Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Bedrijventerreinen Airpark en Fabrieksstraat te Budel
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1706.BPAIR7001-VAS2
1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
  
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 Begrippenlijst
 
1.1.1 Plan:
Het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen Airpark en Fabrieksstraat te Budel" van de gemeente Cranendonck.
 
1.1.2 Bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1706.BPAIR7001-VAS2 met de bijbehorende regels.
 
1.1.3 Aanduiding:
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/ of het bebouwen van deze gronden.
 
1.1.4 Bebouwing:
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
1.1.5 Bebouwingspercentage:
Een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
 
1.1.6 Bedrijf:
Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen, daaronder niet begrepen.
 
1.1.7 Bedrijfsgebouw:
Een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
 
1.1.8 Bedrijfsomvang:
Het totaal aan oppervlakte van alle al dan niet aaneengesloten bouwpercelen van een bedrijf binnen het plangebied.
 
1.1.9 Bedrijfsverzamelgebouw:
Een gebouw dat huisvesting biedt aan meerdere bedrijven.
 
1.1.10 Bedrijfswoning:
Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor de huisvesting van één of meerdere personen, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of terrein, noodzakelijk is.
 
1.1.11 Beperkt kwetsbaar object:
Object zoals omschreven in artikel 1.1 lid b van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
 
1.1.12 Bestaande situatie:
Bebouwing en gebruik, zoals naar aard en omvang aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Bij bebouwing of gebruik waarvoor vergunning noodzakelijk is betreft het uitsluitend die bebouwing en dat gebruik waarvoor vergunning is verleend of welke kan worden gebouwd, respectievelijk gestart, op grond van een reeds verleende vergunning.
 
1.1.13 Bestemmingsgrens:
De grens van een bestemmingsvlak.
 
1.1.14 Bestemmingsvlak:
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.1.15 Bijgebouw:
Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.1.16 Bouwen:
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
 
1.1.17 Bouwgrens:
De grens van een bouwvlak.
 
1.1.18 Bouwperceel:
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.1.19 Bouwperceelgrens:
Een grens van een bouwperceel.
 
1.1.20 Bouwvlak:
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.1.21 Bouwwerk:
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.1.22 Detailhandel:
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.1.23 Extensief recreatief medegebruik:
Een vorm van recreatief medegebruik die nauwelijks of geen invloed heeft op de in de bestemmingsomschrijving van de bestemming gegeven doeleinden.
 
1.1.24 Gebouw:
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.1.25 Groepsrisico:
Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is.
 
1.1.26 Hoofdgebouw:
Een gebouw, dat gelet op de bestemming op een bouwperceel door zijn ligging, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken. 5
 
1.1.27 Kantoor:
Een gebouw dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden.
 
1.1.28 Kwetsbaar object:
Object zoals omschreven in artikel 1.1 lid l van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
 
1.1.29 Landschapselementen:
Ecologische en/ of landschappelijk waardevolle elementen zoals bosjes, houtwallen, poelen en moerasjes.
 
1.1.30 Maaiveld:
Hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op de woning.
 
1.1.31 Milieucategorie:
Indeling van bedrijven op basis van hun milieuhygiënische invloed op de omgeving, die als volgt wordt bepaald:
  1. Voor bedrijven die qua aard en omvang zijn vermeld onder een SBI-code uit Lijst 1 in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering': de categorie die voor de desbetreffende SBI-code is vastgesteld en in voornoemde lijst is opgenomen;
  2. Voor overige bedrijven: het van toepassing verklaren van een categorie uit Lijst 1 van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' op bedrijfsactiviteiten die naar aard, omvang en invloed gelijk te stellen zijn met bedrijfsactiviteiten, zoals wel opgenomen in de Lijst 1 van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'.
1.1.32 Nutsvoorziening:
Voorzieningen voor telecommunicatie, water- en energiedistributie, niet zijnde inrichtingen waarop het Bevi van toepassing is.
 
1.1.33 Ondergronds bouwen:
Het oprichten van gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, beneden het niveau van het aangrenzend maaiveld.
 
1.1.34 Ondersteunende functie:
Functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.
 
1.1.35 Ondersteunende horeca
Het als nevenactiviteit verkopen van non-alcoholische dranken en spijzen voor consumptie ter plaatse, in een openbaar toegankelijk commercieel bedrijf (detailhandel, bijzondere doeleinden, recreatieve doeleinden).
 
