direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Gendt, Langstraat 10
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1705.293-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De initiatiefnemers zijn eigenaar van het garagebedrijf met onbemand tankstation aan de Langstraat 10 in Gendt alwaar zij in de bijbehorende bedrijfswoning wonen. Zij willen graag het oostelijke deel van de tuin van de bedrijfswoning afsplitsen en hier een nieuwe vrijstaande levensloopgeschikte burgerwoning realiseren om er daarna zelf te gaan wonen. Het bedrijf met tankstation en de bijbehorende bedrijfswoning behouden de bedrijfsfunctie.

Op 23 februari 2021 heeft het college besloten om in principe medewerking te verlenen aan dit plan op basis van de ingediende verkavelingsopzet. Het plan past binnen de beleidskaders van 'Individuele verzoeken om woningbouw' (d.d. september 2020, zie verder subparagraaf 3.3.4). Om het plan mogelijk te maken, moet het geldende bestemmingsplan voor de gronden in het plangebied worden herzien. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Langstraat 10 in de kern Gendt en staat kadastraal bekend als gemeente Gendt, sectie A, nr's. 3.447, 3.474 (deels), 4.751 en 5.610 (deels) en heeft een oppervlakte van circa 798 m².

De globale begrenzing van het plangebied is als volgt:

  • Noordzijde: de Lootakkersestraat;
  • Westzijde: de bestaande bedrijfswoning van het garagebedrijf op nr. 10;
  • Zuidzijde: de Langstraat;
  • Oostzijde: de Lootakkersestraat.

Navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding:

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.293-ON01_0001.png"

Globale ligging plangebied (rode druppel, bron: maps.google.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.293-ON01_0002.png"

Globale begrenzing plangebied (rode omkadering)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kom Gendt', zoals de gemeenteraad dat op 30 mei 2013 heeft vastgesteld. Het plangebied heeft binnen dit bestemmingsplan de bestemming 'Bedrijf (artikel 3)' met de functieaanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg'. Ter plaatse is geen bouwvlak aanwezig. De uiterste noordwestzijde van het plangebied valt binnen de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied (artikel 10)'. Dit betekent dat ter plaatse überhaupt geen bebouwing mag worden opgericht, laat staan een burgerwoning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.293-ON01_0003.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan met globale aanduiding plangebied (rode omkadering)

Aanvullend op het bestemmingsplan 'Kom Gendt' geldt ter plaatse ook het bestemmingsplan 'Herstelplan komplannen Lingewaard', zoals de gemeenteraad dat heeft vastgesteld op 23 november 2017. Ter plaatse van het plangebied zijn overigens alleen de regels van het bestemmingsplan 'Kom Gendt' op ondergeschikte onderdelen aangevuld c.q. gewijzigd.

Om de gewenste burgerwoning mogelijk te maken zal het geldende bestemmingsplan voor de gronden in het plangebied moeten worden herzien.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen:

Inleiding en beschrijving plangebied
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.

Verantwoording
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.

Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.

Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied is op dit moment in gebruik als tuin bij de bedrijfswoning aan de oostzijde van het bedrijfsperceel met verder daarop een garagebedrijf (ten westen bedrijfswoning) en een onbemand tankstation (ten zuidwesten van het plangebied) dat aan derden verhuurd wordt. Op navolgende afbeelding een impressie:

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.293-ON01_0004.png"

Luchtfoto bestaande situatie plangebied met globale aanduiding plangebied (rode omkadering)

De tuin bestaat uit een kort gemaaid siergazon met enkele kleinere bomen daarin. In de tuin bevindt zich aan de oostzijde een tuinhuis en aan de noordzijde een kleine tuinkas. Rondom het perceel staat een bestaande ligusterhaag van circa 2,0 - 2,5 m hoog.

Even ten oosten van het plangebied is het centrum van Gendt gelegen waar meer gemengde functies aanwezig zijn. Direct ten noorden van het plangebied, aan de Lootakkersestraat 1, is een (maatschappelijke) woonvoorziening voor mensen met een verstandelijk beperking gevestigd. In de directe omgeving komen verder vooral burgerwoningen voor.

2.2 Toekomstige situatie

De beoogde ontwikkeling betreft de bouw van één vrijstaande levensloopgeschikte woning aan de oostzijde van de bestaande bedrijfswoning aan de Langstraat 10. Een levensloopgeschikte woning kent een woonkamer of de woonruimte, die vanaf de straat te bereiken is zonder traplopen (externe toegankelijkheid) en waarin de woonkamer, de keuken, het toilet, de badkamer en tenminste één slaapkamer zonder traplopen te bereiken is. De woning zal een duurzame (gasloos) zoveel mogelijk zelfvoorzienende woning (minimaal voldoend aan de BENG-eisen) zijn. Qua maatvoering wordt voor het hoofdgebouw en de bijgebouwen zoveel mogelijk aangesloten bij de maatvoering uit het geldende bestemmingsplan. Omdat er een levensloopgeschikte woning wordt gerealiseerd, volstaat een goot- en bouwhoogte van circa 1,5 bouwlaag met kap.

Op verzoek van de gemeente ligt de perceelsgrens tussen het perceel van de nieuwe burgerwoning en het perceel van de huidige bedrijfswoning op 3,0 m van de zijgevel van de bedrijfswoning. Ook is er een afstand van circa 10,0 m tussen de nieuwe vrijstaande woning en de Lootakkersestraat aangehouden, zodat er een brede onbebouwde zone ontstaat gezien vanaf de Langstraat (in noordelijke richting). Door de taps toelopende vorm van de kavel aan de noordzijde, als gevolg van de knik in de Lootakkersestraat, neemt deze zone op de hoek van de woning (op één punt) af tot 6,0 m. Vanwege de wens van de initiatiefnemers om een levensloopgeschikte woning te realiseren, waarbij ook de slaapkamer en de badkamer op de begane grond worden gerealiseerd, ontbreekt echter de ruimte om het hoofdgebouw verder naar het westen te schuiven en daarmee specifieke op dit hoekpunt te voldoen aan de gewenste maat.

Op navolgende afbeelding is de beoogde inrichting van het plangebied weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.293-ON01_0005.png"

Zoals te zien op het inrichtingsplan, is er voldoende ruimte voor parkeren op eigen terrein met twee auto’s. De parkeerzone is namelijk 6,0 m breed en 5,5 m diep. Het hoofdgebouw houdt met 12 m ruim afstand tot de Langstraat en staat in de voorgevelrooilijn van de bestaande bedrijfswoning. Ook wordt er voldoende afstand bewaard tot de bestaande bedrijfswoning ten westen van het perceel: 7 m tussen beide hoofdgebouwen.

De bestaande manshoge haag rondom het perceel op het perceel blijft, behalve daar waar de inrit is voorzien, gehandhaafd. Ook de bestaande bomen in het plangebied blijven zoveel mogelijk gehandhaafd. Twee fruitbomen (appel) die op de plek stonden waar de woning is voorzien, zijn inmiddels uit het plangebied verwijderd.

Tenslotte blijft ook de tuinkas (circa 15 m²) op de huidige locatie gehandhaafd. Het tuinhuis (circa 7,5 m²) wordt verplaatst en krijgt een nieuwe plek elders op het perceel.

Beeldkwaliteit
In aanvulling op de inpassingstekening is een beknopte beeldkwaliteitsparagraaf met beeldkwaliteitseisen opgesteld voor de bebouwing in het plangebied:

  • De voorgevellijn van het hoofdgebouw moet in lijn zijn met de aangrenzende woning;
  • Het hoofdgebouw van de woning wordt haaks op de Langstraat gesitueerd;
  • Het hoofdgebouw heeft een eenvoudige, traditionele kap in de vorm van een zadeldak (zonder wolfseinden);
  • De bijgebouwen zijn qua plaatsing en schaal ondergeschikt aan het hoofdgebouw;
  • Uitgangspunt is een traditioneel dorps architectuurbeeld, eventueel gecombineerd met eigentijdse elementen;
  • Er wordt in basis gebruik gemaakt van natuurlijke materialen in traditionele ingetogen kleuren zoals rood(-bruine) baksteen en een antraciet kleurige kap. Een eenvoudige basis met eventuele (houten) accenten op onderdelen;
  • Onderhoudsvriendelijke materialen zijn mogelijk, mits deze de uitstraling hebben van natuurlijke materialen;
  • Er moet worden voorzien in een groene erfafscheiding, daar waar het woonperceel grenst aan de openbare ruimte.
  • De inrit wordt, vanaf de Langstraat gezien, achter de woning gesitueerd en is te bereiken vanaf de Loostakkerstraat. Op basis van het 'Uitwegenbeleid gemeente Lingewaard 2022' moet de breedte van de inrit 4,0 m bedragen. Dit vanwege de relatief smalle Lootakkersestraat.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), waarin het Rijk een lange termijn visie geeft op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt keuzes te maken. Bij de afweging van keuzes wordt bij voorkeur gekozen voor slimme combinaties van functies, wordt uitgegaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden en worden beslissingen niet uitgesteld of doorgeschoven.

