Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Weverstraat Huissen
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1705.141-VG01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan
Initiatiefnemer is voornemens om een braakliggend terrein aan de Weverstraat te Huissen te ontwikkelen ten behoeve van woningbouw. Het bouwplan omvat de realisatie van 10 appartementen, verdeeld over drie bouwlagen, commerciële ruimte, bergingen en inpandige parkeerplaatsen op de begane grond.
 
Het initiatief is in strijd met het geldende bestemmingsplan 'Kom Huissen'. De betreffende gronden hebben in dit bestemmingsplan de bestemming 'Bedrijf-1'. De realisatie van appartementen is binnen deze bestemming niet toegestaan. Om af te kunnen wijken van het geldende bestemmingsplan is het volgen van een planologische procedure noodzakelijk.
1.2 Ligging van het plangebied
Het plangebied ligt in het oosten van de kern Huissen, aan de rand van het centrum. Het plangebied wordt aan twee zijden begrensd door deze Weverstraat. Aan de overige zijden van het plangebied vormen woonpercelen de begrenzing. Aan de overkant van de Weverstraat ligt een dijk, de Stadsdam, die het gebied scheidt van de uiterwaarden van het Pannerdensch Kanaal. De volgende afbeeldingen tonen de globale ligging en de begrenzing van het plangebied.
 
Globale ligging plangebied
 
Begrenzing plangebied
     
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Kom Huissen'. Dit bestemmingsplan is op 27 juni 2013 vastgesteld door de raad van de gemeente Lingewaard. De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.
 
Fragment verbeelding bestemmingsplan 'Kom Huissen'  
 
In het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Bedrijf'. Binnen deze bestemming is het niet toegestaan woningen te realiseren.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak- en overlegmomenten zijn opgenomen.
2 Het initiatief
2.1 Huidige situatie
In de huidige situatie is het plangebied een braakliggend terrein. Het terrein bestaat momenteel uit verstoorde grond met puin, grind en wilde begroeiing. De volgende afbeelding toont de huidige situatie van het plangebied.
 
 
Huidige situatie plangebied
2.2 Toekomstige situatie
Initiatiefnemer is voornemens in het plangebied 10 appartementen en een commerciële ruimte van circa 150 m² te realiseren. Daarnaast zal in het pand een aantal inpandige parkeerplaatsen en bergingen gerealiseerd worden. De volgende afbeelding tonen een situatietekening en de plattegronden van de toekomstige situatie. Het bouwvolume ligt hierbij vast en zal dus niet meer veranderen. De indeling van het pand kan echter nog wel veranderen. 
 
Situatietekening toekomstige situatie
 
Plattegronden toekomstige situatie
 
Wat betreft de schaal en geleding van het gebouw is aansluiting gezocht op de bestaande bebouwing zoals deze aan de Langstraat aanwezig is: variatie in kleur, hoogte, breedte en gevelbeeld maar wel zo dat er sprake is van een bepaalde eenheid. Het gebouw heeft geen voor- of achterkant maar een alzijdige uitstraling en een eigen kwaliteit voor het binnenterrein. De volgende afbeelding toont een aantal aanzichten van de toekomstige situatie.
 
Aanzichten toekomstige situatie
3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen zijn de geldende beleidsnota's gedateerd.
 
De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het ‘decentraal, tenzij...’ principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:
  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan;
  • een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.
Nederland concurrerend
Nederland heeft een goede ruimtelijke economische structuur voor een excellent vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een uitstekende internationale bereikbaarheid van stedelijke regio’s en optimale (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld.
 
Nederland bereikbaar
De groei van mobiliteit over de weg, spoor en vaarwegen zal worden gefaciliteerd. De ambitie is dat gebruikers beschikken over optimale ketenmobiliteit via multimodale knooppunten en door goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
 
Nederland leefbaar en veilig
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater heeft ruimte nodig en stelt eisen aan de stedelijke ontwikkeling. Nederland behoudt haar unieke cultuurhistorische waarden en heeft een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Het aandeel duurzame energiebronnen moet toenemen.
 
Planspecifiek
Gezien het nationale karakter van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de kleine schaal van onderhavig plan, heeft het plan geen raakvlak met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen en uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken.
 
In het Barro worden een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Het nationale belang dat het stellen van regels voor deze onderwerpen rechtvaardigt, is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
 
In het Barro worden, na de 1e aanvulling die op 1 oktober 2012 in werking is getreden, de volgende vijftien onderwerpen beschreven: Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Rijksvaarwegen, Hoofdwegen en landelijke spoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Ecologische hoofdstructuur, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament, IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte), Veiligheid rond rijksvaarwegen, Verstedelijking in het IJsselmeer, Toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.
 
Planspecifiek
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan maakt onderdeel uit van de Romeinse Limes, een erfgoed van uitzonderlijke universele waarde. De bescherming van de limes is opgenomen in de provinciale verordening. Hier wordt in toelichting paragraaf 3.2.2 nader ingegaan.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 juridisch verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent voor ruimtelijke plannen die een nieuwe stedelijke behoefte mogelijk maken:
  1. eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling;
  2. vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;
  3. mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.
De provincie Gelderland heeft in haar Omgevingsvisie Gelderland een vergelijkbare ladder opgenomen. Deze ladder kent de volgende zes treden:
  1. Voorziet de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling (= initiatief) in een actuele lokale of regionale behoefte en hoe verhoudt het initiatief zich met beleidskaders en -programma's?
  2. Kan de aangetoonde behoefte in redelijkheid binnen bestaand stedelijk gebied worden opgevangen door hergebruik dan wel transformatie van gebouwen?
  3. Zo niet, kan de behoefte dan worden opgevangen door benutten van beschikbare gronden binnen het stedelijk gebied, rekening houdend met o.a. stedenbouwkundige, ecologische en sociaal-culturele kwaliteiten?
  4. Zo niet, kan de behoefte dan worden opgevangen door hergebruik of transformatie van gebouwen buiten het stedelijk gebied en zijn deze locaties passend ontsloten? Houd rekening met de ter plekke geldende gebiedskwaliteiten.
  5. Zo niet, kunnen passend ontsloten nieuwbouwlocaties die aansluiten op het stedelijk gebied in de behoefte voorzien? Houd rekening met de ter plekke geldende gebiedskwaliteiten.
  6. Zo niet, kunnen passend ontsloten nieuwbouwlocaties die niet aansluiten op het stedelijk gebied in de behoefte voorzien? Houd rekening met de ter plekke geldende gebiedskwaliteiten.
Planspecifiek
Gelet op de overeenkomsten van de twee ladders voor duurzame verstedelijking is de toetsing gecombineerd.
 
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van tien appartementen en een kleine commerciële ruimte. Uit het Kwalitatief Woonprogramma (zie toelichting paragraaf 3.2.2) en de Structuurvisie Gemeente Lingewaard (zie toelichting paragraaf 3.3.1) blijkt dat in de regio en de kern Huissen behoefte is aan nieuwe (betaalbare) woningen binnen de contouren. In het gemeentelijk woningbouwbeleid (zie toelichting paragraaf 3.3.2) wordt de locatie aan de Weverstraat specifiek genoemd om deze behoefte op te vangen. Het is daarbij de wens om in te zetten op de versterking en verlevendiging van de lokale economie in het Huissense centrum. Dit betekent dat naast woningen ook andere functies gewenst zijn. Een commerciële ruimte sluit derhalve aan op de behoefte om een levendig centrum in stand te houden en te versterken. Daarnaast is de commerciële ruimte dusdanig klein dat de nieuwe ontwikkeling niet zal zorgen voor een duurzame ontwrichting van het aanbod van commerciële ruimtes in Huissen.  
 