1.1.36 Open erfafscheiding:
Erfafscheidingen van een dusdanig materiaal en constructie dat vanuit de ene zijde zicht op de andere zijde blijft bestaan.
 
1.1.37 Overkapping:
Een bouwwerk op het erf van een gebouw dat minimaal aan twee zijden open is, met uitzondering van een overkapping welke wordt gebouwd tegen een gebouw op het belendende perceel.
 
1.1.38 Parkeervoorzieningen
Een al dan niet overdekte, op straat aanwezige dan wel met een straat in open verbinding staande ruimte, die gelet op de ligging en ontsluiting geschikt is om te worden gebruikt voor het parkeren van motorvoertuigen.
 
1.1.39 Plaatsgebonden risico:
Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is.
 
1.1.40 Regelstation:
Een apparatuurkast die deel uitmaakt van een antenne-installatie voor mobiele telecommunicatie.
 
1.1.41 Risicovolle inrichting:
Een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.
 
1.1.42 Seksinrichting:
De voor het publiek toegankelijke besloten ruimte(n) waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/ pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
 
1.1.43 Uitbouw:
Een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.1.44 Voorgevel:
De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig dient te worden aangemerkt.
 
1.1.45 Waterhuishoudkundige voorzieningen:
Voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten enz.
 
1.1.46 Weg:
Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
 
1.1.47 Werk:
Een constructie, geen bouwwerk zijnde.
 
1.1.48 Wet/ wettelijke regeling:
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald.
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
2.1 Meetwijzen
 
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1.1 De afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens:
De kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelsgrens van het bouwperceel.
 
2.1.2 De afstand tussen gebouwen:
De kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.
 
2.1.3 De dakhelling:
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.1.4 De breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:
Tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
 
2.1.5 De goothoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.1.6 De inhoud van een bouwwerk:
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/ of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.1.7 De oppervlakte van een bouwwerk:
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/ of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddeld niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.1.8 Het brutovloeroppervlak van een gebouw:
Gemeten (op alle bouwlagen) op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, of tot het hart van de desbetreffende scheidingsconstructie, indien de binnenruimte van het gebouw grenst aan de binnenruimte van een ander gebouw.
 
2.1.9 De bouwhoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschiktebouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.1.10 Het peil:
  1. Voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
 
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- en/of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
 