De nationale belangen en opgaven waarop het Rijk wil sturen en richting wil geven, komen samen in de volgende vier prioriteiten:

  • Ruimte maken voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden;
  • Steden en regio's sterker en leefbaarder maken
  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de prioriteiten uit de NOVI. De NOVI vormt geen belemmering voor dit plan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de SVIR. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Planspecifiek
Dit ruimtelijke plan heeft geen relatie met de nationale belangen zoals deze in het Barro zijn opgenomen.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder wordt in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'

In het kader van de ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Volgens de nota van toelichting bij het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen, naar het oordeel van de Raad van State, planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.

Planspecifiek
Op basis van jurisprudentie is bij een toevoeging van 11 woningen geen sprake van een stedelijke ontwikkeling (ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921). Onderhavig initiatief betreft het toevoegen van één vrijstaande burgerwoning binnen bestaand stedelijk gebied. Daarmee is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en hoeft niet getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Desondanks kan gesteld worden dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de regionale woonagenda, zie verder subparagraaf 3.3.4.

3.1.4 Conclusie

De beoogde ontwikkeling is passend binnen het nationale beleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Algemeen

Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten van Gelderland de 'Omgevingsvisie Gaaf Gelderland' vastgesteld. De bijbehorende geactualiseerde 'Omgevingsverordening Gelderland (december 2021)' hebben Provinciale Staten op 15 december 2021 vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels en afspraken om de opgaven uit de Omgevingsvisie te realiseren. De geactualiseerde Omgevingsverordening is op 1 februari 2022 in werking getreden.

De Omgevingsvisie en -verordening zijn dynamische instrumenten. Doordat wetten veranderen of door de komst van nieuwe initiatieven, kijkt de provincie twee keer per jaar of de plannen moeten worden aangepast.

3.2.2 Omgevingsvisie

De komende decennia komt er veel op Gelderland af: het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering, internationalisering. Deze zaken vragen stevige antwoorden en oplossingen als investering in de toekomst. Met de schaarse ruimte en de vele uiteenlopende belangen en inzichten gaat dit niet vanzelf. De provincie zet in de Omgevingsvisie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang, zoals goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen en een mooie natuur. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende stedelijke en landelijke woonkwaliteiten. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en het concentreren van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan er aan de randen van steden of dorpen uitgebreid worden.

De dynamiek op de woningmarkt is groot. Mensen worden ouder, wonen steeds langer alleen en zelfstandig, worden steeds meer energiebewust en zijn mobieler dan vroeger, waardoor ze ook meer en makkelijker verhuizen. Het grootste deel van de woningen die in 2050 in Gelderland nodig zijn, staat er al. Maar deze woningen zijn niet klaar voor de toekomst en moeten aangepast of vervangen worden. Gelderland heeft de ambitie om een aanbod aan woningtypen en woonmilieus te hebben, dat past bij de diversiteit van de woningvraag; voor iedereen een passende (levensloopgeschikte), duurzame woning.

Voor de provincie staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop, ook voor specifieke doelgroepen. De meeste woningen zijn verre van energieneutraal en klimaatbestendig. De provincie stimuleert innovaties op dit terrein, zoals het aardgasloos maken van bestaande woningen en het verduurzamen van woonwijken. Daarnaast is de provincie met haar partners in gesprek over hoe het vraagstuk van klimaatadaptatie en wonen slimmer aangepakt kan worden. Voldoende groene ruimte, koele plekken, opvang van water in het licht van de klimaatverandering is immers van belang, zeker met het oog op de gezondheid van de Gelderlanders.

Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling sluit aan bij het vertrekpunt dat zoveel mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied wordt gebouwd. Het plangebied ligt in Gendt.

Daarnaast wordt de nieuwe woning, aansluitend op de provinciale duurzaamheidsambities zonder aardgasaansluiting en volgens de recente BENG-normen gerealiseerd. Tevens wordt voorzien in een landschappelijke inpassing waarmee de biodiversiteit wordt vergroot en het hemelwater wordt op het eigen perceel geborgd.

De Omgevingsvisie doet verder geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor de gewenste ontwikkeling. De Omgevingsvisie vormt daarom geen belemmering voor de nieuw te bouwen vrijstaande burgerwoning.

3.2.3 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.

Planspecifiek
Ten aanzien van 'Wonen' is in artikel 2.2 is opgenomen dat een bestemmingsplan alleen nieuwe woningen mogelijk maakt als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.

In de toelichting wordt hierbij aangegeven dat voornoemde betrekking heeft op alle nieuwe woningen die in een ruimtelijk plan worden opgenomen; dus ook woningen die ontstaan door woningsplitsing of woningen die in het kader van functieverandering van kantoren, scholen, zorggebouwen, nieuwe (zorg-)landgoederen, vrijkomende agrarische bebouwing en dergelijke worden gerealiseerd.

Zoals in subparagrafen 3.3.3 en 3.3.4 is beschreven, past de beoogde ontwikkeling zowel binnen de gemeentelijke woonvisie alsmede binnen de nota verruiming woonbeleid. Daarmee is het plan passend binnen de omgevingsverordening.

3.2.4 Conclusie

De beoogde ontwikkeling is passend binnen het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Gemeente Lingewaard 2012 - 2022

Het landschap in Lingewaard wordt continu onderworpen aan veranderingen. Om ervoor te zorgen dat dit op een gestructureerde manier gebeurt, fungeert een structuurvisie als leidraad zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. Dit houdt in dat er een beeld wordt geschetst hoe de gemeente haar omgeving wil ontwikkelen. In de structuurvisie Lingewaard 2012 - 2022 zijn de ingrediënten opgenomen hoe Lingewaard zich op ruimtelijk vlak in de toekomst wil ontwikkelen. Die toekomst wordt mede bepaald door hoe met de ruimte wordt omgegaan; welke bestaande kwaliteiten worden versterkt en welke nieuwe functies kunnen worden gerealiseerd op vrijkomende terreinen. Uitgangspunt is het landschap met haar historische kwaliteiten waarin gewoond, gewerkt en gerecreëerd wordt.

Het woningbouwbeleid van de gemeente is gericht op een efficiënt ruimtegebruik, wat inhoudt dat de gemeente zoveel mogelijk binnen de afgesproken contouren wil blijven bouwen. Efficiënt ruimtegebruik, levensbestendigheid van de woning en daarmee flexibel bouwen worden als belangrijk uitgangspunten gezien voor nieuwe ontwikkelingen binnen de woningbouw. Het is wel van wezenlijk belang dat het bouwen binnen die contouren geen afbreuk doet aan de kwaliteiten die de kernen bezitten. Belangrijk voor de kwaliteit van het woonmilieu en dus ook de aandachtspunten voor nieuwe ontwikkelingen zijn:

  • 1. De historisch gegroeide omgeving en de structuren die daarin bepalend zijn. Dit geldt voor bebouwing, maar ook de openbare ruimte, stratenpatronen en groen;
  • 2. De mate waarin duurzaamheidsaspecten zijn meegenomen in ontwerp, bouwen en beheer;
  • 3. De nabijheid en toegankelijkheid van het groen buiten de woonkern en de mogelijkheden om er te recreëren of te genieten van stilte en natuur;
  • 4. De mogelijkheden om snel en comfortabel naar werk of voorzieningen buiten de eigen woonkern te gaan, de toegankelijkheid van hoofdwegen, openbaar vervoer en fietsroutes;
  • 5. De leefbaarheid en het voorzieningenniveau in de omgeving.

De kernen binnen de gemeente worden gekenmerkt door een variatie aan woonmilieus. In Gendt is sprake van een dorps woonmilieu. Gendt vormt een soort tussenmaat tussen de westelijk gelegen Bemmel en Huissen (die het dichtst bij de steden liggen en het best bereikbaar zijn) en het oostelijk gelegen Doornenburg (waar veel rust, ruimte en natuur aanwezig is).

Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling houdt rekening met de historisch gegroeide omgeving en de structuren die daarin bepalend zijn, zoals de omliggende wegen; De gasloze duurzame (BENG-eisen) vrijstaande woning blijft op voldoende afstand van de Lootakkersestraat en volgt de voorgevelrooilijn van de bestaande bedrijfswoning aan de zijde van de Langstraat. De nieuwe woning met bijgebouw voegt zich op een passende wijze binnen de groene omlijsting van het huidige woonperceel.

Gelet op het voorgaande is de voorliggende ontwikkeling passend binnen de kaders van de structuurvisie.

3.3.2 Dorpenvisie Gendt 2006

De visie op het ruimtelijke beleid op hoofdlijnen in de gemeente Lingewaard was, voordat de structuurvisie in 2012 in werking getreden is, opgenomen in de StructuurvisiePlus. De toenmalige gemeenteraad heeft diverse ontwikkelingsrichtingen- en principes bediscussieerd, waarmee de basis is gelegd voor een aantal grotere ontwikkelingen in de woonkernen. Prioriteiten en keuzes omtrent ruimtelijke ontwikkelingen zijn in de programmabegroting opgenomen en het gewenste sociaal culturele voorzieningenniveau is aangegeven in het Lokaal Sociaal Infrastructuur Plan.

Daarmee is een goede basis gelegd voor de verdere uitwerking en concretisering van de ruimtelijke ontwikkelingsrichting per kern. Deze uitwerking is gestalte gegeven in de Dorpenvisie voor de kern Gendt. Bij deze uitwerking moet rekening worden gehouden met de ruimtelijke consequenties van keuzes en ontwikkelingen op andere beleidsterreinen.