Het plangebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied. Omdat het gebruik van bestaande bebouwing binnen bestaand stedelijk gebied voor deze ontwikkeling niet mogelijk is kan de tweede trede van de ladder niet positief beantwoord worden. Wel voldoet het plan, gezien de ligging in bestaand stedelijk gebied, aan de derde trede. Toetsing van de overige tredes is dan ook niet meer aan de orde.
3.2 Provinciaal beleid
 
3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland
Op 9 juli 2014 is de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Gelderland. De Gelderse omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies. Om flexibeler in te spelen op de veranderende behoeften en de regionale verschillen is de omgevingsvisie via cocreatie tot stand gekomen.
 
De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
  1. een duurzame economische structuur;
  2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.
De strategie van de provincie om deze doelen te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat daarom voor:
  • sterke steden, van belang voor toekomstige aantrekkingskracht, waar kennis zich samenbalt en waar veel jongeren naar toe trekken, waar ook nu al de meeste mensen wonen en werken;
  • een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van tien appartementen en commerciële ruimte. Door de realisatie van de appartementen en de commerciele ruimte wordt een braakliggend terrein tegen het centrum van Huissen opgevuld. Bovendien worden de verrommelde achterkanten van de Langestraat aan het zicht onttrokken, wat de kwaliteit van de omgeving ten goede komt. Dit sluit aan bij het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving.
 
Wat betreft het woningbouwprogramma is één van de speerpunten van de visie dat het programma regionaal afgestemd moet zijn. Deze afstemming heeft in het kader van de notitie Woningbouw Lingewaard 2015-2020 plaatsgevonden (zie toelichting paragraaf 3.3.2).
3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Gelderland. De omgevingsverordening is een uitwerking van de omgevingsvisie. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen hiervan of gebiedsgerichte thema's. De onderwerpen die in de verordening aan de orde komen en waarvoor regels opgenomen zijn, zijn: wonen, bedrijvigheid, glastuinbouw, veehouderij, grond- en drinkwater, natuur en landschap, energie, gebruik gesloten stortplaatsen, grondwaterbescherming met het oog op de waterwinning, bodem, geluidhinder, vaarwegen, regionaal waterplan, handelingen in watersystemen, wegen, vervoer gevaarlijke stoffen en luchtvaart.
 
Planspecifiek
Met betrekking tot de voorgenomen ontwikkeling zijn met name de onderwerpen 'Wonen' en 'Romeinse Limes' van belang.
 
Wonen 
Artikel 2.2.1 van de verordening stelt dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan zijn wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma (KWP).
 
Het vigerende Kwalitatief Woonprogramma is op 12 januari 2010 vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Gelderland. In het KWP zijn afspraken vastgelegd over de ontwikkeling van het woningaanbod in Gelderland voor de periode 2010-2019. Het KWP heeft als doel het woningaanbod op regionaal niveau, zowel kwantitatief als kwalitatief, zo goed als mogelijk af te stemmen op de behoefte aan woningen. Het KWP beschrijft per regio de programmatische opgave op basis van de geconstateerde regionale woningbehoefte en is daarmee het richtpunt voor woningbouwbeleid van gemeenten in de regio.
 
Uit het KWP volgt dat in de Stadsregio Arnhem Nijmegen, waar het plangebied onderdeel van uit maakt, met name vraag is naar huurwoningen en woningen in de betaalbare segmenten. Met de voorgenomen ontwikkeling worden dergelijke woningen mogelijk gemaakt.
 
Romeinse Limes
Het plangebied ligt binnen een gebied dat is aangewezen als Romeinse Limes, een erfgoed van uitzonderlijke universele waarde. De kernkwaliteiten van de Romeinse Limes zijn te omschrijven als: de Limes is de unieke, samenhangende en goed bewaard gebleven voormalige (militaire) grens van het Romeinse Rijk.
 
Artikel 2.7.6.3 van de verordening stelt dat een bestemmingsplan voor gronden die deel uitmaken van de Romeinse Limes geen activiteiten mogelijk mag maken die de kernkwaliteiten van de Limes aantasten. Voorliggend bestemmingsplan maakt dergelijke activiteiten niet mogelijk. De ligging van het plangebied in de Limes vormt derhalve geen belemmering.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Structuurvisie Gemeente Lingewaard
Op 31 mei 2012 is de Structuurvisie Gemeente Lingewaard vastgesteld door de raad van de gemeente Lingewaard. In de structuurvisie zijn de ingrediënten opgenomen hoe Lingewaard zich op ruimtelijk vlak in de toekomst wil ontwikkelen. Uitgangspunt hierbij is het landschap met haar historische kwaliteiten waarin gewoond, gewerkt en gerecreëerd wordt.
 
Lingewaard ligt centraal in het stedelijk netwerk van de Stadsregio Arnhem Nijmegen. Met deze positie wil de gemeente zorgvuldig omgaan. Men wil het netwerk versterken en op een duurzame manier verder ontwikkelen en daarbij de kwaliteiten van het landschap benutten. Het gaat hierbij vooral om het bewaken van de karakteristieken van het Betuwse landschap. Ideeën over nieuwe ontwikkelingen en de invulling daarvan beredeneert men vanuit de gebruiker van de ruimte in de gemeente.
 
In de gemeente Lingewaard zijn verschillende gebieds- en thematische opgaven voor:
  1. de ontwikkeling van het stedelijk netwerk;
  2. de ontwikkeling op lokale schaal.
Planspecifiek
Met betrekking tot onderhavig plan is met name de opgaven 'versterken en verlevendigen van de lokale economie in het Huissense centrum' en 'bouwen van woningen' van belang.
 
Versterken en verlevendigen van de lokale economie in het Huissense centrum
Het plangebied ligt aan de rand van het historische centrum van Huissen. Een historisch stadscentrum zoals dat in Huissen, is eigenlijk van oudsher een stedelijk netwerk in het klein: wonen, werken winkels, andere voorzieningen, recreëren, een goede bereikbaarheid en een openbare ruimte die uitnodigt tot bezoek en verblijf. De visie is gericht op het in stand houden en versterken van dit (lokale) netwerk.
 
De herontwikkeling, naar woningbouw en commerciële ruimte, van een braakliggend terrein in het historische centrum draagt bij aan de hiervoor genoemde levendigheid van het centrum. De ontwikkeling is derhalve in lijn met de gestelde opgave.
    
Bouwen van woningen
Het aantal inwoners in Lingewaard groeit de komende jaren nog. Tot 2020 ligt er een bouwcapaciteit van ongeveer 2000 woningen binnen de contouren. Met name in Huissen wordt niet alleen voor Lingewaard zelf gebouwd, maar ook voor mensen uit de regio. Voor deze mensen zal Huissen, gezien de nabijheid van de stad, een aantrekkelijk woonmilieu vormen. Huissen wil daarbij niet alleen binnen de bestaande contouren blijven bouwen. Ook efficiënt ruimtegebruik, levensbestendigheid van de woning en daarmee flexibel bouwen worden als belangrijke uitgangspunten gezien voor nieuwe ontwikkelingen binnen de woningbouw.  
 
De herontwikkeling van het plangebied naar woningbouw draagt bij aan de ambitie van Huissen om nieuwe woningen te bouwen binnen de contouren. Doordat een braakliggend terrein binnen deze contouren wordt gebruikt voor de ontwikkeling van woningen is er sprake van efficiënt ruimtegebruik. Daarnaast zijn de te realiseren appartementen levensloopbestendig.
3.3.2 Notitie Woningbouw Lingewaard 2015-2020
Op 24 maart 2015 is de notitie Woningbouw Lingewaard 2015-2020 vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lingewaard. De notitie is opgesteld om aan de wens van het college om meer ruimte te creëren voor woningbouw binnen de kleine kernen, tegemoet te komen. Deze wens moet mede bezien worden in relatie tot de afspraken die in regionaal verband gemaakt zijn over de gemeentelijke woningbouwprogramma's, het zogenaamde stoplichtmodel, het wettelijk kader en de ladder van duurzaamheid. In de notitie wordt per kern beschreven wat de afgelopen jaren is gerealiseerd en waar nog woningbouw mogelijk/wenselijk is. De aanbevelingen hiervoor passen binnen de regionaal en lokaal vastgestelde kaders.
 