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. bedrijven, passend in milieucategorie 2, 3.1 en/ of 3.2 zoals aangegeven in de als bijlage opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van:
    1. inrichtingen als bedoeld in artikel 41 Wet Geluidhinder jo. artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer van de Wet milieubeheer;
    2. risicovolle inrichtingen op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  2. kantoren, uitsluitend als ondersteunende functie ten behoeve van de bedrijfsvoering;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel', detailhandel, al dan niet met een magazijnfunctie (bedoeld voor de winkel en overige filialen) en ondersteunende horeca;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', één bedrijfswoning ;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1', het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten in milieucategorieën 2 tot en met 4.1 zoals aangegeven in de als bijlage opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - bedrijfsverzamelgebouw', een bedrijfsverzamelgebouw;
  7. parkeervoorzieningen;
  8. voorzieningen ter ontsluiting van de bedrijven;
  9. groenvoorzieningen;
  10. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  11. nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Bedrijfsgebouwen, geen (bedrijfs-)woningen zijnde
Voor het bouwen van gebouwen, gelden de volgende regels:
  1. per bouwperceel zijn gebouwen ten behoeve van één bedrijf toegestaan met uitzondering van de percelen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijventerrein – bedrijfsverzamelgebouw’;
  2. gebouwen dienen gebouwd te worden binnen het bouwvlak;
  3. de voorgevel van een gebouw moet geplaatst worden in of evenwijdig aan de naar de openbare weg gekeerde bouwgrens;
  4. de bouwgrens mag tot maximaal 3 m naar de openbare weg toe overschreden worden door een aan-/uitbouw, met dien verstande dat de breedte van de aan- of uitbouw maximaal 50% van de voorgevelbreedte van het hoofdgebouw mag bedragen;
  5. de oppervlakte van een bouwperceel bedraagt minimaal 1.500 m2 en maximaal 5.000 m2;
  6. in afwijking van het bepaalde onder 5 mag bij percelen met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – bouwperceelsgrootte’, welke de maximale oppervlakte van 5000m2 overschrijden, de bestaande afwijking worden gehandhaafd;
  7. het bebouwingspercentage van bouwpercelen van de gronden van het bouwperceel bedraagt maximaal 70%;
  8. de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter;
  9. de afstand van een gebouw tot de achterste perceelsgrens dient ten minste 5 m te bedragen;
  10. de bouwhoogte bedraagt maximaal 12 meter;
  11. de gebouwen worden plat of met een dakhelling van maximaal 20° afgedekt.
3.2.2 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is één bedrijfswoning toegestaan;
  2. de inhoud mag maximaal 750 m3 bedragen;
  3. de goothoogte mag maximaal 7 meter bedragen;
  4. de bouwhoogte van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 10 m;
  5. de voorgevel moet in dan wel op een afstand van maximaal 3 m achter de naar de weggekeerde zijde van het bouwvlak gesitueerd worden;
  6. de afstand tot de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen bedraagt minimaal 5 meter.
3.2.3 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
  1. bijgebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  2. de totale gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag maximaal 80 m2 bedragen;
  3. de goothoogte mag maximaal 3,25 meter bedragen;
  4. de bouwhoogte mag maximaal 5 meter bedragen;
  5. de afstand tot de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen bedraagt minimaal 5 meter.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen;
  2. erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde bouwgrens mogen uitsluitend worden uitgevoerd als open afscheiding;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 meter;
  4. de oppervlakte van overkappingen, geen gebouwen zijnde, moet passen binnen het maximum bebouwingspercentage als genoemd in artikel 3.2.1 onder 7.
3.2.5 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
  1. Op plaatsen waar hoofd- en/ of bijgebouwen zijn of worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd;
  2. De verticale diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 3,5 meter.
3.3 Nadere eisen
  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de:
    1. situering van bedrijven en bedrijfsactiviteiten;
    2. situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
    3. situering en afmetingen van percelen;
    4. de hoogte van gebouwen;
    5. inrichting van de gronden waaronder de aanleg en omvang van parkeer- en groenvoorzieningen en de aanleg en profilering van toegangs- en ontsluitingswegen.
  2. Nadere eisen worden gesteld indien dit noodzakelijk is:
    1. ter waarborging van de ruimtelijke en functionele structuur ter plaatse;
    2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit, beeldkwaliteit en landschappelijke inpassing;
    3. ter waarborging van de milieuzonering;
    4. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    5. ter waarborging van de verkeersveiligheid, brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;
    6. in verband met de gewenste parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang op eigen terrein;
    7. in verband met doorstroming van het verkeer.
3.4 Afwijken van de bouwregels
 
3.4.1 Afwijken omvang bouwperceel
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder 5, voor éénmalige vergroting of verkleining van een bouwperceel met 15%, met dien verstande dat;
  1. de afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en een efficiënt gebruik van het bouwperceel;
  2. de functionele en ruimtelijke structuur niet onevenredig wordt aangetast;
  3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: - het straat- en bebouwingsbeeld; - de verkeersveiligheid; - de milieusituatie.
3.4.2 Afwijken afstand zijdelingse perceelsgrens
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder 8, voor het oprichten van een gebouw aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens, met dien verstande dat;
  1. de afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en een efficiënt gebruik van het bouwperceel;
  2. de functionele en ruimtelijke structuur niet onevenredig wordt aangetast;
  3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: - het straat- en bebouwingsbeeld; - de verkeersveiligheid; - de milieusituatie; - de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en opstallen;
  4. de verkeersveiligheid, brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding is gewaarborgd;
  5. op het bouwperceel parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang aanwezig is.
3.4.3 Afwijken maximale bouwhoogte
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder 10, voor éénmalige verhoging van de maximale bouwhoogte tot maximaal 15 meter, met dien verstande dat;
  1. de afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en een efficiënt gebruik van de bebouwing;
  2. de functionele en ruimtelijke structuur niet onevenredig wordt aangetast;
  3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: - het straat- en bebouwingsbeeld; - de verkeersveiligheid; - de milieusituatie.
3.4.4. Afwijken aantal bedrijven per bouwperceel
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder 1, voor het oprichten van gebouwen ten behoeve van meer dan één bedrijf per bouwperceel, met dien verstande dat:
  1. de functionele en ruimtelijke structuur niet onevenredig wordt aangetast;
  2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: - het straat- en bebouwingsbeeld; - de verkeersveiligheid; - de milieusituatie;
  3. voldaan moet worden aan het bepaalde in artikel 3.5.2 onder 1.
3.5 Specifieke gebruiksregels
 
