direct naar inhoud van Regels
Plan: Het Laar 20, 22 en 22a te Maarheeze
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1706.BPBG3087-ONT1

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan

Het bestemmingsplan Het Laar 20, 22 en 22a te Maarheeze met identificatienummer NL.IMRO.1706.BPBG3087-ONT1 van de gemeente Cranendonck.

1.2 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aan huis verbonden beroep

De uitoefening van een beroep aan huis op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen terrein, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt.

1.4 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 Aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 Bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.7 Bedrijf

Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.

1.8 Bedrijfsgebouw

Een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

1.9 Bedrijfswoning

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slecht bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.10 Bestaande situatie (bebouwing en gebruik)
  • Bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • Het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
1.11 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.12 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 Bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.14 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.15 Bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.16 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.17 Bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.18 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.19 Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.20 Buitenopslag

Opslag van materieel (zoals machines, landbouwvoertuigen), grond, stoffen, mest en overige daarmee vergelijkbare goederen buiten een gebouw, al dan niet overdekt of overkapt.

1.21 Detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.22 Extensief recreatief medegebruik

Die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen.

1.23 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.24 Hoofdgebouw

Een (deel van een) gebouw dat gelet op de bestemming dan wel door zijn constructie en of afmetingen, als het belangrijkste bouwwerk op het perceel valt aan te merken.

1.25 Huishouden

Een aantal aan elkaar door familie- of daarmee gelijk te stellen band gerelateerde personen, dat gezamenlijk één eenheid vormt en als zodanig ook gebruik maakt van dezelfde voorzieningen in één woning (bijvoorbeeld een gezin, een gezin met inwonende ouders of een woongroep).

1.26 Lichte bedrijvigheid

Het bedrijfsmatig vervaardigen, herstellen, onderhouden of bewerken van producten en/of diensten in de vorm van bedrijven die voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de van deze regels deel uitmakende Staat van bedrijfsactiviteiten.

1.27 Loon(werk)bedrijf

Een bedrijf dat - voornamelijk met behulp van verplaatsbare werktuigen- diensten verleent aan agrarische bedrijven, hetzij in verband met de bodemcultuur, hetzij ter uitvoering van grondwerkzaamheden.

1.28 Nevenactiviteit

Een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel of een bouwvlak.

1.29 Seksinrichting

De voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.30 Semi-agrarisch

(Werkzaamheden van) een agrarisch technisch hulpbedrijf of een agrarisch verwant bedrijf.

1.31 Voorgevel

De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig dient te worden aangemerkt.

1.32 Voorgevellijn

De lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen alsmede het verlengde daarvan.

1.33 Water en waterhuishoudkundige voorzieningen

Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.

1.34 Woning

Een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de zijdelingse/voorste/achterste bouwperceelgrens:

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse / voorste/ achterste bouwperceelgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;

2.2 bebouwde(e) oppervlakt(e) van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.8 peil:
  • 1. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • 2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte terrein.

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. al dan niet bedrijfsmatig agrarisch gebruik;
  • b. kleinschalig kampeerterrein;
  • c. behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke waarden;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. extensief recreatief medegebruik;

een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder perceelsontsluitingen en sloten.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen, met uitzondering van terrein- en erfafscheidingen die van af de voet gemeten maximaal 1,5 meter hoog mogen zijn.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Grotere hoogte erf- en perceelsafscheidingen

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in 3.2.2 onder a. teneinde voor erf- en perceelsafscheidingen buiten het bouwvlak een grotere bouwhoogte toe te staan tot maximaal 2 m, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de grotere bouwhoogte is noodzakelijk om dieren binnen de wei te houden;
  • b. de erf- en perceelsafscheidingen zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van afrasteringen;
  • c. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • d. het afwijken leidt niet tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven waarden.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van:

  • a. gronden en/of opstallen voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest ;
  • b. gronden en/of opstallen voor het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten;
  • c. gronden en/of opstallen voor detailhandel;
  • d. gronden en/of opstallen voor bewoning;
  • e. gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren zoals in het schema onder 3.5.3 zijn opgenomen.