Planspecifiek
Voor het toekomstbeeld van de Langstraat zijn de volgende relevante passages opgenomen in de visie:

"Huidige karakteristiek
De Langstraat is verkeerskundig de belangrijkste straat, maar wijkt in sfeer en opbouw af van de oorspronkelijke linten. Aan de zuidzijde is een parallelweg aanwezig met bebouwing in overwegend twee lagen met kap. Aan de noordzijde is de bebouwing meer divers. De woningen worden ontsloten vanaf de Lootakkersbuurt wat resulteert in achterkanten naar de Langstraat (verborgen achter een hoge wal) of zijkanten met dichte kopse gevels... De straat wordt aan de zuidzijde, in de groene berm, begeleid met bomen. Achter de benzinepomp ligt, enigszins verborgen, het Lootakkerspark en de Lootakkersboerderij.

Toekomstbeeld

  • De Langstraat zal zich in de toekomst meer moeten ontwikkelen als ‘dorpstraat’ met een grotere interactie tussen straat en bebouwing. Dit betekent voorkanten naar de straat en een rechtstreekse ontsluiting naar de nieuwe woningen. Ook de groenstructuur dient hersteld te worden met een continue bomenlaan.
  • Bebouwing in een losse setting, in twee lagen met kap of één laag met een gedraaide kap. De bestaande bomenlaan moet gehandhaafd blijven.
  • Achterpercelen aan de Langstraat zijn niet wenselijk. Bij een vervangingsopgave, deze achterkanten omzetten naar een voorkantsituatie.
  • Functieverandering van bedrijvigheid naar wonen is mogelijk."

In de planopzet is rekening gehouden met de belangrijkste uitgangspunten. De voorkant van de woning is georiënteerd op de Langstraat. De woning staat los van de bestaande naastgelegen bedrijfswoning.

Op enkele onderdelen wijkt de opzet echter af. De goothoogte is namelijk gemaximeerd op 4,5 m, zodat sprake is van een woning van 1,5 bouwlaag met kap in plaats van twee bouwlagen met kap. Daarnaast wordt de woning niet rechtstreeks ontsloten vanaf de Langstraat, maar vanaf de Lootakkersestraat. Dit is een bewuste keuze omdat daarmee de bestaande voetgangersoversteekplaats aan de Langstraat behouden kan blijven en de woning als alternatief ook direct ontsloten kan worden vanaf de Lootakkersestraat aan de oostzijde.

3.3.3 Nota Wonen 2020 - 2025

De Nota Wonen beschrijft het door de gemeente Lingewaard te voeren woonbeleid in de periode 2020 - 2025. De nota vormt het kader om samen met bewoners, zorginstellingen, ontwikkelaars, corporaties, huurdersorganisaties en andere overheden er voor zorg te dragen dat inwoners, de juiste woning op de juiste plek en op het juiste moment beschikbaar hebben. De gemeente wil haar huidige en nieuwe inwoners de kans geven binnen de gemeente een wooncarrière te doorlopen. De gemeente ziet het als haar taak om naar vermogen alle inwoners passend en goed te huisvesten in een aantrekkelijk woonmilieu. Passend huisvesten houdt in dat het woningaanbod is afgestemd op de financiële mogelijkheden die mensen hebben. Goede huisvesting betekent dat ook in het betaalbare segment sprake is van een goede kwaliteit en toekomstwaarde van de woningen. De focus ligt op versneld bouwen, een flexibel nieuwbouwprogramma, actiever regisseren, de primaire doelgroepen senioren en starters, ook kleinere woningen en meer (particuliere) woningen mogelijk maken.

De belangrijkste thema's in de nota zijn:

  • Nieuwbouw: versneld en verantwoord;
  • Aanpak bestaande woningvoorraad;
  • Beschikbaarheid (sociale) huursector;
  • Specifieke doelgroepen: starters/jongeren, ouderen, wonen met zorg, overige doelgroepen.

Voor het plangebied is vooral het thema nieuwbouw van belang.

Nieuwbouw
De woningbouwopgave in Lingewaard bestaat van 2020 tot 2030 uit circa 1.710 woningen, waarvan 270 woningen in Gendt en 50 % in de duurdere prijsklasse. De opgave in Gendt is het sturen op tijdige realisatie van de plannen die in voorbereiding zijn.

Bij nieuwbouw worden verschillende uitgangspunten genoemd, waarbij vooral de volgende relevant zijn voor het plangebied:

  • levensloopbestendig bouwen;
  • aandacht voor duurzaamheid en klimaatadaptatie;
  • inbreiding gaat in principe voor uitbreiding.

Planspecifiek
De nieuwe vrijstaande woning wordt gerealiseerd op een bestaand bedrijfsperceel aan de Langstraat in de bebouwde kom van Gendt waardoor sprake is van inbreiding.

In het kader van duurzaamheid en klimaatadaptatie zal de nieuw te bouwen vrijstaande en levensloopgeschikte woning gasloos worden uitgevoerd en voldoen aan de BENG-norm. De huidige tuin is al helemaal voorzien van een groene omlijsting, waardoor een bijdrage wordt geleverd aan een gezonde leefomgeving. Optioneel kan er ook een bijdrage geleverd worden aan de biodiversiteit door natuurinclusief te bouwen; dit kan door het opnemen van neststenen of nestdakpannen in het uiteindelijke woningbouwplan.

3.3.4 Individuele verzoeken om woningbouw

In de Nota over 'Individuele verzoeken om woningbouw', ook wel 'Nota verruiming woonbeleid' genoemd, biedt de gemeente Lingewaard ruimte aan particuliere woningbouwontwikkeling op basis van de 'Ja, mits' benadering vanuit de Omgevingswet. Met een particulier initiatief wordt onder andere het onderhavige individuele initiatief bedoeld voor het toevoegen van een woning op eigen terrein. Op basis van de verruiming is het binnen de kernen mogelijk om een bestaand woonperceel te splitsen ten behoeve van de toevoeging van maximaal twee woningen, mits dit ruimtelijk inpasbaar is. De beoogde ruimtelijke inpasbaarheid wordt mogelijk geacht op grote percelen, groter dan 1.000 m2, waar woningen aan de woonstraat gerealiseerd kunnen worden.

Planspecifiek
Het voorliggende plangebied ligt in de bebouwde kom van Gendt en was onderdeel van een perceel groter dan 1.000 m². Na afsplitsing heeft het nieuwe woonperceel een oppervlakte van circa 700 m2. De realisatie van de nieuwe vrijstaande woning vindt plaats op een al bestaand bedrijfsperceel en wordt gerealiseerd aan een woonstraat, waarbij de oriëntatie zowel op de Langstraat als de Lootakkersestraat is voorzien. De zijlingse afstand van het hoofdgebouw tot de perceelsgrens bedraagt minimaal 3 m; Dit geldt zowel voor de bestaande bedrijfswoning als de nieuw te bouwen vrijstaande burgerwoning.

De toegang tot het perceel gaat niet ten koste van het parkeren in de openbare ruimte (de openbare parkeerplaatsen liggen immers aan de overzijde van de Lootakkersestraat). Ook vindt het parkeren op eigen terrein plaats.

Daarmee wordt dus aan de voorwaarden uit de nota voldaan.

3.3.5 Nota geluidsbeleid

Op 31 januari 2008 heeft de gemeenteraad het gemeentelijke geluidsbeleid vastgesteld. Het doel van het gemeentelijke geluidsbeleid is het behouden van een goede geluidskwaliteit waar die reeds aanwezig is en het benutten van kansen om voor de overige gebieden de geluidskwaliteit te verbeteren. Een belangrijke subdoelstelling is het realiseren van een per gebied passende geluidskwaliteit.

Geluidhinder is lokaal van aard. De gemeente is daarom primair verantwoordelijk voor het geluidsbeleid. Sinds de Wet geluidhinder (2006) van kracht is geworden, heeft de gemeente meer verantwoordelijkheden en bevoegdheden gekregen. Dit biedt de gemeente meer gelegenheid om naar eigen inzicht te werk te gaan en beter maatwerk te leveren. De nieuwe verantwoordelijkheden en bevoegdheden bieden de gemeente vooral de mogelijkheid om eigen keuzes te maken en eigen prioriteiten te stellen. Op het raakvlak tussen Milieu en Ruimtelijke Ontwikkeling kan de gemeente flexibeler en slagvaardiger opereren. Dit sluit aan bij de integrale, gebiedsgerichte benadering van de milieukwaliteit in de leefomgeving.

In het geluidsbeleid zijn ambities vastgesteld. Dit leidt tot de consequentie dat er woningen in de gemeente zijn waar niet aan deze ambitie wordt voldaan. Het wegnemen van deze geluidsbelasting vindt zo veel mogelijk plaats op momenten dat reconstructie – of onderhoudswerkzaamheden plaats vinden.

Het geluidsbeleid heeft vooral betrekking op nieuwe situaties zoals de aanleg van nieuwe wegen en woonwijken. Voor deze ontwikkelingen gelden de vastgestelde ambities. Om deze ambities te realiseren, worden ter beperking van geluidhinder maatregelen genomen. Op gebiedsniveau kunnen geluidskwaliteit en andere aspecten van de leefomgeving zoals sociale, ruimtelijke en economische kwaliteiten, afgestemd worden.

