouwd als zelfstandige horeca. Aangezien het bij ondersteunende horeca gaat om een aanvullende voorziening, wordt deze horeca niet op de verbeelding van bestemmingsplannen opgenomen. Op basis van de beleidsnotitie kan ondanks het ontbreken van een directe horecabestemming zonodig toch een horeca-exploitatie-vergunning worden afgegeven. Indien het geldende bestemmingsplan meer ruimte voor ondersteunende horeca biedt, dan is het bestemmingsplan leidend. De voorwaarden voor het toestaan van ondersteunende horeca zijn:
Bij afwijking van één of meer van deze criteria is sprake van reguliere horeca en wordt dat functioneel ook vastgelegd.
Voor het gemeentelijke beleid ten aanzien van afvoer en verwerking hemelwater is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het landelijke beleid en het beleid van het waterschap. Het gemeentelijke beleid is erop gericht de kansen voor ontvlechting van hemelwater en afvalwater in de toekomst zoveel als mogelijk aan te grijpen.
De Gemeente Cranendonck streeft naar een scheiding tussen schoon hemelwater aan de ene kant en (mogelijk) vervuild regenwater en afvalwater aan de andere kant. Een verdere scheiding tussen (mogelijk) vervuild regenwater en afvalwater op langere termijn verdient de voorkeur.
De gemeente zoekt voor de hemelwaterzorgplicht aansluiting bij het vigerende landelijke beleid dat is verwoord in een zevental stappen, de zogenaamde voorkeursvolgorde en het regionale beleid zoals door waterschap de Dommel is verwoord. In de landelijke voorkeursvolgorde is afvalwater gedefinieerd als: al het water waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen, dus afvalwater en hemelwater. Hierbij wordt de volgende voorkeursvolgorde gehanteerd:
De gemeente Cranendonck heeft de nota ‘Hemelwaterzorgplicht en grondwaterzorgplicht, uitwerking Cranendonck’ (mei 2015) opgesteld. Deze nota gaat in op de watertoetsprocedure die moet worden doorlopen bij het maken of wijzigen van een bestemmingsplan. De nota is afgestemd met Waterschap De Dommel, die formeel verantwoordelijk is voor het uitvoeren van de toetsing.
De gemeente is wettelijk verplicht te zorgen voor een doelmatige inzameling en afvoer van afvalwater van huishoudens en bedrijven. In de gemeentelijke nota is ook het hemelwaterbeleid op hoofdlijnen vastgelegd. Het gemeentelijk beleid sluit aan bij het beleid dat landelijk is ingezet, waarbij schoon hemelwater - mits doelmatig - niet meer wordt vermengd met afvalwater. Indien een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld of een bestaand plan wordt gewijzigd, moet voor het betreffende gebied de watertoets worden doorlopen. Ontwikkelingen dienen te voldoen aan de eisen van het waterschap. In de waterparagraaf wordt beschreven hoe het aspect water een plaats krijgt in het bestemmingsplan (en dus in de ruimtelijke ontwikkeling). De basisprincipes zijn:
Gescheiden houden van vuil afvalwater en schoon hemelwater
Het streefbeeld is het afvoeren van vuil water via de riolering en het binnen het plangebied verwerken van schoon hemelwater. Afhankelijk van de omstandigheden ter plaatse kan een compromis worden gesloten, waarbij de minimale inzet (in bestaand bebouwd gebied) is om het vuile en het schone water gescheiden aan te bieden op het (reeds aanwezige) gemengde rioolstelsel. Te denken valt aan locaties waar de ondergrond niet geschikt is voor infiltratie. Het waterschap en de gemeente gaan niet akkoord met de aanleg van nieuwe gemengde rioolstelsels.
Doorlopen afwegingsstappen: hergebruiken > infiltreren > bergen > afvoeren
In aansluiting op het landelijke beleid hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe kan worden omgegaan met het schone hemelwater. Hierbij worden de afwegingsstappen hergebruik – infiltratie – berging (buffering) – afvoer doorlopen. Hergebruik van hemelwater wordt voornamelijk overwogen bij grootschalige voorzieningen als scholen en kantoorgebouwen. Voor particuliere woningen wordt dit niet gestimuleerd.
Hydrologisch neutraal bouwen
Nieuwe ontwikkelingen dienen te voldoen aan het principe van hydrologisch neutraal bouwen, waarbij de hydrologische situatie minimaal gelijk moet blijven aan de uitgangssituatie. De natuurlijke GHG (Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand) mag niet worden verlaagd. Bij de transformatie van landelijk naar bebouwd gebied mag de oorspronkelijke landelijke afvoer in de normale situatie niet worden overschreden. Het gemeentelijk beleid sluit hierop aan, waarbij het beleid voor met name renovaties van gebouwen is aangescherpt. Ook bij deze situaties dient hemelwater zoveel mogelijk lokaal te worden verwerkt.
Water als kans
'Water' wordt vaak benaderd als een probleem ('er moet ook ruimte voor water gecreëerd worden en vierkante meters zijn duur'). Dat is jammer, want 'water' kan ook meerwaarde geven aan het plan, bijvoorbeeld door gebruik te maken van de belevingswaarde van water. Zo is 'wonen aan het water' erg gewild. Een mooie waterpartij met bijbehorend groen wordt door veel inwoners gewaardeerd.
Meervoudig gebruik
Bij de inrichting van een plangebied kan dezelfde ruimte worden benut voor twee of meer doeleinden. Een verlaagd grasveld met speeltoestellen kan bijvoorbeeld in natte periodes worden gebruikt voor de berging en infiltratie van water.
Voorkomen van vervuiling
Bij de inrichting, het bebouwen en het beheer van gebieden wordt het milieu belast. Vanuit zijn wettelijke taak ten aanzien van het waterkwaliteitsbeheer streeft het waterschap ernaar om nieuwe bronnen van verontreiniging zoveel mogelijk te voorkomen. Dit aspect dient in het kader van de watertoets te worden meegenomen als randvoorwaarde. Bij de nieuwbouw van woningen dient het gebruik van uitloogbare bouwmaterialen te worden vermeden om vervuiling van afstromend hemelwater te voorkomen.
GVVP
De gemeente Cranendonck heeft een Gementelijk Verkeer- en Vervoersplan (GVVP) dat op 7 maart 2017 is vastgesteld door de gemeenteraad. Het plan fungeert als toetsingskader voor alle verkeers- en vervoersvraagstukken in de gemeente. Het is geen statisch plan maar een dynamisch afwegingskader waarbinnen de verschillende onderdelen van het gemeentelijk verkeers- en vervoersbeleid in onderlinge samenhang kunnen worden ontwikkeld of geactualiseerd, bijvoorbeeld in de vorm van deelstudies.
De beleidsvisie geeft de gemeentelijke visie op de aspecten:
De gemeentelijke ambities op het gebied van verkeer en vervoer zijn uitgewerkt in een uitvoeringsprogramma, dat peridiek wordt geactualiseerd.
Ontwikkelingen in het plangebied
De Van Schoonvorstlaan en Van Sevenbornlaan worden zo veel mogelijk autoluw ingericht, in ieder geval zal het autoverkeer geremd worden en zal vrachtverkeer geweerd gaan worden (behoudens leveranciers en bestemmingsverkeer).
Bij de gebiedsinrichting ten aanzien van infrstructuur ligt de nadruk op wandelen en fietsen, de auto is te gast.
Parkeernormering
Op dit moment is het gemeentelijk parkeerbeleid opgenomen in het GVVP 2016. In paragraaf 3.3 van het GVVP is beschreven hoe wordt getoetst of bij nieuwe ontwikkelingen in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Daarvoor wordt gebruikgemaakt van de (gemiddelde) kencijfers van het CROW, zijnde op maat gesneden parkeernormeringen.
Ontwikkelingen in het plangebied
Het uitgangspunt voor de Natuurpoort was en is het parkeren zo veel mogelijk op afstand, daat wil zeggen aan de randen van het plangebied plaatsvinden. Met name de noordelijke P-plaats aan de Molenheide is hiervoor bedoeld en zal hiervoor ingericht moeten worden. Deze parkeerplaats moet dus voldoende groot zijn, waarbij ook rekening wordt gehouden met de stalling van auto's met fietsendragers (voor ATB-ers die vanaf hier de routes gaan starten) en ook ruimte voor stalling van auto's met paardentrailers (Natuurpoort als startpunt voor ruiterroute). Qua omvang dient hiermee rekening te worden gehouden alsmede met recreanten (wandelaars, fietsers) die op de Baronie af komen als startpunt, maar niet per se de horeca zullen gaan bezoeken. Zij komen vooral voor de beleving van het gebied en minder voor de specifieke voorzieningen.
Voorzien zal tevens worden in (voldoende) oplaadpunten voor elektrische auto's, zeker op de noordelijke P-plaats maar ook op de zuidelijke P-plaatsen in de nabijheid van het kinderdagverblijf / hotel. Ook een 'stelplaats' voor paarden/ruiters dient gerealiseerd te worden. Dit kan in de vorm van een reling/hek met een groene inrichting, waar het paard aan vastgemaakt kan worden eventueel met een waterbak, picknick-bankjes. Tevens zal rekening gehouden worden met koetsjes/aanspanningen, die de horeca zullen gaan bezoeken. Bij voorkeur dicht bij de horecavoorziening of op de bestaande zandstrook bij het kasteeltje (een overloopterrein voor circa 20 parkeerplaatsen).
De nieuw aan te leggen noordelijke P-plaats in de nabijheid van de Molenheide zou kunnen voorzien in circa 100 parkeerplaatsen inclusief elektrisch laden en ruimere parkeerplekken voor paardentrailers en auto's met fietsrekken. Vanaf de noordelijke P-plaats zal een (half) verhard wandelpad, voldoende breed en uitnodigend (eventueelt met beleving voor kinderen), komen die de P-plaats verbindt met de horecavoorziening in het centrale deel van het gebied. Dit pad zal in het landschap worden aangelegd buiten de bestaande infrastructuur.
Uitzondering voor het parkeren op afstand zijn:
De bestaande zuidelijke P-plaats in de nabijheid van het kinderdagverblijft beschikt over circa 34 parkeerplekken. Door herinrichting en optimalisering van deze locatie in sanhang met het hotel zal worden voorzien in de aanleg van circa 22 parkeerplaatsen voor het Kinderdagverblijf en circa 15 parkeerplaatsen in de buitenruimte van het hotel, met daarbij inbegrepen invalide parkeerplaatsen en elektrische oplaadpunten.
De afgesloten parkeerruimte ten zuiden van het Kinderdagverblijf biedt additionele parkeercapaciteit, circa 30 bestaande plekken exclusief uitbreidingsruimte. indien deze locatie in aanmerking komt voor woningbouw (ter compensatie van het afstoten van de voormalige beheerderswoning op het zwembadterrein), kan op tegenovergelegen agrarische perceel voorzien worden in de aanleg van een nieuw parkeerterrein (landschappelijk ingepast) met circa 50 parkeerplaatsen.
Bij de aanleg van voldoende de parkeervoorzieningen dient rekening gehouden te worden met piekmomenten voor het parkeren (vooral op zondag en in mindere mate zaterdag, tijdens evenementen en vakanties). Op doordeweekse dagen buiten vakantieperiodes zal de parkeerbehoefte een stuk minder zijn.
Beoordeling
In de planregels is een parkeerregeling opgenomen. De regeling bepaalt dat het bevoegd gezag bij het verlenen van een omgevingsvergunning (voor bouwen of voor strijdig gebruik) toetst of voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd overeenkomstig het gemeentelijk parkeerbeleid.
In de regels is gebruik gemaakt van een flexibele verwijzing: als het parkeerbeleid of de parkeernormering binnen de planperiode wijzigen, moet bij toetsing worden uitgegaan van het actuele beleid.
De bestaande overige infrastructuur zal conform de landelijke regels worden bestemd. Hiervoor worden de gegevens van de betreffende (leiding)beheerders gebruikt. De wettelijk bepaalde zoneringen rondom leidingen worden gerespecteerd door het opnemen van een functievlak en het stellen van regels hieraan. In diverse afwijkingsbepalingen is als voorwaarde opgenomen dat kwetsbare objecten binnen 10-6 risicocontour en beschermingszones niet zijn toegestaan.
De gemeente Cranendonck beschikt over de 'Duurzaamheidsnota Cranendonck (2015-2024) sinds mei 2015. Met de duurzaamheidsnota is invulling gegeven aan de wens van de gemeenteraad om het groeipad naar maatschappelijk verantwoord en duurzaam ondernemen vast te leggen. De locatiekeuze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in Cranendonck wordt al voor een groot deel bepaald door uitgangspunten die gerelateerd zijn aan duurzaamheid. Het gaat hierbij met name om aspecten zoals water-, groen- en milieukwaliteit. Zuinig ruimtegebruik is eveneens een uitgangspunt.