3.5.2 Uitzondering vergunningplicht

Het onder 3.5.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan vergunning is verleend;
  • b. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • c. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer, daaronder begrepen de realisatie en instandhouding van het in Bijlage 2 opgenomen landschappelijke inpassingsplan.
3.5.3 Schema vergunningplicht
Vergunningplichtige werken/ werkzaamheden   Criteria voor vergunningverlening  
het aanbrengen van (infrastructurele) ondergrondse leidingen   1. het aanbrengen van de leidingen mag niet leiden tot onevenredige aantasting van de agrarische belangen;
2. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschappelijke waarden;  
het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 200 m²   1. het aanbrengen van verhardingen dient noodzakelijk te zijn in het kader van de agrarische bedrijfsvoering dan wel het recreatief medegebruik;
2. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschappelijke waarden;  
het vellen of rooien van houtgewas   er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschappelijke waarden; dit houdt in dat de aanwezige landschapselementen niet onevenredig mogen worden aangetast.  

Artikel 4 Bedrijf - Niet-agrarisch

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Niet-agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een bedrijf dat voorziet in de bedrijfsmatige verhuur van opslagruimten aan particulieren en/of bedrijven welke voorkomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1) en behoren tot milieucategorie 1 of 2, met uitzondering van opslag van gevaarlijke goederen;
  • b. bijbehorende bouwwerken en voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Toegestane bebouwing

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken ten behoeve van de in artikel 4.1 toegestane bedrijvigheid.

4.2.2 Maatvoeringseisen
  • a. De bedrijfsgebouwen dienen te voldoen aan de volgende maatvoeringseisen:

BEDRIJFSGEBOUWEN       MIN.       MAX.      
Goothoogte   n.v.t.     5 m    
Bouwhoogte     n.v.t.     8 m    
Dakhelling   12°     45°    
Afstand tot zijdelingse perceelsgrens   5 m     n.v.t.    
Oppervlakte (totaal)*   n.v.t.   1.845 m²  

*enkel bedrijfsgebouwen

  • b. Hierbij geldt dat, indien de bestaande (legale) afstand of goot- of bouwhoogte, voorzover opgericht in overeenstemming met de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, afwijkt van bovenstaande maten, de bestaande afstand respectievelijk goot- of bouwhoogte als minimum/maximum geldt.

4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde dienen te voldoen aan de volgende maatvoeringseisen:

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde   Max.  
Bouwhoogte erfafscheidingen   2 m  
Bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   6 m  
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Bedrijfswoning

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1 en 4.2.2 voor het bouwen van één bedrijfswoning, inclusief bijbehorende bouwwerken. Een en ander mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de bouw van een bedrijfsgebouw op basis van de bevoegdheid, zoals opgenomen in lid 4.3.2 mag niet reeds zijn toegepast, noch gelijktijdig worden toegepast;
  • b. de bevoegdheid wordt uitsluitend toegepast ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - afwijkingsgebied';
  • c. de bedrijfswoning dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn. Hierbij moet worden aangetoond dat er geen onevenredige belemmeringen zijn op onder andere de volgende gebieden:
    • 1. bodem;
    • 2. geluid, waarbij in ieder geval door middel van een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels van de bedrijfswoning wordt aangetoond dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
    • 3. geurhinder;
    • 4. endotoxine;
    • 5. hemelwaterafvoer;
  • d. er mogen geen onevenredige beperkingen voor omliggende, bestaande (agrarische) bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
  • e. op eigen terrein dienen ten minste 3 parkeerplaatsen ten behoeve van de bedrijfswoning te worden gerealiseerd en duurzaam in stand te worden gehouden;
  • f. de betonwand, zoals aangegeven in Bijlage 2 bij deze regels dient te worden gehandhaafd, dan wel te worden vervangen door een betonwand van ten minste gelijkwaardige hoogte;
  • g. de bouw van de bedrijfswoning en/of het uitvoeren van bouw- en/of sloopwerkzaamheden ten behoeve van de realisatie daarvan is uitsluitend toegestaan nadat de benodigde maatregelen zijn uitgevoerd conform de adviezen in de "Quickscan flora en fauna Het Laar 20, 22 & 22a te Maarheeze" van BRO d.d. 2 december 2021, e.e.a. zoals opgenomen in Bijlage 3 bij deze regels;
  • h. voor het bouwen van de bedrijfswoning gelden de volgende maatvoeringseisen:

