Plan: | Agropark II |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1705.235-VG01 |
Het huidige bestemmingsplan 'Agropark II' (vastgesteld op 25 juni 2008) is opgesteld voor de afronding van bedrijventerrein Agropark, dat is gesitueerd tussen de Karstraat en het glasbouw concentratiegebied Bergerden, in oktober 2015 omgedoopt in NEXT garden. Het huidige bestemmingsplan heeft een verouderde bestemmingsregeling. In programmatische zin ligt het accent voor bedrijventerrein Agropark II op de agribusiness. In de afgelopen 10 jaar is slechts een deel van het terrein ingevuld met agro-gelieerde bedrijven. De bestemming blijkt onvoldoende aan te sluiten bij de huidige marktvraag en moet worden verbreed om invulling te geven aan nieuwe trends en ontwikkelingen.
Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om de huidige segmentering voor bedrijventerrein Agropark II los te laten en te komen tot een verbreding daarvan zodat sprake is van een regulier bedrijventerrein. De juridische regeling wordt wel zodanig vormgegeven dat reeds gevestigde agro-gelieerde bedrijven hun activiteiten onverminderd kunnen doorzetten. Ook nieuwe agro-gelieerde bedrijven kunnen zich in de toekomst gewoon op het bedrijventerrein blijven vestigen. Daarnaast wordt de juridische regeling geactualiseerd zodat deze aansluit bij de meer recente plannen voor bedrijventerreinen in de gemeente Lingewaard. Voor de gronden waarop het huidige bestemmingsplan 'Agropark II' van toepassing is, zijn de milieucategorieën en bebouwingsmogelijkheden niet aangepast. Naar aanleiding van een concrete vraag van een potentiële koper is wel een afwijkingsmogelijkheid van de maximum bouwhoogte toegevoegd. Daarnaast is het bedrijventerrein aan de noordzijde beperkt uitgebreid.
De begrenzing van het plangebied komt grotendeels overeen met de begrenzing van het plangebied van het bestemmingsplan 'Agropark II' uit 2008. Op enkele onderdelen wijkt de begrenzing hiervan af.
Figuur 1.1 Begrenzing plangebied
Voor het grootste deel van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Agropark II' dat is vastgesteld op 25 juni 2008. Het plangebied heeft op basis van dit bestemmingsplan de bestemming 'Bedrijventerrein - Agribusiness' en is ondermeer bestemd voor agribusinessbedrijven. Een zand en grindhandel en klussenbedrijf zijn toegestaan ter plaatse van de desbetreffende aanduidingen. Voor het grootste deel van het plangebied zijn bedrijven tot en met categorie 3.2 toegestaan. Daarnaast zijn twee zones aangeduid ten behoeve van representatieve gebouwen.
Figuur 1.2 Vigerend bestemmingsplan 'Agropark II' (2008)
Aan de noordzijde is het driehoekige kavel Bergerden aan het plangebied toegevoegd. Hier geldt het bestemmingsplan 'Bergerden, uitwerking Blok III en IV' dat is vastgesteld op 9 januari 2007. Dit kavel heeft de bestemming 'Verkeerdoeleinden' en 'Glastuinbouwgebied' en is in verband met een meer doelmatige verkaveling aan Agropark toegevoegd aangezien het nu incourant en niet meer bruikbaar is ten behoeve van tuinbouwgebied.
Figuur 1.3 Vigerend bestemmingsplan 'Bergerden, uitwerking Blok III en IV
In deze toelichting wordt, na dit inleidende hoofdstuk, in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van het plan. Hoofdstuk 3 bevat het beleidskader en in hoofdstuk 4 worden de omgevingsaspecten bij het plan toegelicht. Tot slot wordt in hoofdstuk 5 de uitvoerbaarheid van het plan uitgewerkt en is in hoofdstuk 6 de juridische planbeschrijving opgenomen.
Omgeving plangebied
Het bedrijventerrein Agropark ligt centraal tussen de kernen Bemmel en Huissen en maakt deel uit van het agrocomplex van de gemeente Lingewaard. Het agrocomplex bestaat uit het gerealiseerde bedrijventerrein Agropark I, de uitbreiding van dit bedrijventerrein (Agropark II) en het grootschalige glastuinbouwgebied NEXT garden, waar Bergerden deel van uitmaakt.
Aan de westzijde van het plangebied ligt de Linge, die van het plangebied gescheiden wordt door een circa 100 m brede zone met natuurontwikkeling en waterberging. Hier loopt ook een recreatieve fietsroute. Direct aan de Karstraat ligt een voormalige boerderij. Aan de oostzijde grenst het plan aan een ander, kleinschalig deel van het Huissense buitengebied met een mix van kassen, woningen en kleine openheden.
Plangebied
De omvang van bedrijventerrein Agropark II bedraagt 13,87 hectare (bruto). De netto omvang bedraagt 12,7 hectare. In verband met een gewijzigde verkaveling en inrichting van het openbaar gebied is het kavel Bergerden aan de noordzijde van het bedrijventerrein onderdeel geworden van Agropark II. De oppervlakte van dit kavel bedraagt circa 1,3 hectare. De hoofdopzet van het bedrijventerrein Agropark is vastgelegd in het vigerende bestemmingsplan 'Agropark II':
Enkele percelen op bedrijventerrein Agropark II in Huissen zijn verkocht. Daarvan zijn de volgende percelen inmiddels bebouwd: Gloxinialaan 2, Azalealaan 2, Azalealaan 2a, Azalealaan 3, Hortensialaan 1, Hortensialaan 12 en Hortensialaan 14 t/m 50 (bedrijfsverzamelgebouwen). De overige percelen zijn braakliggend. De in het plangebied gelegen nog uitgeefbare gronden zijn deels eigendom van de gemeente en deels eigendom van een private ontwikkelaar. Voor het bouwen op deze percelen geldt de Gids Ruimtelijke Kwaliteit (maart 2018) die het beeldkwaliteitsplan voor Agropark heeft vervangen. Deze Gids Ruimtelijke Kwaliteit dient als leidraad bij de welstandtoetsing.