Voor de prioritering en herprogrammering van de gemeentelijke woningbouwprogramma's is het zogenaamde stoplichtmodel ontwikkeld. Op basis van dit stoplichtmodel krijgen woningbouwplannen een code:
  • groen - deze plannen liggen in een aantrekkelijk woonmilieu, voldoen aan de behoefte op gemeentelijk/subregionaal niveau en de locatie past binnen de toepassing van de rijksladder voor duurzame verstedelijking zoals die gehanteerd wordt door de provincie. Deze plannen kunnen gewoon doorgaan.
  • oranje - deze plannen voldoen ruimtelijk aan de ladder, maar het woningbouwprogramma sluit niet aan op de huidige behoefte. Dit betekent dat het plan moet worden geherprogrammeerd en/of moet worden gefaseerd.
  • rood - plannen die niet voldoen aan de huidige woningbehoefte, die niet in een aantrekkelijk woonmilieu liggen en/of niet voldoen aan de rijksladder. Deze plannen kunnen niet worden doorgezet.
Planspecifiek
De vraag naar woningen concentreert zich in de gemeente Lingewaard in Bemmel en Huissen. Binnen deze kernen kunnen, overeenkomstig het stoplichtmodel, woningen worden gebouwd op inbreidingslocaties. Eén van de inbreidingslocaties die volgens de notitie in aanmerking komt voor bebouwing is de Weverstraat. Dat de locatie is opgenomen in de notitie Woningbouw Lingewaard 2015-2020 wil zeggen dat het de code 'groen' heeft gekregen in het stoplichtmodel. De voorgenomen ontwikkeling is derhalve in overeenstemming met het gemeentelijk woningbouwbeleid.
    
3.3.3 Nota Wonen Lingewaard 2016-2020
Op 14 juli 2016 is de Nota Wonen Lingewaard 2016-2020 vastgesteld door de raad van de gemeente Lingewaard. Deze nota beschrijft het door de gemeente Lingewaard te voeren woonbeleid in de periode 2016-2020. De nota vormt het kader om samen met de verschillende partners er voor zorg te dragen dat men voor de inwoners van Lingewaard, de juiste woning op de juiste plek en op het juiste moment beschikbaar heeft. Het geeft onde rmeer handvatten voor het woningbouwprogramma bij nieuwe projecten. Ook geeft de nota aan welke thema's prioriteit krijgen en welke acties ondernomen worden om de doelen bij die thema's te bereiken. Voor inwoners, woningcorporaties, overige verhuurders en ontwikkelaars wordt het duidelijk wat ze van de gemeente mogen verwachten. Dit heeft geleid tot de volgende beleidsopgaven:
  • De bestaande woningvoorraad - gestreefd wordt dat de woningen en wijken in Lingewaard hun toekomstwaarde houden en ook op lange termijn kunnen voorzien in de woonbehoefte. Er wordt daarom specifiek aandacht gegeven aan de kwaliteit van de bestaande voorraad zowel uit oogpunt van duurzaamheid als levensloopbestendigheid.
  • Beschikbaarheid en betaalbaarheid sociale huurvoorraad - samen met Woonstichting Gendt en Waardwonen wil men zorgen voor een huurwoningvoorraad die wat betreft aantal, beschikbaarheid en betaalbaarheid past bij de woningvraag van de huidige en toekomstige inwoners.
  • Ouderen en huishoudens met zorgvraag - de groeiende groep ouderen en de mensen met een zorgvraag wil men ondersteunen om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen in Lingewaard. Dit betekent zorgen voor voldoende woningaanpassingen dan wel geschikte nieuwbouw in de nabijheid van voorzieningen.
  • Leefbaarheid in wijken en kernen - waar mogelijk zal de leefbaarheid in de kernen en wijken bevorderd worden door woningbouw, door verbetering van bestaande woningen en met aandacht voor de fysieke en sociale woonomgeving samen met de bewoners, de corporaties en de welzijnsinstellingen.
  • Nieuwbouw - men wil tot 2020 in ieder geval 700 woningen bouwen om aan de groei van de woningbehoefte in de gemeente te kunnen voldoen. Hiervoor zijn regionale afspraken gemaakt. Voor de jaren 2021-2025 verwacht met nog eens circa 250 woningen nodig te hebben. Men voegt alleen woningen toe waarvan we er te weinig hebben.
  • Huisvesting Statushouders -  de gemeente Lingewaard wil samen met Woonstichting Gendt en Waardwonen de komende jaren een substantiële bijdrage blijven leveren aan het huisvesten van de grote instroom van statushouders. Men doet dit zowel in de bestaande voorraad maar zetten ook in op (tijdelijke)nieuwbouw. Uitgangspunt is dat de regulier huurwoningzoekende ook een reële kans op een woning houdt.
Planspecifiek
In 2015 heeft Companen een woningmarktverkenning uitgevoerd. In de Nota Wonen Lingewaard 2016-2020 is dit advies naast de notitie woningbouw Lingewaard 2015-2020 (zie toelichting paragraaf 3.3.2) gelegd. Voor de kern Huissen blijkt hieruit dat de kwantitatieve behoefte tot 2025 560 nieuwe woningen bedraagt. Wat betreft de kwalitatieve behoeft zijn de doelgroepen in Huissen divers. Voor nieuwbouw betekent dit dat de locatie belangrijk zal zijn voor het programma. De belangrijkste doelgroepen zijn: gezinnen (doorstromers, prijsniveau vanaf € 200.000), jonge één- en tweepersoonshuishoudens, beperkt appartementen senioren, starter (zowel dure/sociale huur als koop).
 
De ontwikkeling aan de Weverstraat betreft de realisatie van 10 middeldure appartementen (€ 200.000 - € 300.000). Uit de nota blijkt dat dit aantal passend is binnen de kwantitatieve behoefte. Daarnaast sluit de ontwikkeling aan op de vraag naar middeldure koopwoningen.
4 Haalbaarheid
4.1 Milieu
4.1.1 Bodem
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
 
Planspecifiek
Bodemonderzoek
Ten behoeve van de herontwikkeling van het plangebied zijn de volgende onderzoeken uitgevoerd:
  • Verkennend bodemonderzoek, zie bijlage 1;
  • Nader bodemonderzoek en asbestonderzoek, zie bijlage 2.
Uit de uitgevoerde onderzoeken blijkt dat plaatselijk de interventiewaarde voor lood, zink en PAK overschreden wordt. Tevens is sprake van een overschrijding van de tussenwaarde voor koper en de streefwaarde voor cadmium en kwik. Vanaf 1,5 m-mv zijn er nog streefwaardeoverschrijdingen voor koper, nikkel en zink aanwezig. Op het overige deel van het terrein zijn in de bodem maximaal streefwaardeoverschrijdingen met zware metalen en PAK aangetroffen. Wat betreft asbest is er zowel zintuiglijk als analytisch geen asbest in de bodem aangetoond. In het grondwater is de streefwaarde voor arseen overschreden.
 
Gezien de overschreidingen van de interventiewaarde in een bodemvolume groter dan 25 m³ vaste bodem en/of 100 m³ grondwater is er vermoedelijk sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging in de zin van de Wet bodembescherming. Bij het huidige gebruik als parkeerplaats worden geen onaanvaardbare risico's verwacht. Nader onderzoek of een sanering is in dat geval bij gelijkblijvend gebruik op grond van de Wet bodembeschermin gniet op korte termijn noodzakelijk. Nader onderzoek of sanering kan wel noodzakelijk zijn op een 'natuurlijk moment', zoals bij bouwactiviteiten of een wijziging van gebruik van de locatie. Voor een sanering is in dat geval instemming van het bevoegd gezag op grond van de Wet bodembescherming nodig. Er zal dan tevens een risicoanalyse moeten worden uitgevoerd.
 