De nota gaat in op de visie, de strategie en het programma van de gemeente op het gebied van duurzaamheid. Daarbij gelden ambites, afspraken en maatregelendie op het plangebied van toepassing zijn, zoals:
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten en overige omgevingsaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van onderhavig Chw-plan.
Voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:
Vee
In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten planm.e.r.-plichtig zijn (de C-lijst). Dit is het geval bij de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op meer dan:
Bij een uitbreiding van de veestapel is de m.e.r.-beoordelingsplicht (of projectmer-plicht) gekoppeld aan de omgevingsvergunningaanvraag. Het ruimtelijk plan zou daarmee kaderstellend kunnen zijn voor m.e.r.-(beoordelings)plichtige vervolgbesluiten. Een kaderstellend plan is planm.e.r.-plichtig.
Beoordeling
Gezien de visie van het gebied waar, met betrekking tot vee, ruimte wordt geboden aan natuurinclusieve boerderijen die vitaliteit, natuur en innovatie centraal hebben staan, wordt niet verwacht dat de veestapel zal groeien en c.q. een stikstofdepositie met nadelige effecten op de Natura 2000-gebieden.
Landinrichtingsproject en aanleg kampeerterreinen
Daarnaast is in de bijlage bij het Besluit mer opgenomen welke activiteiten m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). Hieronder vallen:
Voor deze categorieën is de m.e.r.-beoordelingsplicht gekoppeld aan het ruimtelijk plan en niet aan de omgevingsvergunningaanvraag. Boven de drempelwaarde is sprake van een formele m.e.r.-beoordeling en daaronder van een vormvrije (straks met de Omgevingswet komen die drempelwaarden te vervallen). Via deze categorieën is nooit sprake van een planm.e.r.-plicht maar alleen van een m.e.r.-beoordelingsplicht die al dan niet kan leiden tot een projectMER.
Beoordeling
De oppervlakte van het bestemmingsplan van de Baronie ligt ruim onder de 100 hectare. De initiatieven Buiten Slapen en Eco-lodges vullen beiden nog geen 3 hectare. Daarmee blijft de ontwikkeling onder de drempelwaarde en is dus alleen een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.
In artikel 7.2a Wm wordt het doorlopen van de m.e.r.-procedure gekoppeld aan een activiteit waarvoor op grond van artikel 2.8, eerste lid, van de Wet natuurbescherming een passende beoordeling moet worden gemaakt. Een passende beoordeling hoeft niet opgesteld te worden wanneer op voorhand significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden kunnen worden uitgesloten.
Beoordeling
Geconcludeerd kan worden dat voor het opstellen van een plan-MER als bedoeld in artikel 7.2a Wm geen aanleiding bestaat. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied en ligt op enige afstand van de Natura-2000 gebieden Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux (circa 1,5 kilometer) en Weerter- en Budelerbergen & Ringselven (circa 2,2 kilometer). Een deel van het plangebied maakt deel uit van het NatuurNetwerk Nederland (NNN).
Vanwege de afstand tot de Natura 2000-gebieden leidt alleen stikstofdepositie tot mogelijke negatieve effecten op het natuurgebied. Een stikstofdepositieberekening zal moeten aantonen dat stikstof niet belemmerend is voor de bestemmingsplanprocedure én bij het verlenen van vergunningen.
Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot beschermde gebieden zijn er geen (directe of indirecte) negatieve effecten op de nabijgelegen NNB en Natura 2000-gebieden te verwachten.
Aangezien zo veel als mogelijk gebruikt wordt gemaakt van de bestaande bebouwing zullen tijdelijke effecten tijdens de aanlegfase van de planontwikkeling geen significante gevolgen hebben.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er géén verplichting is tot het opstellen van een m.e.r. of een m.e.r.-beoordeling voor deze ontwikkeling. Een vormvrije m.e.r. is voor deze ontwikkeling wel noodzakelijk.
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta (1992). De wet is een raamwet die regelt hoe Rijk, provincies en gemeenten bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De wet beoogt het culturele erfgoed (en vooral het archeologische erfgoed) te beschermen. Onder archeologisch erfgoed wordt verstaan: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden. De uitgangspunten van de wet zijn:
In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is aangegeven dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. Dit betekent dat de gemeente bevoegd gezag is. De gemeente Cranendonck heeft haar archeologisch beleid vastgelegd in het ‘Beleidsplan Archeologische Monumentenzorg, gemeente Cranendonck’ (29 mei 2012). Het Beleidsplan beschrijft hoe de gemeente als beheerder van het erfgoed, in de komende jaren met dit erfgoed zal omgaan. Het erfgoed vormt de basis van onze identiteit. Het doel is dan ook om de bestaande identiteit te versterken en voorwaarden te creëren om die identiteit uit te bouwen nu en in de toekomst. Daarmee is erfgoed tevens de basis van de ruimtelijke ontwikkeling en wordt duidelijk dat erfgoedonderdelen niet langer op zichzelf staan, maar onderdeel zijn van een groter geheel: de context.
Op basis van het beleidsplan worden in bestemmingsplannen voorwaarden gesteld aan omgevingsvergunningen met betrekking tot de activiteiten bouwen, aanleggen en slopen. Doel van het beleid is om archeologische waarden te beschermen, aangezien zij een bron van kennis van het verleden zijn.
De gemeente Cranendonck heeft een rijk en gevarieerd bodemarchief. Ondanks de omvangrijke erosie als gevolg van woningbouw en ontgrondingen, is er nog veel in de bodem bewaard. Cranendonck kent naast terreinen met een beschermde monumentenstatus ook een aantal terreinen met een vastgestelde archeologische waarde. Binnen het grondgebied van Cranendonck worden op de waarden- en verwachtingenkaart daarnaast vier archeologische verwachtingszones onderscheiden op grond van de beredeneerde dichtheid aan archeologische sporen en vondsten. Uitgangspunten van het beleid zijn:
Deze beeldvorming moet tevens toegankelijk zijn voor de inwoners/het publiek.
De bijbehorende beleidskaarten (archeologie respectievelijk cultuurhistorie) zijn afgeleid van de waarden- en verwachtingenkaarten, maar zijn qua kaartbeeld vereenvoudigd en geschematiseerd. De beleidskaarten worden vertaald op de verbeelding van het Chw-plan. Volgens de wettelijke verplichting wordt in bestemmingsplannen rekening gehouden met bekende en verwachte archeologische waarden.
Om tot een afgewogen beleid te komen zijn de archeologisch waardevolle gebieden in 7 categorieën verdeeld, waarvan de eerste die van de beschermde rijksmonumenten is. Voor werkzaamheden op deze plaatsen is altijd een vergunning krachtens de Erfgoedwet respectievelijk de Monumentenwet 1988 vereist. Voor de andere categorieën wordt in de planregels bij het bestemmingsplan een onderzoeksplicht vastgelegd, indien een omgevingsvergunning wordt aangevraagd. Of een onderzoeksplicht van toepassing is, verschilt per categorie. Per categorie zijn ondergrenzen voor de omvang en de diepte van de ingreep bepaald. Alleen voor de tweede categorie (na de rijksmonumenten), de gebieden van archeologische waarde, is voor de oppervlakte het wettelijk minimum van 100 m2 genomen. Projecten die over een groter oppervlak de bodem verstoren, zijn onderzoeksplichtig. De monumentenwet geeft geen minimum voor de verstoringsdiepte. Voor Cranendonck geldt over het algemeen geen onderzoeksplicht voor werkzaamheden die minder diep zijn dan 30 cm, of 50 cm in gebieden met een esdek of agrarische gebieden.
Afbeelding 5.1: uitsnede uit archeologische beleidskaart (bron:ODZOB)
Voor de andere categorieën zijn de grenzen verruimd (respectievelijk 250, 500 of 2.500 m2 oppervlakte, respectievelijk 30/50 cm diepte). Hierdoor zijn alleen de grotere projecten onderzoeksplichtig en geldt voor de meeste projecten geen onderzoeksplicht. Voor archeologie geldt de afweging dat in deze categorieën alleen grotere onderzoeken tot meerwaarde leiden. Kleinschaligere onderzoeken vormen een grote belasting voor alle betrokkenen en hebben buiten de gebieden van archeologische waarde weinig informatierendement. De dieptegrens van 30/50 centimeter is gekozen op basis van de gemiddelde diepteligging van archeologische waarden, zoals in de regio is aangetoond middels archeologisch onderzoek, in relatie tot het bestaande gebruik. Een grotere vrijstellingsdiepte zou het ongezien opofferen van mogelijke vindplaatsen betekenen. Voor het grootste deel van de gemeente geldt een algemene vrijstellingsdiepte van 30 dan wel 50 centimeter. Gebieden met een lage archeologische verwachting hebben een algehele vrijstelling, behalve voor bestemmingsplanwijzigingen met een oppervlak groter dan 2,5 hectare. Op de laatste categorie, de gebieden zonder archeologische verwachting, rusten geen planregels of beperkingen bij bodemingrepen.
Bij toevalsvondsten geldt uiteraard wel de meldingsplicht uit de Erfgoedwet respectievelijk de Monumentenwet 1988.
Beoordeling
De omgeving van het plangebied kenmerkt zich door de aanwezigheid van archeologische, waardevolle gebieden. Uit archeologisch onderzoek blijkt dat het overgroot deel van het plangebied een middelhoge tot hoge archeologische verwachting heeft. Indien hier een ontgraving plaatsvindt van meer dan 50 centimeter dient een aanvullend booronderzoek of proefsleuvenonderzoek plaats te vinden of archeologisch te laten begeleiden. In het middengedeelte van het plangebied geldt dit al voor een ontgraving van 30 cm-mv. Het bovenstaande is doorvertaald in de regels en op de verbeelding van het Chw-plan.
Kasteel ruïne
Rond 1250 is tussen Maarheeze en Soerendonk kasteel "Cranendonck" gebouwd, vernoemd naar de natuurlijke omstandigheden ter plaatse ('kraan' van kraanvogel en 'donk' van heuvel). Aan het begin van de vorige eeuw werden de bovengrondse delen van het kasteel verwijderd. In 1996 kwamen door proefboringen de fundamenten van het vroegere kasteel aan het licht. Een uitgebreider onderzoek bracht de contouren van het vroegere kasteel in kaart. In 2008 zijn deze contouren zichtbaar in het veld aangebracht. De locatie zelf in het Chw-plan aangeduid als 'specifieke vorm van waarde - archeologisch monument'. De bescherming ervan vindt plaats via de Erfgoedwet.
Afbeelding 5.2: foto van contouren kasteel in het veld
Het cultuurhistorisch erfgoed van Nederland bestaat uit monumentale panden, historische zichtlijnen, kenmerkende landschappen en waardevolle lijn- en/of vlakelementen. Het cultuurhistorisch erfgoed geeft een beeld van de geschiedenis van het landschap. Daarom is bescherming van deze elementen van belang. Om de cultuurhistorisch waardevolle elementen in beeld te brengen is de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) opgesteld.
De omgeving van het plangebied kenmerkt zich naast acheologische waarden ook door de aanwezigheid van cultuurhistorisch en landschappelijk waardevolle gebieden. Volgens de CHW, zoals weergegeven in de onderstaande figuur, is de planlocatie in een gebied met cultuurhistorisch waardevolle elementen gelegen.
Afbeelding 5.3: uitsnede uit cultuurhistorische waardenkaart (bron: ODZOB)
Monumenten
In het plangebied komen verschillende gemeentelijke monumenten voor. De monumenten zijn op de verbeelding aangeduid als ‘specifieke vorm van waarde – monument’. De aanduiding heeft –in combinatie met een verwijzing in de planregels naar de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening- een signalerende functie. Het doel hiervan is ervoor zorg te dragen dat de cultuurhistorische waarden in een vroeg stadium worden betrokken bij eventuele nieuwe planvorming.
Afbeelding 5.4: foto van het 't Kasteeltje - Cranendonck 1
Hieronder is een overzicht van monumenten binnen het plangebied opgenomen:
Tabel 5.1
Gemeentelijke monumenten | |
Cranendonck 1 | Landhuis ('t Kasteeltje) - 1899-1940 |
Cranendonck 2 | Woonhuis - circa 1930 |
Cranendonck 10 en 10a | Boerderij - circa 1880 |
Hoek Van Schoonvorstlaan/Molenheide | Mariabeeld - 1955 (Karel Lucker) |
Afbeelding 5.5: foto van het mariabeeld op de hoek Van Schoonvorstlaan/Molenheide
Aardkundig waardevolle gebieden
Dekzandruggen, stuifduinen en meanderende beeklopen zijn gezichtsbepalend voor het Brabants landschap. Om ze beter te kunnen behouden in het landschap heeft de provincie een ‘Aardkundig waardevolle gebiedenkaart Noord-Brabant’ gemaakt. Het doel van het beleid met betrekking tot aardkundige waarden is om de ontstaansgeschiedenis van het aardoppervlak zichtbaar, beleefbaar en begrijpelijk te houden. Om aardkundige waarden te beschermen zijn aardkundig waardevolle gebieden aangewezen.
