direct naar inhoud van Regels
Plan: Fabrieksstraat 100 te Budel
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1706.BPAIR7005-ONT1

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Fabrieksstraat 100 te Budel' met identificatienummer NL.IMRO.1706.BPAIR7005-ONT1 van de gemeente Cranendonck;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.5 bebouwingspercentage

Een in dit plan aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, het deel van een bouwvlak of het deel van een in de regels nader bepaald deel van een bouwperceel, dat maximaal mag worden bebouwd.

1.6 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen ook zijnde bedrijven (eenmanszaken, zzp-ers) waarvan de productie exclusief tot stand komt bij de klant worden daaronder niet begrepen. Internethandel wordt aangemerkt als een bedrijf indien ter plaatse geen sprake is van fysiek klantcontact.

1.7 bedrijfsgebouw

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.8 bedrijfsomvang

Het totaal aan oppervlakte van alle al dan niet aaneengesloten bouwpercelen van een bedrijf binnen het plangebied;

1.9 bedrijfsverzamelgebouw

Een gebouw dat huisvesting biedt aan meerdere bedrijven. Gebruikers van een bedrijfsverzamelgebouw zijn georganiseerd in een overleg over gebruik en beheer. Er zijn faciliteiten zoals ICT-voorzieningen, parkeervoorzieningen, vergaderruimtes, die gedeeld (kunnen) worden.

1.10 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor de huisvesting van één of meerdere personen, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of terrein, noodzakelijk is;

1.11 beperkt kwetsbaar object

object zoals omschreven in artikel 1.1 lid b van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.12 bestaande situatie

bebouwing en gebruik, zoals naar aard en omvang aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Bij bebouwing of gebruik waarvoor vergunning noodzakelijk is betreft het uitsluitend die bebouwing en dat gebruik waarvoor vergunning is verleend of welke kan worden gebouwd, respectievelijk gestart, op grond van een reeds verleende vergunning;

1.13 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.16 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.17 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwperceel

aaneengesloten (virtueel) vlak waarop functioneel bij elkaar behorende bebouwing en voorzieningen worden geconcentreerd, bestaande uit één bouwvlak, waarbinnen de gebouwen zijn toegelaten, met de direct daaraan grenzende gronden waar ook bouwwerken geen gebouwen zijnde en bouwwerken zijn toegestaan.

1.19 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.20 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.21 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.22 bruto vloeroppervlakte

de totale overdekte vloeroppervlakte van een bedrijfsvestiging met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige ruimten;

1.23 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.24 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.25 geluidzoneringsplichtige inrichting

Een inrichting, zoals genoemd in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.26 groepsrisico

cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is;

1.27 grootschalige logistiek

gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 3 hectare of groter, waarop grootschalige bebouwing staat en dat in hoofdzaak in gebruik is voor logistieke- of distributieactiviteiten, met een door de aard en schaal van de activiteiten hoge verkeersaantrekkende werking en impact op de omgevingskwaliteit;

1.28 hoofdgebouw

een gebouw, of een gedeelte van een gebouw, dat door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste (gedeelte van een) gebouw op een bouwperceel is aan te merken.

1.29 kantoor

een gebouw dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden;

1.30 kwetsbaar object

object zoals omschreven in artikel 1.1 lid l van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.31 landschapselementen

ecologische en/ of landschappelijk waardevolle elementen zoals bosjes, houtwallen en poelen.

1.32 maaiveld

hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op de woning;

1.33 milieucategorie

indeling van bedrijven op basis van hun milieuhygiënische invloed op de omgeving, die als volgt wordt bepaald:

  • 1. voor bedrijven die qua aard en omvang zijn vermeld onder een SBI-code uit Lijst 1 in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering': de categorie die voor de desbetreffende SBI-code is vastgesteld en in voornoemde lijst is opgenomen;
  • 2. voor overige bedrijven: het van toepassing verklaren van een categorie uit Lijst 1 van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' op bedrijfsactiviteiten die naar aard, omvang en invloed gelijk te stellen zijn met bedrijfsactiviteiten, zoals wel opgenomen in de Lijst 1 van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering';

1.34 natuurinclusief bouwen

maatregelen om natuur te integreren bij de bouw van gebouwen.

1.35 nutsvoorziening

voorzieningen voor telecommunicatie, water- en energiedistributie, niet zijnde inrichtingen waarop het Bevi van toepassing is;

1.36 ondergronds bouwen

het oprichten van gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, beneden het niveau van het aangrenzend maaiveld;

1.37 ondersteunende detailhandel

Detailhandel die qua omvang en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt is aan de hoofdfunctie en die niet zelfstandig, maar ter ondersteuning van de hoofdfunctie wordt uitgeoefend.