In het kader van voorliggend bestemmingsplan is een raming gemaakt van de saneringskosten. Deze kostenraming is meegenomen in de exploitatie van het plan. Het aspect bodem vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
 
Explosievenonderzoek
In het kader van de herontwikkeling van het plangebied is een Controleverzoek explosieven Tweede Wereldoorlog uitgevoerd, zie bijlage 3. Hierin wordt, op basis van de in de inventarisatie- en bodembelastingkaart verwerkte gegevens, geconcludeerd dat het plangebied kan worden beschouwd als verdacht op de aanwezigheid van conventionele explosieven in de vorm van geschutmunitie met een kaliber van 3.7 inch (Brits) tot een maximale diepte van 8,35m+NAP en achtergelaten infanteriemunitie tot een diepte van maximaal 7,90m+NAP. Voorafgaand aan de bodemroerende werkzaamheden zal derhalve een opsporing worden uitgevoerd. Voor deze opsporing heeft de ontwikkelaar een kostenraming gemaakt. Deze kostenraming is meegenomen in de exploitatie van het plan waardoor er geen belemmering wordt gevormd voor de uitvoerbaarheid van het plan.
   
4.1.2 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
De realisatie van tien appartementen en commerciële ruimte kan, gezien de zeer beperkte omvang, aangemerkt worden als een NIBM-project. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse. Aan de andere kant wordt 'wonen' in het Besluit gevoelige bestemmingen niet gezien als een gevoelige bestemming. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is echter, met behulp van de Atlas Leefomgeving, wel gekeken naar de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Op de volgende afbeelding zijn de achtergrondconcentraties over 2015 van fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) weergegeven. Uit de afbeelding blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse voldoet aan de gestelde grenswaarde van 40 µg/m3 voor zowel fijnstof als stikstofdioxide. In de praktijk blijkt dat als aan de grenswaarde voor PM10 wordt voldaan, ook de grenswaarde van PM2,5 wordt nageleefd.
 
Achtergrondconcentraties Fijnstof en Stikstofdioxide
4.1.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 4. Navolgend wordt de samenvatting van dit onderzoek weergegeven.
 
De ontwikkeling ligt binnen de bebouwde kom van Huissen op ca. 22 meter uit de as van de Stadsdam binnen de geluidzone van de weg. De ontwikkeling ligt eveneens binnen de geluidzone van de Arnhemsepoort. De Langestraat is een 30 km weg zonder geluidzone. De Weverstraat is naar opgave van de gemeente akoestisch niet relevant.
 
De geluidbelasting door wegverkeer op de Stadsdam bedraagt op de voorgevels van de woningen ten hoogste 56 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee overschreden. De maximale hogere waarde van 56 dB voor nieuwbouw binnen de bebouwde kom wordt op de gevel niet overschreden.
 
De geluidbelasting door wegverkeer op de Arnhemsepoort bedraagt op de gevels van de woningen ten hoogste 25 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee niet overschreden.
 
Het verlagen van de geluidbelasting door het treffen van maatregelen aan de bron ligt niet voor de hand uit oogpunt van kosteneffectiviteit en extra onderhoud van de weg. Afscherming van de woningen is op deze locatie
eveneens niet haalbaar. Voor de gevels van de woningen dient daarom, afhankelijk van de indeling van het woongebouw, een hogere waarde te worden aangevraagd van 50 - 57 dB voor wegverkeer op de Stadsdam. De woningen in het woongebouw kunnen voldoen aan de criteria uit de Nota Hogere Grenswaarden van de gemeente.
 
De zuid- en oostgevel en een deel van de westgevel ondervinden een geluidbelasting van meer dan 53 dB zonder aftrek. Voor deze gevels zijn aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig. De hoogste geluidbelasting bedraagt zonder aftrek 61 dB. De benodigde karakteristieke geluidwering voor deze gevels bedraagt dan GA;k 28 dB. 
 
Voor de westgevel en een deel van de noordgevel, met een geluidbelasting van ten hoogste 53 dB zonder aftrek, bedraagt de benodigde karakteristieke geluidwering G A;k 20 dB. Dit is de minimale waarde conform het Bouwbesluit. Voor de gevels zijn geen aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig.
4.1.4 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komt te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt, dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter, aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Wonen wordt in het kader van bedrijven en milieuzonering gezien als een milieugevoelige functie. Er is daarom gekeken naar de aanwezigheid van milieubelastende activiteiten in de omgeving van het plangebied.
 
Het plangebied ligt in een centrumgebied. Door deze ligging komen in de directe omgeving van het plangebied allerlei kleinere bedrijven voor zoals winkels, kantoren en cafetaria's. De richtafstand die voor dit soort kleine bedrijven wordt gegeven is meestal 10 meter en soms 30 meter. Wanneer er direct naast woningen echter ook andere functies (winkels, horeca en kleine bedrijven) voorkomen of wanneer het gebied direct langs de hoofdinfrastructuur ligt kan een gebied als gemengd gebied worden beschouwd. Het plangebied ligt direct achter de winkelstraat van Huissen. In dit gebied komen verschillende functies voor. Gezien deze ligging mag uitgegaan worden van het omgevingstype gemengd gebied en mag de richtafstand worden verlaagd. In dit geval betekent dit dat de richtafstanden 0 en 10 meter bedragen. Binnen een afstand van 10 meter vanaf de gevel van het nieuwe appartementengebouw zijn geen bedrijfspercelen aanwezig met een richtafstand van 10 meter (categorie 2 bedrijven). De omgeving laat daarmee de nieuwe woonfunctie toe.
 
Wel ligt aan de Langestraat 56 het restaurant Bella Napoli. Met betrekking tot dit restaurant staan in artikel 3.103 van de Activiteitenregeling milieubeheer regels voor het bereiden van voedingsmiddelen. In dit artikel staat dat afgezogen dampen/gassen van het bereiden van voedingsmiddelen die naar de buitenlucht worden geëmitteerd ten minste twee meter boven de hoogste daklijn van de binnen 25 meter van de uitmonding gelegen bebouwing worden afgevoerd. De te realiseren appartementen liggen op een afstand van 27 meter. De ligging nabij het restaurant vormt derhalve geen belemmering.
 
Naast woningen maakt voorliggend bestemmingsplan ook een commerciële ruimte mogelijk. Een commerciële ruimte betreft een categorie 1 bedrijf. Uitgaande van het omgevingstype gemengd gebied is de aan te houden richtafstan 0 meter. Hiermee past de ontwikkeling in de omgeving.
4.1.5 Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de veiligheidsrisico’s in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze externe veiligheidsrisico’s dienen te worden beoordeeld voor twee risiconormen: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor beide risiconormen geldt dat hoe groter de afstand tussen planontwikkeling en risicobron, des te kleiner zal de impact van het plan zijn op de hoogte van het risico.
 
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico heeft tot doel om hetzelfde minimale beschermingsniveau te bieden voor iedere burger in Nederland. Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.   
 
Groepsrisico
Het groepsrisico is een afwegingsinstrument dat tot doel heeft een bewuste afweging te stimuleren over het risico op een ongeval met een groot aantal slachtoffers. Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm). Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
 
Planspecifiek
De ontwikkeling betreft het realiseren van 10 appartementen, een commerciële ruimte en inpandige parkeerplaatsen. Het perceel heeft nu nog bestemming 'Bedrijf-1'. Op basis van de risicokaart van de provincie Gelderland is een inventarisatie gemaakt van de risicobronnen in en rondom het plangebied, die een extern veiligheidsrisico kunnen veroorzaken. Op de volgende afbeelding is een fragment opgenomen van de risicokaart.
 