In het bestemmingsplan 'Agropark II' is een maximaal bebouwingspercentage van 70% vastgelegd. Het minimale bebouwingspercentage bedraagt 40%. Op het bedrijventerrein is een maximale bouwhoogte van 10 meter toegestaan. De minimale bouwhoogte bedraagt 6 meter. Uitzondering hierop zijn de percelen die direct grenzen aan de Karstraat en de Azalealaan. Deze percelen zijn in het bestemmingsplan 'Agropark II' voorzien van de aanduiding 'zone - representatieve gebouwen'. In deze zone geldt een minimale goothoogte van 6 meter en een maximale goothoogte van 7 meter.
Sinds het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan 'Agropark II' hebben slechts enkele bedrijven zich gevestigd op dit bedrijventerrein. Een deel van het terrein is nog beschikbaar. Dit betreffen zowel gronden in eigendom van de gemeente (nog circa 5,97 hectare beschikbaar) als gronden van een private ontwikkelaar (nog circa 1,96 hectare beschikbaar). De totale hoeveelheid beschikbare grond bedraagt daarmee circa 7,93 hectare. Deze gronden bestaan uit akkers met gras of koren. Er blijkt geen belangstelling te bestaan voor agribusiness. Dit zijn bedrijven die een functionele binding hebben met de agrarische bedrijfssector.
Het kavel Bergerden (circa 1,3 hectare) is aan het plangebied toegevoegd zodat deze kan worden uitgegeven aan een Huissense onderneming die gaat verplaatsen naar Agropark II. Voor de huisvesting van deze onderneming is circa 3 hectare grond benodigd. Op geen van de bedrijventerreinen in de gemeente Lingewaard is nog 3 hectare grond beschikbaar. Door een gewijzigde verkaveling en inrichting van het openbaar gebied is het kavel Bergerden onderdeel geworden van Agropark II en is een kavel van 3 hectare gecreëerd. Daarmee is dit de enige mogelijkheid voor het Huissense bedrijf om zich binnen de gemeente Lingewaard te vestigen (zie bijlage 1). Het toe te voegen terrein ligt aansluitend aan de bedrijfskavels van Agropark II en wordt begrensd door een brede watergang tussen Bergerden en Agropark II (zie figuur 2.1). Fysiek is het terrein alleen te ontsluiten via de bedrijfskavels van Agropark II. De totale oppervlakte van het beschikbare terrein bedraagt daarmee circa 9,23 hectare.
Figuur 2.1 Ligging kavel Bergerden
Door de slechte verkoopbaarheid van het terrein (er is al jaren geen vraag vanuit de agro gerelateerde sector) en de behoefte aan regulier bedrijventerrein wordt het bedrijventerrein getransformeerd in een regulier bedrijventerrein. Met uitzondering van het kavel Bergerden is geen sprake van nieuw ruimtebeslag. Daarnaast blijven de bebouwingsmogelijkheden en milieucategorisering grotendeels gehandhaafd. Reeds gevestigde agro-gelieerde bedrijven kunnen hun activiteiten onverminderd doorzetten. Ook nieuwe agro-gelieerde bedrijven kunnen zich in de toekomst gewoon op het bedrijventerrein blijven vestigen.
De regelgeving wordt zoveel mogelijk afgestemd op de regels die gelden voor het aangrenzende Agropark I. Hier geldt het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Actualisatie 2013' (hierna: Actualisatie).
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor het bestemmingsplan relevante vigerende beleidskader. Hierin wordt tevens per relevante beleidskader aangegeven welke gevolgen deze heeft voor het bestemmingsplan. Paragraaf 3.2 besteedt aandacht aan het rijksbeleid. Het provinciaal- en regionaal beleid wordt weergegeven in paragraaf 3.3 en het gemeentelijk beleid in paragraaf 3.4.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van maart 2012 schetst het kabinet in algemene termen hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.
Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie rijksdoelen geformuleerd:
De nationale belangen die juridische doorwerking vragen, zijn vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro (voorheen AMvB Ruimte) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen. Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart), Erfgoed (Unesco).
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling is duurzame verstedelijking het uitgangspunt. Hiertoe wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking gevolgd die is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (artikel 3.1.6. lid 2 Bro). Een voorgenomen stedelijke ontwikkeling moet aan deze Ladder worden getoetst.
Voor binnenstedelijke projecten moet de behoefte in de relevante regio worden beschreven. Voor stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied moet worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd.
Toetsing rijksbeleid
Het Barro en de SVIR bevatten geen relevante passages voor dit bestemmingsplan. Voor toetsing aan de Ladder wordt verwezen naar de onderbouwing die door Hekkelman Advocaten is opgesteld (zie bijlage 1). Geconcludeerd wordt dat geen sprake is van een wezenlijk functiewijziging en het ruimtebeslag niet toeneemt. Dit geldt niet voor het kavel Bergerden van 1,3 hectare. Aangezien door middel van deze toevoeging het bedrijventerrein passend kan worden afgerond, er binnen de regionale afspraken ruimte is om deze strook aan de planvoorraad toe te voegen en er een bedrijf uit de gemeente is dat zich ter plaatse wil vestigen, wordt aan de verantwoordingsplicht in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking voldaan. Het te vestigen bedrijf heeft aangegeven een aaneengesloten perceel van 3 hectare nodig te hebben. Binnen de gemeente Lingewaard is dit nog de enige plek waar dit mogelijk is. Inmiddels is overeenstemming bereikt met deze partij en is de kavel niet meer beschikbaar voor de markt.
Het regionale portefeuillehoudersoverleg (PFO) Economie heeft op 19 juni 2019 ingestemd met het voorstel van het Intergemeentelijk Overleg Werklocaties (IOW) om Agropark II te transformeren naar regulier bedrijventerrein. Ook is - onder voorwaarden - ingestemd met de toevoeging van het kavel Bergerden aan het bedrijventerrein.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is op 19 december 2018 vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland en op 1 maart 2019 in werking getreden.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland zet de provincie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal:
De focus wordt verdiept door middel van 7 ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. De 7 ambities zijn energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. De Omgevingsvisie bevat thematische visieschetsen. De visieschetsen dienen als onderleggen om met partners het gesprek te voeren over de thema's, vraagstukken en oplossingsrichtingen, zowel op de schaal van Gelderland als op regionale en lokale schaal.
Figuur 3.1 De omgevingsvisie (Bron:Provincie Gelderland)
Nieuwvestiging en uitbreiding van bedrijventerreinen is alleen mogelijk indien dit past binnen een door de regio en GS overeengekomen Regionaal programma werklocaties (RPW). Om flexibiliteit in te bouwen is een uitzondering onder de volgende voorwaarden echter mogelijk:
De provincie onderscheidt hierbij twee situaties van nieuwvestiging en uitbreiding van bedrijventerreinen:
Voor beide situaties is de volgende denklijn uitgangspunt voor het maken van afspraken in de RPW’s en bij de beoordeling van initiatieven.