BEDRIJFSWONING       MIN.       MAX.      
Goothoogte   n.v.t.     5,5 m    
Bouwhoogte   n.v.t.     8 m    
Oppervlakte   150 m²  
Inhoud   750 m³  
Afstand vrijstaande bedrijfswoning tot zijdelingse perceelsgrens   5 m     n.v.t.    
Dakhelling   12 °       45 °      
  • i. voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij de bedrijfswoning gelden de volgende maatvoeringseisen:
BIJBEHORENDE BOUWWERKEN BIJ BEDRIJFSWONING       MAX.      
Gezamenlijke oppervlakte per woning     90 m² *)    
Goothoogte   3 m    
Bouwhoogte bijbehorende bouwwerken   5,5 m    
Bouwhoogte overkappingen   3 m  
Afstand vrijstaande bijbehorende bouwwerken tot achtergevel bedrijfswoning of het verlengde daarvan   15 m    

*) de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag hierbij maximaal 90 m² bedragen.

  • j. voorzien wordt in voldoende waterberging binnen het plangebied ter compensatie van het totaal aan bebouwd en verhard oppervlak na toepassing van deze bevoegdheid. Hierbij geldt een waterbergingsopgave van 0,06 m³ per m² bebouwd of verhard oppervlak. De benodigde waterbergingsvoorzieningen dienen na realisatie duurzaam in stand te worden gehouden.

4.3.2 Nieuw bedrijfsgebouw

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.2 voor het realiseren van een nieuw bedrijfsgebouw met overschrijding van de toegestane bebouwde oppervlakte, al dan niet in combinatie met toepassing van lid 5.3.1. Een en ander mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de conform lid 4.2.2 toegestane oppervlakte mag met maximaal 480 m² worden vergroot;
  • b. de bevoegdheid voor de bouw van een bedrijfswoning, zoals opgenomen in lid 4.3.1 mag niet reeds zijn toegepast, noch gelijktijdig worden toegepast;
  • c. voor het bedrijfsgebouw gelden voor het overige de in lid 4.2.2 opgenomen maatvoeringseisen;
  • d. het bedrijfsgebouw dient binnen het bouwvlak, dan wel achter (het verlengde van) de voorste bouwvlakgrens te worden gerealiseerd;
  • e. een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door de gemeente goedgekeurd inpassingsplan, dat minimaal de omvang en kwaliteit zoals het landschappelijk inpassingsplan dat onderdeel uitmaakt van deze regels, dient uiterlijk binnen één jaar na ingebruikname van het betreffende bedrijfsgebouw te worden gerealiseerd en na realisatie in stand te worden gehouden;
  • f. in het geval van gebruik van een gebouw voor niet-agrarische bedrijven dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hierbij dient te worden voldaan aan het bepaalde in lid 4.4.4;
  • g. voorzien wordt in voldoende waterberging binnen het plangebied ter compensatie van het totaal aan bebouwd en verhard oppervlak na toepassing van deze bevoegdheid. Hierbij geldt een waterbergingsopgave van 0,06 m³ per m² bebouwd of verhard oppervlak. De benodigde waterbergingsvoorzieningen dienen na realisatie duurzaam in stand te worden gehouden.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van:

  • a. gronden en/of opstallen voor verblijfsrecreatie;
  • b. gronden en/of opstallen voor bewoning, behoudens bewoning van de toegestane bedrijfswoning;
  • c. gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  • d. bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning;
  • e. gronden en/of bebouwing voor detailhandel;
  • f. gronden en/of bebouwing voor opslag van gevaarlijke stoffen, dan wel voor opslag voor bedrijven, die niet voorkomen op de Staat van Bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1) en niet behoren tot milieucategorie 1 of 2;
  • g. gronden voor buitenopslag.