3.5.1 Tot strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor:
  1. geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
  2. risicovolle inrichtingen op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  3. wonen, behoudens in de woning, op de verbeelding nader aangeduid als 'bedrijfswoning';
  4. detailhandel, behoudens ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’, als bedoeld in artikel 3.1 onder 3;
  5. buitenopslag op de gronden voor de naar de openbare weg gekeerde bouwgrenzen, behoudens ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – uitstalling ten behoeve van detailhandel’;
  6. horeca, behoudens ondersteunende horeca ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’, als bedoeld in artikel 3.1 onder 3;
  7. kantoren, behoudens als ondersteunende functie ten behoeve van de bedrijfsvoering, als bedoeld in artikel 3.1 onder 2;
  8. permanente inpandige opslag, behoudens in het geval inpandige opslag plaatsvindt ten behoeve van de eigen bedrijfsvoering.
3.5.2. Parkeervoorzieningen en voorzieningen voor de ontsluiting:
Per bouwperceel moet voldaan worden aan de volgende bepalingen:
  1. voorzien moet worden in 0,8 parkeerplaatsen per 100m2 bruto vloeroppervlakte;
  2. per bouwperceel is aan de Randweg-Zuid maximaal één in- en uitrit toegestaan, aan de overige wegen zijn meerdere in- en uitritten toegestaan;
  3. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer – 2 aansluitingen’ zijn per bouwperceel maximaal 2 aansluitingen op de openbare weg toegestaan.
3.5.3. Groenvoorzieningen:
De gronden voor de voorgevelrooilijn dienen voor 40% te worden ingericht met groenvoorzieningen. Dit vereiste geldt niet ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’.
 
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
 
3.6.1 Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen voor:
  1. de vestiging c.q. uitoefening van een bedrijf uit een hogere milieucategorie dan ingevolge 3.1.1. onder a is toegestaan indien deze naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën die ingevolge 3.1.1. onder a is toegestaan, met dien verstande dat:
    1. bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling dienen te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens kan worden gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking;
    2. de afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en efficiënt gebruik van het bouwperceel of de bouwpercelen;
    3. de functionele en ruimtelijke structuur niet onevenredig worden aangetast;
    4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
    5. de verkeersveiligheid, brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding is gewaarborgd;
    6. op het bouwperceel parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang aanwezig is.
  2. de vestiging c.q. uitoefening van een bedrijf, niet genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten behorend bij deze regels, welke naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met bedrijven in deze milieucategorieën, met dien verstande dat:
    1. bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling dienen te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens kan worden gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking;
    2. de afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en efficiënt gebruik van het bouwperceel of de bouwpercelen;
    3. de functionele en ruimtelijke structuur niet onevenredig worden aangetast;
    4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
    5. de verkeersveiligheid, brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding is gewaarborgd.
  3. het met een omgevingsvergunning af wijken van het bepaalde in artikel 3.1 onder 1 sub b, voor het toestaan van risicovolle inrichtingen die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen, met dien verstande dat:
    1. de plaatsgebonden risicocontour beperkt blijft tot het eigen bouwperceel;
    2. er een verantwoording plaatsvindt van de toename van het groepsrisico en deze door het bevoegd gezag als aanvaardbaar wordt beschouwd;
    3. aangrenzende waarden en functies niet onevenredig worden aangetast.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
 
3.7.1 Verwijderen aanduiding ‘detailhandel’
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het plan te wijzigen door: de aanduiding ‘detailhandel’ van de verbeelding te verwijderen, mits de detailhandelsactiviteiten ter plaatse minimaal één jaar zijn beëindigd.
 
3.7.2 wro-zone-wijzigingsgebied 1
Ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone-wijzigingsgebied 1’ zijn burgemeester en wethouders bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. na gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in dit artikel zijn de regels zoals opgenomen in artikel 3 van het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen Airpark en Fabrieksstraat te Budel" van de gemeente Cranendonck onverkort van toepassing.
  2. vooraf dient, ter beoordeling door burgemeester en wethouders, een uitgewerkt masterplan voor het totale bedrijfsperceel te zijn ingediend.
  3. de vergroting van het bouwvlak dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling van het bedrijf en mag niet leiden tot toename van het aantal bedrijven op het bedrijfsperceel.
  4. er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.
  5. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing van de bedrijfsbebouwing op basis van een erfbeplantingsplan.
Artikel 4 Groen
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen;
  2. bermen en beplantingen;
  3. voet- en fietspaden;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. abri's, telefooncellen, straatmeubilair e.d.;
  7. parkeervoorzieningen;
  8. één inrit en één uitrit per bouwperceel.
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Algemeen
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd waarvoor de volgende regels gelden:
  1. de hoogte van speeltoestellen, kunstwerken en/of standbeelden mag niet meer dan 5 meter bedragen;
  2. de hoogte van verlichtingsarmaturen en kunstobjecten maximaal 9 meter bedragen;
  3. de hoogte van zendmasten mag niet meer dan 40 meter bedragen;
  4. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  5. een overkapping is niet toegestaan.
4.2.2 Ondergronds bouwen
Op of in de gronden binnen deze bestemming mag niet ondergronds worden gebouwd.
 