Bedrijf wil uitbreiden op bestaande locatie op een bedrijventerrein
Startpunt is het verkennen van mogelijkheden op de huidige bedrijfskavel door intensivering van het ruimtegebruik. Denk aan meervoudig ruimtegebruik en slimmer inrichten van de locatie. Biedt dit geen mogelijkheden, dan kan gekeken worden naar uitbreiding op het bestaande bedrijventerrein. Zijn er andere kavels beschikbaar of beschikbaar te maken, bijvoorbeeld door middel van stedelijke kavelruil? Is dit geen optie dan zal onderzocht moeten worden of verplaatsing van het bedrijf naar een ander bedrijventerrein reëel is. Mocht dit niet het geval zijn dan is uitbreiding van de huidige contour van het bedrijventerrein, en hiermee het toevoegen van nieuwe bestemmingsplancapaciteit, onder voorwaarden mogelijk. Allereerst dient er een goede ladderonderbouwing te zijn. Ten tweede moet de ontwikkeling regionaal worden afgestemd en passen binnen de afspraken van het RPW of voldoen aan de voorwaarden van de flexibiliteitsbepaling. Tot slot moeten de omgevingskwaliteiten, zoals verwoord in de Omgevingsvisie en – verordening, de uitbreiding mogelijk maken.
Bedrijf zoekt een nieuwe locatie
Als een bedrijf een nieuwe locatie zoekt, is de eerste optie het vastgoed op bestaande terreinen. Worden er geschikte panden aangeboden of zijn deze redelijkerwijs geschikt te maken? Biedt de bestaande voorraad geen mogelijkheden, dan moet er gekeken worden naar de uitgeefbare kavels op bedrijventerreinen met een onherroepelijk bestemmingsplan. Kijk daarbij ook of kavels eventueel geschikt te maken zijn door aanpassing van de verkaveling of aanpassing van de segmentering. Uiteraard moet dit wel passen binnen de regionale programmeringsafspraken. Is ook dit geen reële optie, dan is uitbreiding van een bestaand terrein of ontwikkeling van een nieuw terrein onder voorwaarden mogelijk. Allereerst dient er een goede Ladderonderbouwing te zijn. Ten tweede moet de ontwikkeling regionaal worden afgestemd en passen binnen de afspraken van het RPW of voldoen aan de voorwaarden van de flexibiliteitsbepaling. Tot slot moeten de omgevingskwaliteiten, zoals verwoord in de Omgevingsvisie en – verordening, de uitbreiding mogelijk maken.
Toetsing Omgevingsvisie
In dit geval wordt een andere invulling gezocht (regulier bedrijventerrein) dat momenteel voor agro gerelateerde bedrijven is bestemd. Deze nieuwe invulling sluit beter aan op de huidige marktvraag. Zowel voor het loslaten van de huidige segmentering als voor de beperkte uitbreiding van het bedrijventerrein met het kavel Bergerden is door Hekkelman Advocaten een onderbouwing opgesteld (zie bijlage 1). Op basis van deze notitie is het voorstel regionaal afgestemd en akkoord bevonden.
Omgevingsverordening Gelderland
De Omgevingsverordening (actualisatieplan 6 Omgevingsverordening, 19 december 2018) is de vertaling van provinciaal beleid in regels. De gemeentelijke bestemmingsplannen moeten met de Omgevingsverordening in overeenstemming worden gebracht.
Artikel 2.2.1.1 Regionaal Programma Werklocaties
Per regio stellen de gemeentebesturen een Regionaal programma werklocaties op voor de typen werklocaties, waarvan door Gedeputeerde Staten voor die regio is aangegeven dat daarover regionale afspraken nodig zijn.
Artikel 2.10.1 Bedrijventerreinen
Toetsing Omgevingsverordening
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op een bestaand bedrijventerrein. De bestemmingsregeling sluit aan bij de mogelijkheden die op regionale bedrijventerreinen worden geboden. Het loslaten van de huidige segmentering en de beperkte uitbreiding met het kavel Bergerden is afgestemd in het Regionaal Programma Werklocaties (RPW) van de regio Arnhem Nijmegen. Op basis van de notitie van Hekkelman Advocaten (zie bijlage 1) heeft het PFO op 19 juni 2019 ingestemd met het voorstel van het IOW.
Aanpak Steengoed benutten (2016)
De provincie hecht veel waarde aan hergebruik van bestaand stedelijk gebied en geeft daaraan voorrang boven het in gebruik nemen van open ruimte. Om transformatie en hergebruik te stimuleren heeft de provincie het programma SteenGoed benutten opgesteld. De Aanpak SteenGoed Benutten is in juni 2016 vastgesteld door Provinciale Staten. Daarbij geldt wel dat het te herbestemmen gebied een functie krijgt die past op die plek, dat die functie past binnen de regionale programmering en dat de ontwikkeling elders niet voor negatieve effecten zorgt.
Toetsing Aanpak Steengoed benutten
Het gaat hier niet om een functiewijziging maar om een verbreding van vestigingsmogelijkheden voor bedrijven. Dit past uitstekend in het provinciale streven naar hergebruik van stedelijk gebied boven het in gebruik nemen van nieuwe uitleglocaties. Het PFO Economie heeft op 19 juni 2019 ingestemd met de toevoeging van het kavel Bergerden aan het bedrijventerrein. Daarbij is wel de voorwaarde gesteld dat een onderbouwing wordt aangeleverd waarom inpassing niet op een andere locatie kan. Deze motivatie is opgenomen in de notitie van Hekkelman Advocaten (zie bijlage 1).
Structuurvisie Lingewaard 2012-2022
In de gemeentelijke structuurvisie wordt aangegeven dat de werkgelegenheid in Lingewaard voortkomt uit verschillende sectoren. De meeste werkgelegenheid is afkomstig uit de sectoren zorg, zakelijke dienstverlening, detail- en autohandel en industrie. Qua interne en externe profilering springt de glastuinbouwsector er echter uit. Er is een opmars waarneembaar van werkgelegenheid in de sectoren handel, bouw, zorg en dienstverlening (voornamelijk zakelijke dienstverlening).
