direct naar inhoud van 5.5 Flora en fauna
Plan: Gendt, Zandvoort 21
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1705.37-VG01

5.5 Flora en fauna

5.5.1 Inleiding

Voordat ruimtelijke ingrepen mogen plaatsvinden moet eerst een onderzoek plaatsvinden in het kader van de Flora- en faunawet en eventueel andere natuurregelgeving.

5.5.2 Onderzoek

Op 8 juli 2009 is door Aveco de Bondt een bureaustudie flora en fauna uitgevoerd. Deze bureaustudie is opgenomen in bijlage 5.

Uit de bureaustudie is gebleken dat er geen effecten te verwachten zijn op speciale beschermingszones zoals bedoeld in de Natuurbeschermingswet. De Natuurbeschermingswet is hierdoor niet aan de orde en een vergunning, zoals bedoeld in artikel 16 (beschermde natuurmonumenten) of 19d (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden) is niet benodigd. Voorts heeft het planvoornemen geen effect op nabij gelegen percelen van de EHS. Maatregelen of beperkingen in dit kader zijn hierdoor niet aan de orde.

Vaatplanten, broedvogels en zoogdieren worden het meest van belang geacht voor het plangebied.

  • Vaatplanten: Ten aanzien van vaatplanten is de verwachting dat enkele algemene soorten voorkomen die geen beschermde status hebben en niet vermeld staan op de rode lijst. Maatregelen of een ontheffing zullen niet benodigd zijn.
  • Broedvogels: Broedgevallen van vogels kunnen worden verwacht in dichte begroeiingen, bomen of struiken. Ook in bebouwing kunnen broedgevallen worden aangetroffen, echter is er geen bebouwing meer aanwezig op de locatie.
    Omdat alle vogelsoorten een beschermde status hebben op grond van de Flora- en faunawet zullen bij de ruimtelijke ingrepen maatregelen aan de orde zijn. Met het planvoornemen kan artikel 11 (verstoren van vaste rust- en verblijfsplaatsen) van de Flora- en faunawet overtreden worden. Het opzettelijk verontrusten van vogels (artikel 10) is met het planvoornemen niet aan de orde. Voor het verstoren of verontrusten van broedende vogels (artikel 11) kan geen ontheffing verkregen worden. Het verwijderen/snoeien van eventuele dichte begroeiingen, bomen en struiken moet daarom altijd buiten het broedseizoen worden uitgevoerd. Als broedseizoen wordt over het algemeen de periode van half maart tot half juli aangehouden, echter in de Flora- en faunawet wordt deze periode niet genoemd. Broedende vogels buiten deze periode vallen ook onder de bescherming van artikel 11. Op het moment dat geen broedende vogels aanwezig zijn kunnen de werkzaamheden zonder een ontheffing of verdere maatregelen worden uitgevoerd.
  • Zoogdieren: Gebouw bewonende soorten zoals vleermuizen en steenmarters worden door het ontbreken van bebouwing niet verwacht. Wel kunnen zich mogelijk enkele algemene soorten in het plangebied bevinden, zoals muizen, egels en konijnen. Deze soorten zijn beschermd, maar voor ruimtelijke ontwikkelingen, beheer en inrichting geldt voor dergelijke soorten een vrijstellingsregeling. Hierdoor zijn maatregelen en een ontheffing niet aan de orde.
5.5.3 Conclusie

Op basis van de uitgevoerde bureaustudie flora en fauna wordt geconcludeerd dat geen effecten op speciale beschermingszones zijn te verwachten. Maatregelen of een vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet is hierdoor niet aan de orde. Ook zijn geen effecten te verwachten op percelen die zijn aangemerkt als Ecologische Hoofd Structuur (EHS). Maatregelen of beperkingen zijn hierdoor niet aan de orde.

Mogelijk effect kan worden verwacht op broedende vogels door verstoring of verontrusting. Indien de werkzaamheden worden uitgevoerd op het moment dat geen broedende vogels aanwezig zijn, kan dit zonder een ontheffing of verdere maatregelen plaatsvinden.

Gelet op het vorenstaande wordt niet verwacht dat het planvoornemen nadelige gevolgen heeft op de bestaande flora en fauna. Nader onderzoek op dit punt wordt niet noodzakelijk geacht.