Het doel van het gemeentelijk geluidsbeleid is het behouden van goede kwaliteiten en het benutten van kansen om voor gebieden de geluidskwaliteit te verbeteren. Een belangrijke subdoelstelling is het realiseren ven een per gebied passende geluidskwaliteit. De geambieerde geluidsklassen zijn gekoppeld aan een te onderscheiden gebiedstype.

Op navolgende afbeelding is de ambitietabel voor de verschillende gebiedstyperingen met de bijbehorende geluidsbelasting weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.293-ON01_0006.png"

De kern Gendt is ook ingedeeld in gebiedstyperingen. Op navolgende afbeelding is dit weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.293-ON01_0007.png"

Gebiedstyperingen geluid met globale aanduiding plangebied (rode omcirkeling)

Planspecifiek
De Roever Omgevingsadvies heeft in aanvulling op het door hen uitgevoerde akoestisch onderzoek industrielawaai (zie bijlage 4 bij de toelichting) een losse notitie opgesteld om aan te tonen dat wordt voldaan aan de voorwaarden uit het gemeentelijk geluidbeleid op het gebied van industrielawaai. Deze notitie is als bijlage 5 bij de toelichting gevoegd. Uit de notitie blijkt dat de gewenste woning geen belemmering vormt voor omliggende bedrijven en ter plaatse van de gewenste woning is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Voor het aspect wegverkeerslawaai en het aanvragen van de benodigde hogere waarden staat de toetsing aan het gemeentelijke geluidbeleid op blz 13 en 14 van het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai, dat als bijlage 2 bij de toelichting is gevoegd. Conclusie is dat de het plan voldoet aan de wettelijke en gemeentelijke eisen voor een hogere waarde en dat het verkrijgen hiervan dus als haalbaar wordt beschouwd. De (ontwerp)beschikking hogere waarden is als bijlage 3 bij de toelichting gevoegd.

3.3.6 Conclusie

De beoogde ontwikkeling is passend binnen het gemeentelijke beleid.

3.4 Conclusie

Dit bestemmingsplan is passend binnen het beleid van de verschillende overheden.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Bodem

4.1.1 Regelgeving

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak.

Bij het wijzigen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/herzien van een bestemmingsplan alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).

4.1.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Voor de ontwikkeling van het plangebied is een verkennend bodemonderzoek inclusief onderzoek naar asbest in bodem uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 1 bij de toelichting gevoegd.

In de grond zijn zintuiglijk geen bijzonderheden waargenomen die kunnen duiden op de mogelijke aanwezigheid van bodemverontreiniging. In de bovengrond overschrijdt het gehalte cadmium de achtergrondwaarde. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Zintuiglijk en analytisch is geen asbest waargenomen op locatie. In het grondwater zijn geen verontreinigingen aangetroffen. De bodemkwaliteit vormt geen beletsel of beperking voor de bestemmingswijziging van de locatie.

4.1.3 Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.2 Geluid

4.2.1 Regelgeving

Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) moeten bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in artikel 82 t/m 85 van de Wgh in acht worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in artikel 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:

  • de realisatie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen (functies zoals genoemd in artikel 1 Wgh en art 1.2 Bgh - het Besluit geluidhinder zoals gewijzigd op 4 april 2012);
  • de aanleg van een nieuwe weg en/ of een reconstructie van een bestaande weg;
  • functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid).

De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in artikel 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat, indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/u geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen.

Uit een akoestisch onderzoek moet blijken of, indien sprake is van een van de bovengenoemde ontwikkelingen binnen een zone als bedoeld in artikel 74 lid 1 Wgh, deze binnen de waarden valt zoals deze voor diverse typen ontwikkelingen is vastgelegd in de Wgh. De grenswaarde voor de toelaatbare etmaalwaarde van de equivalente geluidbelasting van wegen binnen zones langs wegen is voor woningen 48 dB. In bijzondere gevallen is een hogere waarde mogelijk. Burgemeester en Wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente en onder voorwaarden bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting.

4.2.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Wegverkeerslawaai
Omdat het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van de Langstraat en het noordelijk deel van de Dorpstraat (50 km/u) is er een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 2 bij de toelichting gevoegd.

Hogere waarden
Een hogere waarde is nodig voor de Langstraat. De berekende geluidbelasting bedraagt maximaal 55 dB. Maatregelen worden niet doelmatig geacht. Het verlenen van hogere waarden wordt mogelijk geacht.

Bouwbesluit en woon- en leefklimaat

Benodigde gevelwering (wegverkeerslawaai)
De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt ten hoogste 60 dB. Voor de geveldelen van de gewenste woning bedraagt de vereiste karakteristieke geluidwering Ga;k dan maximaal 60 - 33 = 27 dB. Het bevoegd gezag zal bepalen of een nader onderzoek naar de geluidwering van de desbetreffende gevels noodzakelijk is.

Woon- en leefklimaat
De milieukwaliteit wordt geclassificeerd als ‘Zeer Goed’ tot ‘Matig’. Het woon- en verblijfsklimaat ter plaatse van de woningen wordt evenwel als acceptabel aangemerkt. Op basis van de toelichting in de subparagrafen 3.5.1 en 3.5.2 van het onderzoek kan gesteld worden dat de cumulatieve geluidbelasting (wegverkeer) een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat niet in de weg staat.

Railverkeerslawaai
De nieuwe woning is niet gelegen binnen de zone van een spoorlijn. Akoestisch onderzoek naar railverkeerslawaai is daarom niet benodigd.

Industrielawaai
Voor het aspect industrielawaai wordt verwezen naar het gestelde in paragraaf 4.4 Milieuzonering en in het in dat kader uitgevoerde akoestisch onderzoek industrielawaai. Voor de toetsing aan het gemeentelijk geluidbeleid wordt verwezen naar subparagraaf 3.3.5.

4.2.3 Conclusie

Het aspect 'geluid' vormt, na het verlenen van de hogere waarden, geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Regelgeving

In het kader van een planologische procedure moet worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij moet het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld worden gebracht.

De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).

Projecten moeten worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

4.3.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In de regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Voorliggend initiatief maakt de realisatie van één extra wooneenheid ten opzichte van het huidige bestemmingsplan mogelijk en valt daarmee ruimschoots binnen de NIBM-regeling. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter plaatse van het plangebied. Met de NSL-monitoringstool zijn langs de belangrijkste wegen, in casu de Kapelstraat (N838), (peiljaar 2020) de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 afgelezen. Uit deze tool blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m³ (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m³ (voor PM2,5) niet worden overschreden. Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.

Voor benzeen geldt een jaargemiddelde grenswaarde van 5,0 µg/m³. De concentratie benzeen ter hoogte van het plangebied heeft volgens de grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland (GCN en GDN) in 2021 een jaargemiddelde waarde van 0,6 µg/m³. Daarmee wordt aan de grenswaarde voldaan. Op het Informatiepunt Leefomgeving wordt tevens aangegeven dat de omgevingswaarde van benzeen al vele jaren niet wordt overschreden. Vroeger waren er vooral in parkeergarages en bij tankstations hoge concentraties benzeen. Doordat er minder benzeen in benzine zit en door de moderne gesloten brandstofsystemen, is die concentratie sterk gedaald. De achtergrondconcentratie van benzeen is al jaren stabiel in Nederland en bedraagt ongeveer 0,3 tot 1,0 µg/m³. De omgevingswaarde van 5,0 µg/m³ zal ook in de toekomst niet overschreden worden. De concentratie van benzeen hoeft daarom berekend of verder getoetst te worden.

4.3.3 Conclusie

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.4 Milieuzonering

4.4.1 Regelgeving

Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom moet aandacht worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken.

Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) gebruikt. Daarbij wordt o.a. gekeken naar de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar en zo nodig naar het risico op bodem- of luchtverontreiniging. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.293-ON01_0008.jpg" Tabel 4.1: Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'

Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien er sprake is van een kortere afstand dan de richtafstand, is aanvullend onderzoek noodzakelijk.

4.4.2 Onderzoek

In de directe omgeving van het plangebied zijn verschillende functies gelegen, waaronder twee bedrijven en een maatschappelijke woonvoorziening (= bestemming 'Gemengd - 1' aan de Lootakkersestraat 1). Gezien de diversiteit aan functies in de omgeving van het plangebied en de ligging aan de drukke doorgaande Langstraat, die fungeert als invalsweg naar het centrum van Gendt, is sprake van een gemengd gebied.

Dit betekent dat de richtafstand van de maatschappelijke woonvoorziening (milieucategorie 2) met één afstandsstap kan worden teruggebracht tot 10 m. Aan deze richtafstand wordt voldaan.

In (de directe nabijheid van) het plangebied komen dan nog twee bedrijven voor met een hindercontour die wel overlapt met het plangebied. Dit betreffen een (onbemand) tankstation en een garagebedrijf. Er is daarom een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd naar beide bedrijven. Dit onderzoek is als bijlage 4 bij de toelichting gevoegd.