Het plangebied (met uitzondering van het kavel Bergerden) is in de structuurvisie aangeduid als bestaand bedrijventerrein (zie figuur 3.1).
Figuur 3.2 Uitsnede structuurvisiekaart
De bedrijventerreinen zijn gesegmenteerd naar aard, functie en type bedrijvigheid. De bedrijventerreinen hebben een relatief groot ruimtebeslag en zijn niet altijd op landschappelijk logische plekken gesitueerd. Bovendien is de beeldkwaliteit van sommige bedrijventerreinen op delen daarvan onderwerp van discussie. De maatschappelijke kritiek op zowel de beeldkwaliteit als het ruimtebeslag van bedrijventerreinen is de laatste jaren behoorlijk toegenomen. Mede hierdoor geldt dat efficiënt ruimtebeslag noodzakelijk is: inbreiding gaat voor uitbreiding.
Goede bereikbaarheid van een bedrijventerrein is, evenals een goede ontsluiting essentieel. Bereikbaarheid wordt onder andere bepaald door de route vanaf het bedrijventerrein naar de
hoofdinfrastructuur. De Karstraat ontsluit bedrijventerrein Agropark en vormt een belangrijke route voor vrachtverkeer richting hoofdinfrastructuur. Naast een gedegen route naar de hoofdinfrastructuur speelt de afstand tot de hoofdontsluiting vanaf het bedrijventerrein een belangrijke rol. Voor bedrijventerrein Agropark (I en II) geldt dat de afstand van de bedrijventerreinen tot de hoofdinfrastructuur beperkt en dus gunstig is.
Toetsing
Het vervallen van de segmentering geeft invulling aan het gemeentelijk beleid om invulling te geven aan bestaande bedrijventerreinen. In het bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de genoemde voorwaarden. Toevoeging van het kavel Bergerden volgt ondermeer uit de gewijzigde verkaveling en inrichting van het openbaar gebied.
Toetsingskader
De functieverbreding van het Agropark leidt mogelijk tot veranderingen in de verkeersstromen. In deze paragraaf zijn de effecten op het gebied van verkeer onderzocht. De huidige segmentering heeft betrekking op de agribusiness. Een verbreding van de bedrijfsbestemming kan leiden tot een grotere verkeersaantrekkende werking. Door middel van kencijfers van het CROW is de verkeersgeneratie voor de huidige bestemming en de beoogde functieverbreding bepaald. Vervolgens is de eventuele toename inzichtelijk gemaakt en is beoordeeld of dit tot belemmeringen leidt in de verkeersafwikkeling.
Ontsluiting
De Azalealaan doorkruist het plangebied. Dit is een gebiedsontsluitingsweg met een maximum snelheid van 50 km/u en ingericht als typische industrieweg. In noordelijke richting wordt het achterliggende gebied buiten de kern bereikt. In zuidelijke richting sluit de Azalealaan door middel van een rotonde aan op de Karstraat, een gemeentelijke gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom van Huissen. Buiten de bebouwde kom is de Karstraat onderdeel van de provinciale weg N839. De N839 is een belangrijke verbinding tussen Huissen en Bemmel. Richting Bemmel sluit deze aan op de A15 en in richting Huissen wordt met de N838 ontsloten. Vanaf het plangebied is hierdoor een goede verbinding met het hoger gelegen wegennet aanwezig.
Ter hoogte van de rotonde Azalealaan/ Karstraat zijn bushaltes gelegen. Hier halteert HOV-buslijn 300 richting Arnhem en Nijmegen met een frequentie van circa 2 tijdens de daluren tot 4 keer per uur in de spitsuren, in beide richtingen (in de toekomst mogelijk 6 keer per uur). Fietsers maken op de gebiedsontsluitingswegen gebruik van de vrijliggende fietspaden. Voor voetgangers zijn beperkt voorzieningen beschikbaar.
Verkeersgeneratie
Huidig
Een agropark is geen functie die is opgenomen in de landelijke kencijfers van het CROW. Doordat de huidige bestemmingen deels niet zijn vergeven, is daarom worst-case uitgegaan van braakliggende grond zonder verkeersaantrekkende werking. De nog beschikbare gronden bestaan uit circa 9,23 hectare (inclusief kavel Bergerden aangezien dit kavel is gereserveerd voor de verplaatsing van een Huissens bedrijf). De vergeven gronden hebben een bestaande verkeersgeneratie wat met deze functieverbreding ongewijzigd blijft.
Toekomstig
De functieverbreding van de bedrijfsbestemming wordt conform de kencijfers van het CROW gekoppeld aan een 'gemengd bedrijventerrein'. Dit leidt per netto hectare tot een verkeersgeneratie van 158 mvt/etmaal. De toekomstige verkeersgeneratie op basis van 9,23 hectare bedrijventerrein bedraagt hierdoor circa 1.460 mvt/etmaal.
Ten opzichte van de huidige braakliggende situatie ontstaat hierdoor een theoretische toename. Dit is berekend op een gemiddelde weekdag. De verkeersafwikkeling wordt beoordeeld op een gemiddelde werkdag. Voor een gemiddelde werkdag moet dit aantal conform het CROW worden vermenigvuldigd met factor 1,33. Op werkdagen bedraagt de verkeerstoename zodoende circa 1.940 mvt/etmaal. Ook indien het bestemmingsplan niet wordt gewijzigd, bedraagt de theoretische verkeerstoename bij maximale invulling van de braakliggende percelen op een werkdag ook circa 1.940 mvt/etmaal.
Verkeersafwikkeling
De bestemmingen hebben naar verwachting een voornamelijk regionaal verzorgingsgebied. De verkeersgeneratie wordt vanaf de Azalealaan op de Karstraat ontsloten. Verwacht wordt dat (circa 80%) van het verkeer in zuidelijke richting vanaf de A15 zal ontsluiten. Van de overige 20% zal naar verwachting 15% vanaf noordelijke richting (N325) ontsluiten en de overige 5% van en naar de nabije regio, zoals de N838 en de N839.