Fragment provinciale risicokaart Weverstraat Huissen, geraadpleegd op 14 september 2016 (zwarte cirkel = ligging plangebied)
 
Rondom het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen en buisleidingen met gevaarlijke stoffen aanwezig. Wel ligt het plangebied op ongeveer 3.900 meter ten noorden van de toekomstige A15 en de Betuweroute. Op basis van de regeling Basisnet is vastgesteld dat de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van beide risicobronnen niet over het plangebied ligt. Wel ligt het plangebied in het invloedsgebied van de Betuweroute en toekomstige A15. Het invloedsgebied bedraagt voor deze beide risicobronnen 4.000 meter gemeten van het hart van de transportas. Aangezien het plangebied in het invloedsgebied voor het groepsrisico ligt moet het groepsrisico worden verantwoord.
 
Verantwoording groepsrisico
De gemeente Lingewaard is op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes (artikel 7 en 9) verplicht om het groepsrisico voor de ruimtelijke ontwikkeling te verantwoorden. Aangezien de ontwikkeling plaatsvindt buiten de 200 meter zone vanaf beide risicobronnen is sprake van een beperkte verantwoording groepsrisico. De afstand tussen het plangebied en de risicobronnen is zo groot dat ook door de wetgever wordt aangenomen dat een initiatief op ruime afstand van de risicobronnen geen significante impact kan hebben op het externe veiligheidsniveau. In dat geval dient enkel ingegaan te worden op de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
 
De gemeente heeft bij het invullen van de verantwoordingsplicht een grote mate van beoordelingsvrijheid. Ten aanzien van de criteria bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid heeft de veiligheidsregio adviesrecht. De Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden (VGGM) heeft op 19 juli 2016 geadviseerd (kenmerk: 160719-0024): Het plangebied ligt op dusdanige afstand van beide risicobronnen, dat het niet in de verwachting ligt, dat bij een incident met gevaarlijke stoffen de mogelijkheden voor de hulpverlening worden overstegen. De VGGM ziet dan ook geen reden om nader advies uit te brengen over de eventuele optimalisatie van de mogelijkheden voor de rampenbestrijding en de zelfredzaamheid. Onderstaand een beschouwing van deze aspecten.
 
Bestrijdbaarheid
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om de effecten ten gevolge van het incident te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden dichtbij de bron. De mate van bestrijdbaarheid wordt vooral bepaald door de veiligheidsvoorzieningen en het aantal aanwezigen dichtbij de risicobron. Omdat dit initiatief op een grote afstand van de risicobronnen ligt wijzigt de mate van bestrijdbaarheid niet.
 
Zelfredzaamheid
Dichtbij de risicobron zullen aanwezigen eerder slachtoffer worden van het incident dan op grote afstand van de risicobron. Daarmee is de mate van zelfredzaamheid dichtbij de risicobron veel relevanter dan op grote afstand. Bovendien is op grote afstand van de risicobron het schuilen in huis, kantoor en industriecomplex een goede en veilige zelfredzame strategie. Daarnaast worden de mensen in de woningen en de commerciële ruimte verondersteld zelfredzaam te zijn.
 
Conclusie
Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van een inrichting, hogedruk aardgasleiding en transportroute. De plaatsgebonden risicocontour van de diverse risicobronnen vormt geen belemmering voor realisatie van het plan.
 
Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plan in het invloedsgebied van de Betuweroute en de toekomstige A15. Op basis van de beperkte verantwoording groepsrisico (zie hierboven) kan worden geconcludeerd dat het ruimtelijke initiatief geen significant effect heeft op het groepsrisico en de mogelijkheden voor bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. De VGGM ziet dan ook geen reden om nader advies uit te brengen. Daarmee acht de gemeente het groepsrisico verantwoord en wordt het restrisico geaccepteerd.
 
4.2 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
4.2.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet wordt elke zes jaar een Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is het rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Op 22 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. Dit nieuwe Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
4.2.2 Beleid Waterschap Rivierenland
Het speerpunt van het beleid van het Waterschap Rivierenland is 'duurzaam en klimaatbewust'. Om een duurzaam en klimaatbewust waterbeheer te kunnen realiseren, beschikt het waterschap over een klimaatneutraal kantoor, koopt men duurzaam materiaal in, levert het duurzaam terreinbeheer en duurzame energiemaatregelen. Het Waterschap Rivierenland is het eerste waterschap in Nederland dat is toe getreden tot het klimaatverbond. Dit instituut verenigt Nederlandse overheidsorganisaties die daadkrachtig werken aan het verankeren van een beter klimaatbeleid en de uitvoering ervan op lokaal niveau. Het lidmaatschap moet zorgen voor nieuwe inspiratie voor de ingeslagen weg van duurzaamheid.
 
In het kader van de speerpunten van het beleid is het waterschap verantwoordelijk voor, en werkt het voortvarend aan, een duurzaam waterbeheer voor een veilig en leefbaar Rivierenland. Hierbij heeft het een visie die bestaat uit een missie, een aantal kernwaarden en een toekomstbeeld. De kerntaak is het waterbeheer in Rivierenland. Wederom is het aspect veiligheid een belangrijk onderdeel. Het uitvoeren van de taken doet het waterschap door middel van het inzetten van technische middelen en bijzondere capaciteiten, te weten: dijkbeheer, muskusrattenbestrijding, beheer van watersystemen, waterzuivering, vaarwegenbeheer en grondwaterbeheer. Het waterschap draagt de verantwoordelijkheid bij het inzetten van de middelen en beschikt over de noodzakelijke kennis om tot een juiste inzet te komen.
 
Waterbeheerprogramma 2016-2021 en Keur
Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 'Koers houden, kansen benutten' bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit, wegen en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels. Voor kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen in het stedelijk gebied streeft het Waterschap minimaal naar het stand-still beginsel. Dit houdt in dat door bouwplannen de waterhuishouding niet mag verslechteren, bij eventuele verhardingen dient hiervoor dan ook gecompenseerd te worden in de vorm van open water. Voor het stedelijk gebied hanteert het waterschap een vrijstelling voor 500 m² toename van verhard oppervlak waarbij compensatie niet noodzakelijk is.
4.2.3 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
Planspecifiek
In het kader van de herontwikkeling van het plangebied is in een eerder stadium van de planontwikkeling reeds een Watertoets opgesteld, zie bijlage 5. Naast een beschrijving van de huidige situatie worden de volgende randvoorwaarden voor de toekomstige waterhuishouding gegeven.
 
Veilig hoog water
Het plangebied ligt aan de voet van de waterkering en gedeeltelijk in de beschermingszone. De hele locatie ligt in de buitenbeschermingszone. Toekomstige werkzaamheden mogen de stabiliteit van de waterkering niet negatief mogen beïnvloeden. Het profiel van de vrije ruimte ligt op NAP +13,00 m.
 
Wateroverlast
Momenteel is het plangebied gedeeltelijk in gebruik als parkeerterrein verhard met puin. Het overige gedeelte is braakliggend en onverhard. Door de voorgenomen ontwikkeling komt er verharding in de vorm van daken en wegen/parkeerverhardingen in het plangebied. Dit leidt tot versnelde afvoer van regenwater.
 
Door de aanwezigheid van slecht doorlatende kleilagen in de ondergrond zijn de infiltratiemogelijkheden in de bodem beperkt. Ter plaatse van de parkeervoorzieningen is ondergrondse berging echter wel mogelijk. In het plangebied is geen ruimte voor oppervlaktewater en in de directe nabijheid van het plangebied is eveneens geen oppervlaktewater aanwezig.
 
Riolering
Binnen het nieuwbouwplan wordt vuilwater en hemelwater gescheiden aangeleverd tot aan de erfgrens. De bestaande riolering ter plaatse van het plangebied bestaat uit een (verbeterd) gemengd stelsel onder vrij verval. Het plan wordt aangesloten op dit riool.
 
Grondwateroverlast
Om grondwateroverlast in het plangebied te voorkomen dient rekening te worden gehouden met de volgende ontwateringnormen:
  • wegen: 0,70 m beneden wegpeil;
  • groen: 0,50 m beneden maaiveld;
  • bebouwing: 1.0 m beneden vloerpeil wanneer kruipruimte wordt toegepast.
Door het optreden van periodiek hoge grondwaterstanden wordt de gewenste ontwatering niet overal gehaald. Dit betekent dat ophoging en/of drainage in het projectgebied noodzakelijk is. Uit het oogpunt van grondwaterneutraal bouwen gaat de voorkeur hierbij uit naar ophoging. Hierbij moet rekening worden gehouden met aansluiting op bestaande bebouwing.
 