4.4.2 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing

Het in gebruik nemen en in gebruik houden van de gronden en/of bebouwing voor niet-agrarische bedrijven, zoals bedoeld in artikel 4.1, is uitsluitend toegestaan mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de landschappelijke inpassing op het perceel, zoals opgenomen in Bijlage 2 van deze regels, aangelegd is en duurzaam in stand wordt gehouden.
  • b. de landschappelijke inpassing zoals bepaald onder a dient te zijn gerealiseerd binnen 1 jaar na het in werking treden van het bestemmingsplan.
  • c. het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a. ten behoeve van de wijziging van het bij de voorwaardelijke verplichting behorende landschappelijke inpassing zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels, waarbij geldt dat de gewijzigde landschappelijke inpassing minimaal gelijkfwaardig dient te zijn aan de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in Bijlage 2 bij deze regels.

4.4.3 Voorwaardelijke verplichting sloop bebouwing

Het in gebruik nemen en in gebruik houden van de gronden en/of bebouwing voor niet-agrarische bedrijven, zoals bedoeld in artikel 4.1, is uitsluitend toegestaan mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden

  • a. uiterlijk binnen twee jaar na onherroepelijk worden van dit plan, dient de in Bijlage 2 aangegeven te slopen bebouwing te zijn gesloopt;
  • b. de onder b. bedoelde te slopen bebouwing mag niet worden herbouwd, anders dan met toepassing van lid 4.3.2.

4.4.4 Voorwaardelijke verplichting parkeren
  • a. In het geval van functiewijziging van een gebouw en/of van gronden of de bouw van bouwwerken dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
  • b. Voor het bepalen van de benodigde parkeergelegenheid dient te worden voldaan aan het het parkeerbeleid van de gemeente Cranendonck, zoals opgenomen in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan 2016, vastgesteld door de gemeenteraad op 7 maart 2017. Indien de gemeentelijke beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt de aanvraag omgevingsvergunning getoetst aan het gewijzigde parkeerbeleid zoals geldend ten tijde van de wijziging van het gebruik.
  • c. De parkeervoorzieningen als bedoeld onder a en b dienen duurzaam in stand te worden gehouden.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Ander type bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 onder a voor het voor het gebruik van de gronden en/of bebouwing binnen deze bestemming voor een ander type niet-agrarisch bedrijf, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. het betreft een bedrijf, dat is opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten in Bijlage 1 bij deze regels en behoort tot milieucategorie 1 of 2;
  • b. er dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hierbij dient te worden voldaan aan het bepaalde in lid 4.4.4.
  • c. het landschappelijke inpassing zoals opgenomen in Bijlage 2 dient in stand worden gehouden. Hierbij dient te worden voldaan aan het bepaalde in lid 4.4.2.

Artikel 5 Groen - Landschappelijke inpassing

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen - Landschappelijke inpassing' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het aanbrengen en duurzaam instandhouden van gebiedseigen (erf)beplanting ter landschappelijke inpassing van gebouwen en verhardingen;
  • b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

een en ander zoals weergegeven in het in Bijlage 2 bij deze regels gevoegde landschappelijk inpassingsplan en met bijbehorende voorzieningen, waaronder perceelsontsluitingen en sloten.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Toegestane bebouwing

Op de tot 'Groen - Landschappelijke inpassing' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van doeleinden omschreven in artikel 5.1.

5.2.2 Maatvoering bebouwing

Op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de vorm van erfafscheidingen worden opgericht met een maximale bouwhoogte van 1,5 meter.