Op basis van de verkeerstoename op een werkdag zal de Karstraat over een etmaal gezien 1.940 mvt extra moeten verwerken. In het drukste uur wordt doorgaans niet meer dan 10% van de etmaalwaarde verwerkt, dit zijn maximaal 194 mvt. Er is een inpassingsplan vastgesteld waarbij de N839 tussen Huissen en Bemmel wordt opgewaardeerd. De capaciteit wordt hierdoor groter de komende jaren. De toekomstige N839 zal hierdoor robuust genoeg zijn ingericht om de verkeerstoename vanuit de functieverbreding zonder problemen op te lossen. Het verkeer wordt vervolgens grotendeels afgewikkeld naar de A15. De verkeerstoename op de A15 is door de grote capaciteit beperkt en zal ongemerkt opgaan in het verkeersbeeld. Ook op de overige wegvakken en kruispunten zal de verkeerstoename opgaan in het heersende verkeersbeeld.
Conclusie
Het plangebied heeft een goede ontsluiting van de verschillende vervoerswijzen. De parkeerbehoefte dient per deelgebied op het eigen terrein te worden opgelost. Hier zijn vooralsnog geen belemmeringen voorzien. De functieuitbreiding van de bedrijfsbestemmingen kan extra verkeer gaan genereren. Worst-case is rekening gehouden met een huidig lage verkeersgeneratie en een volwaardige invulling van een gemengd bedrijventerrein in de toekomstige situatie. Op basis van deze wijzigingen en de geplande aanpassingen aan de N839 kan de verkeerstoename zonder problemen worden afgewikkeld op de ontsluitende wegen. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven- bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is tevens beoordeeld of sprake kan zijn van een uitstralingseffect op bestaande woningen in de omgeving als gevolg van de toename van het verkeer.
Voor toetsing van het uitstralingseffect bestaat geen wettelijk kader. In dit onderzoek is als uitgangspunt gehanteerd, dat alle wegen waar sprake is van een intensiteittoename van 25% of meer en waarlangs geluidsgevoelige bestemmingen aanwezig zijn, worden meegenomen in het onderzoek. Bij een toename van de verkeersomvang met minder dan 25% is er namelijk sprake van een geluidstoename van minder dan 1 dB. Een dergelijke toename van het geluid is voor het menselijk gehoor niet waarneembaar.
Onderzoek en conclusie
Binnen het bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Tevens worden geen nieuwe wegen / aanpassingen aan wegen mogelijk gemaakt waar binnen bestaande geluidsgevoelige functies zijn gelegen. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai kan hierdoor
achterwege blijven.
Het verkeer wordt afgewikkeld via de Azalealaan en de Karstraat. De toename van verkeer als gevolg van het verbreden van de bedrijfsbestemming is dermate beperkt dat een verkeerstoename op zal gaan in het heersende verkeersbeeld (zie paragraaf 4.1). De maximale theoretische verkeerstoename is in paragraaf 4.1 berekend op circa 1.940 mvt/etmaal. Ook indien het bestemmingsplan niet wordt gewijzigd, bedraagt deze theoretische verkeerstoename circa 1.940 mvt/etmaal per werkdag. Er is zodoende geen sprake van een verkeerstoename van 25% of meer en daarmee niet tot een geluidstoename van meer dan 1 dB. Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in
voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en
milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende
bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke
bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op
grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van
het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een
ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. In bijlage is een toelichting op de aanpak van
milieuzonering opgenomen met behulp van de 'standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten'.
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling bestaat uit het laten vervallen van de agro gerelateerde segmentering. De bedrijfsbestemming blijft behouden en ook de milieuzonering is overgenomen uit het geldende bestemmingsplan 'Agropark II'.
Voor het bedrijventerrein geldt een maximale milieucategorie van 3.2. Hierbij is gebruik gemaakt van een inwaartse zonering. Bij inwaartse zonering wordt vanuit de gevoelige functie een beschermende bufferzone gecreëerd. Dit heeft tot gevolg dat bij de invulling van het bedrijventerrein minder belastende activiteiten op kleine afstand en meer belastende activiteiten op grote afstand worden toegelaten. Rondom de woningen aan het Karbrugsevoetpad is de zonering aangepast zodat minder belastende activiteiten op korte afstand van de woningen kunnen plaatsvinden.
Ter plaatse van het kavel Bergerden is de milieuzonering van het naastgelegen kavel doorgetrokken. In de directe omgeving van dit kavel, dat is bestemd met categorie 3.2 met een bijbehorende richtafstand van 100 meter, liggen twee woningen aan de Lingewal. De afstand tot deze woningen bedraagt 130 meter (woningen Lingewal 4) en 145 meter (woning Lingewal 6). Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand.
Conclusie
Door de gehanteerde milieuzonering wordt zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van gevoelige functies en worden bestaande bedrijven niet in hun functioneren belemmerd.
Toetsingskader
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken
of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is
van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende
bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden
gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor
een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij
voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek en conclusie
Bij een functiewijziging dient aangetoond te worden dat de bodemkwaliteit ter plaatse voldoende is voor de beoogde functie. In het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied al een bedrijfsbestemming. Met het loslaten van de segmentering vindt geen wezenlijke functieverandering plaats waarbij rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit.
Toetsingskader
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de veiligheidsrisico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze externe veiligheidsrisico's dienen te worden beoordeeld voor twee risiconormen: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor beide risiconormen geldt dat hoe groter de afstand tussen planontwikkeling en risicobron, des te kleiner zal de impact van het plan zijn op de hoogte van het risico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico heeft tot doel om hetzelfde minimale beschermingsniveau te bieden voor iedere burger in Nederland. Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
Groepsrisico
Het groepsrisico is een afwegingsinstrument dat tot doel heeft een bewuste afweging te stimuleren over het risico op een ongeval met een groot aantal slachtoffers. Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers is weergegeven en op de verticale as de cumulatieve kansen per jaar op ten minste dat aantal slachtoffers. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de veiligheidsregio.
Onderzoek
Het plan voorziet in de omzetting van een bedrijventerrein voor agro-gelieerde bedrijven (bestemming 'Bedrijventerrein - Agribusiness') naar een regulier bedrijventerrein (bestemming 'Bedrijventerrein'). Op basis van de risicokaart van de provincie Gelderland is een inventarisatie gemaakt van de risicobronnen in en rondom het plangebied, die een extern veiligheidsrisico kunnen veroorzaken. In figuur 4.1 is een uitsnede opgenomen van de provinciale risicokaart.