Waterkwaliteit (oppervlakte en grondwater)
In relatie tot duurzaam stedelijk waterbeheer zal bij de inrichting van het plangebied rekening worden gehouden met de te gebruiken materialen in de te realiseren gebouwen of bouwwerken en verhardingen. Er wordt gebruik gemaakt van duurzame bouwmaterialen om schoon regenwater in het gebied te conserveren. Dit houdt in dat er geen uitlogende materialen worden toegepast (zink, lood, koper, zacht PVC).
 
Waterberging
Om te beoordelen hoeveel waterberging er voor het plangebied noodzakelijk is, is de volgende analyse gedaan. Deze analyse is uitgevoerd op basis van het stedenbouwkundig plan. Het plangebied heeft een oppervlakte van 1.174 m². Daarvan zal in de toekomst ongeveer 553 m² bebouwd worden. Aangevuld extra bestrating voor aansluiting op bestaande verhardingen en de nieuwe inrichting van de parkeerplaatsen komt het extra verhard oppervlak (dakvlak en bestrating) op ongeveer 650 m². Het bestaand verhard oppervlak wordt ingericht voor parkeren en ontsluiting van de achterzijde van bestaande bebouwing (ca. 466 m²). De overige 58 m² wordt ingericht als groen. Ten aanzien van de waterberging geeft het Waterschap Rivierenland aan dat voor de eerste
500 m² toename aan verhard oppervlak geen compensatie noodzakelijk is. Dit betekent dat voor het plangebied 150 m² toename aan verhard oppervlak gecompenseerd dient te worden. Deze compensatie wordt via de waterbergingsbank van de gemeente Lingewaard afgekocht en zal door de gemeente worden gerealiseerd.
         
4.3 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuwe project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
4.3.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van 10 woningen en een commerciële ruimte van circa 150 m². In de volgende tabel is, aan de hand van de CROW-publicatie, de verkeersaantrekkende werking van de ontwikkeling weergegeven.
 
 AantalNorm (minimaal)Norm (maximaal)Totale verkeersgeneratie 
Appartementen (€200.000 - €300.000)8 appartementen4,7 / appartement5,5 / appartement37,6 - 44
Penthouse (≥ € 300.000)2 penthouses6,4 / appartement7,2 / appartement12,8 - 14,4
Commerciële ruimte150 m² bvo8,4 / 100 m² bvo10,8 / 100 m² bvo12,6 - 16,2
Totaal-- 63 - 74,6 verkeersbewegingen per dag
 
Uit de tabel blijkt dat de toevoeging van 10 woningen en een commerciële ruimte van 150 m² bvo, volgens de normen van het CROW, zorgt voor een toename van 63 - 74,6 verkeersbewegingen per dag. De Weverstraat heeft voldoende capaciteit om deze toename aan verkeersbewegingen op te vangen.
4.3.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
 
Het parkeerbeleid van de gemeente Lingewaard is door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente op 5 oktober 2004 vastgesteld. In het beleid is vastgelegd, dat de gemeente bij ruimtelijke ontwikkelingen de parkeercijfers van de CROW (publicatie 182). De nieuwe CROW-richtlijnen (publicatie 317) zijn nog niet geïmplementeerd in het gemeentelijke beleid. Wel is de gemeente op dit moment bezig met de ontwikkeling van nieuw beleid waarbij aangesloten zal worden op de nieuwe richtlijnen. Dit nieuwe beleid is echter nog niet vastgesteld.  
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van acht middeldure appartementen, twee penthouses en een commerciële ruimte van 150 m². Op basis van het parkeerbeleid van de gemeente is een parkeerbalans opgesteld. bij het opstellen van deze parkeerbalans zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
  • Op het huidige perceel 3526 rusten een aantal rechten en/of erfdienstbaarheden waarbij mensen de mogelijkheid hebben om de auto te parkeren. Dit betreffen zwerfplekken. Fysiek passen er 8 parkeerplaatsen op perceel 3516. Deze parkeerplaatsen dienen behouden te blijven.
  • Bij de parkeernormen is uitgegaan van de ondergrens van de norm, conform collegebesluit van 29 april 2008.
  • De parkeernormen voor de woningen zijn inclusief bezoekersparkeren.
  • Het plangebied ligt in een centrumgebied.
  • De parkeerplaatsen voor de commerciële ruimte dienen openbaar toegankelijk te zijn en kunnen niet op semi-openbaar terrein worden aangelegd.
Op basis van voorgaande is de volgende tabel voor de parkeerbehoefte opgesteld. In deze tabel zijn de geldende parkeernormen (publicatie 182) opgenomen.  
 AantalNormBenodigd aantal parkeerplaatsen
Appartementen (€200.000 - €300.000)81,3 / appartement10,4
Penthouse (≥ € 300.000)21,5 / penthouse3
Commerciële ruimte150 m²1,7 / 100 m²2,6
Bestaande parkeerplaatsen8-8
Totaal--24
 
Uit voorgaande tabel blijkt dat ten behoeve van de ontwikkeling, op basis van de geldende parkeernormen, 24 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. Op de volgende afbeelding is de toekomstige parkeersituatie weergegeven.
 
Parkeerplaatsen toekomstige situatie
 
Uit voorgaande afbeelding blijkt dat er 12 parkeerplaatsen op maaiveld gerealiseerd worden. Deze parkeerplaatsen zijn semi-openbaar toegankelijk. Verder worden er 2 open parkeerplaatsen onder het gebouw gerealiseerd. Tot slot worden in het gebouw 6 parkeerplaatsen gerealiseerd. Deze parkeerplaatsen tellen allen als één parkeerplaats mee in de parkeerbalans. In de omgeving van het plangebied is namelijk sprake van enige parkeerdruk als gevolg waarvan alternatieve parkeerplaatsen neit altijd voor handen zullen zijn voor de eigenaren van de appartementen. Daarnaast is in het gebouw per appartementen een eigen bergruimte opgenomen, waardoor in principe geen gebruik hoeft te worden gemaakt van de parkeerplaats als bergruimte. In totaal zijn er in het plangebied dus 20 parkeerplaatsen aanwezig.
 
Buiten het plangebied zullen 4 parkeerplaatsen gerealiseerd worden op het bestaande parkeerterrein aan de Molenweide of een andere geschikte locatie. De initiatiefnemer zal hiervoor een geldelijke bijdrage leveren. Hiervoor is een overeenkomst gesloten met de initiatiefnemer. De ontwikkeling komt tot stand in een centrumgebied. In een centrumgebied worden centrale parkeervoorzieningen zoals aan de Molenweide veelal bezet door langparkeerders, zoals werkers en/of bezoekers. Binnen een centrumgebied kan het acceptabel zijn dat de loopafstanden ruimer zijn. Uit het Verkeerplan Centrum Huissen van januari 2016 volt dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lingewaard voornemens is om in de nabijheid van het plangebied een parkeerschijfzone in te stellen waarbinnen voor maximaal 2 uren geparkeerd mag wroden. Dit stimuleert het gebruik van de te realiseren langparkeerplaatsen voor gebruikers van de commerciële ruimte en evt. bezoekers. Op basis van de normen uit het CROW is de loopafstand van het plangebied tot dit parkeerterrein acceptabel.
  