De provincie wil deze onvervangbare gebieden behouden vanwege de ecologische en cultuurhistorische betekenis. Daarom zijn deze 42 gebieden van provinciale of nationale betekenis opgenomen in Structuurvisie ruimtelijke ordening en worden deze gebieden beschermd met regels in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Samen met andere overheden, aardwetenschappelijke organisaties en natuur- en milieuverenigingen werkt de provincie aan het behoud en beheer in deze gebieden.
De kaart geeft aan op welke gebieden de bestaande beleidsregels betrekking hebben. Zo kunnen gemeenten en waterschappen bijvoorbeeld bepalen met welke aardkundige waarden zij rekening moeten houden. Per aardkundig waardevol gebied is achter elke gebiedsbeschrijving een samenvattende werktabel opgenomen. Hierin staan de belangrijkste kenmerken en beschermingscriteria opgesomd, om bijvoorbeeld op te nemen in een bestemmingsplan.
Afbeelding 5.6: uitsnede uit aardkundige waardevolle gebiedenkaart (bron: provincie
Noord-Brabant)
Beoordeling
Zoals te zien in op bovenstaande afbeelding 5.6 is het plangebied niet in een aardkundig waardevol gebied gelegen. Het dichtstbijzijnde aardkundig waardevol gebied is gelegen op een afstand van ongeveer 2,65 kilometer.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de archeologische en cultuurhistorische (monumentale) waarden binnen het plangebied gerespecteerd en beschermd worden.
Milieuzonering is een ruimtelijk instrument voor het invullen en beheren van de ruimte, door het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding (voldoende afstand te behouden) tussen verschillende, vaak zich niet met elkaar verdragende, functies ter bescherming of vergroting van de leefkwaliteit. Door te zoneren kunnen milieuonderwerpen waaronder de aspecten geluid, gevaar, stof en geur indirect doorwerken in het bestemmingsplan. Zonering is vooral preventief van aard.
Op basis van milieuzonering wordt beoordeeld of bedrijven/inrichtingen (binnen het plangebied of daarbuiten) invloed hebben op het plangebied. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende functies (bedrijven/inrichtingen) en milieugevoelige functies (o.a. wonen). Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie verbonden aan bedrijven/inrichtingen, hoe groter de in acht te nemen afstand.
Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure "Bedrijven en Milieuzonering". Deze brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´ of een gemengd gebied. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen etcetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen dan andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.
Staat van bedrijfsactiviteiten
De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten, gewone lijst'. Deze staat is gebaseerd op bovengenoemde VNG - brochure. In deze staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met potentiële milieuemissies. Op grond van deze staat wordt een beleidsmatige selectie gemaakt van die bedrijfsactiviteiten die in het plangebied worden toegestaan. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI -codes) in deze staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen etcetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden. De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.
Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen dan andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Het betreft dan met name bedrijven of bedrijfsmatige activiteiten, die zijn genoemd in een 'Staat van bedrijfsactiviteiten, functiemenging'. In deze lijst voor functiemenging is gekozen voor een andere categorieaanduiding dan bij een gewone lijst. De lijst bestaat uit de categorieën A, B of C. De betekenis voor de toelaatbaarheid is als volgt:
Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:
Beoordeling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zal moeten worden onderzocht of er in of in de directe nabijheid bedrijven liggen die nadelige gevolgen voor de woningen binnen het plangebied met zich mee brengen. Tevens dient te worden bekeken of de realisatie van beoogde ontwikkelingen binnen het plangebied de rechten van de (omliggende) bedrijvigheid aantast.
Voor het beoordelen van de ruimtelijke inpasbaarheid van woningen en bedrijfsactiviteiten vormt de VNG handreiking Bedrijven en milieuzonering een goed uitgangspunt.
Daarbij dient voor bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten behorende tot milieucategorie 1 en 2 een richtafstand van 10-30 meter in acht genomen te worden en voor bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten behorende tot milieucategorie 3.1 een richtafstand van 50 meter.
Afbeelding 5.7: foto met overzicht bedrijfsmatige activiteiten in het plangebied en omgeving
In het plangebied zijn op dit moment geen milieubelastende bedrijven gesitueerd. De meest milieubelastende inrichting in de directe nabijheid van het plangebied betreft de rioolwater- zuiveringsinstallatie Soerendonk (milieucategorie 4.1 / 4.2 met een richtafstand van 200-300 meter).
Tabel 5.2
Locatie | Activiteit | Miliecategorie | Richtafstand | |
1 | Molenheide 33 | Agrarisch | 2 | 10-30 meter gelet op nabij gesitueerde bestaande woningen |
2 | Van Sevenbornlaan 3/5 | Agrarisch | 2 | 10-30 meter gelet op nabij gesitueerde bestaande woningen |
3 | Blake Beemd 4 | Agrarisch | 2 | 10-30 meter gelet op nabij gesitueerde bestaande woningen |
4 | Blake Beemd 6 | Agrarisch | 2/3.1 | 30 meter gelet op gesitueerde bestaande woningen |
5 | Blake Beemd 8 | Agrarisch | 2/3.1 | 30 meter gelet op gesitueerde bestaande woningen |
6 | Bospad 2 t/m 2b | Recreatie / manege | 3.1 | 50 meter |
7 | Perkstraat 1 | RWZI Soerendonk | 4.1/4.2 | 200-300 meter |
8 | Bedrijventerrein Molenheide | Bedrijven | 2 / 3.1 | 30 meter |
9 | Cranendonck 10/10A, 11 | Agrarisch planologisch bouwvlak | 2/3.1 | 10-30 meter tot bestaande woningen / niet actief in gebruik |
Bij het toestaan van nieuwe functies/activiteiten in het plangebied dient in voldoende mate rekening gehouden te worden met de bestaande woningen in het plangebied en directe omgeving. Het betreft dan met name de beoogde agrarische en overige activiteiten in de bestaande bouwing in de kern van de 'Baronie van Cranendonck', gesitueerd rondom de brink. Bij het toestaan van de toekomstige (bedrijfsmatige) activiteiten zal beoordeeld dienen te worden in hoeverre het woon- en leefklimaat in voldoende gewaarborgd blijft, bij het toestaan van de diverse activiteiten.
Omgekeerd mogen ook de bestaande bedrijven in en/of directe de omgeving van het plangebied niet onevenredig in hun bedrijfsactiviteiten geschaad worden door de voorgestane planontwikkelingen c.q. activiteiten in het plangebied.
Conclusie
Voor het plangebied gelden er vooralsnog géén beperkingen voor de beoogde planontwikkelingen en activiteiten in het plangebied, bezien vanuit het aspect milieuzonering.
Industriële geur
In en om het plangebied is géén zware industrie toegestaan c.q. aanwezig. Er zal dientengevolge ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.
Agrarische geur
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is op 1 januari 2007 in werking getreden en stelt de gemeente in staat de geursituatie te reguleren. Met geurnormen zijn de geuremissies uit stallen van intensieve veehouderijen en de geurbelasting naar de omgeving te sturen. Dit geldt ook voor andere afstanden voor melkveehouderijen en nertsenhouderijen. Vergunningaanvragen worden onder de Wgv beoordeeld aan de hand van de berekende geurbelasting (odour units) of vaste afstanden.
De emissiefactor per dier en het aantal dieren bepaalt de emissie van geurstoffen van het bedrijf. De verspreiding van de geurstoffen in de omgeving bepaalt vervolgens de geurbelasting op een nabij gelegen gevoelig object, bijvoorbeeld op een burgerwoning. Voor veel dieren zijn geuremissiefactoren beschikbaar: vleesvarkens, zeugen, biggen, opfok- en leghennen, (groot)ouderdieren, vleeskuikens, kalkoenen, eenden, parelhoenders, vleeskalveren, vleesstieren, schapen en geiten). Voor deze diercategorieën wordt de vergunningaanvraag beoordeeld aan de hand van de met V-Stacks-vergunning berekende geurbelasting.
De berekende geurbelasting wordt getoetst aan de norm (de maximale waarde voor de belasting die per bedrijf mag worden veroorzaakt op een voor geur gevoelig object). De geurbelasting en de normen in de wet zijn geurconcentraties en worden uitgedrukt in odour units per kubieke meter (ou/m3).
De wet kent standaard geurnormen met een onderscheid tussen de bebouwde kom en het buitengebied. Op grond van artikel 6 van de Wgv mogen gemeenten van de standaardnormen afwijken. Daarmee heeft de gemeente een sturingsinstrument in handen. Hiervoor is in de wet een brandbreedte aangegeven (zie tabel hieronder - met tussen de haakjes de standaard geurnormen en daarbuiten de bandbreedte).
Tabel 5.3
Gebied | Geurnorm voor concentratiegebieden veehouderij |
Bebouwde kom
(max. geurbelasting op geurgevoelige objecten gelegen in de bebouwde kom) |
0,1 - (3) - 14 odour units (ou/m3) |
Buitengebied
(max. geurbelasting op geurgevoelige objecten gelegen in de bebouwde kom) |
3 - (14) - 35 odour units (ou/m3) |
Voor meerdere diercategorieën zijn tot nu toe geen geurmetingen uitgevoerd en daarom zijn er voor die
groepen géén emissiefactoren beschikbaar. Het betreft onder andere melkkoeien en vrouwelijk jongvee, zoogkoeien, paarden, nertsen, struisvogels en andere diersoorten. Voor deze diercategorieën gelden vaste afstanden. In het tabel 2.2 zijn de wettelijke standaardwaarden voor de vaste afstanden weergegeven. Op grond van artikel 6 van de Wgv mogen gemeenten van de standaardafstanden afwijken. In tegenstelling tot de geurnormen geeft de wet voor de afstanden geen bandbreedte aan.
Tabel 5.4
Gebied | Vaste afstanden (meters) | |||||
Nertsen * * | ||||||
Melkkoeien, jongvee, zoogkoeien e.a * | 1-100 dieren |
101-2.500 dieren | 1.501-3.000 dieren | 3.001-6.000 dieren | 6.001-9.000 dieren | |
Bebouwde kom | 100 | 175 | 200 | 225 | 250 | 275 |
Buitengebied | 50 | 100 | 125 | 150 | 175 | 200 |
* andere diercategorieën waarvoor geen emissiefactoren voor bekend zijn. ** indien de nertsen in emissiearme huisvesting worden gehouden dan worden de afstanden uit de tweede rij van de tabel (buitengebied) met 25 meter verkleind. |
Op 1 januari 2013 is een nieuwe wijziging van het Activiteitenbesluit in werking getreden. Deze regelt dat voor de kleinere en middelgrote veehouderijen de vergunningplicht vervalt. Deze bedrijven zijn dan meldingsplichtig. Afhankelijk van de wijzigingen die de veehouder op zijn bedrijf wil doorvoeren, kan het zijn dat met de melding ook een omgevingsvergunning beperkte milieutoets ( de zogenoemde obm) doorlopen moet worden. Een obm is voor geur verplicht.
Ook bedrijven die onder het Activiteitenbesluit vallen moeten voldoen aan de geurnormen uit de gemeentelijke verordening. Het aanhoudingsbesluit is na de invoering ook van toepassing verklaard op de bedrijven die onder het Activiteitenbesluit vallen en een Omgevingsvergunning beperkte milieutoets nodig hebben.
Geurvisie en verordening
Binnen de gemeente Cranendonck geldt de gebiedsvisie geurhinder en veehouderij gemeente cranendonck van d.d. 30 oktober 2007 met Aanvulling 1- gebiedsvisie en Aanvulling 2 - gebiedsvisie d.d. 25 maart 2008 en Aanvulling 3 - gebiedsvisie d.d. 7 april 2008 van SRE Milieudienst te Eindhoven als bedoeld in artikel 8 van de Wet geurhinder en veehouderij.
Op 24-4-2008 is de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Cranendonck in werking getreden. Op basis van deze verordening gelden de volgende waarden:
Beoordeling
In de nabijheid van het plangebied is géén intensieve veehouderij gevestigd en is het niet toegestaan een intensieve veehouderij toe te laten. Voor nieuw toe te laten agrarische activiteiten in het plangebied zal getoetst worden aan het gemeentelijke geurbeleid ter voorkoming van agrarische geurhinder.