Figuur 4.1 Uitsnede provinciale risicokaart
De informatie van de provinciale risicokaart levert de volgende inzichten op:
Op een afstand van circa 400 m ligt een buisleidingenstrook. Het invloedsgebied bedraagt 70 meter, het plangebied ligt niet in het invloedsgebied.
Ten zuiden van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de Betuweroute. Het invloedsgebied van de Betuweroute wordt bepaald door stofcategorie D4 en reikt tot 4 kilometer. Het plangebied is gelegen op circa 1,3 kilometer en valt zodoende binnen het invloedsgebied. Ontwikkelingen hierbinnen hebben mogelijk invloed op de hoogte van het groepsrisico.
Omdat de afstand tussen het plangebied en deze risicobronnen groter is dan 200 meter, heeft de wetgever aangegeven dat het groepsrisico alleen beperkt verantwoord hoeft te worden. Hierdoor hoeft niet de hoogte van het groepsrisico in beeld gebracht te worden, maar enkel de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.
Verantwoording groepsrisico
Het plan ligt in het invloedsgebied groepsrisico van twee risicobronnen. Conform vigerende wetgeving moet de gemeente hierdoor het groepsrisico verantwoorden. Meer specifiek gaat het om de wettelijke verplichting op grond van Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) artikel 7 en 9 vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute en de snelweg A15. Omdat het plan op meer dan 200 meter van deze transportroutes ligt, hoeft enkel ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Hierop heeft de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden (VGGM) op 14 augustus 2019 (kenmerk 190814-0028) het volgende geadviseerd: 'Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het relevante scenario toxische wolk. De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in een aanzienlijke toename van het aantal personen. Het handelingsperspectief bij het toxisch scenario is binnenshuis schuilen. De VGGM ziet daarom geen aanleiding om te adviseren over de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid'. Hieronder een beschouwing van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Bestrijdbaarheid
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om de effecten ten gevolge van het incident te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden dicht bij de bron. De mate van bestrijdbaarheid wordt vooral bepaald door de veiligheidsvoorzieningen en het aantal aanwezigen dicht bij de risicobron. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Zelfredzaamheid
Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd
hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde
waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS palen) en NL-Alert. Bij een scenario waarin toxische
stoffen vrijkomen is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en
ventilatie gesloten kunnen worden. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid zijn voldoende.
Conclusie
Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van een inrichting, buisleiding en transportroute met een extern veiligheidsrisico. De plaatsgebonden risicocontour van de diverse risicobronnen vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plan in het invloedsgebied van de Betuweroute en de toekomstige snelweg A15. Geconcludeerdwordt dat het ruimtelijke initiatief geen significant effect heeft op het groepsrisico en op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Daarmee is het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Toetsingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Onderzoek en conclusie
Er zijn verder geen planologisch relevante buisleidingen, aardgasleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om de huidige segmentering voor bedrijventerrein Agropark II los te laten en te komen tot een verbreding daarvan zodat sprake is van een regulier bedrijventerrein. Een deel van de kavels is al verkocht en bebouwd. Daarnaast is het plangebied uitgebreid met kavel Bergerden (circa 1,3 hectare). De ontwikkeling van de totale oppervlakte nog beschikbare percelen leidt tot een maximale toename van het verkeer van 1.460 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde) in de omgeving (zie paragraaf 4.1), waarvan 19% vrachtbewegingen zijn. Met de NIBM-tool is berekend of de toename niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
Tabel 4.2 Berekening bijdrage extra verkeer op luchtkwaliteit
Uit de NIMB-tool blijkt dat de verkeerstoename mogelijk in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is noodzakelijk. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2018 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Karstraat. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2017 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer liggen.
![]() |
![]() |
Figuur 4.2 Concentratie stikstofdioxide en fijn stof in de omgeving van het plangebied
In tabel 4.3 zijn de achtergrondconcentraties ter plaatse van de maatgevende weg Karstraat weergegeven en is getoetst of in 2020 aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer wordt voldaan. Er is uitgegaan van de hoogste achtergrondconcentratie ter plaatse van de maatgevende weg.
Tabel 4.3 Toetsing (2020) aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer
stof | maximale planbijdrage 2020 volgens NIBM rekentool | hoogste achtergrondconcentratie 2020 (Karstraat) | maximaal optredende concentratie 2020 | grenswaarde Wm |
stikstofdioxide (NO2) | 3,42 µg/m³ | 19,6 µg/m³ | 23,02 µg/m³ | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | 0,41 µg/m³ | 19,2 µg/m³ | 19,61 µg/m³ | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM2,5) | 0,41 µg/m³ | 11,4 µg/m³ | 11,81 µg/m³ | 25 µg/m³ |
Uit tabel 4.3 blijkt dat wanneer de maximale planbijdrage bij de concentraties luchtverontreinigende stoffen worden opgeteld in 2020, alsnog ruimschoots aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer wordt voldaan ter plaatse van de maatgevende weg Karstraat. Omdat direct langs deze weg ruimschoots aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Ook nemen door gebruikmaking van steeds betere technieken de achtergrondconcentraties luchtverontreinigende stoffen jaarlijks af.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de vaststelling van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.
Waterbeheer en watertoets
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Rivierenland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkelingen.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Met het Waterbeheerplan 2016-2021 'Koers houden, kansen benutten' blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Hiermee trekt het Waterschap Rivierenland de lijn door van het vorige waterbeheerplan. Bij de uitvoering van het programma beweegt het waterschap mee met veranderingen en benutten zij de kansen die zich voordoen in de regio. Om inhoudelijke ambities te bereiken ligt het accent in de periode 2016-2021 onder meer op:
Het waterbeheerprogramma is het centrale beleidsdocument van het waterschap. Het programma biedt houvast voor bestuurders en ambtenaren. De doelen en maatregelen in het waterbeheerprogramma zijn opgesteld samen met provincies, gemeenten en andere partijen. Het waterschap houdt rekening met provinciale functies en werkt mee aan het realiseren van provinciale doelen.
In de Beleidsregels van het waterschap is vuistregel opgenomen voor de compensatie van toename aan verhard oppervlak. Deze vuistregel houdt in dat voor elke hectare nieuw verhard oppervlak er 436 m3 waterberging gerealiseerd moet worden (gebaseerd op de T=10+10% bui). In het stedelijk gebied is de toename voor de eerste 500 m2 verhard oppervlak vrijgesteld van watercompensatie en voor het landelijk gebied is dit 1.500 m2.