Zoals aangegeven in toelichting paragraaf 2.2 ligt de indeling van het pand nog niet vast. Om te waarborgen dat ook bij een andere indeling van het pand voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd worden, zijn in de regels van voorliggend bestemmingsplan minimale parkeernormen opgenomen waaraan voldaan moet worden.
4.4 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
 
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.
Naast deze drie soorten gebied is het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. Het GNN en GO is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het GNN en GO draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een ecologische quickscan uitgevoerd, zie bijlage 6. Deze quickscan leidt tot de volgende conclusies:
  • In het plangebied of de directe omgeving daarvan komen aannemelijk geen beschermde diersoorten van de Flora- en faunawet voor. Het plangebied heeft geen essentiële betekenis voor zwaarder en strikt beschermde soorten (tabel 2 & 3). Zwaarder en strikt beschermde soorten worden niet verwacht.
  • Het plangebied wordt gekenmerkt door en zeer kale en droge grond met beperkte vegetatieve groei. De ruimtelijke ingrepen leidden mogelijk tot een tijdelijke verstoring van algemeen voorkomende en licht beschermde soorten. Beschermde soorten waarvoor geen vrijstelling geldt in het kader van r uimtelijke ontwikkelingen en conform de Flora- en faunawet worden niet verwacht. Nader onderzoek naar het voorkomen van soorten is derhalve niet vereist.
  • Mits gewerkt wordt zoals navolgend aanbevolen leiden de werkzaamheden niet tot overtreding van de Ff-wet. Er behoeft geen ontheffing van de Flora- en faunawet (art. 75) aangevraagd te worden.
  • De Planlocatie is geen onderdeel van een Natura 2000-gebied, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Landschap, Nationaal Park of Ecologische Hoofdstructuur. Gelet op de ruimtelijke ontwikkelingen worden effecten op doelsoorten en instandhoudingsdoelen door middel van externe werking niet verwacht.
Aanbevelingen
  • Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Zorgplicht).  
  • Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
4.5 Stikstof
Met de aanwijzing van ruim 160 Natura 2000-gebieden draagt Nederland bij aan het netwerk van natuurgebieden in de Europese Unie. De Europese regelgeving vereist dat in deze gebieden (verdere) achteruitgang van habitats wordt voorkomen. Het wettelijk kader voor het realiseren van de Natura 2000-doelstellingen is in Nederland vastgelegd in de Natuurbeschermingswet 1998. Deze wet bepaalt dat nieuwe economische activiteiten (of uitbreiding van bestaande) in en rond Natura 2000-gebieden moeten worden getoetst op hun effect op de natuur. De effecten van stikstof zijn daarbij een zeer belangrijk aspect.
 
Op 1 juli 2015 is de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. De PAS borgt dat doelstellingen van het Europese natuurbeleid worden gehaald en creëert tegelijk ruimte voor noodzakelijk economische ontwikkelingen.
 
Planspecifiek
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is onderzoek uitgevoerd naar de te vewachten stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden vanwege het bouwplan aan de Weverstraat in Huissen, zie bijlage 7. Uit de berekeningen volgt dat de toename van de stikstofdepositie ter plaatse van een stikstofgevoelig habitatype in de Rijntakken maximaal 0,21 mol N/ha/jaar zal bedragen.
 
Voor de Rijntakken geldt de verlaagde grenswaarde voor vergunningplicht van 0,05 mol van activiteiten of projecten geen melding meer mogelijk is, maar een Wnb-vergunning moet worden aangevraagd. Voor bestemmingsplannen geldt per definitie geen vergunning- of meldingsplicht.
 
In het geval van een project zal derhalve een vergunning aangevraagd moeten worden. Uit het onderzoek blijkt dat er voldoende ontwikkelruimte beschikbaar is en dat bij beoordeling van een vergunningaanvraag in het kader van de Wnb wordt vastgesteld of significante verslechtering uitgesloten kan worden.
 
Het Programma Aanpak Stikstof (PAS) heeft een koppeling met projecten waarvoor ontwikkelingsruimte kan worden geclaimd in de vorm van meldingen en vergunningen. Ruimtelijke plannen en Woningbouwprojecten vallen niet onder deze meldingsystematiek terwijl ze qua stikstofdepositie voor dit project qua toename wel in deze categorie zit.
 
Door de Wnb-vergunning één-op-één in te passen in het bestemmingsplan, kan worden verzekerd dat voor de de in het bestemmingsplan voorziene activiteiten voldoende ontwikkelingsruimte beschikbaar is. De Wnbvergunning
wordt hiervoor opgenomen in de planregels. Significant negatieve effecten op instandhoudingsdoelen voor het nabijgelegen habitattype H6510A als gevolg van het plan zijn dan uit te sluiten. De Wnb staat uitvoering (en dus
vaststelling) van het bestemmingsplan op deze manier niet in de weg.
4.6 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
 
Planspecifiek
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een archeologisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 8. Uit de resultaten van het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied waarschijnlijk op een stroomrug ligt. De stroomrugafzettingen zijn gesedimenteerd in de periode voor de Middeleeuwen. In het plangebied kunnen daardoor nederzettingresten worden verwacht uit de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd. Dit blijkt tevens uit de vondsten die eerder in de omgeving van het plangebied zijn gedaan. Uit het booronderzoek blijkt dat de bodem in het plangebied tot op relatief grote diepte is verstoord. In de verstoorde lagen zijn veel puinresten aangetroffen. Het is onduidelijk of de verstoorde lagen recent zijn of kunnen worden toegeschreven aan bewoning uit de Middeleeuwen. Onder de verstoorde lagen is klei en zavel aangetroffen. Hierin zijn geen archeologische indicatoren gevonden.
 
Het archeologisch onderzoek geeft geen duidelijk antwoord op de vraag of er (intacte) archeologische resten in het plangebied aanwezig zijn. Tijdens het booronderzoek zijn verstoorde lagen aangetroffen met puinresten die mogelijk in deze periode gedateerd kunnen worden. Hierover bestaat echter geen duidelijkheid. Daarom wordt geadviseerd om een vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een proefsleuvenonderzoek.
 
In samenspraak met de gemeente- en de regioarcheoloog is echter besproken om op deze lcoatie 'archeologievriendelijk bouwen' toe te passen. Door de ligging in de beschermingszone van de dijk is het al niet mogelijk diep in de grond te bouwen of funderen. In verband met de aanwezigheid van omliggende panden zal het gebouw moeten worden gefundeerd op boorpalen. Doel is het bewaren van eventueel in de bodem aanwezige resten en de mogelijkheid houden om in de toekomst bij einde levensduur van de nieuwbouw alsnog de locatie te kunnen onderzoeken. De verdere uitwerking van de fundering zal in samenspraak met de archeologen plaatsvinden. In afwijking van het advies uit het archeologisch onderzoek zal daarom geen nader onderzoek in de vorm van proefsleuven worden uitgevoerd.
  
4.7 Cultuurhistorie
Door recente wijzigingen in het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) is sinds 1 januari 2012 het opnemen van een cultuurhistorische paragraaf verplicht. In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (stede)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
 
Planspecifiek
Het plangebied ligt aan de rand van het centrum van Huissen, tussen de hoofdwinkelstraat, de Langestraat en de dijk. Richting de dijk is sprake van een achterkantsituatie van de winkels en woningen aan de Langestraat. Het beeld aan die zijde is rommelig en van lage stedenbouwkundige en architectonische kwaliteit. Het bestaat uit dakterrassen, buitenopslag en garageboxen. De voorgenomen ontwikkeling is een aanzet om ook richting de dijk het centrum een hoogwaardige uitstraling en een voorkant te geven.
 
Waardevolle panden
Ondanks dat er in het Centrum van Huissen een aantal panden als ‘monument’ is aangewezen, ontbreken deze in de directe omgeving van het plangebied. In de directe nabijheid is wel een aantal waardevolle panden aanwezig.
 
Weverstraat 8 t/m14: woonhuizen ca. 1950-1955 (categorie A)
 
Deze rij middenstandswoningen is een goed voorbeeld uit de wederopbouwperiode. Het betreft een van de best bewaarde complexen in Huissen.
 