Geitenhouderijen
In juni 2017 heeft de Provincie een geitenmoratorium (voor geitenhouderijen met meer dan 50 geiten) opgenomen in de Verordening ruimte. Dit betekent dat geitenhouderijen hun dierenverblijven niet mogen uitbreiden en er geen nieuwe geitenhouderijen mogen worden opgericht. Aanleiding hiervoor was het RIVM-onderzoek "Veehouderij en gezondheid Omwonenden- aanvullende studies" (VGO2). Uit dit onderzoek blijkt dat mensen die binnen 2 kilometer van een geitenhouderij wonen een verhoogde kans op longontsteking hebben. De oorzaak van dit verhoogde risico op longontsteking is niet bekend en wordt op dit moment in opdracht van het Rijk nader onderzocht door het RIVM.
Beoordeling
Binnen een straal van 2 kilometer rondom het plangebied is geen geitenhouderij aanwezig. Het geitenmoratorium vormt dus geen belemmering.
Bodemonderzoek
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreiniging situaties op basis van een uitgevoerd bodemonderzoek.
In het geval van nieuwe ontwikkelingen dient in het kader van het bestemmingsplan te worden beoordeeld of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie. Uitgangspunt is dat minimaal historisch onderzoek dient plaats te vinden bij nieuwe ontwikkelingen. Indien er sprake is van een verdachte locatie moet het historisch onderzoek worden aangevuld met een verkennend bodemonderzoek conform de geldende norm. Op moment van schrijven geldt daarvoor de NEN 5740.
Bodemonderzoek geeft de kwaliteit van de bodem weer op een bepaald moment. Een bodemonderzoek heeft standaard een geldigheidsduur van vijf jaar, zolang er geen bodembedreigende activiteiten plaatsvinden op de locatie. Een bodemonderzoek jonger dan twee jaar is zonder meer geldig.
Bodemkwaliteitskaart
In het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) en de Regeling bodemkwaliteit (Rbk) zijn regels en verplichtingen opgenomen voor het toepassen van grond en steenachtige bouwstoffen. Om binnen een gemeente gebruik te maken van gebiedsspecifiek bodembeleid dient de gemeente voor haar beheersgebied een bodemkwaliteitskaart (BKK) met een bijbehorend bodembeheernota (BBN) op te stellen.
Op 15 november 2012 is door het college van burgemeester en wethouders de gemeentelijke bodemfunctieklassenkaart vastgesteld en in werking getreden. Het doel van deze kaart is het geven van sturing aan het toepassen van grond en baggerspecie volgens het Besluit bodemkwaliteit en voor het vaststellen van de achtergrondwaarden voor saneringen volgens de Wet bodembescherming.
De bodembelasting als gevolg van het (historische) landgebruik, de bodemopbouw en de geohydrologische situatie wordt geacht bepalend te zijn voor de mate waarin diffuse bodemverontreiniging voorkomt. Binnen de gemeente zijn deelgebieden onderscheiden welke uniforme kenmerken hebben met betrekking tot bodemopbouw en landgebruik. Met name bepalend hierin was het bodemgebruik. Met betrekking tot de bodemopbouw kan gesteld worden dat er nagenoeg overal sprake is van zandgronden. De bodemkwaliteitszone is bepaald door (het samenvoegen van) deelgebieden met een gelijkwaardige homogene bodemkwaliteit. Het berekende gemiddelde concentratieniveau wordt gezien als de bodemkwaliteit van die zone. Op basis van bovenstaande aspecten is conform het Besluit bodemkwaliteit een verdeling van deelgebieden voorgesteld op basis van:
De basis voor toekenning van de functies 'wonen' en 'industrie' is bepaald aan de hand van de bestemmingsplannen en de verwachte ontwikkelingen.
Binnen de gemeente Cranendonck is men gekomen tot de volgende gebiedsindeling:
1. wonen/recreatie;
2. industrieterrein;
3. sportparken en openbaar groen;
4. infrastructuur;
5. natuur;
6. landbouw.
De bodemkwaliteitskaart vormt de basis voor het vastleggen van de kwaliteitseisen die gelden op de locatie van toepassing. In sommige gevallen kan de bodemkwaliteitskaart ook gebruikt worden als milieuhygiënische verklaring.
Afbeelding 5.8: uitsnede uit BKK van de gemeente Cranendonck
De bodembeheernota gaat in op de mogelijkheden van hergebruik van licht verontreinigde grond als bodem conform het Besluit bodemkwaliteit. Het beschrijft de voorwaarden en procedures voor het (her)gebruik van (verontreinigde) grond als bodem. De uitgangspunten hierbij zijn:
Het bodembeheerplan is vastgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente Cranendonck. Grondverzet waarbij het Besluit bodemkwaliteit niet van toepassing is of de aanpak van verontreinigingsgevallen op verdachte locaties, vallen buiten het bodembeheerplan.
Beoordeling
Binnen de gemeente Cranendonck is een gebied aangemerkt door de provincie als ‘beschermingsgebied’. Dit betreft het waterwingebied de Buulder Broek met daaromheen het grondwaterbeschermingsgebied. Het toepassen van grond binnen dit gebied dient te geschieden overeenkomstig het Besluit bodemkwaliteit en in de provinciale verordening.
Geluidhinder kan ontstaan als gevolg van verschillende activiteiten. Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
Op grond van de Wet geluidhinder hebben alle wegen, met uitzondering van 30 km/hwegen en wegen die deel uitmaken van een woonerf, een onderzoekszone. Indien binnen de onderzoekszone van een weg nieuwe geluidgevoelige objecten (zoals woningen of scholen) worden gerealiseerd, is een akoestisch onderzoek noodzakelijk. Wegen met een snelheidsregime van 30 km/h vallen buiten het regime van de Wet geluidhinder. Als geluidgevoelige objecten op korte afstand van een 30 km/h-weg worden gerealiseerd, kan het echter -met name bij drukkere wegen- uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk zijn om de akoestische situatie in beeld te brengen ter waarborging van een goed woon- en leefklimaat. Formeel kan voor deze wegen geen hogere waarde worden aangevraagd of verleend, aangezien deze wegen niet zoneplichtig zijn.
Beoordeling
Bij het toestaan van een nieuwe bedrijfswoning in het plangebied ter plaatse van de functie aanduiding 'bedrijfswoning' zal uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening een akoestisch onderzoek uitgevoerd moeten worden ter waarborging van een goed woon- en verblijfsklimaat.
De wettelijke onderzoekszone van een landelijke spoorweg is onder andere afhankelijk van het aantal treinstellen dat per uur over de spoorlijn rijdt. Voor geluidsgevoelige bebouwing die wordt gerealiseerd in de zone van landelijke spoorwegen moet akoestisch onderzoek uitgevoerd worden conform artikel 106 van de Wgh. De onderzoekszone van een spoorlijn varieert tussen de 100 meter voor een rustige spoorlijn en 1.200 meter voor een zeer drukke spoorlijn. De onderzoekszone wordt gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf.
Het plangebied is op circa 1.900 meter van het dichtstbijzijnde spoortracé (Eindhoven - Weert) gelegen.
Beoordeling
Het aspect spoorweglawaai levert geen beperkingen op voor het plangebied.
In het plangebied is de vestiging van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht (zgn. geluizoneringsplichtige inrichtingen) uitgesloten. Het plangebied ligt bovendien niet binnen de toetsingszone van een gezoneerd industrieterrein.
Beoordeling
Het aspect industrielawaai levert geen beperkingen op voor het plangebied.
Verkeer van personen en goederen van en naar de inrichting kan ook indirecte hinder met zich meebrengen. Het gaat hierbij om geluidhinder die niet wordt veroorzaakt door activiteiten of installaties binnen de inrichting, maar die wel aan de inrichting is toe te rekenen. Het betreft geluidsbelastingen als gevolg van parkeerbewegingen (met name dichtslaan portieren) op het nieuwe parkeerterrein voor de nieuwe functies en op de bestaande woningen.
De te realiseren parkeervoorzieningen op eigen terrein zijn geen bedrijfsmatige activiteit of een inrichting. Dat sluit echter niet uit dat de geluiden die gepaard gaan met parkeren potentieel hinder kunnen veroorzaken bij woningen van derden. Om deze eventuele hinder te beoordelen is aangesloten bij het beoordelingskader voor bedrijfsactiviteiten. Dit betreft de VNG-brochure'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)'. In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden en milieunormen die gehanteerd worden voor gevoelige functies.
De richtwaarden die gelden voor een woningen in een woongebied zijn in onderstaande tabel weergegeven:
Tabel 5.5: richtwaarden voor een woongebied
Periode |
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) |
Maximaal geluidniveau (LA,max) |
Dagperiode (07:00 - 19:00) | 50 dB(A) | 70 dB(A) |
Avondperiode (19:00 - 23:0) | 45 dB(A) | 65 dB(A) |
Nachtperiode (23:00 - 07:00) | 40 dB(A) | 60 dB(A) |
Deze richtwaarden hebben geen wettelijke status, maar zijn algemeen aanvaarde waarden. Het is mogelijk om op basis van een bestuurlijke afweging af te wijken van deze richtwaarden. De VNG-brochure biedt hiervoor een stappenplan.
Beoordeling
Met de richtwaarde voor inrichtingslawaai (indirecte hinder) zal rekening gehouden worden bij het toestaan van activiteiten in het plangebied in de nabijheid van bestaande woningen, uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening.
Als gevolg van de nabijheid van het vliegveld Budel gelden in delen van de gemeente Cranendonck geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.
Beoordeling
Een nadere beschouwing van deze geluidsbron is niet aan de orde en levert geen beperkingen op voor het plangebied.
Het planvoornemen wordt in paragraaf 5.3 getoetst aan de aan te houden afstanden tot milieugevoelige bestemmingen. Op basis daarvan wordt geconcludeerd dat het aspect milieuzonering (ook akoestisch gezien) geen belemmering vormt voor voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.
Het aspect geluid vormt géén belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.
Regelgeving
Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.
Wettelijk kader
De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd drie kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en de verantwoordingplicht.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden als gevolg van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan worden weergegeven met zogeheten risicocontouren; lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6 contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kan niet op de kaart worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waarbij de kans (f) wordt afgezet tegen het aantal slachtoffers (N), de fN-curve. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij wettelijk anders geregeld), ofwel door de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.
Verantwoordingsplicht
In de wetgeving (Bevi, Bevt en Bevb) is een verplichting opgenomen het groepsrisico te verantwoorden. Deze verantwoording houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. In de wetgeving zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording moet voldoen.
Inventarisatie risicobronnen
Hieronder volgt de inventarisatie van de risicobronnen die in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn. Daarbij is beoordeeld of de risicobronnen relevant zijn voor de verantwoordingsplicht. Bij de beoordeling is gebruik gemaakt van de Risicokaart en de huidige wetgeving.
Inrichtingen (bedrijven)
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich géén risicovolle inrichtingen.
Hogedruk aardgasleidingen en K1,K2,K3-vloeistofleidingen
In het plangebied of directe omgeving zijn géén hogedruk aardgasleidingen aanwezig met een contour PR, invloeds- of effectgebied die tot over het plangebied reiken.
Olieleiding
Binnen het plangebied is een brandstofleiding voor olie (DSM) gelegen, zie onderstaande afbeelding 5.9.
Afbeelding 5.9: bron www.risicokaart.nl
voor deze leiding gelden de volgende kenmerken:
Type leiding | Ontwerpdruk (bar) | Diameter (inch) | Te vervoeren stoffen |
8"PRB-leiding | 67 | 8 | vloeibare koolwaterstoffen (naftaleen) |
Type leiding |
be- schermings- zone |
toetsings-afstand | Minimale afstand tot woonwijk en bijzonder objecten cat.I | Minimale afstand tot woonwijk en bijzonder objecten cat.I | 10-6/jr contour vanuit hart vd leiding |
1% letaliteits- grens (invloeds- gebied) |
8"PRB-leiding | 5 | 27 | 5 | - | 12 | 12 |
Het bestemmingsplan voorziet niet in ontwikkelingen die leiden tot een toename van personendichtheden binnen het invloedsgebied van deze olieleiding. Er zal derhalve geen sprake zijn van een toename van het groepsrisico. Bovendien zijn de personendichtheden in dit deel van het pangebied laag. Het groepsrisico zal dan ook ruim lager liggen dan de oriënterende waarde. Een nadere verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet noodzakelijk.
Transport gevaarlijke stoffen
Het invloedsgebied van de transportassen over de weg en het spoor met gevaarlijke stoffen verschilt per transportas. In onderstaande tabel is een overzicht van de wegen en sporen met de stofcategorie die zorgt voor het grootste invloedsgebied.