In het onderzoek zijn de geluidniveaus vanwege het tankstation en het garagebedrijf aan de Langstraat 10 te Gendt ter plaatse van de nieuwe woning berekend. Getoetst is of ter plaatse van de nieuwe woning voldaan wordt aan de geldende milieuwetgeving en of ter plaatse van de nieuwe woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Tankstation

Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en indirecte hinder
Ter plaatse van alle beoordelingspunten wordt voldaan aan de grenswaarden uit de geldende milieuwetgeving. Gesteld kan worden dat de nieuwe woning niet zorgt voor een belemmering van het tankstation en dat ter plaatse van de nieuwe woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Maximaal geluidniveau
De nieuwe woning zorgt niet voor een belemmering van het tankstation, ondanks dat in eerste instantie niet aan de richt/grenswaarden kan worden voldaan. Daarnaast is de standaard gevelwering van 20 dB uit het Bouwbesluit 2012 voldoende om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te kunnen waarborgen binnen in de nieuwe woning.

Garagebedrijf

Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en indirecte hinder
Ter plaatse van alle beoordelingspunten wordt voldaan aan de grenswaarden uit de geldende milieuwetgeving. Gesteld kan worden dat de nieuwe woning niet zorgt voor een belemmering van het garagebedrijf en dat ter plaatse van de nieuwe woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Maximaal geluidniveau
Er wordt voldaan wordt aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit. De nieuwe woning zorgt niet voor een belemmering van het garagebedrijf.

Daarnaast is, ondanks de overschrijding van stap 2 uit de Handreiking Bedrijven en milieuzonering, de standaard gevelwering van 20 dB uit het Bouwbesluit 2012 voldoende om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te kunnen waarborgen in de nieuwe woning.

Toetsing geluidbeleid Lingewaard

Tankstation Langstraat 10 te Gendt
Ter plaatse van de gewenste woning wordt voldaan aan de ambitiewaarde 'rustig' uit het gemeentelijk beleid vanwege de geluidbelastingen afkomstig van naast gelegen tankstation aan de Langstraat 10 te Gendt. Daarnaast wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) vanwege de indirecte hinder van en naar het tankstation.

Uit de rekenresultaten blijkt dat ter plaatse van de gewenste woning sprake is van maximale geluidniveaus die meer dan 10 dB(A) boven het langtijdgemiddelde geluidniveau uitkomen. Maatregelen om alsnog aan deze eis te voldoen zijn niet mogelijk en/of niet doelmatig.

Er wordt wel voldaan aan de algemeen geaccepteerde grenswaarden van respectievelijk 70, 65- en 60 dB(A) in de dag, avond- en nachtperiode. De gewenste woning zorgt niet voor een belemmering van het tankstation en met de standaard gevelwering die volgt uit het Bouwbesluit 2012 is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Garagebedrijf Langstraat 10 te Gendt
Ter plaatse van de gewenste woning wordt niet voldaan aan de ambitiewaarde 'rustig' uit het gemeentelijk beleid vanwege de geluidbelastingen afkomstig van naast gelegen garagebedrijf aan de Langstraat 10 te Gendt. Er wordt wel voldaan aan de bovengrenswaarde 'redelijk rustig' uit het gemeentelijk beleid. Maatregelen om alsnog aan de ambitiewaarde te voldoen zijn niet mogelijk en/of niet doelmatig.

Er is geen sprake van het verlenen van een hogere waarde voor industrielawaai, waardoor toetsing aan de verschillende (sub)criteria niet van toepassing is. De gewenste woning zorgt niet voor een belemmering van het garagebedrijf en met de standaard gevelwering die volgt uit het Bouwbesluit 2012 is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Uitwijken naar de bovengrenswaarde 'redelijk rustig' wordt aanvaardbaar geacht zonder dat daarbij aanvullende maatregelen nodig zijn.

Uit de rekenresultaten blijkt dat ter plaatse van de gewenste woning sprake is van maximale geluidniveaus die meer dan 10 dB(A) boven het langtijdgemiddelde geluidniveau uitkomen. Maatregelen om alsnog aan deze eis te voldoen zijn niet mogelijk en/of niet doelmatig.

Er wordt wel voldaan aan de algemeen geaccepteerde grenswaarden van respectievelijk 70, 65- en 60 dB(A) in de dag, avond- en nachtperiode. De gewenste woning zorgt niet voor een belemmering van het garagebedrijf en met de standaard gevelwering die volgt uit het Bouwbesluit 2012 is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Daarnaast wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) vanwege de indirecte hinder van en naar het garagebedrijf.

Gelet op bovenstaande wordt voldaan aan de voorwaarden uit het gemeentelijk geluidbeleid. De gewenste woning vormt geen belemmering voor omliggende bedrijven en ter plaatse van de gewenste woning is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.4.3 Conclusie

Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Regelgeving

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de veiligheidsrisico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze externe veiligheidsrisico's dienen te worden beoordeeld voor twee risiconormen, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor beide risiconormen geldt dat hoe groter de afstand tussen planontwikkeling en risicobron, des te kleiner zal de impact van het plan zijn op de hoogte van het risico.

Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico heeft tot doel om hetzelfde minimale beschermingsniveau te bieden voor iedere burger in Nederland. Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.

Groepsrisico
Het groepsrisico is een afwegingsinstrument dat tot doel heeft een bewuste afweging te stimuleren over het risico op een ongeval met een groot aantal slachtoffers. Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1.000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken.

Samen met de hoogte van groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.

4.5.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Het bestemmingsplan voorziet in het realiseren van een nieuwe woning. Op basis van de risicokaart van de provincie Gelderland is een inventarisatie gemaakt van de risicobronnen in en rondom het plangebied, die een extern veiligheidsrisico kunnen veroorzaken. Dit vormt geen belemmering voor realisatie van het plan.

Plaatsgebonden risico
Uit de provinciale risicokaart blijkt dat zich in de omgeving van het plangebied geen plaatsgebonden risicocontouren contouren van risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes bevinden, die overlappen met het plangebied.

Wel is er in 2015 een plasbrandberekening (= veiligheidsbeoordeling) uitgevoerd voor het onbemande tankstation (zonder LPG). direct ten zuidwesten van het plangebied. Deze berekening omvat het scenario van het ongewenst vrijkomen van brandstoffen tijden het onbemand tanken van personenwagens en is uitgevoerd omdat er objecten van derden binnen 20 m van de afleverzuil gelegen zijn. Dit onderzoek is als bijlage 6 bij de toelichting gevoegd.

Omdat het garagebedrijf, gelegen direct aangrenzend ten noorden van het tankstation, in deze plasbrandberekening is aangemerkt als object van derden, en dichter bij het tankstation ligt dan de nieuwe woning in het plangebied (tankstation: 6 m vanaf de dichtstbijzijnde afleverzuil versus nieuwe woning: circa 23 m vanaf de meest nabij gelegen afleverzuil), zijn de resultaten van dit onderzoek ook bruikbaar voor het plangebied. Op navolgende afbeelding is de 20 m contour (gemeten vanaf de afleverzuil) in relatie tot de nieuwe woning weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.293-ON01_0009.png"

De conclusie van de plasbrandberekening is als volgt: "De (veiligheids)beoordeling betreft het ontstaan van een plasbrand ten gevolge van calamiteiten bij de afleverzuil van brandstoffen (benzine) en het gevaar van brandoverslag naar een object van derden binnen 20 m van de afleverzuilen. Wanneer ervan uitgegaan wordt dat bij een uitstroming van 100 l benzine een geborgde afvoer via de straatkolk plaatsvindt, is escalatie (brandoverslag) bij derden door een plasbrand bij een onbemande situatie niet aan de orde." Dit betekent dat de nieuwe woning op ruim voldoende afstand is gelegen.

Het plangebied is verder gelegen binnen het invloedsgebied van meerdere transportroutes, namelijk:

  • de Betuweroute met een invloedsgebied van 4.000 m, op circa 2.800 m afstand;
  • de toekomstige snelweg A15 met een invloedsgebied van 4.000 m, op circa 2.750 m afstand.

Groepsrisico
Het plangebied ligt in het invloedsgebied van de Betuweroute en de toekomstige snelweg A15. Daarmee hebben wijzigingen in het invloedsgebied van deze risicobronnen invloed op de hoogte van het groepsrisico. Doordat de afstand tussen het plangebied en de risicobronnen Betuweroute en toekomstige snelweg A15 groter dan 200 m is, heeft de wetgever aangegeven dat het groepsrisico alleen beperkt verantwoord hoeft te worden. Gezien de geringe omvang van het plan hoeft alleen kwalitatief ingegaan te worden op de hoogte van het groepsrisico.

Beperkte verantwoording groepsrisico
Het plan is gelegen in het invloedsgebied groepsrisico van de Betuweroute en de nog aan te leggen snelweg A15. Conform geldende wetgeving moet de gemeente hierdoor het groepsrisico verantwoorden. Meer specifiek gaat het om de wettelijke verplichting op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) artikel 7 en 9 vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over deze transportassen. De gemeente heeft bij het invullen van de verantwoordingsplicht een grote mate van beoordelingsvrijheid. Ten aanzien van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid heeft de veiligheidsregio adviesrecht. Bij het invullen van de verantwoordingsplicht is gebruik gemaakt van het advies van Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden (VGGM) van 15 februari 2022 (kenmerk:2022-000692). Onderstaand een beschouwing van deze aspecten.