Langestraat 48 t/m Rijnstraat 1-3: winkel en woningen 1953-1954 (categorie A+)
 
Beeldbepalend is het op de hoek van de Langestraat en de Rijnstraat gelegen ensemble winkels/woningen, dat gebouwd is in 1953/1954 in opdracht van P. Lestrade naar ontwerp van de Huissense architect P. Levels. Het betreft een zorgvuldig gedetailleerd pand met kenmerken van de Delftse School, uitgevoerd in hoogwaardige ambachtelijke materialen en voorzien van fraaie details zoals de nog aanwezige in staal en glas uitgevoerde entree van de winkel en de van een stichtingsteen voorziene woningen aan de Rijnstraat. Een van de belangrijkste en meest gaaf bewaarde winkelpanden uit de wederopbouwperiode in de binnenstad van Huissen en als zodanig van een hoge architectonische, stedenbouwkundige en historische waarde.
 
Langestraat 52b: tabaksschuur 1832-1882 (categorie onbekend)
 
Het fabriekspand is vermoedelijk gebouwd tussen 1832 en 1882. Het pand was vermoedelijk in gebruik als tabaksfabriek of tabaksschuur voor het drogen van bladeren. Het gebouw heeft in de voorgevel aan de kant van de Langestraat nog twee hijsbalken zitten, waarschijnlijk bedoeld voor het naar binnen takelen van tabak. Het pand is gebouwd als hoog rechthoekig pand met hoge ramen en een pannen gedekt zadeldak. Het pand is daarna nog gebruikt als werkplaats, kantoor en thans in gebruik als woonhuis en kantoor/rouwkamer. In de loop der jaren zijn de nodige aanpassingen aan het pand uitgevoerd met het oog op andere bestemmingen.
 
Structuur
Door de realisatie van het bouwplan wordt meer structuur aangebracht in deze omgeving. De vier aaneengesloten woningen aan de Weverstraat komen weer in een ‘straat’ te staan en  de doorsteek van de Langestraat richting de dijk wordt meer vorm gegeven. Bij de architectuur van de nieuwbouw is qua bouwhoogte, verticale geleding en uitstraling naar aansluiting bij de bestaande bebouwing aan de Langestraat gezocht. Door de nieuwbouw ontstaat een voorkant richting de dijk, waarmee de herkenbaarheid en de kwaliteit van het centrum wordt vergroot en de rommelige en rafelige structuur verdwijnt. Naast aandacht voor de kwaliteit van de nieuwe voorgevel aan de Weverstraat, wordt ook aandacht geschonken aan de inrichting van de binnenplaats die ontstaat. In samenspraak met de bewoners wordt getracht hier, naast de functionele inrichting t.b.v. parkeren en ontsluiting ook te zorgen voor kwaliteit.
 
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen RO-standaarden, die vastgelegd zijn in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012 en is aangesloten bij de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen (PRBP2012) en Praktijkrichtlijn Analoge Bestemmingsplankaarten (PRABPK2012)
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen.
 
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Wijze van bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
 
Verkeer-Verblijfsgebied
Het binnenterrein van het plangebied is bestemd als 'Verkeer-Verblijf'. Binnen deze bestemming zijn wegen, straten, groen- en parkeervoorzieningen mogelijk gemaakt met een functie voornamelijk gericht op de afwikkeling van het bestemmingsverkeer, welke ondergeschikt is aan de verblijfsfunctie.
 
Wonen
Het appartementengebouw is bestemd als 'Wonen'. De gronden zijn tevens bestemd voor tuinen, parkeervoorzieningen, waterlopen en waterpartijen en duikers. Voor de commerciële ruimte is een specifieke aanduiding opgenomen. Binnen deze aanduiding is de vestiging van een commercieel bedrijf mogelijk op de begane grond.
 
Waarde - Archeologie
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn in het plangebied bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie van de ontwikkeling zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het volgen van de bestemmingsplanprocedure zullen via de gemeentelijke legesverordening en de anterieure exploitatieovereenkomst aan de initiatiefnemer worden doorberekend. Tevens is een planschaderisicoanalyse opgesteld. De risico's die hieruit naar voren komen worden ook middels de anterieure overeenkomst afgedekt. De financiele uitvoerbaarheid van het plan is hiermee voldoende gegarandeerd.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.2.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.2.2 Omwonenden
Vanaf 2011 is veelvuldig overleg gepleegd met de belanghebbenden van de ontwikkeling. De opmerkingen hiervan zijn meegenomen in de opzet van een sterk aangepast bouwplan waarmee in 2014 is gestart. Vertrekpunt hierbij waren de uitgangspunten uit het transformatiekader 2012 zoals geschetst door bureau Steenhuis-Meurs. In samenspraak tussen de initiatiefnemer en dit bureau zijn deze kaders verder uitgewerkt in specifieke uitgangspunten voor de ontwikkeling. Deze uitgangspunten zijn vastgesteld door het College. Hierbij is aangegeven dat gemotiveerd afgeweken kon worden, mits met een Visual Impact Study kon worden aangetoond dat het volume ondergeschikt blijft aan de Langestraat en de zichtlijnen naar het centrum niet worden belemmerd. Ook zijn gedurende de tussenstappen van het ontwerpproces de plannen voorgelegd aan de welstandscommissie en de commissie erfgoed en ruimtelijke kwaliteit. Uiteindelijk is op basis van de geaccepteerde VIS een bouwplan gemaakt waarvoor een positief welstandsadvies is verkregen. Tijdens een inloopavond van de gemeente, op 29 februari, was er voor belanghebbenden de mogelijkheid om dit uiteindelijke plan te zien.
 
Op de locatie ligt thans een verhard terrein waarop enkele direct aanwonenden de mogelijkheid hebben om te parkeren in de vorm van een erfdienstbaarheid. In juli 2016 zijn door de eigenaar van het perceel met de eigenaren van het heersend erf vaststellingsovereenkomsten gesloten over het omzetten van deze erfdienstbaarheid naar eigen parkeerplaatsen.
6.2.3 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg
In het kader van het vooroverleg is het bestemmingsplan toegestuurd aan de verschillende overlegpartners (provincie Gelderland, Waterschap Rivierenland, Veiligheids- en gezondheidsregio Gelderland). De Veiligheids- en gezondheidsregio Gelderland Midden adviseert in dit kader om bij de uitwerking van het bestemmingsplan aanvullend om advies te vragen over de bluswatervoorziening(en) en bereikbaarheid op planniveau in het kader van de basisbrandweerzorg en brandpreventieve zaken. Een dergelijk advies zal te zijner tijd gevraagd worden. Daarnaast heeft naar aanleiding van het vooroverleg verdere afstemming plaatsgevonden met de provincie en het waterschap. Naar aanleiding van deze afstemming is het bestemmingsplan aangepast.
   
6.2.4 Verslag zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf donderdag 12 oktober 2017 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn er geen zienswijzen binnengekomen. 
 
  • 1. Verkennend bodemonderzoek Weverstraat te Huissen, Grontmij Nederland B.V., 130-301-07, 9 mei 2007
  • 2. Nader bodemonderzoek en asbestonderzoek Weverstraat te Huissen, CSO Adviesbureau, 12J042, 29 mei 2012
  • 3. Controleverzoek explosieven Tweede Wereldoorlog, Gemeente Lingewaard, Kenmerk: 2015-10-66 CV, 16 februari 2015
  • 4. Geluidbelasting wegverkeer op locatie Weverstraat te Huissen, Adviesburo Van der Boom b.v., Opdrachtnummer: 15-070, 12 mei 2015
  • 5. Watertoets Weverstraat Huissen, Sweco Nederland B.V., Projectnummer: SWNL0197144, 13 december 2016
  • 6. Notitie flora en fauna Weverstraat ong. te Huissen, Blom Ecologie, Kenmerk: BE/2016/204/n, 14 juli 2016
  • 7. Beoordeling stikstofdepositie bouwplan Weverstraat Stadsdam Huissen, Peutz bv, JHa/JHa//O15776-1-NO-001, 17 maart 2017
  • 8. Archeologisch onderzoek Weverstraat te Huissen, Grontmij, 202412, 25 april 2007