Op enige afstand, ten noorden/noordoosten) van het plangebied ligt de Rijksweg A2 en de spoorlijn Eindhoven-Weert, die als transportroute voor gevaarlijke stoffen worden aangemerkt. Het plangebied ligt op 800 meter en meer (t.o.v risicobronnen zoals een woning) van de rijksweg A2 en tenminste 1,9 kilometer of meer van de spoorlijn Eindhoven-Weert en daarmee niet binnen de 200 meter-criterium van de transportroute (art 8 Bevt) en tevens niet in een plasbrandaandachtsgebied (30 meter).
Tabel 5.6: transportassen met stofcategorie en invloedsgebeid
Transportas | Bepalende stof invloedsgebied | Invloedsgebied | Afstand tot plangebied | |
Stof (code) |
Naam (typering van de stof) |
|||
Rijksweg A2 | Toxische vloeistoffen | 880 meter | > 800 meter en tot woonbebouwing > 1.000 meter | |
Plasbrand aandachtsgebied | 30 meter | |||
Spoor Eindhoven - Weert | Toxisch gas | 30 meter | > 1,9 kilometer |
De invloedsgebieden van de transportassen liggen niet over het plangebied c.q relevante risicobronnen. Nadere toetsing ten aanzien van de Rijksweg A2 en de spoorlijn Eindhoven-Weert is derhalve niet noodzakelijk.
Beoordeling
Gezien de afstand tussen het plangebied en de transportroutes levert het plaatsgebonden risico van die routes geen belemmeringen op. Het groepsrisico van deze transportroutes wordt, gezien de relatief grote afstand tussen de risicobronnen en het plangebied, niet beïnvloed door ontwikkelingen in het plangebied.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid levert geen beperkingen op voor het plangebied.
Regelgeving
Wet Milieubeheer en nationaal samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in de Wet Milieubeheer. De hoofdlijnen van de regeling zijn te vinden in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm), ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging op de gezondheid van mensen.
De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
De wetgeving introduceerde een programmasystematiek voor maatregelen en projecten, hetgeen geconcretiseerd is in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit: het NSL.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk project uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het beleid en normstelling voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.
Tabel 5.7 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.
Besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM)
Daarnaast is de term 'niet in betekenende mate' besluiten geïntroduceerd, waarbij geen toetsing aan de luchtkwaliteitsnormen nodig is, omdat deze projecten niet of zeer weinig bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een project draagt in betekenende mate (IBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit wanneer de planbijdrage groter is dan 1,2 µg/m³. Projecten met een kleinere concentratietoename dragen ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
In het Besluit NIBM is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
Beoordeling
Het plangebied valt onder NIBM, waardoor er geen toetsing aan de luchtkwaliteitsnormen nodig is.
Luchtkwaliteit
Op basis van de Grootschalige Concentratiekaart Nederland (GCN), geldt ter plaatse van meest nabij gesitueerde rekenpunt (736580 - aan de Kleine Bruggen - nabij de A2) tot plangebied een gemiddelde concentratie van 16,8 ug/m3 voor stikstofdioxide (NO2), 18,3 ug/m3 voor fijn stof (PM10) en 11,5 ug/m3 voor fijn stof (PM2,5). Dit geldt voor 2020 gebaseerd op gegevens van Monitoringstool 2020.
Afbeelding 5.10: concentratie stikstofdioxide en concentratie fijn stof (bron: NSL kaart)
Beoordeling
De normen voor stikstofdioxide en fijn stof liggen ver onder de grenswaarden in de nabijheid van het plangebeid. Er is derhalve geen sprake van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarde.
Besluit gevoelige bestemmingen
In aanvulling op de Wet milieubeheer en het ‘Besluit niet in betekenende mate’ geldt het Besluit gevoelige bestemmingen. Het Besluit gevoelige bestemmingen richt zich op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijnstof en stikstofdioxide: met name kinderen en ouderen. Indien een ‘gevoelige bestemming’ (zoals een school, kinderdagverblijf of verzorgingstehuis) wordt gerealiseerd binnen de onderzoekszone van een rijksweg (300 meter vanaf de rand van de weg) of een provinciale weg (50 meter vanaf de rand van de weg) is altijd – ook als het initiatief ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt – een toetsing aan de grenswaarden nodig. Als blijkt dat er geen sprake is van een (dreigende) overschrijding van grenswaarden, mogen de ‘gevoelige bestemmingen’ worden gerealiseerd binnen de onderzoekszone.
Beoordeling
Het plangebied is niet gesitueerd in de onderzoekszone van een rijksweg en/of provinciale weg.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat ter plaatse van het plangebied derhalve wordt voldaan aan een goed leefklimaat voor wat betreft de luchtkwaliteit. Er is ook geen sprake van negatieve gevolgen omtrent het aspect lucht in relatie tot gezondheid. Het aspect luchtkwaliteit levert geen beperkingen op voor het plangebied.
Regelgeving
De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming (hierna: Wnb). De Wnb bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wnb voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.
Gebiedsbescherming
In Nederland hebben diverse natuurgebieden een beschermde status onder de Wnb. Daarbij zijn twee soorten beschermingen te onderscheiden:
Natura 2000-gebieden
Natura 2000 richt zich op het behoud en de ontwikkeling van natuurgebieden in heel Europa. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Voor Nederland gaat het om ruim 160 gebieden.
Alle Natura 2000-gebieden liggen binnen het Nationaal Natuurnetwerk Een groot deel van de Natura 2000-gebieden is inmiddels definitief aangewezen. Dat gebeurt in de vorm van een aanwijzingsbesluit. In het aanwijzingsbesluit staat welke doelen Nederland nastreeft voor een bepaald gebied, bijvoorbeeld welke planten en dieren bescherming verdienen. Vervolgens komt er in nauw overleg met betrokken partijen een beheerplan, waarin onder andere staat beschreven welke maatregelen nodig zijn om de doelen te behalen.
Handelingen of activiteiten binnen en buiten beschermde natuurgebieden die schadelijk kunnen zijn voor de doelstellingen van het gebied zijn verboden, tenzij door het bevoegd gezag hier vergunning voor is verleend. Hierbij wordt het ‘Nee, tenzij’ principe gebruikt. Regulier beheer en bestaand gebruik zijn opgenomen in Natura 2000-beheerplannen.
Als door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.
Bijzondere nationale natuurgebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) kan buiten de gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden Natura 2000, ook bijzondere nationale natuurgebieden aanwijzen wanneer deze zijn opgenomen op een lijst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn of onderwerp zijn van een procedure als bedoeld in artikel 5 van de Habitatrichtlijn. De beschermende werking die geldt voor gebieden die behoren tot Natura 2000, geldt in dat geval ook voor het bijzondere nationaal natuurgebied.
Overig beleidsmatige bescherming gebieden
Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Interim omgevingsverordening Brabant.
Natuurnetwerk Brabant (NNB)
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen ecologische hoofdstructuur is in Brabant vertaald naar NatuurNetwerk Brabant; NNB) is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Planten en dieren kunnen zich zo van het ene naar het andere gebied verplaatsen. Op plekken waar gaten in het netwerk zitten, legt de provincie nieuwe natuur aan.
Het Nationaal Natuurnetwerk (NNN) is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor veel planten en dieren. Robuuste leefgebieden voor planten en dieren zijn nodig om soorten van uitsterven te behoeden. Maar het netwerk is er ook voor mensen die willen genieten van de schoonheid van de natuur, om te recreëren en tot rust komen.
De provincie wil in 2027 alle gaten in het netwerk NNB hebben gedicht met nieuwe natuur. De concrete ambities staan in het Natuurbeheerplan. Hierin staan twee kaarten: de beheertypekaart en de ambitiekaart. De beheertypekaart laat zien hoe natuur en landschap in Brabant er nu voor staan. De ambitiekaart geeft aan hoe zij er uit moeten gaan zien.
Het effect van de ingreep op de natuurlijke kenmerken en waarden van het NNB dienen conform de verordening van de Provincie Noord-Brabant op een zevental aspecten getoetst te worden:
Groenblauwe mantel
Grenzend aan het NNB heeft de provincie gebieden aangewezen die liggen in de groenblauwe mantel. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw.
Het beleid in de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. Voor de natuur betekent dit vooral versterking van de leefgebieden voor plant- en diersoorten en de bevordering van de biodiversiteit buiten het NNB. Voor het water wordt vooral ingezet op kwantitatief en kwalitatief herstel van kwelstromen in de beekdalen.
De groenblauwe mantel biedt daarbij ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de 'ja-mitsbenadering'. Het is in eerste instantie aan de gemeenten om te beoordelen welke huidige waarden er in een gebied aanwezig zijn en of de beoogde ontwikkeling een bijdrage levert aan de kwaliteit daarvan. Daarbij is vooral de versterking van leefgebieden voor plant- en diersoorten in de groenblauwe mantel van belang. De groenblauwe mantel biedt in beginsel geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal-)intensieve vormen van recreatie en landbouw (zoals de bouw van kassen, (bezoekers-)intensieve recreatie, of concentratiegebieden voor intensieve landbouwfuncties).
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
Het hoofdstuk "Soorten" in de Wnb heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.
Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:
Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft.
Gedeputeerde Staten (hierna: GS) verlenen de ontheffing en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn.
Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.
Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode. GS verlenen de ontheffing en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Beoordeling m.b.t. gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden
Het plangebied behorende bij de Baronie van Cranendonck maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Op circa 1,5 km ten westen van het plangebied ligt het deelgebied Groote Heide van het Natura 2000 gebied Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux. Op circa 2,2 km ten zuidoosten van het plangebied ligt het Natura 2000 gebied Weerter- en Budelerbergen & Ringselven. De situering van de Natura 2000-gebieden ten opzichte van het plangebied (rood gemarkeerd) is weergegeven in onderstaande afbeelding.
Afbeelding 5.11: situering plangebied t.o.v. Natura 2000-gebieden
Gezien de afstanden en de zeer beperkte externe invloed van de beoogde ontwikkelingen in het plangebied op deze gebieden kunnen directe negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten. Mogelijke indirecte effecten door stikstofdepositie worden per initiatief berekend.
Afbeelding 5.12: situering NNB (links) en groenblauwe mantel (rechts)
Natuur Netwerk Brabant/Groenblauwe mantel
Verspreid in het plangebied liggen gebieden die deel uitmaken van het NNB (EHS). Het betreft met name de aanwezige bospercelen. Aan de oostzijde van het plangebied ligt het te beschermen watersysteem van de Buulder Aa. Het Chw-plan biedt geen ruimte voor ontwikkelingen die leiden tot areaalverlies binnen het NNB. Gezien de aard en omvang van de functieveranderingen is verstoring niet aan de orde. Binnen het NNB kan een toename van stikstofdepositie leiden tot negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. De maatregelen die worden getroffen om significante negatieve effecten binnen Natura 2000 uit te sluiten hebben tot gevolg dat ook binnen het NNB geen toename van depositie zal optreden.
Een deel van plangebied is onderdeel van de groenblauwe mantel. Binnen de groenblauwe mantel zijn wel ontwikkelingen mogelijk. Het beleid in de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. Voor de natuur betekent dit vooral versterking van de leefgebieden voor plant- en diersoorten en de bevordering van de biodiversiteit buiten het NNB. De groenblauwe mantel biedt daarbij ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de 'ja-mitsbenadering'. De ontwikkelingsruimte in het Chw-plan is afgestemd op de regels die van toepassing zijn op de groenblauwe mantel.
Beoordeling m.b.t soortenbescherming
Ontwikkelingen in het gebied kunnen de aantasting van individuen niet uit te sluiten, maar effecten op populatieniveau kunnen echter wel worden uitgesloten. Over het algemeen zijn goede mitigerende maatregelen te treffen. De kans dat de Wnb een belemmering zal vormen voor de uitvoering van het Chw-plan is zeer gering. In het plan is in de planregeling een toets van de effecten op natuurwaarden opgenomen.
Conclusie m.b.t gebiedsbescherming
In het Chw-plan is geborgd dat geen sprake zal zijn van negatieve effecten op natuurwaarden.
Conclusie m.b.t soortenbescherming
Zowel vanuit de Wet Natuurbescherming als vanuit de provinciale Interim omgevingsverordening zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden. Het Chw-plan kan in overeenstemming met de wettelijke soortenbescherming worden uitgevoerd, mits de volgende voorwaarden in acht worden genomen:
Voor het gehele terrein wordt een flora- en faunaonderzoek uitgezet voor de te slopen panden en de te kappen bomen.