Artikel 5 Natuur
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. behoud, herstel en/ of ontwikkeling van natuur;
  2. beplanting en landschapselementen;
  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. langzaam verkeersroutes;
  5. nutsvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Algemeen
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, waarvoor de volgende regels gelden:
  1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter;
  2. een overkapping is niet toegestaan.
5.2.2 Ondergronds bouwen
Op of in de gronden binnen deze bestemming mag niet ondergronds worden gebouwd.
 
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
5.3.1 Werken en werkzaamheden
Het is binnen deze bestemming, ter bescherming van de natuur- en landschapswaarden en de kwaliteiten van de ecologische verbindingszone, verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren:
  1. het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, ophogen of egaliseren dan wel het anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;
  2. het leggen van kabels of leidingen;
  3. het vellen of rooien van bos en/ of het verwijderen van houtopstanden;
  4. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels.
5.3.2 Uitzonderingen
Het in lid 5.3.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
  1. van ondergeschikte betekenis binnen het op de bestemming gerichte normale onderhoud en beheer;
  2. die reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. die uit het oogpunt van de ruimtelijke ordening geen ingrijpende betekenis hebben;
  4. ten behoeve van de aanleg van bos of natuur.
5.3.3 Toelaatbaarheid
De in lid 5.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien uit een, door het bevoegd gezag als aanvaardbaar aangemerkt, onderzoek is gebleken dat er geen onevenredige nadelige gevolgen zijn voor de aangrenzende ecologische verbindingszone en het behoud, herstel en de ontwikkeling van de aanwezige natuur- en landschapswaarden.
 
Artikel 6 Verkeer
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen, straten en paden, waaronder langzaam verkeersroutes;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. abri's, straatmeubilair, e.d.
6.2 Bouwregels
 
6.2.1 Gebouwen
Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan, met uitzondering van gebouwen van openbaar nut, met dien verstande dat:
  1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  2. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 25 m2.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van bewegwijzering, verlichtingsarmaturen en kunstobjecten maximaal 9 meter bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  3. een overkapping is niet toegestaan.
6.2.3 Ondergronds bouwen
Op of in de gronden binnen deze bestemming mag niet ondergronds worden gebouwd.
 
Artikel 7 Leiding - Gas
 
7.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor: de aanleg, instandhouding en/ of bescherming van een ondergrondse leiding ten behoeve van het gastransport.
 
7.2 Bouwregels
 
Op de gronden ter plaatse van de dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ is geen nieuwbouw van kwetsbare objecten, zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, toegestaan.
In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen grond uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de ondergrondse gasleiding:
  1. tot een maximale bouwhoogte van 3 meter;
  2. met een maximale oppervlakte van 5 m2.
7.3 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 7.2 onder a voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een bouwhoogte van meer dan 3 meter welke zijn toegelaten krachtens de aan de betreffende gronden gegeven bestemming, mits:
  1. geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen en de continuïteit van de gasvoorziening;
  2. het bevoegd gezag schriftelijk positief advies heeft verkregen van de betreffende leidingbeheerder.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
7.4.1 Werken en werkzaamheden
Het is binnen deze bestemming 'Leiding - Gas' verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren:
  1. het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, ophogen of egaliseren dan wel het anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;
  2. het aanbrengen van hoogopgaande of diepwortelende beplanting;
  3. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
  4. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven in de grond;
  5. het leggen van kabels en leidingen;
  6. het permanent opslaan van goederen, waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen.
7.4.2 Uitzonderingen
Het in lid 7.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden die:
  1. van ondergeschikte betekenis zijn en passen binnen het op de bestemming gerichte normale onderhoud en beheer;
  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
7.4.3 Toelaatbaarheid
De in lid 7.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de leiding zijn gewaarborgd. Alvorens te beslissen over het verlenen van een aanlegvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij de betreffende leidingbeheerder.
 