Bestrijdbaarheid
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om de effecten ten gevolge van het incident te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden dicht bij de bron. De mate van bestrijdbaarheid wordt vooral bepaald door de veiligheidsvoorzieningen en het aantal aanwezigen dicht bij de risicobron. VGGM is hiervoor voor advies gevraagd. Uit het advies is naar voren gekomen dat VGGM geen aanleiding ziet om aanvullend te adviseren ten aanzien van bestrijdbaarheid. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Zelfredzaamheid
Met de term 'zelfredzaamheid' wordt bedoeld: Het vermogen om jezelf en/of anderen in veiligheid te brengen bij (een dreiging van) een gevaarlijke situatie. Bij het bepalen van de mate van zelfredzaamheid spelen onder andere de fysieke gesteldheid en zelfstandigheid van de aanwezigen, de alarmeringsmogelijkheden en vluchtmogelijkheden een rol.

Het advies van de Veiligheids en Gezondheidsregio Gelderland Midden geeft het volgende aan:

  • Het plan ligt alleen binnen de effectafstand van het scenario toxische wolk. De kans daarop is klein. Het plan leidt tot een kleine toename van het aantal aanwezigen die zichzelf in veiligheid kunnen brengen, mits geïnformeerd en tijdig gewaarschuwd;
  • De VGGM adviseert toekomstige bewoners te infomeren over de aanwezige omgevingsrisico’s met het daarbij behorende handelingsperspectief. Gezien het plan alleen in het scenario toxische wolk is gelegen is het te verwachten handelingsperspectief schuilen.

Ten aanzien van risicocommunicatie is er NL alert. Hiermee zijn mensen binnen een bepaald gebied gericht te informeren door het sturen van een bericht naar mobiele telefoons. Verder is het plan via de Langstraat te ontvluchten. De gemeente acht het dan ook niet noodzakelijk om verdere maatregelen te treffen om de zelfredzaamheid te verbeteren. Daarnaast zijn de geadviseerde maatregelen van de VGGM niet ruimtelijk relevant.

Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plan in het invloedsgebied van de Betuweroute en de nog aan te leggen snelweg A15. Op basis van de beperkte verantwoording groepsrisico kan worden geconcludeerd dat het ruimtelijke initiatief geen significant effect heeft op het groepsrisico, dan wel op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

4.5.3 Conclusie

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.6 Waterhuishouding

4.6.1 Regelgeving

Nationaal beleid
Het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid tot 2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Rijk speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden openlaten om op langere termijn verdere stappen te zetten. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.

Beleid waterbeheerder
Op 27 november 2015 heeft het bestuur van Waterschap Rivierenland het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 vastgesteld, met als titel 'Koers houden, kansen benutten'. Met dit programma blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende en schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Bij de uitvoering van het programma beweegt het waterschap mee met de (klimaat)veranderingen om ons heen en benut zij de kansen die zich voordoen in de regio. Het waterbeheerprogramma beschrijft wat het waterschap in de planperiode wil bereiken en hoe zij dat willen bewerkstelligen. De speerpunten van het Waterbeheerprogramma zijn:

  • Veel dijkverbeteringen: in het waterbeheerprogramma staat bescherming tegen overstromingen voorop. In de komende jaren zullen veel dijkverbeteringen in het rivierengebied plaatsvinden. Daarbij houdt het waterschap rekening met nieuwe normen voor waterveiligheid en met de belangen van de omgeving. Dijkverbeteringen worden op veel plaatsen innovatief uitgevoerd. Hierdoor kan het waterschap de overlast voor de omgeving beperken en efficiënter werken.
  • Innovatie bij zuivering afvalwater: rioolwater is niet langer alleen maar afvalwater; het is ook een bron van nuttige energie en grondstoffen. In het waterbeheerprogramma neemt het waterschap zich voor steeds meer technieken toe te passen om grondstoffen en energie terug te winnen uit het afvalwater.
  • Klimaatbestendig watersysteem: het klimaatbestendig maken van het watersysteem is een van de aandachtspunten in het beheerprogramma.

Watertoets
In de brochure “Partners in Water” is het beleid van het waterschap Rivierenland verwoord. De brochure gaat in op de inhoud van de watertoets en behandeld de volgende thema’s:

  • waterneutraal inrichten;
  • schoon inrichten;
  • veilig inrichten;
  • bijzondere wateren en voorzieningen.

Ten aanzien van het thema Waterneutraal inrichten wordt ingegaan op de benodigde waterberging bij verschillende projecten. Voor kleine projecten in stedelijk gebied is waterberging slechts in beperkte mate noodzakelijk en/of mogelijk. Tot 500 m2 aan extra verharding geldt er voor particulieren een mogelijkheid voor een eenmalige vrijstelling. In alle andere gevallen moeten compenserende maatregelen getroffen worden. Voor projecten tot 5.000 m2 aan extra verharding bedraagt de compensatie 436 m3 per hectare verharding. Voor wadi’s en geïsoleerd open water geldt een norm van 664 m3 per hectare verharding. Bij een toename groter dan 5.000 m2 is maatwerk benodigd. Waterberging moet in principe binnen het plangebied opgelost worden. Indien dit niet mogelijk is kan de waterberging elders binnen het peilgebied worden opgelost.

4.6.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Bestaande situatie
In de huidige situatie is in het plangebied in zijn geheel onverhard.

Riolering
Aansluiting van de nieuwe woning op de bestaande riolering onder de omliggende wegen wordt in een later stadium in overleg met de gemeente uitgedetailleerd.

Waterkwaliteit
Het toepassen van niet-uitloogbare bouwmaterialen bij het bouwen van de woning voorkomt dat het hemelwater wordt vervuild. In verband hiermee worden eisen gesteld aan de bij de daken, goten en leidingen te gebruiken materialen. Er mogen geen (sterk) uitloogbare materialen zoals koper, lood, zink, teerhoudende dakbedekking of geïmpregneerde beschoeiingen gebruikt worden op delen die het hemelwater in contact komen, zoals de dakbedekking, goten en pijpen of er moet voorkomen worden dat deze materialen kunnen uitlogen (bijvoorbeeld door het coaten van loodslabben). Afkoppeling van hemelwater zorgt ervoor dat het aantal riooloverstorten laag is. Ook dit komt de waterkwaliteit (in de omgeving) ten goede.

Beheer en onderhoud
Het beheer en onderhoud van het inzamelings- en transportstelsel van afvalwater, kortom de riolering, ligt bij de gemeente. Het waterschap is verantwoordelijk voor de zuivering van het aangeleverde afvalwater. Het waterschap is de beheerder van het totale watersysteem en van de waterkeringen. Het onderhoud van de waterkeringen en hoofdwatergangen is tevens de verantwoordelijkheid van het waterschap. Het onderhoud van de overige watergangen ligt bij particulieren, de gemeente en andere instanties.

Watercompensatie
Ten opzichte van het geldende bestemmingsplan wordt met deze herziening van het bestemmingsplan circa 180 m² aan bebouwing toegevoegd. Daar komt nog circa 200 m² aan terreinverharding bij. In totaal dus een toevoeging van circa 180 + 200 = 380 m² aan verharding. De initiatiefnemers hebben nog niet eerder gebruik gemaakt van de eenmalige vrijstelling van 500 m². Dit betekent dat er geen extra waterbergingscapaciteit hoeft te worden gerealiseerd in het kader van de beoogde ontwikkeling. Uit de uitgevoerde digitale watertoets (zie bijlage 7) komt ook naar voren dat de 'korte procedure' van toepassing is. Het plan heeft een geringe invloed op de taken en belangen van het waterschap.

4.6.3 Conclusie

Het aspect 'waterhuishouding' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.7 Ecologie

4.7.1 Regelgeving

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wnb kent drie algemene beschermingsregimes waarin de voorschriften van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en twee verdragen (Bern en Bonn) zijn geïmplementeerd en waarin aanvullende voorschriften zijn gesteld voor de dier- en plantensoorten die niet onder die specifieke voorschriften vallen, maar wel bescherming behoeven. In hoofdstuk 3 van de Wnb zijn de beschermingsregimes in drie aparte paragrafen neergelegd. Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Het gaat om de volgende beschermingsregimes:

  • 1. Vogels (paragraaf 3.1): alle vogels in de zin van de Vogelrichtlijn;
  • 2. Dieren en planten (paragraaf 3.2): alle dieren en planten, genoemd in de bijlagen bij de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn;
  • 3. Overige soorten (paragraaf 3.3): soorten genoemd in de bijlage bij de Wnb, die niet onder de reikwijdte van paragraaf 3.2 vallen.

De verboden en afwijkingsmogelijkheden die zijn opgenomen in de paragrafen 3.1 en 3.2, zijn direct overgenomen uit de genoemde richtlijnen en verdragen. Deze bepalingen zijn dus ook uitsluitend van toepassing op de soorten waarvoor dit onmiddellijk voortvloeit uit deze richtlijnen en verdragen. De bepalingen in paragraaf 3.3 zien op de “overige soorten” die zijn genoemd in de bijlagen A en B bij de Wnb. Laatstgenoemde groep is te vergelijken met de Tabel 2-soorten uit de Flora- en faunawet.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.293-ON01_0010.png" Verbodsbepalingen Wet natuurbescherming

De Wnb brengt voor de bescherming van soorten in ieder geval de volgende drie voor de praktijk belangrijke wijzigingen met zich:

  • 1. Allereerst is onder de Wnb niet langer de minister van Economische Zaken, maar zijn gedeputeerde staten van de provincies het bevoegd gezag voor het verlenen van ontheffingen.
  • 2. Ten tweede kunnen de in de praktijk gehanteerde 'tabelsoorten' niet langer gebruikt worden. In plaats daarvan wordt met de nieuwe indeling van de Wnb gewerkt.
  • 3. Ten derde is de inhoud van de verboden en de ontheffingsgrondslagen gewijzigd.