1.38 ondersteunende functie

functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt;

1.39 open erfafscheiding

erfafscheidingen van een dusdanig materiaal en constructie dat vanuit de ene zijde zicht op de andere zijde blijft bestaan;

1.40 overkapping

een bouwwerk op het erf van een gebouw dat minimaal aan twee zijden open is, met uitzondering van een overkapping welke wordt gebouwd tegen een gebouw op het belendende perceel;

1.41 parkeervoorzieningen

een al dan niet overdekte, op straat aanwezige dan wel met een straat in open verbinding staande ruimte, die gelet op de ligging en ontsluiting geschikt is om te worden gebruikt voor het parkeren van motorvoertuigen;

1.42 plaatsgebonden risico

risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is;

1.43 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, dan wel in goederen die op locatie worden toegepast bij de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, waarbij de detailhandelsactiviteiten ondergeschikt zijn aan de bedrijfsactiviteiten.

1.44 regelstation

een apparatuurkast die deel uitmaakt van een antenne-installatie voor mobiele telecommunicatie;

1.45 rijbaan

een verkeersbaan normaal bedoeld voor verkeer met voertuigen, bestaande uit een aaneengesloten gedeelte van verharding, al dan niet ingedeeld in rijstroken, bedoeld voor het rijdend verkeer;

1.46 risicovolle inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.47 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte(n) waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/ pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.48 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.49 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig dient te worden aangemerkt;

1.50 water en waterhuishoudkundige voorzieningen

Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen, alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer en waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten et cetera;

1.51 weg

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

1.52 werk

een constructie, geen bouwwerk zijnde;

1.53 wet / wettelijke regeling

indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald;

1.54 winkelvloeroppervlakte

de totale overdekte vloeroppervlakte van een bedrijfsvestiging, welke bestemd is voor de verkoop en uitstalling van goederen.

1.55 zijdelingse perceelsgrens

de grens tussen twee percelen, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

In onderstaande afbeelding is aangegeven hoe de druiplijn/goothoogte bij verschillende dakvormen wordt bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPAIR7005-ONT1_0001.jpg"

Bij het bepalen van de goothoogte worden ondergeschikte toevoegingen of onderbrekingen van het dakvlak, zoals dakkapellen, loggia's en doorgezette gevels, buiten beschouwing gelaten, tenzij de breedte van de toevoeging of onderbreking meer bedraagt dan 50% van de breedte van het dakvlak waarin de toevoeging of onderbreking zich bevindt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.BPAIR7005-ONT1_0002.jpg"

2.3 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

De kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de zijdelingse grens van het bouwperceel.

2.7 De bebouwde oppervlakte van een bouwperceel

De gezamenlijke oppervlakten van de gebouwen, die op hetzelfde bouwperceel zijn of mogen worden opgericht op grond van verleende vergunning of zijn opgericht op grond van artikel 2.3, lid 1 BOR juncto artikel 3 van bijlage 2 BOR, met inbegrip van de oppervlakten van (gedeelte van) gebouwen die volledig onder peil zijn gelegen.

2.8 De lengte, breedt en diepte van een gebouw

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken of de harten van scheidsmuren.

2.9 De ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

Vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.10 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, erkers en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • 1. bedrijven, passend in milieucategorie 2, 3.1 en/ of 3.2 zoals aangegeven in de als bijlage opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van:
    • a. inrichtingen als bedoeld in artikel 41 Wet Geluidhinder jo. artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer van de Wet milieubeheer;
    • b. risicovolle inrichtingen op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  • 2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1' zijn bedrijven, voor zover deze bedrijven voorkomen in de categorieën 2 en 3.1 of daarmee gelijk te stellen toegestaan.
  • 3. kantoren, uitsluitend als ondersteunende functie ten behoeve van de bedrijfsvoering;
  • 4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfsverzamelgebouw', zijn tevens bedrijfsverzamelgebouwen toegestaan;
  • 5. ondergeschikte productiegebonden detailhandel;
  • 6. groenvoorzieningen;
  • 7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • 8. nutsvoorzieningen.

met daarbij behorende:

  • 9. erven en terreinen
  • 10. verkeers- en parkeervoorzieningen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
  • a. De oppervlakte van een bedrijf mag niet minder bedragen dan 500 m2 en niet meer dan 5.000 m2.
  • b. Het bebouwingspercentage van het bouwperceel mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven.

3.2.2 Beeldkwaliteit

Bij de beoordeling van een aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen van een bouwwerk (conform artikel 2.1, lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) dienen het kavelpaspoort en het beeldkwaliteitsplan zoals opgenomen in bijlagen 3 en 4 in acht te worden genomen.