3 Algemene regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 9 Algemene bouwregels
 
9.1 Bestaande afwijkende maatvoering
 
Voor een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, met inachtneming van het bepaalde in of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, aanwezig is, dan wel gebouwd mag worden krachtens een omgevingsvergunning en dat in het plan als gevolg van de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande maten en/of situering afwijken van de (maatvoerings)bepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, gelden ter plaatse van de afwijking die afwijkende maten en/of situering als bepaling van de maatvoering, met dien verstande dat:
  1. Bestaande maten die meer of minder bedragen als in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, ter plaatse van de afwijking als respectievelijk ten hoogste of ten laagste toelaatbaar worden geacht.
  2. De (onderdelen van) bouwwerken, waarvan de maten afwijken van wat in hoofdstuk 2 is bepaald, niet mogen worden vergroot of verhoogd.
  3. Bij herbouw het bepaalde onder 1 uitsluitend van toepassing is, indien herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  4. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, het overgangsrecht bouwwerken niet van toepassing is.
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
 
Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan:
  1. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;
  4. een gebruik van bijgebouwen bij een (bedrijfs)woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte.
Artikel 11 Algemene aanduidingsregels
 
11.1 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
 
11.1.1 Aanduidingsomschrijving
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening.
 
11.1.2 Bouwregels
In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mag op of in deze bestemming begrepen grond uitsluitend worden gebouwd indien het belang van de grondwaterbescherming voldoende is gewaarborgd. Voor het als 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' aangeduide gebied is het gestelde in de Provinciale Milieu Verordening en Verordening Ruimte Noord-Brabant op het gebied van grondwaterbescherming van toepassing.
 
11.2 veiligheidszone - vliegveld
 
11.2.1 Veiligheidszone - vliegveld
Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - vliegveld', te weten het gebied tussen de 10-6 en de 10-5 risicocontour van het plaatsgebonden risico, gelden de volgende bepalingen:
  1. nieuwbouw van een gebouw, niet zijnde een bedrijfswoning, is niet toegestaan;
  2. in afwijking van het bepaalde onder 1. kan voor nieuwbouw van een gebouw een verklaring van geen bezwaar worden afgegeven door het rijk;
  3. ten aanzien van een kwetsbaar gebouw bij een vliegveld wordt de verklaring van geen bezwaar, bedoeld onder 2., slechts afgegeven:
    1. bij nieuwbouw op een open plek in de bestaande bebouwing;
    2. bij verandering van de bestemming van een gebouw; of
    3. bij verplaatsing van een woning of een kwetsbaar gebouw naar een minder risicodragende locatie binnen het gebied;
  4. het bepaalde onder 3. sub c wordt niet eerder toegepast dan nadat aan het oude kwetsbare gebouw de bestemming is onttrokken.
11.2.2 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming op onderdelen wijzigen teneinde de aanduiding 'veiligheidszone - vliegveld' te wijzigen in die zin dat de aanduiding wordt verkleind, indien uit onderzoek is gebleken dat door een wijziging van de bedrijfsvoering in de risicovolle inrichting de plaatsgebonden risicocontour kleiner is geworden of dat door aangepaste wet- en regelgeving, nieuwe inzichten, dan wel nieuwe rekenmethoden een kleinere plaatsgebonden risicocontour geldt.
 
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
 
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden met een omgevingsvergunning afwijken van:
  1. de in deze regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/ of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil of afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie daartoe aanleiding geven;
  4. de bestemmingsregels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, abris, telefooncellen, gebouwtjes en behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
    1. de oppervlakte per gebouw niet meer dan 10 m2 mag bedragen;
    2. de goothoogte niet meer dan 3 meter mag bedragen;
    3. de bouwhoogte niet meer dan 6 meter mag bedragen;
  5. de bestemmingsregels ten aanzien van de (bouw)hoogtes van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de (bouw)hoogte van bouwwerken wordt vergroot, mits:
    1. de bouwhoogte van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 30 meter mag bedragen;
    2. de bouwhoogte van waarschuwings- en communicatiemasten, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 30 meter mag bedragen mits:
      1. geen onevenredige beperking van de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden plaats vindt;
      2. er geen aantasting van de ruimtelijke kwaliteit plaats vindt;
      3. er geen aantasting van de verkeersveiligheid plaats vindt.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
 
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldend plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldend bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan "Bedrijventerrein Airpark en Fabrieksstraat te Budel", gemeente Cranendonck.