In de Wet natuurbescherming zijn de bevoegdheden van het rijk (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)) aan de provincies overgedragen. Zij maken dan de afwegingen voor de vergunningen en ontheffingen. De beschermde status van soorten kan per provincie verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaal beschermde soorten. Er is dan geen ontheffing nodig voor werkzaamheden.

Onder de Wnb geldt een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. De zorgplicht houdt in dat werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk worden nagelaten of maatregelen genomen om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.

Wet Stikstofreductie en Natuurverbetering
Op 1 juli 2021 is de wet Stikstofreductie en Natuurverbetering (Wsn) in werking getreden. Onderdeel van deze wet is de vrijstelling voor bouw-, sloop- en eenmalige aanlegactiviteiten, met inbegrip van de daarmee samenhangende vervoersbewegingen, in het kort de bouwvrijstelling. Er is een knip gemaakt tussen het bouwen en het gebruiken van een bouwwerk. De milieubelasting tijdens de bouw is tijdelijk, terwijl het gebruik een permanent karakter heeft. Vanwege de vrijstelling is het niet langer nodig een activiteit met tijdelijke emissies te toetsen op stikstof. Dit betekent dat voor het aspect stikstof alleen nog de depositie in de gebruiksfase een rol speelt. De vrijstelling geldt expliciet alleen voor stikstof en niet voor andere negatieve effecten die tijdens de bouwfase als gevolg van geluid, licht en trillingen op Natura 2000-gebieden kunnen optreden.

4.7.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Soortenbescherming
De beoogde locatie van de nieuwe woning bestaat uit een gemaaid gazon er staat weinig opgaande beplanting in de vorm van bomen en/of struiken. De bestaande bomen in het plangebied blijven zoveel mogelijk gehandhaafd. Twee fruitbomen (appel) die op de plek stonden waar de woning is voorzien, zijn inmiddels uit het plangebied verwijderd. De bestaande haag rondom het plangebied blijft, op een kleine opening voor de nieuwe inrit na, behouden.

Ook is het plangebied geen onderdeel van essentieel leefgebied van beschermde soorten en is het plangebied te midden van woon- en bedrijfspercelen gesitueerd, waar veel menselijke activiteiten plaatsvinden. Er zijn vanwege de huidige invulling en ligging van het plangebied geen beschermde of bedreigde planten- en diersoorten in het plangebied aanwezig. Nader onderzoek wordt daarom niet nodig geacht.

Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is 'Rijntakken', circa 600 m ten zuiden van het plangebied.

Vanwege de kleinschalige aard van de ontwikkeling en de afstand tussen het plangebied en de Natura 2000-gebieden, worden geen significante nadelige effecten, als gevolg van verstoring door geluid, licht, trillingen en dergelijke, op de aangewezen habitattypen en doelsoorten van dit Natura 2000-gebied verwacht. Voor deze storingsfactoren is daarom geen verdere toetsing aan de natuurwetgeving nodig.

Wel is er gekeken naar het aspect stikstof. Voor de aanlegfase wordt aangesloten bij de in de Wet stikstofreductie en natuurbescherming (Wsn) opgenomen vrijstelling. Voor de gebruiksfase is doormiddel van de AERIUS calculator vastgesteld of er sprake is van een melding- of vergunningplicht. Deze berekening is als bijlage 8 bij de toelichting gevoegd. Uit de berekening blijkt dat het projecteffect op de omliggende Natura 2000-gebieden kleiner dan of gelijk is aan 0,00 mol/ha/j. De beoogde ontwikkeling zorgt niet voor een significante toename in stikstofdepositie en negatieve effecten kunnen worden uitgesloten.

4.7.3 Conclusie

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.8 Archeologie & Cultuurhistorie

4.8.1 Regelgeving

Erfgoedwet
De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bundelt de bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals deze in de oude wetten en regelingen golden, blijft gehandhaafd. Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was geregeld in zes verschillende wetten en een regeling. Waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden.

In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die naar verwachting in 2022 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de tussenliggende periode. Het gaat daarbij om de volgende zaken:

  • Vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten.
  • Verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie.
  • Bescherming van stads- en dorpsgezichten.

4.8.2 Onderzoek

Archeologie
Op de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Lingewaard heeft het plangebied een middelmatige archeologische verwachting:

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.293-ON01_0011.png"

Dit betekent dat inventariserend archeologisch onderzoek alleen verplicht is als het bruto-oppervlak van de ingreep groter is dan 1.000 m² én de diepte van de ingreep dieper reikt dan 0,3 m -mv. De bodemingreep is met circa 180 m² echter ruimschoots kleiner dan 1.000 m². Een nader onderzoek naar het aspect archeologie is daarmee niet noodzakelijk. Wel is het plangebied voorzien van de bijbehorende archeologische dubbelbestemming.

Cultuurhistorie
Op basis van de kaart 'Historisch landschap, historische stedenbouw en archeologie' van de provincie Gelderland zijn er geen cultuurhistorische waardevolle objecten of structuren in het plangebied aanwezig. Zodoende vormt het aspect 'cultuurhistorie' geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.8.3 Conclusie

Archeologie
Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Cultuurhistorie
Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.9 Leidingen

Naast de hiervoor beschreven milieuaspecten kunnen er nog andere belemmeringen in of nabij het plangebied aanwezig zijn die van invloed kunnen zijn op de planvorming. Het gaat bijvoorbeeld om de aanwezigheid van straalpaden, planologisch relevante leidingen (zoals waterleidingen of rioolwatertransportleidingen), beschermingszones en dergelijke.

Er zijn geen planologisch relevante kabels of leidingen in het plangebied aanwezig. Het aspect 'leidingen' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.10 Verkeer en parkeren

4.10.1 Verkeer

Om inzicht te bieden in de mate van verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling, die met dit bestemmingsplan wordt gefaciliteerd, moet de verkeersaantrekkende werking worden bepaald. Daarvoor is gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 381 ‘Toekomstbestendig parkeren’. Voor het berekenen van de voertuiggeneratie wordt uitgegaan van een gemiddelde weekdag. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 1 nieuwe woning ten opzichte van het geldende bestemmingsplan. In de parkeernota wordt Gendt aangeduid als 'weinig stedelijk gebied' in de 'rest bebouwde kom'.

Op basis van de CROW-publicatie gelden qua 'worst-case' scenario de volgende voertuiggeneraties per etmaal uitgaande van het midden van de bandbreedte:

Functie   Aantal   Voertuiggeneratie per woning   Totaal  
Woning (vrijstaand)   1   8,2   8,2  
Totaal   1     8,2  

De beoogde ontwikkeling leidt niet tot een onacceptabele verkeerstoename.

4.10.2 Parkeren

Ter waarborging van voldoende parkeervoorzieningen hanteert de gemeente Lingewaard de 'Nota parkeernormen', zoals de gemeenteraad deze heeft vastgesteld op 14 mei 2020. Voor de woningen in het plangebied geldt de parkeernorm zoals opgenomen in de onderstaande tabel (dit is inclusief 0,3 parkeerplaatsen voor bezoekers):

Functie   Aantal   Parkeernorm per woning   Totaal  
Vrijstaande woning   1   2,3   2,3  
Totaal   1     2,3  

De benodigde parkeerplaatsen worden gerealiseerd in de vorm van 2 parkeerplaatsen op eigen terrein en daarnaast 0,3 bezoekersparkeerplaatsen in de openbare ruimte. Voor dit laatste kan gebruik gemaakt worden van de 14 bestaande parkeerplaatsen aan de oostzijde van de Lootakkersestraat direct ten oosten van het plangebied. Deze parkeerplaatsen staan vrijwel altijd grotendeels leeg. Daarmee is de realisatie van voldoende parkeergelegenheid gewaarborgd.

4.11 Duurzaamheid

Het klimaat verandert; de neerslaghoeveelheid (en intensiteit) neemt toe, waardoor er meer kans is op wateroverlast. Daarnaast stijgt de gemiddelde temperatuur en neemt de kans op hittegolven toe, wat in de zomer kan leiden tot hittestress. In Nederland zijn de gevolgen van klimaatverandering waarschijnlijk te beheersen. Hoe groot de problemen straks worden, hangt af van de maatregelen die we nemen. Aan de ene kant moeten we de uitstoot van broeikasgassen verminderen zodat de opwarming beperkt blijft (deze aanpak wordt ‘mitigatie’ genoemd). Aan de andere kant is het verstandig dat we ons aanpassen aan een ander klimaat (dit type maatregelen wordt ‘adaptatie’ genoemd). Beide type maatregelen zijn nodig.

