direct naar inhoud van Artikel 11 bedrijfsdoeleinden
Plan: Buitendijks gebied 2005
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1705.97-OH01

Artikel 11 bedrijfsdoeleinden

11.1 doeleinden

De gronden op de plankaart aangegeven met de bestemming "bedrijfsdoeleinden" zijn bestemd voor:

  • a. de berging en afvoer van hoog oppervlaktewater, sediment en ijs;
  • b. de waterhuishouding;
  • c. de aanleg, het onderhoud en de verbetering van de waterkering en het vergroten van de afvoercapaciteit;
  • d. bedrijven en inrichtingen overeenkomstig de op de plankaart met de volgende lettercodes aangegeven subbestemmingen:
    Ho   horeca;  
    Inz   Inzameldepot;  
    Sch+   scheepswerf (riviergebonden);  
    Sch-   scheepswerf (niet-riviergebonden);  
    Slp   sloop- en demontage werkzaamheden;  
    St   steenfabriek/fabricage van grofkeramische producten;  
  • e. het bestaande aantal bedrijfswoningen en voor zover als zodanig aangeduid op de plankaart;
  • f. de bescherming van archeologische waarden;
  • g. een zendmast daar waar dat als zodanig op de plankaart is aangeduid;
  • h. parkeervoorzieningen daar waar dat als zodanig op de plankaart is aangeduid;
  • i. een doorgaande weg daar waar dat als zodanig op de plankaart is aangeduid;

met bijbehorende bebouwing, onbebouwde terreinen en voorzieningen.

11.2 bouwen
11.2.1

Uitsluitend de volgende bebouwing is toegestaan:

  • a. gebouwen: de gebouwen zoals aangegeven in tabel 4;
  • b. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  • c. daar waar een parkeervoorziening op de plankaart is aangeduid is het oprichten van gebouwen verboden.
11.2.2

Het geheel of gedeeltelijk ter plaatse vernieuwen, veranderen en/of vergroten van de in artikel 11.2.1 genoemde bouwwerken is toegestaan, met dien verstande dat:

  • a. de oppervlakte van de gebouwen niet meer mag bedragen dan in tabel 4 per gebouw onder de kolom "bestaand in m2" is aangegeven;
  • b. bebouwing uitsluitend binnen het bouwvlak mag worden opgericht indien op de plankaart voor het betreffende bedrijf een bouwvlak is opgenomen;
  • c. de hoogte van de bedrijfsgebouwen niet meer mag bedragen dan in de subbestemming:
    -   Ho   10 m;  
    -   Inz   3 m;  
    -   Sch+   de op de plankaart aangegeven hoogte;  
    -   Sch-   10 m;  
    -   Slp   6 m;  
    -   St   15 m;  
  • d. de inhoud van een bedrijfswoning, voor zover groter dan 600 m3, met 10% mag toenemen met een maximum van 100 m3, met inachtneming van het bepaalde in artikel 11.2.2 onder a;
  • e. de goothoogte en hoogte van een bedrijfswoning niet meer mogen bedragen
    dan 6 m respectievelijk 9 m;
  • f. de hoogte van bijgebouwen bij bedrijfswoningen niet meer mag bedragen dan
    4 m;
  • g. de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, niet meer mag bedragen dan voor:
    - in de subbestemming St: schoorstenen incl. rookgasreinigers en grondstofsilo's 60 m;
    - in de subbestemming Sch+: scheepskranen 25 m;
    - de zendmast 40 m;
    - overige bedrijfsinstallaties 15 m;
    - lichtmasten 11 m;
    - rivierbakens 4 m;
    - overige bouwwerken, geen gebouw zijnde 8 m.
11.2.3

Het is niet toegestaan om een in artikel 11.2.1 genoemd gebouw geheel of gedeeltelijk te herbouwen op, dan wel geheel of gedeeltelijk te verplaatsen naar een andere dan de bestaande locatie.

11.2.4

Het is niet toegestaan om meerdere in artikel 11.2.1 genoemde gebouwen te vervangen door één nieuw gebouw, dan wel door een kleiner aantal gebouwen dan het aantal zoals aangegeven in tabel 4.