Huidige situatie
Algemeen
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op bedrijventerrein Agropark II in de gemeente Lingewaard. Het grootste deel van de gronden zijn in het bestemmingsplan 'Agropark II' (2008) van een bedrijfsbestemming voorzien. De niet vergeven gronden bestaan uit circa 9,23 hectare. Deze gronden liggen momenteel braak. De noordzijde van het kavel Bergerden grenst aan een bestaande watergang met afvoer naar de Linge.
Kenmerken watersysteem
Volgens de bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit kalkhoudende poldervaaggronden; zware zavel en licht klei. Met betrekking tot grondwater is ter plaatse van het plangebied sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,4 en 0,8 m beneden maaiveld en dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand op meer dan 1,2 m beneden maaiveld is gelegen.
In het plangebied bevinden zich geen waterkeringen die in het kader van de waterveiligheid beschouwd zouden moeten worden. Het plan ligt niet buitendijks of in de kern-, binnenbeschermings- of buitenbeschermingszone van een waterkering. Wel bevindt zich aan de noordzijde van het westelijke deel van het plangebied een A-watergang. Deze is van primair belang voor het waterbeheer en wordt door het waterschap onderhouden.
Het gescheiden rioleringsstelsel is aangesloten op het verbeterd gescheiden stelsel van Agropark I.
Toekomstige situatie
Algemeen
Met uitzondering van het kavel Bergerden (1,3 hectare) wijzigen de bebouwingsmogelijkheden voor de gronden binnen het plangebied niet. De watersituatie zal door de beoogde functieverruiming niet wijzigen. Het kavel Bergerden krijgt een bedrijfsbestemming met dezelfde bebouwingsmogelijkheden als Agropark II.
Waterkwantiteit
Watercompensatie voor de gronden binnen het plangebied van Agropark II is in het geldende bestemmingsplan meegenomen. Het kavel Bergerden is vanuit het oogpunt van water altijd al beschouwd als onderdeel van bedrijventerrein Agropark. Watercompensatie is daarom niet aan de orde.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Veiligheid en waterkeringen
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen hebben geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving. Rond de A-watergang aan de noordzijde van het plangebied is de beschermingszone ten behoeve van onderhoud (4 meter aan weerszijden) door middel van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' vastgelegd.
Watervergunning
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder watervergunning gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
Vanwege de toename is watercompensatie noodzakelijk.
Toetsingskader
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn) opgesteld. De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de Provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn, soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en de bescherming van overige soorten. De provincie kan ontheffing verlenen van de verboden voor overige soorten ofwel soorten van de lijst Nationaal beschermde soorten behorende bij artikel 3.10 van de Wnb.
In de provincie Gelderland geldt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en bestendig beheer en onderhoud een vrijstelling voor een groot deel van de 'overig' beschermde soorten. Het betreft de meest algemene soorten amfibieën en zoogdieren. Voor de Europees beschermde soorten (Vogel- en Habitatrichtlijn) is er geen beleidsruimte en is de bescherming onveranderd.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS)/ Gelders Natuurnetwerk (GNN). De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied de Rijntakken bedraagt circa 2 km en tot het dichtstbijzijnde GNN-gebied grenst aan de westzijde van het plangebied (natte verbindingszone).
Figuur 4.3 Gelders Natuurnetwerk
Figuur 4.4 Natura 2000-gebieden
Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot Natura 2000-gebieden en de aard van de beoogde ontwikkeling (vervallen segmentering) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten.
Soortenbescherming
Voor het opstellen van het bestemmingsplan 'Agropark II' heeft Royal Haskoning in december 2004 een natuurwaardentoets uitgevoerd. Sindsdien is de grond bouwrijp gemaakt. De infrastructuur is aangelegd en enkele kavels zijn bebouwd. In het kader van voorliggend bestemmingsplan is de natuurtoets geactualiseerd. Dit onderzoek is uitgevoerd door Ecologisch Adviesbureau Mertens en is opgenomen in bijlage 3.
Uit het onderzoek blijkt het voorkomen van negatieve effecten op verblijfplaatsen van vleermuizen en broedvogels wordt uitgesloten. Mogelijk vliegen en foerageren er vleermuizen. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren. Er zijn daarnaast mogelijk algemene nationaal beschermde zoogdieren en amfibieën aanwezig. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling in de Provincie Gelderland. Het voorkomen van overige beschermde soorten wordt uitgesloten. Om de rugstreeppad zich niet te laten vestigen in het plangebied gedurende de aanlegfase van bedrijven is het van belang om het ontstaan van waterplassen op het land te voorkomen. Het bestemmingsplan is daarmee niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Toetsingskader
De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Vanuit nationale wetgeving dienen gemeenten zorg te dragen voor de archeologische waarden in de bodem. Ook de provincie Gelderland onderschrijft in haar structuurvisie dat zorgvuldig dient te worden omgegaan met het bodemarchief.
Onderzoek en bestemmingslegging
Het plangebied voor Agropark is gezamenlijk met het plangebied voor het aangrenzende glastuinbouwgebied Bergerden archeologisch onderzocht. In 1996 is een archeologisch karteringsonderzoek uitgevoerd door RAAP in direct overleg met de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB). Dit heeft geleid tot een waardering en globale begrenzing van een drietal archeologische vindplaatsen. Vervolgonderzoek heeft geleid tot het opnemen van twee gebieden met de dubbelbestemming 'archeologisch waardevol gebied' in het geldende bestemmingsplan 'Agropark II'; één ten zuiden van de Azalealaan en één ten noorden van de Azalealaan.
Sinds de vaststelling van het geldende plan 'Agropark II' is het gebied met een archeologische verwachting ten zuiden van de Azalealaan onderzocht. Hier hebben opgravingen plaatsgevonden. De archeologische dubbelbestemming voor dit gedeelte van het plangebied is daarom verwijderd. Voor het gebied ten noorden van de Azalealaan is de archeologische dubbelbestemming uit het geldende bestemmingsplan overgenomen.
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). Ook de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein is mer-beoordelingsplichtig in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 75 ha of meer.
Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om de huidige segmentering voor bedrijventerrein Agropark II los te laten en te komen tot een verbreding daarvan zodat sprake is van een regulier bedrijventerrein. De bebouwingsmogelijkheden wijzigen niet en ook de vigerende milieuzonering is overgenomen uit het geldende bestemmingsplan 'Agropark II'. Het kavel Bergerden (1,3 hectare) is aan het plangebied toegevoegd om de vestiging van een lokaal bedrijf mogelijk te maken. De beoogde ontwikkelingen zijn daarmee dusdanig klein dat deze ruim onder de drempelwaarde blijven.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Op basis hiervan neemt het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbeslissing waarin wordt aangegeven dat geen volledige m.e.r.-procedure doorlopen hoeft te worden.
In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd, dat inzicht gegeven moet worden in de (economische) uitvoerbaarheid van een project.
De in het plangebied gelegen nog uitgeefbare gronden zijn deels eigendom van de gemeente en deels eigendom van een private ontwikkelaar. De gemeente heeft met deze ontwikkelaar een overeenkomst gesloten waarin afspraken zijn gemaakt over het verhaal van kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan. De kosten worden naar rato van het nog uit te geven gebied verhaald. De dekking voor de gemeentelijke kosten zit in de gemeentelijke grondexploitatie. De economische uitvoerbaarheid van het plan kan hierdoor als aangetoond worden beschouwd.
Dit bestemmingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) vastgelegde bestemmingsplanprocedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop inwoners en andere belanghebbenden hun zienswijze op het plan kenbaar kunnen maken.
Omdat geen sprake is van een nieuw beleidsvoornemen, wordt het bestemmingsplan direct als
ontwerpbestemmingsplan zes weken ter inzage gelegd. In deze periode kan een ieder zijn zienswijze
kenbaar maken. Indien noodzakelijk wordt het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vastgesteld. Na de vaststelling wordt het bestemmingsplan nogmaals zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode
bestaat de mogelijkheid tot het indienen van beroep bij de Raad van State.
Ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële regelingen, dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd, gepresenteerd en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. De regeling is afgestemd op de Wro, Bro en daarbij behorende ministeriële regelingen. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemming. De omvang van de diverse functies is verankerd in de bestemmingslegging. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd. Voor de inhoud en opzet van de regels is aangesloten op het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen actualisatie 2013' en het recent vastgestelde bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Veegplan'. Het vigerende bestemmingsplan 'Agropark II' is als uitgangspunt genomen.
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene bepalingen. De overgangs- en slotbepalingen maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
Bedrijventerrein
De gronden die overeenkomstig het huidige bestemmingsplan zijn bestemd voor 'Bedrijventerrein - Agribusiness' zijn bestemd met de bestemming 'Bedrijventerrein', waarbij steeds een categorie uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten is aangegeven. De toelaatbaarheid van de bedrijven is bepaald, mede aan de hand van de ligging van de bedrijven in de directe omgeving van gevoelige functies. Voor de bedrijven is een passende regeling opgenomen, overeenkomstig de huidige milieucategorie. Binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen, zodat het bevoegd gezag bedrijven kan toestaan uit ten hoogste twee subcategorieën hoger en bedrijven die niet genoemd worden in de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Voorwaarde hierbij is dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de algemeen toelaatbare categorie.
Naast bedrijven zijn binnen deze bestemming tevens de bijbehorende voorzieningen zoals (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water toegestaan.
Overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan 'Agropark II' is een maximum bebouwingspercentage opgenomen van 70%. De maximum bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt 10 meter met een afwijkingsbevoegdheid tot 15 meter. De 'zone met representatieve gebouwen' uit het vigerende bestemmingsplan 'Agropark II' is vervallen omdat het grootste deel van deze percelen al is bebouwd. Om de architecten van de verschillende bedrijfsgebouwen een helder kader te bieden is voor het totale Agropark een beeldkwaliteitsplan opgesteld, dat als leidraad dient bij de welstandstoetsing. Dit beeldkwaliteitsplan is inmiddels vervangen door de gemeentelijke Gids Ruimtelijke Kwaliteit.
Groen
Hieronder vallen de openbare groenvoorzieningen, voet- en fietspaden alsmede nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Om de groenstroken voor de toekomst veilig te stellen is het enkel mogelijk om bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het groen te realiseren die te maken hebben met de groenfunctie. In deze bestemming is de bouw van kunstobjecten toegestaan.
Natuur
Met het belang van de Linge, ook in ecologisch opzicht en als recreatieve route, is in dit plan rekening gehouden. Een brede zone langs de Linge is benut voor natuur- en landschapsontwikkeling. Vanuit de kwaliteit landschappelijke openheid (bijvoorbeeld hooilanden en moerasontwikkeling) wordt bebouwing in deze zone niet wenselijk geoordeeld.
Deze zone vervult tevens een rol als retentiebekken ten behoeve van de waterhuishouding, het water is echter specifiek bestemd als ‘Water’.
De aanleg van fiets- ruiterpaden als recreatieve route met bijbehorende voorzieningen is binnen deze bestemming mogelijk.
Verkeer
De in het plangebied aanwezige openbare wegen en parkeervoorzieningen zijn in deze bestemming opgenomen. Binnen de bestemming is ook ruimte voor nuts-, groen- en waterhuishoudkundige voorzieningen. Ten behoeve van deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
Water
Binnen deze bestemming is de watergang aan de noordzijde van het plangebied opgenomen. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en voorzieningen die ten dienste staan aan de bestemming, zoals constructies voor bruggen, kademuren en duikers, zijn toegestaan.
Waarde - Archeologie (dubbelbestemmingen)
Ter bescherming van de archeologische waarden die mogelijk in het gebied voorkomen is voorzien in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. De regeling is overgenomen uit het geldende bestemmingsplan 'Agropark II'.
Voor deze gronden geldt dat bouwen en een aantal genoemde werken en werkzaamheden waarbij archeologische waarden in het geding kunnen zijn, slechts mogelijk zijn na voorafgaande toetsing door het college van burgemeester en wethouders aan de archeologische waarden. Vanwege deze archeologische verwachtingswaarde, dient voorafgaand aan werkzaamheden in een aantal gevallen een verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerd bureau. Indien uit het onderzoek blijkt dat er resten aanwezig zijn, dan dient in overleg met de provinciaal archeoloog te worden bepaald hoe met deze resten wordt omgegaan. Behoud in situ is hierbij echter uitgangspunt.
Waterstaat - Waterstaatkundige functie (dubbelbestemming)
De beschermingszone rondom de A-watergang aan de noordzijde van het plangebied (4 meter aan weerszijden) is door middel van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' vastgelegd.