5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Realiseren bedrijfsgebouw

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 voor het realiseren van een nieuw bedrijfsgebouw met overschrijding van de toegestane bebouwde oppervlakte, al dan niet in combinatie met toepassing van lid 4.3.2. Een en ander mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de conform lid 4.2.2 toegestane oppervlakte mag met maximaal 480 m² worden vergroot;
  • b. de bevoegdheid, zoals opgenomen in lid 4.3.1 mag niet reeds zijn toegepast, noch gelijktijdig worden toegepast;
  • c. voor het bedrijfsgebouw gelden voor het overige de in lid 4.2.2 opgenomen maatvoeringseisen;
  • d. het bedrijfsgebouw dient geheel achter (het verlengde van) de voorste bouwvlakgrens van de bestemming 'Bedrijf - Niet-agrarisch' te worden gerealiseerd;
  • e. een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door de gemeente goedgekeurd inpassingsplan, dat minimaal de omvang en kwaliteit zoals het landschappelijk inpassingsplan dat onderdeel uitmaakt van deze regels, dient uiterlijk binnen één jaar na ingebruikname van het betreffende bedrijfsgebouw te worden gerealiseerd en na realisatie in stand te worden gehouden;
  • f. het bepaalde in lid 4.1 sub a is onverkort van toepassing op het bedrijfsgebouw;
  • g. er dient te worden voldaan aan de voorwaardelijke verplichtingen, zoals opgenomen in leden 4.4.2 tot en met 4.4.4.
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden voor:  

  • a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het aanbrengen van verhardingen.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 4

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle verwachte archeologische informatie in de bodem.

6.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m² en een diepte van meer dan 0,5 meter onder maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
    • 2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
    • 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
  • d. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
  • e. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wint zij schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
6.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

6.4 Afwijken van de bouwregels
6.4.1 Omgevingsvergunning voor het oprichten van bouwwerken

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende regels worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

6.4.2 Toetsing archeologische waarden

De omgevingsvergunning als bedoeld in 6.4.1 wordt niet eerder verleend dan nadat de aanvrager is aangetoond dat er geen sprake is van archeologische waarden ter plaatse dan wel een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

6.4.3 Advies archeologisch deskundige

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in 6.4.1 wint zij schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5.1 Omgevingsvergunningsplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op de in dit artikel bedoelde gronden de volgende andere werken of werkzaamheden uit te (doen) voeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 2 meter ten opzichte van peil;
  • b. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • c. bodem verlagen of afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  • d. omzetten van gras- of akkerland, waarbij grond wordt afgevoerd;
  • e. het verlagen van het waterpeil;
  • f. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • g. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • h. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • i. aanplanten van diepwortelende beplanting;
  • j. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • k. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

6.5.2 Uitzondering omgevingsvergunningsplicht

Het onder 6.5.1 vervatte verbod geldt niet:

  • a. voor gronden, gelegen binnen de bouwvlakken;
  • b. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 50 cm. onder het bestaande maaiveld of over een maximale oppervlakte van 500 m²;
  • c. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • d. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van de reguliere agrarische werkzaamheden en onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • e. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • f. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in 6.5.1.

6.5.3 Regels aan een omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 6.5.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende regels worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

6.5.4 Advies archeologisch deskundige

Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in van een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

6.6 Wijzigingsbevoegdheid
6.6.1 Wijziging t.b.v. verwijderen dubbelbestemming

Het bevoegd gezag kan het plan zodanig wijzigen dat, als gevolg van de specifieke archeologische waardering op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' deels wordt verwijderd, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. het (ten dele) verwijderen van de dubbelbestemming betreft uitsluitend gronden, die ingevolge een vastgestelde gemeentelijke archeologische waardenkaart, geen of slechts beperkte archeologische waarden (meer) bevatten;
  • b. het wijzigingsplan geeft de gronden aan, waarvoor uitsluitend de onderliggende bestemming van toepassing is.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Afwijkende maatvoering

Bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die zijn opgericht in overeenstemming met de Woningwet, maar in afwijking van dit bestemmingsplan, zijn toegestaan.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Wijziging inrichtingsplan voor landschappelijke inpassing

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels bij de diverse enkelbestemmingen door af te wijken van de vereiste landschappelijke inpassing, zoals bepaald in een landschappelijk inpassingsplan dat onderdeel is van de planregels (bijlage bij de regels) of een verleende omgevingsvergunning, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de landschappelijke inpassing heeft minimaal de omvang en kwaliteit zoals het landschappelijk inpassingsplan dat als Bijlage 2 bij deze regels is gevoegd.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van lid 10.1 onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 10.1 onder a met maximaal 10%.
  • c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Het Laar 20, 22 en 22a te Maarheeze'.