Beoordeling
Binnen het plangebied zijn een aantal ondergrondse planologisch relevante leidingen aanwezig.
Het betreft onder meer een brandstofleiding voor olie (DSM), zie onderstaande afbeelding. Zie tevens voor het aspect externe veiligheid paragraaf 5.6.
Afbeelding 5.13: olie leiding gesitueerd in hetplangebied
Tevens is de in de omgeving gesitueerde rioolzuiveringsinstallatie en de daarheen lopende rioolleidingen van belang om rekening mee te houden. De huidige panden binnen het plangebied voeren momenteel het (huishoudelijk) afvalwater (de zogenoemde droogweerafvoer) via drukriolering af naar de hogedrukleiding Soerendonk. Deze rioolwatertransportleiding loost het afvalwater samen met dat van de achterliggende kernen bij de rioolwaterzuiveringsinstallatie te Soerendonk.
Afbeelding 5.14: rioolwatertransportleiding gesitueerd in het plangebied
Ter beveiliging van de ondergrondse leidingen geldt, afhankelijk van het soort leiding, een beschermingszone (belemmerde strook), van 2 x 5 meter (rioolwatertransportleiding en (olieleiding). Binnen de beschermingszone rond deze leidingen zijn zaken als het plaatsen van bebouwing, verstoring van de grond en het aanbrengen van beplanting aanlegvergunningplichtig verboden zonder omgevingsvergunning.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect kabels en leidingen géén belemmering oplevert voor mogelijke ontwikkelingen in voorliggend bestemmingsplan.
In paragraaf 2.3 zijn de aanwezige waterstructuren in het plangebied beschreven. Het waterbeleid is kort beschreven in de paragrafen 4.2 Provinciaal beleid, 4.3 Waterschap en 4.4.13 Waterbeleid gemeente in hoofdstuk 4 van dit plan.
Watersysteem
Het watersysteem in Cranendonck is omschreven in het verbreed gemeentelijk rioleringsplan. De gebiedskenmerken van dit plangebied zijn weergegeven in tabel 1.
Tabel 5.8: Gebiedskenmerken
Kenmerken | In plangebied |
Waterbeheerders | Stedelijk watersysteem: gemeente Cranendonck Zuivering afvalwater: waterschap De Dommel Oppervlaktewater: waterschap De Dommel |
Bruto oppervlakte | ca. 3.578 m² |
Terreinhoogte | ca. 13,4 m+NAP |
Gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) | ca. 11,75 m+NAP |
Ontwateringdiepte | ca. 1,75 m |
Bodem | Sterk lemig, matig fijn zand |
Riolering | Gemengd stelsel |
Afkoppelgebied | Niet van toepassing |
Keur beschermde gebieden | Niet relevant |
Natura 2000-gebied | Beperkt invloedsgebied |
Het afvalwater en het regenwater worden gecombineerd ingezameld en getransporteerd naar de rioowaterzuiveringsinstallatie van waterschap De Dommel te Soerendonk. Bij hevige neerslag treden de riooloverstorten in werking. Het met regenwater verdunde afvalwater wordt dan geloosd op oppervlaktewater.
Trends en ontwikkelingen
Extreem weer (langdurige perioden van droogte, hittestress en intensieve regenbuien) komt steeds vaker voor, als gevolg van klimaatverandering. Het is belangrijk om bewoners en bedrijven te stimuleren om met klimaatadaptatie aan de slag te gaan, aangezien in stedelijk gebied meer dan de helft van het oppervlakte uit privaat terrein bestaat. Een versteende stad is in de toekomst niet leefbaar. Er zal sprake moeten zijn van een aanpassing aan de klimaatverandering en dus duurzaam vergroenen en ruimte bieden aan water. Hiervoor zullen plekken in de openbare ruimte gevonden moeten worden maar het vraagt ook inspanning van onze burgers om te ontstenen.
Bij het laten hermeanderen van de beeklopen is het van belang om de belevingswaarde van deze hermeandering mee te nemen in het ontwerp en de uitvoering ervan. Het aanleggen van wandelpaden langs de meanderende waterlopen, waarbij de beleving van water wordt versterkt door n recreatieve uitwerking, is daar een goed voorbeeld van. Het wateraspect moet niet alleen door de ecologische bril, maar ook door de recreatieve bril bekeken worden. Van deze natuurparel moeten we gezamenlijk kunnen genieten. Het ven dat in het Cranendonckse Bos is gelegen wordt hier ook in meegenomen.
Het waterschap heeft een vernattingsopgave voor het Cranendonckse Bos voor ogen. Het is voor de gemeente belangrijk om bij de uitvoering van deze plannen het standpunt in te nemen dat vernatting niet ten koste mag gaan van de recreatieve nevenfunctie van het gebied. Vernatting neemt veel insecten met zich mee, wat een bedreiging kan vormen. Tevens dient ook rekening te worden gehouden met de omliggende agrarische gronden.
Watertoets
In het bebouwd gebied streeft het waterschap naar een klimaatbestendige en waterrobuuste omgeving. Door klimaat- en wateropgaven op te pakken, kan de stedelijke kwaliteit worden verbeterd en kunnen toekomstige maatschappelijke kosten worden vermeden. Bij nieuwe ontwikkelingen is het uitvoeren van een watertoets verplicht. Het Waterschap heeft de Handreiking Watertoets 2015 opgesteld, waarin is aangegeven welke onderdelen deel kunnen uitmaken van de waterparagraaf. Voor de verwerking van hemelwater hanteert het waterschap een voorkeursvolgorde: hergebruik - vasthouden/infiltreren - bergen en afvoeren - afvoeren naar oppervlaktewater - afvoeren naar de riolering.
De regels omtrent de waterhuishuishouding zijn opgenomen in de Keur 2015. Tezamen met de legger vormt de Keur het juridische raamwerk van het Waterschap. In de Keur zijn onder andere regels opgenomen die betrekking hebben op compensatiemaatregelen in het kader van de toename van verhard oppervlak. Voor een toename van verharding tot 2.000 m2 of de afkoppeling van maximaal 10.000 m2 bestaande verharding zijn geen compensatiemaatregelen noodzakelijk, daarboven wel. Daarnaast zijn in de Keur gebods- en verbodsregelingen opgenomen met betrekking tot handelingen in en rond watergangen en waterkeringen die zijn opgenomen op de legger.
Conform het waterschapbeleid heeft de gemeente zich geconformeerd aan de eis dat nieuwbouwlocaties (in- en uitbreidingen) hydrologisch neutraal ontwikkeld dienen te worden. Belangrijk is dat het stedelijk watersysteem (grondwater, oppervlaktewater, riolering ) een robuuste en begrijpbare werking heeft. Dit stelt hoge eisen aan het ontwerp, de uitvoering en het beheer.
Bij in- en uitbreidingen wordt onderscheid gemaakt naar < 50 m 2, 50 tot 2.000 m2 en > 2.000 m2. De insteek is om bij toename van verhard oppervlak 15 - 60 mm berging, bij voorkeur, op eigen terrein te realiseren.
Voor her in te richten verhard oppervlak bij inbreidingsplannen van meer dan 200 m2 (daken en ter reinverharding) moet 15 mm hemelwater geborgen worden op eigen terrein als inspannings- verplichting . Alleen als redelijkerwijs niet voldaan kan worden aan deze verplichting kan de gemeente hier vanaf zien. Bij inbreidingen gaat de voorkeur uit naar centrale waterberging binnen het projectgebied.
Tabel 5.9: eisen aan in- en uitbreidingen
Toename verhard oppervlak | |||
Vloerpeil | > 2 ha | 50 m2 - 2 ha | < 50 m2 |
nieuwe woningen boven wegpeil in plaats (tenminste 0,2 m met betrekking tot extra veiligheid) | 60 mm hemelwater bergen op eigen terrein. Perceel eigenaar overlegt een aansluitplan (doel: grip houden op riolering) | 15 mm hemelwater bergen op eigen terrein. perceel eigenaar overlegt een aansluitplan (doel: grip houden op riolering) | geen regels |
Groene daken worden gehonoreerd als onverhard oppervlak. Op het moment dat een ontwikkeling volledig uit groene daken gaat bestaan en hierdoor geen waterberging hoeft te word en gerealiseerd dient een effectanalyse te worden uitgevoerd. Bij een groot risico op wateroverlast dient een ruimtereservering te worden gemaakt om, indien nodig, te kunnen ingrijpen.
De percelen bieden voldoende ruimte om de bergingsopgave op eigen terrein te realiseren. De wijze waarop het hemelwater wordt geborgen en geïnfiltreerd wordt in een later stadium nader uitgewerkt. In de overeenkomst die wordt gesloten tussen de gemeente en de initiatiefnemers wordt de aanleg van bergingsvoorzieningen van voldoende omvang geborgd en wordt vastgelegd dat initiatiefnemer bij de bouwaanvraag dient aan te geven hoe de bergingsvoorziening wordt vormgegeven. Daarbij wordt, overeenkomstig het verbreed rioleringsplan, voorzien in een overloopconstructie naar een laagte in de tuin of naar het riool om regenwater ook in extreme neerslagsituaties adequaat te kunnen verwerken.
Ten behoeve van de waterkwaliteit wordt bij alle nieuwe ontwikkelingen waarbij water wordt afgekoppeld geadviseerd om geen gebruik te maken van uitloogbare materialen, zoals lood, koper en zink. Hierdoor wordt de uitspoeling van vervuilende stoffen via de bodem naar het oppervlaktewater voorkomen. Deze stoffen kunnen zich namelijk ophopen in het water (bodem)systeem en hebben hierdoor een nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.
Hiermee kan het watertoetsproces een verkort traject doorlopen. In dit verkorte traject geeft het waterschap geen voorlopig wateradvies.
Beoordeling
Overeenkomstig het gemeentelijk beleid ten aanzien van de waterhuishouding dient bij nieuwbouw regenwater te worden geborgen van alle verharde oppervlakken in de nieuwe situatie. Hieraan kan worden voldaan op inrichtingsniveau op de woonkavels door de tuinen bij woningen zodanig in te richten met een waterbergende functie met aandacht bij de inrichting voor delen die relatief vaak nat zullen staan, voldoende doorlatende ondergrond, een overloop voor teveel aan water, een groenbeplanting afgestemd op regelmatig natte periodes alsmede voldoende infiltrerende oppervlakte om voorziening binnen bepaalde tijd te ledigen, e.d..
Daarnaast biedt het plangebied voldoende openbare ruimte om infiltratie in de bodem en waterbergingslocaties in te richten, om water (tijdelijk) te bergen en vervolgens te laten infiltreren.
De vuilwaterafvoer en de overloop van het regenwatersysteem zal aangesloten worden op de bestaande riolering gesitueerd onder de luikerweg en de Kromstraat (gemengd rioolstelsel). Hierbij is het voor een eventuele toekomstige gescheiden riolering van belang dat beide waterstromen, regenwater en huishoudelijk afvalwater, inpandig apart worden ingezameld. Als de gemengde riolering in de omgeving van het plangebied in de toekomst wordt gescheiden, dan kunnen de waterstromen ieder op het daarvoor bestemde riool aangesloten worden. Tot dat moment worden beide afvoerstromen bij de perceelgrens gecombineerd en via de gemengde riolering verder verwerkt.
Als de afvoer- en bergingscapaciteit van het systeem volledig benut zijn bij meer dan 60 mm, kunnen de waterpeilen stijgen tot boven het maaiveld. De laag gelegen delen zullen als eerste overstromen. In eerste instantie moet het teveel aan regenwater in de openbare ruimte worden opgevangen (berging op straat). Hiervoor is het van belang dat de (toekomstige) openbare ruimte lager ligt dan de aangrenzende percelen. Op deze manier worden hinder en schade zoveel mogelijk beperkt.
De eigenaar van de grond bepaalt de hoogten van de terreinpeilen en de vloerpeilen binnen de perceelgrenzen. Deze peilen moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende factoren:
Geadviseerd wordt om de vloerpeilen bij bebouwing ten minste 15 centimeter hoger dan de openbare ruimte ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte) te realiseren. Zo wordt de kans op inpandige schade zo veel mogelijk beperkt.
De gemeente bepaalt de hoogte van de (toekomstige) openbare ruimte. Daarbij zijn verschillende factoren van belang, waaronder de ontwateringdiepte. In de bestaande situatie is de ontwateringdiepte voldoende voor de nieuwe functies. daarom hoeven er geen preventieve maatregelen vastgesteld om grondwater- of vochtoverlast te voorkomen.
Het toepassen van uitlogende bouwmaterialen is uitgesloten om verontreiniging van bodem- en oppervlaktewater te voorkomen.