Planspecifiek
In het plangebied neemt groen een belangrijke positie in binnen de opzet van het woonperceel. Dit heeft niet alleen een esthetische en ecologische waarde, maar ook een klimaatadaptieve waarde. De aanleg en het behoud van groen in het plangebied heeft tevens invloed op de gezondheid en het woongenot van de nieuwe bewoners.

Aanvullend hierop zal de nieuw te bouwen woning gasloos worden uitgevoerd en voldoen aan de BENG-norm.

4.12 Niet gesprongen explosieven

4.12.1 Regelgeving

De Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) bevat regels voor werkgevers en werknemers om de gezondheid, de veiligheid en het welzijn van werknemers en zelfstandige ondernemers te bevorderen. Doel is om ongevallen en ziekten te voorkomen die door het werk kunnen worden veroorzaakt. De Arbowet is een kaderwet, d.w.z. dat het algemene bepalingen en richtlijnen bevat.

Vanaf 1994 geldt voor alle werkzaamheden vanuit de Arbowet een wettelijke verplichting om een risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) uit te voeren in de voorbereidingsfase van het project. Doel is om vooraf te bepalen of er tijdens de uitvoeringsfase van een project risico's te verwachten zijn en zo ja, hoe de betrokkenen risico's kunnen wegnemen of terugbrengen naar een aanvaardbaar veiligheidsniveau.

De belangrijkste regelgeving met betrekking tot CE volgt uit artikel 4.10 van het Arbobesluit, de zogenaamde Beoordelingsrichtlijn Opsporen Conventionele Explosieven (BRL-OCE). Dit besluit trad op 31 december 2006 in werking.

4.12.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Voor het bepalen van de noodzaak tot aanvullend OCE onderzoek heeft de gemeente Lingewaard een oriënterende, verkennende bureaustudie laten uitvoeren naar oorlogshandelingen in de periode 1940 - 1945. Deze verkenning heeft geresulteerd in een overzichtskaart, waaruit de noodzaak van aanvullend onderzoek zou moeten blijken. De 'kansenkaart' is door het bevoegd gezag geaccepteerd en tot beleidskaart verheven.

Bestudering van de kaart in relatie tot het plangebied leert dat de geplande bodemingrepen in een gebied zullen plaatsvinden dat valt in de categorie 'lage kans', een groen gearceerd gebied. Volgens de 'Handleiding Omgaan met niet gesprongen explosieven uit de Tweede Wereldoorlog bij gemeentelijke projecten' (juni 2017) blijkt dat de werkzaamheden in dit gebied volgens het Bevoegd Gezag regulier uitgevoerd kunnen worden, mits hierbij gehandeld wordt conform een zogenoemd 'Protocol Toevalsvondst'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.293-ON01_0012.png"

Uitsnede kansenkaart met globale aanduiding plangebied (blauwe omkadering)

Desondanks is er op verzoek van de gemeente Lingewaard een controleonderzoek uitgevoerd in de vorm van een Projectleider samenvatting (PLS). Dit onderzoek is als bijlage 9 bij de toelichting gevoegd.

In de projectleiderssamenvatting is nagegaan of op de beoogde projectlocatie CE uit de Tweede Wereldoorlog aanwezig kunnen zijn. Hiervoor is de risicokaart CE van de gemeente zoals weergegeven in de gemeentelijke informatiesystemen geraadpleegd.

Op basis van de beschikbare archiefgegevens, literatuur en luchtfotomateriaal kan worden gesteld dat binnen het plangebied, in de niet-naoorlogs geroerde bodem, de volgende (sub)soorten CE kunnen zijn achtergebleven:

  • Geschutmunitie, diverse kalibers, met een maximaal kaliber van 155mm/15 cm tot een diepte van 2,5 m minus maaiveld (maaiveld Tweede Wereldoorlog), oftewel tot 8,0 m +NAP;
  • Klein-kalibermunitie, hand- en geweergranaten en munitie voor granaatwerpers tot een diepte van 2,5 m minus maaiveld (maaiveld Tweede Wereldoorlog), oftewel tot 8,0 m +NAP.

Daar waar de bodem niet aantoonbaan naoorlogs geroerd is, adviseert BeoBOM om voorafgaande aan de voorgenomen bodemroerende werkzaamheden een opsporingsproces, zoals bedoeld in het CS-OOO, uit te voeren om de risico’s met betrekking tot het aantreffen van CE te minimaliseren.

In het kader van de uitvoeringswerkzaamheden worden deze aanbevelingen overgenomen. De bevindingen staan niet in de weg aan de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

4.13 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

4.13.1 Regelgeving

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

4.13.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of een aangesloten gebied van 2.000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Omdat het aantal woningen in de toekomstige situatie ten opzichte van het geldende bestemmingsplan met maximaal één wooneenheid toeneemt, is er geen m.e.r.-beoordeling conform het Besluit m.e.r. noodzakelijk. Gelet hierop, wordt geconcludeerd dat de drempelwaarden niet worden overschreden, waardoor in onderhavig plan kan worden volstaan met het uitvoeren van een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. De in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten voldoen niet alleen aan de onderzoeksverplichting van het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Daarbij wordt geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten.

 

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. 

In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd moeten worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere (recente) bestemmingsplannen van de gemeente Lingewaard. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.

5.2 Inleidende regels

Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. 

Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

5.3 Bestemmingsregels

5.3.1 Opbouw bestemmingen

Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies, zoals Wonen. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.

Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.

Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.

Afwijken van de gebruiksregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.

5.3.2 Bestemmingen

In deze paragraaf zijn de feitelijk in het plan voorkomende bestemmingen beschreven. Per bestemming is kort toegelicht welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden.

Artikel 3 Wonen
Alle gronden binnen het plangebied hebben de bestemming Wonen. Binnen de bestemming zijn aan huis verbonden beroepen rechtstreeks toegestaan, met een maximum omvang van 40 % van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen met een maximum van 45 m². Vanwege de mogelijke invloed van aan huis verbonden bedrijven op de omgeving zijn deze alleen onder voorwaarden via een omgevingsvergunning toelaatbaar.

Inwoning is toegestaan, met een maximum omvang van 60 m2 van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en aangebouwde bijgebouwen.

Binnen het bouwvlak mogen hoofdgebouwen worden opgericht, waarbij het woningtype (vrijstaand) en de maximum goot- en bouwhoogte op de verbeelding zijn vermeld. Bijgebouwen mogen zowel binnen de aanduiding 'bouwvlak' als binnen de aanduiding 'erf' worden opgericht.

Er gelden verder specifieke voorwaarden voor erkers buiten de aanduiding 'bouwvlak' en 'erf', bouwwerken, geen gebouwen zijnde en overkappingen.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 5
Deze dubbelbestemming is opgenomen ter bescherming van mogelijk in de bodem aanwezige archeologische waarden.

Voor een aantal werkzaamheden op of in deze gronden is een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) vereist in het kader waarvan een afweging kan worden gemaakt tussen de activiteit en de te beschermen waarden. De voorwaarden voor wanneer een omgevingsvergunning is vereist is afhankelijk van de archeologische verwachtingswaarde en gedifferentieerd in de dubbelbestemming.

5.4 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen en bestaande afstanden en maten.

Algemene gebruiksregels
In deze regels is bepaald dat voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid, waarbij een verwijzing naar het geldende gemeentelijke parkeerbeleid is opgenomen.

Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

5.5 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. Het voorliggende plan staat een ontwikkeling in de zin van artikel 6.2.1 Bro toe.

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waar sprake is van een ontwikkeling in de zin van artikel 6.2.1 Bro, een exploitatieplan vaststelt, tenzij kostenverhaal op een andere wijze is verzekerd.

In dit geval is het kostenverhaal op andere wijze verzekerd. Alle kosten die gemaakt moet worden voor het opstellen van het bestemmingplan zijn voor rekening van de initiatiefnemers. Hiervoor is een overeenkomst afgesloten, waarin ook de afwikkeling van eventuele verzoeken tot tegemoetkoming in planschade is geregeld. Daarmee is de financiële haalbaarheid voor de gemeente afdoende geregeld.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Vooroverleg

Conform ex artikel 3.1.1. van het Bro moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de Rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg is het plan voorgelegd aan de provincie Gelderland. De provincie heeft per email d.d. 2 maart 2022 aangegeven geen opmerkingen te hebben op het bestemmingsplan.

6.2.2 Inspraak

Er zijn geen omwonenden die direct aangrenzend aan het plangebied wonen, behalve de initiatiefnemers zelf. Het meest nabij gelegen is de (maatschappelijke) woonvoorziening aan de Lootakkersestraat 1. Op 28 maart 2022 hebben de initiatiefnemers de eigenaar hiervan telefonisch gesproken over de plannen en de inrichtingstekening gedeeld. De eigenaar heeft mondeling aangegeven geen problemen te hebben met het realiseren van de woning. Hij wil dit echter eventueel pas op schrift zetten, als hij weer terug is in Nederland (in juni/juli 2022) en de situatie ter plaatse heeft kunnen bekijken.

6.2.3 Ontwerpfase

Het ontwerpbestemmingsplan zal gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. Eventuele zienswijzen zullen hier of in een separate nota zienswijzen van een gemeentelijke reactie worden voorzien.

6.2.4 Vaststellingsfase

Na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.

Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot planrealisatie kan worden overgegaan.