3.2.3 Bedrijfsgebouwen, geen (bedrijfs-)woningen zijnde

Voor het bouwen van gebouwen, gelden de volgende regels:

  • 1. in het bouwvlak zijn gebouwen ten behoeve van maximaal twee bedrijven toegestaan, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfsverzamelgebouw';
  • 2. in afwijking van het bepaalde in 3.2.1 ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - bedrijfsverzamelgebouw' zijn meerdere bedrijven toegestaan met een minimaal oppervlak van 90 m2 ;
  • 3. gebouwen dienen gebouwd te worden binnen het bouwvlak;
  • 4. de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter;
  • 5. de bouwhoogte bedraagt maximaal 12 meter;
  • 6. de gebouwen worden plat of met een dakhelling van maximaal 20° afgedekt.
  • 7. de naar de bestemming 'Groen - Landschappelijke inpassing' gerichte geveldelen dienen te worden uitgevoerd in een groene kleur uit het spectrum aardetinten dan wel te worden voorzien van gevelbekleding uit natuurlijk plantmateriaal.
  • 8. per bouwvlak dient ten minste één bedrijfsgebouw te worden voorzien van een nestgelegenheid, verblijfplaats ten behoeve van natuurinclusief bouwen.

3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • 1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen;
  • 2. de bouwhoogte van erfafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde bouwgrens mag niet meer bedragen dan 1,00 meter.
  • 3. erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde bouwgrens mogen uitsluitend worden uitgevoerd als open afscheiding;
  • 4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 meter.

3.2.5 Sloop bedrijfswoning

Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen conform het bepaalde in 3.2.3 wordt uitsluitend verleend indien de bestaande bedrijfswoning Fabrieksstraat 100 is gesloopt en gesloopt blijft.

3.3 Nadere eisen
  • 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de:
    • a. situering van bedrijven en bedrijfsactiviteiten;
    • b. situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
    • c. situering en afmetingen van percelen;
    • d. de hoogte van gebouwen;
    • e. inrichting van de gronden waaronder de aanleg en omvang van parkeer- en groenvoorzieningen en de aanleg en profilering van toegangs- en ontsluitingswegen.
    • f. de kleurstelling van de gevels zoals bepaald in 3.2.3 onder 10.
  • 2. Nadere eisen worden gesteld indien dit noodzakelijk is:
    • a. ter waarborging van de ruimtelijke en functionele structuur ter plaatse;
    • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit, beeldkwaliteit en landschappelijke inpassing;
    • c. ter waarborging van de milieuzonering;
    • d. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • e. ter waarborging van de verkeersveiligheid, brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;
    • f. in verband met de gewenste parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang op eigen terrein;
    • g. in verband met doorstroming van het verkeer.

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Afwijken maximale bouwhoogte

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 3.2.3 onder 5, voor éénmalige verhoging van de maximale bouwhoogte tot maximaal 15 meter, met dien verstande dat:

  • 1. de afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en een efficiënt gebruik van de bebouwing;
  • 2. de functionele en ruimtelijke structuur niet onevenredig wordt aangetast;
  • 3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de milieusituatie.

3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Tot strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor:

  • 1. geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
  • 2. grootschalige logistiek;
  • 3. risicovolle inrichtingen op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  • 4. wonen in bedrijfsgebouwen;
  • 5. (ondergeschikte) detailhandel, behoudens toegestaan ingevolge 3.5.2;
  • 6. buitenopslag;
  • 7. horeca;
  • 8. kantoren, behoudens als ondersteunende functie ten behoeve van de bedrijfsvoering, als bedoeld in artikel 3.1 onder 3;
  • 9. permanente inpandige opslag, behoudens in het geval inpandige opslag plaatsvindt ten behoeve van de eigen bedrijfsvoering.

3.5.2 Ondergeschikte productiegebonden detailhandel

De winkelvloeroppervlakte van ondergeschikte productiegebonden detailhandel bedraagt maximaal 20% van de vloeroppervlakte van het bedrijf, met een maximum van 100 m2.

3.5.3 Bedrijfsverzamelgebouw
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfsverzamelgebouw' zijn maximaal 25 bedrijfsunits toegestaan.

3.5.4 Parkeren

Het bevoegd gezag toetst bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouw- of gebruiksregels of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Een omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien wordt voldaan aan de volgende regels:

  • a. In het geval van de oprichting of uitbreiding van een gebouw dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
  • b. In het geval van functiewijziging van een gebouw en/of van gronden dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
  • c. Voor het bepalen van de benodigde parkeergelegenheid dient te worden voldaan aan het het parkeerbeleid van de gemeente Cranendonck, zoals opgenomen in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan 2016, vastgesteld door de gemeenteraad op 7 maart 2017. Indien de gemeentelijke beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt de aanvraag omgevingsvergunning getoetst aan het gewijzigde parkeerbeleid zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.
  • d. De parkeervoorzieningen als bedoeld in sub a en b dienen in stand te worden gehouden.