Conclusie
Het aspect water/waterhuishouding vormt géén belemmering voor de uitvoerbaarheid het onderhavige bestemmingsplan. Deze waterparagraaf wordt voorgelegd aan het waterschap.
Algemeen
Onderhavig plan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied. De wijze waarop deze regeling juridisch kan worden vormgegeven, wordt door de op 1 juli 2008 in werking getreden Wet ruimtelijke ordening, en door het daarbij behorende Besluit ruimtelijke ordening en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, zoals deze per 1 oktober 2012 in werking is getreden. Daarnaast wordt, aanvullend op de landelijke standaarden, gebruik gemaakt van de Cranendonkse bestemmingsplan- systematiek en de mogelijkheden die de Crisis- en Herstelwet (hierna: Chw) biedt.
De Chw geeft overheden de unieke mogelijkheid om te experimenteren met de Omgevingswet (hierna: Ow). Veel wat straks mogelijk is met de Ow, kan namelijk nu al met de Chw.
Voorsorteren op de omgevingswet biedt mogelijkheden om op punten waar de huidige wetgeving en het huidige beleidskader als een belemmering voor wenselijke ontwikkelingen in het gebied De Baronie van Cranendonck worden ervaren, maatwerk te leveren. Daardoor kan het plan voor de onderwerpen gezondheid en een meer vitaal buitengebied meer dan het traditionele bestemmingsplan instrument worden afgestemd op de Cranendonckse visie voor dit plangebied. Er kan gebruik gemaakt worden van de mogelijkheden die de Omgevingswet biedt, zoals:
Voorsorteren op de Omgevingswet
Het voorliggende plan in de vorm van een Chw-plan sorteert voor op de nieuwe mogelijkheden die de Omgevingswet (hierna; Ow) biedt. Deze nieuwe wet treedt (naar alle waarschijnlijkheid) op 1 januari 2023 in werking. De wet biedt meer ruimte voor initiatieven met tegelijkertijd bescherming van bestaande waarden, zoals belangen van bewoners. Het ziet er naar uit dat regels globaler worden opgesteld. De regels geven wel duidelijk de bedoeling aan welke ontwikkelingen in een gebied gewenst worden. Harde maatvoering kunnen worden vervangen door meer open normen, zoals bijvoorbeeld 'de bouwhoogte moet aansluiten op de hoogtes in de omgeving'. Daardoor ontstaat enerzijds minder rechtszekerheid. Dat laatste is relatief omdat met eenvoudige procedures altijd kon worden afgeweken. Anderzijds biedt de nieuwe regeling meer duidelijkheid over wat uiteindelijk gewenst en mogelijk zou moeten zijn. Het wordt beter voorspelbaar of een initiatief past. Waar nodig wordt overleg, een omgevingsdialoog, voorgeschreven om de dialoog tussen initiatiefnemer en omgeving te stimuleren.
Bij alle procedures krijgt de initiatiefnemer het advies om met de omgeving in gesprek te gaan over het initiatief. Met de omgevingsdialoog legt de gemeente meer nadruk op de eigen verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer om de omgeving te betrekken in zijn plannen. De omgeving krijgt zo de mogelijkheid om een beeld te vormen van het initiatief en wat dat voor hen betekent.
De initiatiefnemer zal zelf de omgevingsdialoog organiseren en maakt hiervan een verslag of voert vervolggesprekken. Het verslag wordt toegevoegd aan de vergunningaanvraag. Het resultaat is dat een besluit over de vraag of een ontwikkeling past, zorgvuldig wordt genomen. Rechtszekerheid wordt daarmee verbreed naar voorspelbaarheid en zorgvuldigheid. In de praktijk kun je eerder weten of een initiatief kan in plaats van dat extra procedures nodig zijn.
Het gesprek over belangrijke initiatieven met omwonenden en gemeente krijgt een groter belang. Daardoor wordt nadrukkelijker met andere belangen dan het belang van de initiatiefnemer rekening gehouden. Dat is een verbetering ten opzichte van de huidige situatie. De gemeente hecht al groot belang aan goede gesprekken over initiatieven en een omgevingsdialoog. Die werkwijze is nu in de regels vertaald.
In de Ow staat dat ieder rekening moet houden met andere gebruikers en bewoners in een gebied. Dit is de zogeheten zorgplicht (artikel 1.7a Ow).
Het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (hierna: Bu Chw) en de nieuwe Ow bevatten een ruimere doelstelling. Binnen die doelstelling van 'het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit' kunnen in het experiment van de Chw nu ook regels voor duurzaamheid, veiligheid, gezondheid, beeldkwaliteit, uitvoerbaarheid etc. worden opgenomen in het bestemmingsplan. Ook kunnen lokale verordeningen over de fysieke leefomgeving in het bestemmingsplan worden geïntegreerd.
Aanvraag en besluit Chw-plan
Op 27 juni 2017 is de 15e tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (Bu Chw) in werking getreden. Daarin is de mogelijkheid geboden om te experimenteren met zo'n bestemmingsplan met een bredere reikwijdte. Daarmee krijgt zo'n plan in feite het karakter van een omgevingsplan en wordt vooruit gelopen op en ervaring opgedaan met de nieuwe Omgevingswet.
Een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte biedt kansen om af te wijken van bestaande wet- en regelgeving en meer zaken te regelen dan onder de reguliere wetgeving mogelijk is. Die reguliere wetgeving wordt beperkt tot het criterium 'goede ruimtelijke ordening'. Dat betekent dat in het traditionele bestemmingsplannen alleen regels met een ruimtelijke relevantie kunnen worden opgenomen.
In 2020 heeft de gemeente Cranendonck een verzoek ingediend bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om gebruik te mogen maken van de mogelijkheden van artikel 7g Bu Chw om een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte voor het gehele grondgebied op te stellen.
Bij besluit van 18 maart 2020, gepubliceerd in de Staatscourant op 20 maart 2020 (Nr.16111), is de gemeente Cranendonck bij Regeling van de Minister voor Milieu en Wonen tot wijziging en aanvulling van de Regeling uitvoering Crisis- en herstelwet (Regeling uitvoering Crisis- en herstelwet (vijfde tranche)) toegevoegd aan het experiment van het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte voor het gehele grondgebied zoals opgenomen in artikel 7g van het Bu Chw is de gemeenten Cranendonck toegevoegd.
Gemeente Cranendonck
De gemeente Cranendonck wil bestaande bestemmingsplannen actualiseren. Zo wil de gemeente onder meer bestemmingsplannen opstellen voor twee grote projecten: Buitenkans en de gebiedsontwikkeling Baronie van Cranendonck. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet wil de gemeente in het bestemmingsplan voor de Baronie van Cranendonck meer afwegingsruimte creëren waardoor mogelijkheden ontstaan om nieuwe, nog onbekende initiatieven planologisch in te passen. Voor het buitengebied heeft de gemeente de ambitie om meer afwegingsruimte te bieden voor bijvoorbeeld een passende invulling van vrijkomende agrarische bebouwing. Het bestemmings-plan met verbrede reikwijdte biedt mogelijkheden om invulling te geven aan deze wensen. In het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte wil de gemeente, afhankelijk van het type gebied of het type ontwikkeling, onder meer regels opnemen over cultuurhistorie, natuur en duurzaamheid, regels uit gemeentelijke verordeningen integreren, open normen uitgewerkt in beleidsregels en onderzoekslasten faseren. |
Het experiment maakt het mogelijk dat gemeente Cranendonck toewerkt naar een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte voor het gehele grondgebied. Met een dergelijk bestemmingsplan kan de gemeente vooruitlopen op de in de Omgevingswet beoogde verbreding van het bestemmingsplan tot een omgevingsplan.
Artikel 7g in combinatie met artikel 7c van het Bu Chw biedt voor de gemeente een aantal mogelijkheden, of ruimte, om af te wijken van de wettelijke regels. Het betreft de hieronder opgenomen mogelijkheden, waarvan in onderhavig plan deels (cursief weergegeven delen) gebruik gemaakt is:
7c Bu Chw | Typering | Omschrijving |
lid 1 | Verbrede reikwijdte | Naast goede ruimtelijke ordening, ook regels t.b.v. veilige en gezonde fysieke leefomgeving en goede omgevings- kwaliteit. |
lid 2 | looptijd | Looptijd van 20 jaar in plaats van 10 jaar. |
lid 3 | voorlopige bestemming | Voorlopige bestemming voorafgaand aan definitieve bestemming (looptijd 10 jaar in plaats van 5 jaar). |
lid 4 | Verordeningen | Integreren lokale verordeningen met betrekking tot de fysieke leefomgeving. |
lid 5 | Meldingsplicht | Verbod om zonder melding bepaalde activiteiten te verrichten |
lid 6 | Beleidsregels | Mogelijkheid tot stellen open norm, waarvan de uitleg bij de uitoefening van een bevoegdheid afhankelijk is van beleidsregels. |
Lid 7 | Beleidsregels met betrekking tot welstand worden door de gemeenteraad vastgesteld. | |
lid 8 | Planschade | Directe planschade voorzienbaar vanaf 3 jaar na aankondiging planvoornemen. |
lid 9 | RO-standaarden |
Afgeweken kan worden van: a. De verplichting om een bestemmingsplan conform de SVBP 2012 op te stellen en digitaal beschikbaar te stellen op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl; b. Het uitvoerbaarheidvereiste zoals bedoeld in artikel 3.1.6, eerste lid, onder f en het vijfde lid, onder c Bro (beschrijving van de wijze waarop milieukwaliteitseisen zijn betrokken) |
lid 10 | Faseren kostenverhaal | Afwijkingsmogelijkheid van art 6.12, eerste en derde lid Wro ten aanzien van kostenverhaal, zodat de verplichting voor het vaststellen van een exploitatieplan verschuift naar concrete aanvraag omgevingsvergunning. |
lid 11 | Faseren kostenverhaal | Bevoegdheid om te bepalen dat het exploitatieplan wordt vastgesteld bij de omgevingsvergunning voor bouwen in plaats van bij het plan. |
lid 12 | Maatwerkregels | Mogelijkheid tot opname van gebiedsgerichte geluidswaarden (hogere of lagere waarden dan artikel 2.17 Activiteitenbesluit voorschrijft). |
lid 13 | Delegatie | Biedt de raad de mogelijkheid om de bevoegdheid tot het wijzigen van (ondergeschikte) onderdelen van het bestemmingsplan aan burgemeester en wethouders te delegeren. |
lid 14 |
Bestemmingsplan -activiteit |
In het bestemmingsplan kan worden bepaald dat, met het oog op de regels bedoeld in artikel 7c lid 1 BuChw, het verboden is zonder omgevingsvergunning, gronden of bouwwerken te gebruiken voor een daarbij aangegeven activiteit, als de activiteit niet in strijd is met het bestemmingsplan (zgn: bestemmingsplanactiviteit). Benadrukt wordt dat de bestemmingsplanactiviteit niet de mogelijkheid biedt om in afwijking van de Wabo een vergunningplicht voor bouwen in het bestemmingsplan op te nemen. Deze bevoegdheid ontstaat straks wel onder de Ow. De toegevoegde waarde van de bestemmingsplan- activiteit is dat er sturingsmogelijkheden behouden blijven bij een globale bestemmingslegging met een breed scala aan gebruiksmogelijkheden. De huidige jurisprudentie dwingt om in dat geval de ruimtelijke gevolgen volledig te onderzoeken en af te wegen (planmaximalisatie). Op het moment dat een initiatief zich aandient kan geen nadere afweging meer worden gemaakt. De bestemmingsplanactiviteit biedt de grondslag om een dergelijke afweging wel te maken. Dit maakt het ook mogelijk om het doen van onderzoek te faseren. Bij het vaststellen van het bestemmingsplan kan vaak een globaler onderzoek volstaan, welk onderzoek bij het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het gewenste initiatief nader kan worden uitgewerkt en worden beperkt tot de gevolgen van dat initiatief. |
15/16 | Indieningvereisten | De indieningsvereisten en beoordelingsregels bij afwijken van het bestemmingsplan (handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening) zijn verbreed van 'goede ruimtelijke ordening naar 'fysieke leefomgeving. |
Crisis en herstelwet 17e tranche
De Crisis- en herstelwet (Chw) biedt de mogelijkheid alvast vooruit te lopen op de Omgevingswet. De Chw overbrugt de overgang van de Wro naar de Omgevingswet. Bij besluit van 18 maart 2020 is de gemeente Cranendonck toegevoegd aan het experiment van het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte voor het gehele grondgebied.
Methodiek van regeling
Er is gekozen voor een op onderdelen ontwikkelingsgericht en op onderdelen conserverend plan.