11.3 vrijstelling
11.3.1

Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in artikel 11.2.2 onder a ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte van de gebouwen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de oppervlakte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan in tabel 4 per gebouw onder de kolom "toelaatbaar in m2" is aangegeven;
  • b. de situatie en de uitvoering van de uitbreiding dienen zodanig te zijn, dat de waterstandsverhoging en de belemmering voor de toekomstige verlaging zo gering mogelijk zijn;
  • c. vooraf dient een positief advies te zijn uitgebracht door Rijkswaterstaat met betrekking tot de situering.
11.4 vrijstelling

Burgemeester en wethouders kunnen, uitsluitend voor zover het betreft de subbestemmingen Sch+ en St, vrijstelling verlenen van het bepaalde in artikel 11.2.2 ten behoeve van het toestaan van meer gebouwen dan op grond van artikel 11.3 mogelijk is, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. vooraf dient te zijn aangetoond dat de uitbreiding om bedrijfseconomische redenen noodzakelijk is;
  • b. voor wat de subbestemming "St" geldt, dat uit een overeenkomst moet blijken, dat over voldoende kleivoorraden kan worden beschikt;
  • c. de situatie en de uitvoering van de uitbreiding zodanig dienen te zijn, dat de waterstandsverhoging en de belemmering voor de toekomstige verlaging zo gering mogelijk zijn;
  • d. er duurzame compensatie dient plaats te vinden van waterstandsverhogende effecten;
  • e. een beschermingsniveau van 1:1.250 jaar voor potentiële schadegevallen dient te zijn gegarandeerd;
  • f. de bebouwing mag uitsluitend binnen het bouwperceel worden opgericht;
  • g. het bepaalde in artikel 11.2.2 met betrekking tot hoogten is van toepassing;
  • h. het op de plankaart aangegeven bebouwingspercentage dient in acht te worden genomen;
  • i. vooraf dienen de gevolgen in beeld te zijn gebracht van hetgeen de vrijstelling mogelijk maakt voor bij of krachtens de Flora- en faunawet beschermde plant- en diersoorten. Daarbij wordt, indien aan de orde, mede betrokken, in hoeverre redelijkerwijs kan worden verwacht dat eventueel benodigde vrijstellingen en ontheffingen als bedoeld in die wet zullen kunnen worden verleend;
  • j. vooraf dient een positief advies te zijn uitgebracht door Rijkswaterstaat en de VROM-Inspectie.
11.5 aanlegvergunning
11.5.1

Het is verboden op de in artikel 11.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een aanlegvergunning van burgemeester en wethouders de volgende andere-werken uit te voeren:

  • het vellen en rooien van houtgewas;
  • het afgraven, vergraven, ophogen en egaliseren van gronden, anders dan in het kader van de uitoefening van het bedrijf;
  • het aanleggen van ondergrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
  • het aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van vijvers, poelen, kolken en waterlopen;
  • het aanplanten van hoogopgaande beplanting (bomen, heesters e.d.);
  • het aanleggen en verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen.
11.5.2

Een aanlegvergunning mag alleen en moet worden geweigerd, indien:

  • a. door de uitvoering van het ander-werk, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bestaande afvoercapaciteit voor water, sediment en ijs, alsmede de toekomstige vergroting van die capaciteit en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of niet afdoende tegemoet kan worden gekomen;
  • b. door de uitvoering van het ander-werk, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of niet afdoende tegemoet kan worden gekomen.
11.5.3

Alvorens te besluiten over de aanvraag om een aanlegvergunning winnen burgemeester en wethouders advies in bij Rijkswaterstaat.

11.5.4

Een aanlegvergunning is niet vereist voor:

  • a. andere-werken, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  • b. andere-werken, die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip verleende dan wel aangevraagde aanlegvergunning.
11.6 gebruiksbepaling
11.6.1

Het is verboden om de in artikel 11.1 onder h bedoelde gronden te gebruiken anders dan voor het parkeren van motorvoertuigen;

11.6.2

Onder verboden gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de gronden die op de plankaart zijn voorzien met de aanduiding "P" voor het stallen van boten.

11.7 nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van bouwwerken, indien en voorover dat noodzakelijk is teneinde te voorkomen dat een toekomstige vergroting van de afvoercapaciteit voor water, sediment en ijs feitelijk wordt belemmerd.