3.5.5 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing

Het gebruiken van de gronden conform het bepaalde in 3.1 en 3.2 is alleen dan toegestaan indien het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in Bijlage 2 van de regels, is gerealiseerd en daarna aldus duurzaam in stand wordt gehouden.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Afwijken milieucategorieën en inrichtingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 3.1 voor:

  • 1. de vestiging c.q. uitoefening van een bedrijf uit een hogere milieucategorie dan ingevolge 3.1 onder a is toegestaan indien deze naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën die ingevolge 3.1 onder a is toegestaan, met dien verstande dat:
    • a. bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling dienen te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens kan worden gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking;
    • b. de afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en efficiënt gebruik van het bouwperceel of de bouwpercelen;
    • c. de functionele en ruimtelijke structuur niet onevenredig worden aangetast;
    • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
    • e. de verkeersveiligheid, brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding is gewaarborgd;
    • f. op het bouwperceel parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang aanwezig is.
  • 2. de vestiging c.q. uitoefening van een bedrijf, niet genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten behorend bij deze regels, welke naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met bedrijven in deze milieucategorieën, met dien verstande dat:
    • a. bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling dienen te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens kan worden gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking;
    • b. de afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en efficiënt gebruik van het bouwperceel of de bouwpercelen;
    • c. de functionele en ruimtelijke structuur niet onevenredig worden aangetast;
    • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
    • e. de verkeersveiligheid, brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding is gewaarborgd.
  • 3. het met een omgevingsvergunning af wijken van het bepaalde in artikel 3.1 onder 1 sub b, voor het toestaan van risicovolle inrichtingen die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen, met dien verstande dat:
    • a. de plaatsgebonden risicocontour beperkt blijft tot het eigen bouwperceel;
    • b. er een verantwoording plaatsvindt van de toename van het groepsrisico en deze door het bevoegd gezag als aanvaardbaar wordt beschouwd;
    • c. aangrenzende waarden en functies niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 4 Groen - Landschappelijke inpassing

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen - Landschappelijke inpassing' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • 1. het aanbrengen en in stand houden van beplanting ter landschappelijke inpassing van gebouwen, erven en verhardingen zoals opgenomen in Bijlage 2.
  • 2. groenvoorzieningen;
  • 3. extensief recreatief medegebruik;
  • 4. kunstobjecten;
  • 5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd waarvoor de volgende regels gelden:

  • 1. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  • 2. een overkapping is niet toegestaan.

4.2.2 Ondergronds bouwen

Op of in de gronden binnen deze bestemming mag niet ondergronds worden gebouwd, met dien verstande dat ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen zijn toegestaan.

4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor parkeren.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Algemene bepaling met betrekking tot ondergronds bouwen
6.1.1 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:

  • a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  • b. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m²;
  • c. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4,00 meter onder peil.


 

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik

Het is verboden de in de artikelen 3, 4 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of te laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de bestemmingsomschrijving. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting of (straat)prostitutie;
  • b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een woning voor bewoning;
  • c. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • d. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

8.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden met een omgevingsvergunning afwijken van:

  • 1. de in deze regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • 2. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/ of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  • 3. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil of afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie daartoe aanleiding geven;
  • 4. de bestemmingsregels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, abri's, telefooncellen, gebouwtjes en behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
    • a. de oppervlakte per gebouw niet meer dan 10 m² mag bedragen;
    • b. de goothoogte niet meer dan 3 meter mag bedragen;
    • c. de bouwhoogte niet meer dan 6 meter mag bedragen;
  • 5. de bestemmingsregels ten aanzien van de (bouw)hoogtes van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de (bouw)hoogte van bouwwerken wordt vergroot, mits:
    • a. de bouwhoogte van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 30 meter mag bedragen.

Artikel 9 Overige regels

9.1 Waterberging
9.1.1 Voorwaardelijke verplichting waterberging
  • a. Het bouwen van nieuwe bouwwerken en/of aanleggen van nieuwe verhardingen met een (gezamenlijke) oppervlakte van meer dan 50 m2 is uitsluitend toegestaan indien op eigen terrein word voorzien in een voorziening voor de berging van hemelwater met een capaciteit van ten minste 6 m3 per 100 m2 bebouwd oppervlak;
  • b. De gebouwen, overkappingen en erfverhardingen zoals bedoeld in sub a mogen uitsluitend worden gebruikt overeenkomstig het bepaalde in Artikel 3 en Artikel 4 indien de voorziening voor de berging van hemelwater in stand wordt gehouden.

9.1.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.1.1 en toestaan dat niet op eigen terrein wordt voorzien in berging van hemelwater of dat de berging van hemelwater een kleinere capaciteit heeft, mits buiten het eigen terrein of op andere wijze is voorzien in voldoende berging voor hemelwater overeenkomstig het verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2021-2025 of diens rechtsopvolger.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • 2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
  • 3. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • 2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • 3. indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • 4. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan “Fabrieksstraat 100 te Budel".