In de enkelbestemmingen en dubbelbestemmingen zoals opgenomen in respectievelijk hoofdstuk 2 en 4 van de planregels zijn de bestaande rechten uit de vigerende bestemmingsplannen opgenomen voor wat betreft de bouw- en gebruiksregels die rechtstreeks zijn toegestaan. Daarnaast zijn nog enkele specifieke afwijkings- bevoegdheden opgenomen.
In hoofdstuk 3 zijn de regels voor ontwikkelingen opgenomen. Deze regels omschrijven de ambities, uitgangspunten en randvoorwaarden voor de initiatieven op basis van de gebiedsvisie 'Baronie van Cranendonck'. Op deze manier wordt een afwegingskader gesteld voor welke gebruiks- en bouwmogelijkheden passen binnen de koers en ambities van het (deel)gebied.
In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling nader toegelicht. Voor de onderscheiden hoofdfuncties zijn afzonderlijke bestemmingsregelingen opgesteld die zijn gebaseerd op de overwegingen die in de voorafgaande hoofdstukken zijn verwoord. Op welke wijze een en ander in de bestemmingsregeling concreet verwerkt is wordt hierna beschreven.
Uitwisselbaarheid en raadpleging van de regeling op internet
De planregels en planverbeelding zijn, met het oog op de digitale uitwisselbaarheid van omgevingsplannen die vanaf 1 januari 2010 verplicht is, opgesteld conform de bepalingen van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Uitgangspunt hierbij is, door middel van het hanteren van heldere planregels en een duidelijke planverbeelding, te komen tot een zo goed mogelijk toepasbaar en handhaafbaar plan.
Het Chw-plan bestaat uit een verbeelding en planregels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. De regels en verbeelding zijn opgesteld op basis van de huidige landelijk geldende standaarden (SVBP2012), alsmede de Wet ruimtelijke ordening (Wro), Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de vigerende bestemmingsplannen voor het gebied.
De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen (werkingsgebieden). Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Daarbinnen kunnen aanduidingen zijn aangegeven, waaraan in de regels voorwaarden zijn verbonden. De opgenomen verklaring is niet juridisch bindend en is op de verbeelding opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding. De aanduidingen op de verbeelding zijn wel juridisch bindend, omdat hiervoor in de regels bepalingen zijn opgenomen.
De ondergrond van de verbeelding is ontleend aan de Basisregistratie Grootschalige Topografie. De analoge planverbeeldingen zijn afgedrukt op een schaal van 1:1.000. Voor de benaming van de verschillende werkingsgebieden en de kleuren zijn de huidige richtlijnen voor digitalisering en standaardisering van bestemmingsplannen overgenomen (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen SVBP2012).
Figuur 6.1: afbeelding verbeelding Chw-plan 'Baronie van Cranendonck'
De regels leggen de gebruiksmogelijkheden van de gronden en de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige of op te richten bebouwing vast. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het omgevingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en regels. De regels zijn als volgt onderverdeeld.
Hoofdstuk 1 - Inleidende regels
In hoofdstuk 1 komen de 'Inleidende regels' aan bod. Het betreft hier de 'begrippen' en de 'wijze van meten'.
Begrippen
In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn.
Wijze van meten
Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken / percelen gemeten moeten worden.
Hoofdstuk 2: Regels voor bestaand gebruik
In hoofdstuk 2 zijn de 'Regels voor bestaand gebruik' opgenomen. Hierin staan de regels die per bestemming gelden. Per hoofdfunctie is een bestemmingsregeling opgenomen. Deze zijn als volgt opgebouwd:
en indien van toepassing:
Bestemmingen
Het plangebied is verdeeld in diverse deelgebieden. Ieder deelgebied heeft een gebiedsdekkende bestemming gekregen. Hiervoor is de volgende gebiedsindeling gekozen:
Hoofdstuk 3 - Regels voor ontwikkelingen
In hoofdstuk 3 worden de 'regels voor ontwikkelingen' beschreven. Deze omschrijven welke ontwikkelingen in het gebied mogelijk/gewenst zijn en onder welke voorwaarden voor een bestemmingsplanactiviteit een omgevingsvergunning verleend kan worden.
Over het gehele plangebied ligt de gebiedsdekkende ontwikkelingslaag aangeduid als 'wetgevingzone - bestemmingsplanactiviteit', met een aantal specifieke ontwikkelings- gebieden kennen die een eigen ontwikkelingsrichting kennen, nader aangeduid als:
Deze gebieden liggen als vlekken over het plangebied, ze vormen geen gebiedsdekkend plan. De geformuleerde ambities en uitgangspunten scheppen de voorwaarden voor de ontwikkelingsrichting zoals beschreven in Hoofdstuk 3 Plangebied - gebiedsontwikkeling van deze toelichting. Uiteindelijk leveren de gebiedstypen de randvoorwaarden waarmee een bijdrage kan worden geleverd aan de ruimtelijke kwaliteit en vitaliteit van het gebied de 'Baronie van Cranendonck'.
Figuur 6.2: afbeelding 'wetgevingszone - bestemmingsplanactiviteit' met specifieke nader aangeduide ontwikkelgebieden
Hoofdstuk 4 - Regels met betrekking tot dubbelbestemmingen
Hoofdstuk 4 bevat de regels voor alle dubbelbestemmingen in het hele plangebied. Deze dubbelbestemmingen gelden naast de enkelbestemmingen als omschreven in hoofdstuk 2. Deze dubbelbestemmingen zijn hetzelfde opgebouwd als de enkelbestemmingen, uitgezonderd de voorrangsbepaling voor de dubbelbestemmingen.
Dubbelbestemmingen
Hoofdstuk 5 - Algemene regels
Hoofdstuk 5 omschrijft de 'Algemene regels', en bevat verschillende algemene bepalingen die van toepassing zijn op elke bestemming uit de hoofdstukken 2, 3 en 4.
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels zijn bepalingen opgenomen ten aanzien:
Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn bepaalde specifieke gebruiksregels opgenomen voor het gebruik van de gronden en bouwwerken binnen het gehele plangebied. Het betreft zowel strijdig als toegelaten gebruiksvormen. Tevens is een regeling opgenomen voor bestaande afwijkingen qua omvang van het gebruik.
Algemene aanduidingsregels
In de planregels zijn een aantal algemene aanduidingsregels opgenomen. Deze regels zijn van toepassing op nader aangeduide gebieden in het plangebied waar bijzondere regels van toepassing zijn. Het betreft:
Figuur 6.2: afbeelding van enkele gebiedsaanduidingen
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om afwijking te verlenen van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Dit betreft onder meer geringe afwijkingen van bestemmings- of bouwgrenzen en maatvoeringen, de aanleg van zwembaden, het uitoefenen van aan huis verbonden bedrijven, het houden van meerdaagse evenementen en het gebruik voor enkele kleinschalige recreatieve (neven)activiteiten.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel worden enkele bevoegdheden aan burgemeester en wethouders gegeven om het plan te wijzigen. Dit betreft bevoegdheden die in het gehele plangebied gelden.
Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, bij de toepassing van de algemene bouwregels nadere eisen te stellen met betrekking tot de situering van bouwwerken en de landschappelijke inpassing. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, bij de toepassing van de algemene bouwregels nadere eisen te stellen met betrekking tot de situering van bouwwerken en de landschappelijke inpassing.
Hoofdstuk 6 - Overgangs- en slotregels
Tot slot zijn de 'Overgangs- en slotregels' opgenomen in hoofdstuk 6.
Overgangsrecht
In deze regel wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht.
Slotregel
Als laatste is de slotregel opgenomen. Deze regel bevat de titel van het plan.
Op 1 juli 2008 is als onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de Grondexploitatiewet (Grexwet) in werking getreden. In de Grexwet is bepaald dat de gemeente verplicht is om bij het vaststellen van een ontwikkelingsgericht omgevingsplan, maatregelen te hebben genomen die verzekeren dat alle kosten die gepaard gaan met de ontwikkeling van de locatie worden verhaald op de initiatiefnemer van het plan. Dit betekent dat er voor de gemeente een verplichting bestaat om haar kosten, die gepaard gaan met een bouwplan, te verhalen op de exploitant.
De toepassing van de Grexwet richt zich voor het afdwingbare kostenverhaal op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro):
Op 10 januari 2020 is er een financiële analyse gemaakt van de planontwikkeling Baronie van Cranendonck. De conclusie luidde dat deze planontwikkeling op een rustige wijze kan worden ingezet. De investeringen die noodzakelijk zijn om deze nieuwe bestemming mogelijk te maken bestaat voor een deel uit de kosten voor het wijzigen van het bestemmingsplan. Het grootste deel van de zijn nodig voor investeringen in de openbare ruimte voor parkeren, het opwaarderen van routes en de inrichting rondom de Brink.
Gemeente Cranendonck heeft bijna alle gronden in eigendom. Hierdoor zullen er anterieure overeenkomsten met de initiatiefnemers worden opgesteld om kosten te kunnen verhalen. Er hoeft geen exploitatieplan te worden opgsteld. Op basis van het grondbezit is het plan financieel uitvoerbaar.
Ter voorbereiding op de omgevingsvisie hebben er een aantal bijeenkomsten plaastgevonden omtrent de voorgestane planontwikkelingen in het gebied. Tijdens deze bijeenkomsten is aan de omgeving en overige geinteresseerden een toelichting gegeven op de voorliggende planinitiatieven voor de projectlocatie. Tevens zijn de deelnemers in de gelegenheid gesteld vragen te stellen en opmerkingen te plaatsen ten aanzien van de planontwikkelingen.
Mede naar aanleiding van de plaatsgevonden bijeenkomsten zijn gedurende het planproces diverse aanpassingen in het planvoornemen doorgevoerd om de belangen van de omgeving te waarborgen. Ter voorbereiding op het bestemmingsplan vinden er opnieuw verschillende sessies plaats. De volgende informatieavonden staan gepland:
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan.
Een Chw-plan doorloopt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is vastgelegd in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Alvorens deze wettelijke procedure wordt doorlopen, wordt het voorontwerp door de gemeenteraad Cranendonck geruime tijd ter inzage gelegd vanaf XX gedurende zes weken. De wettelijke procedure start met het moment van ter inzage legging van het Chw-plan. De procedure ziet er kort samengevat als volgt uit:
Op basis van artikel 3.1.1 dient een bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een Chw-plan daarbij overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening.
Het Chw-plan 'Cranendonck e.o. - Soerendonk' in het kader van het vooroverleg toegestuurd aan de belanghebbende instanties, waaronder:
Provincie Noord-Brabant
Overlegreactie (bijlage P.M. )
De provincie heeft de volgende reactie gegeven:
P.M.
Standpunt gemeente
P.M.
Waterschap De Dommel
Overlegreactie (bijlage P.M. )
Het waterschap heeft de volgende reactie gegeven:
P.M.
Standpunt gemeente
P.M.
Leidingbeheerder(s)
Overlegreactie (bijlage P.M. )
De leidingbeheerder(s) hebben de volgende reactie gegeven:
P.M.
Standpunt gemeente
P.M.
Het ontwerp 'Chw-plan 'Baronie van Cranendonck' heeft vanaf P.M. tot en met P.M. ter inzage gelegen (digitaal en op papier) in het gemeentehuis van Cranendonck en elektronisch via de internetsite van de gemeente en via www.ruimtelijkeplannen.nl. Tijdens de periode dat het Chw-plan ter inzage heeft gelegen, heeft een ieder de mogelijkheid gehad om zowel mondeling als schriftelijk (tevens via de website van de gemeente Cranendonck) zienswijzen in te dienen bij de gemeenteraad.
In totaal zijn P.M. zienswijzen ontvangen op het ontwerp Chw-plan.
De binnengekomen reacties zijn samengevat weergegeven en van een gemeentelijk standpunt voorzien in het 'Nota zienswijzen en ambtshalve aanpassingen'. Hierin is aangegeven of een reactie tot aanpassing van het ontwerp omgevingsplan heeft geleid en op welke wijze aanpassingen in het plan zijn doorgevoerd.
Het 'Nota zienswijzen en ambtshalve aanpassingen Chw-plan' is toegevoegd als een bijlage onderdeel van het raadsbesluit tot vaststellling van het bestemmingsplan. Zie hiervoor bijlage P.M. bij het Chw-plan.
Op P.M. heeft de gemeenteraad het Chw-plan 'Baronie van Cranendonck' (on)gewijzigd vastgesteld ten opzichte van het ontwerp Chw-plan. Dit naar aanleiding van de zienswijzen en ambtshalve aanpassingen overeenkomstig het advies met de daarbij behorende stukken van het college van burgemeester en wethouders in de raadsvergadering van P.M. .
Het vaststellingsbesluit is toegevoegd als bijlage P.M. xxx bij het Chw-plan 'Baronie van Cranendonck' .