Plan: | Loostraat 55a-57, Huissen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1705.133-VG01 |
Doordat de winkelfunctie in de voormalige winkel aan de Loostraat is opgeheven, is het gewenst om de vrijkomende locatie met een in het gebied passende functie in te vullen. Op de plaats van de voormalige winkel kunnen twee vrijstaande woningen worden gerealiseerd, een derde woning kan tussen twee ten oosten van het plangebied gelegen bestaande woningen, worden toegevoegd.
Doelstelling van dit bestemmingsplan is om de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken, aangezien de bouw van de drie woningen niet binnen het vigerende bestemmingsplan past.
Het plangebied is gelegen aan de Loostraat in de kern Huissen van de gemeente Lingewaard. Zie onderstaande luchtfoto.
Figuur 1 Luchtfoto van het plangebied en omgeving (bron: google maps)
Het betreft een locatie waar in het verleden een bedrijf in bloemen, planten en bijbehorende zaken gevestigd was. Dit bedrijf is inmiddels verhuisd naar een andere locatie. Het gebied ten zuiden van het plangebied (zoals de luchtfoto ook nog laat zien) was ingericht als glastuinbouwgebied. Deze bedrijvigheid is inmiddels verplaatst naar andere locaties en hier wordt een woonwijk ontwikkeld: de wijk Loovelden.
In de vergadering van 27 juni 2013 is het bestemmingsplan Kom Huissen vastgesteld. Dit bestemmingsplan voorziet in een samenvoeging en actualisatie van alle in Huissen vigerende bestemmingsplannen. Teneinde vertraging te voorkomen is ervoor gekozen om in dit plan geen nieuwe ontwikkelingen mee te nemen. De realisatie van 3 woningen is dan ook op grond van het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk.
Figuur 2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan "Kom Huissen"
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.
De ontwikkeling die met voorliggend bestemmingsplan juridisch-planologisch mogelijk wordt gemaakt is niet in strijd met de uitgangspunten van de SVIR.
Overig Rijksbeleid
Gezien de kleinschalige ontwikkeling die wordt voorgestaan kan worden gezegd dat deze ontwikkeling ook niet in strijd is met enig ander beleid van de rijksoverheid.
Op 29 juni 2005 hebben Provinciale Staten het streekplan voor de provincie Gelderland vastgesteld. Het streekplan wordt aangemerkt als structuurvisie in het kader van de Wro. De provincie ziet er op toe dat bestemmingsplannen ook inderdaad worden vastgesteld conform hun beleid, waarbij zij een reactieve rol vervult. In het streekplan kiest de provincie voor versterking van de ruimtelijke kwaliteit in Gelderland. Dat gebeurt door op provinciaal niveau te sturen op kenmerken en waarden die van provinciaal belang worden geacht: natuur en water (‘groenblauw raamwerk’), maar ook de ruimtelijke ontwikkelingen in het ‘rode raamwerk’ van stedelijke functies en infrastructuur. De rest van de provincie, het ‘multifunctioneel gebied‘, wordt meer dan in het verleden het domein van de gemeenten. De bemoeienis van de provincie met dit multifunctioneel gebied is beperkt.
De vitaliteit van de kernen in het landelijk gebied staat ook onder druk door ‘ontgroening’. Verhoudingsgewijs veel jongeren vestigen zich elders. In combinatie met schaalvergrotingstendensen in voorzieningen tast dit de leefbaarheid aan. De betekenis van de vrijetijdseconomie neemt toe. Er is behoefte aan nieuwe economische dragers. De omgevingskwaliteit is van grote betekenis als toeristisch-recreatief product. De ‘groene’ en cultuurhistorische rijkdom van Gelderland biedt aanknopingspunten voor verdere ontplooiing van het toeristisch en recreatieve profiel. Door het ruimtelijk beleid voor stad en land op regionale schaal af te stemmen, moeten regio’s meer als complete woon-, recreatie- en werkmilieus gaan functioneren. Het Gelders kwalitatief woonbeleid richt zich zowel op bestaand bebouwd gebied (herstructurering, transformatie) als op nieuw stedelijk gebied (uitbreiding). het aanbod aan woningen en woonmilieus moet beter aansluiten bij de voorkeuren van bewoners. Om deze reden bevordert de provincie vooral de realisatie van woningen voor ouderen en starters en van de woonmilieus centrum-stedelijk en landelijk wonen.
Voorts wil de provincie een versnelling bevorderen van herstructurering en transformatie van bestaand bebouwd gebied, het aanpakken van de stagnerende (nieuwbouw)productie, het vergroten van het aanbod aan levensloopbestendige woningen en wijken en het versterken van verscheidenheid en identiteit.
Inmiddels heeft de provincie Gelderland op 15 december 2010 de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) vastgesteld en is deze op 2 maart 2011 in werking getreden. De RVG betekent geen verandering in het ruimtelijk beleid van de provincie, maar is de ‘juridische vertaling’ van de structuurvisie.
Op basis van de Wro kunnen middels een provinciale verordening regels gesteld worden omtrent de inhoud en de toelichting van bestemmingsplannen, voor zover provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken. Provinciale staten van Gelderland hebben op 15 december 2010 de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) vastgesteld. Op 19 december 2012 hebben Provinciale Staten de RVG deels herzien. Deze is verwerkt in de geconsolideerde versie.
In artikel 2.2 van de RVG is opgenomen dat nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken in een bestemmingsplan in het plangebied slechts is toegestaan:
Op onderstaande uitsnede is te zien dat het plangebied (gelegen binnen de gele cirkel op de kaart) is gelegen aan de rand van een gebied met de aanduiding ‘bestaand bebouwd gebied’ (grijze arcering) en binnen de woningbouwcontour (roze lijn) van de Stadsregio Arnhem – Nijmegen. Het vaststellen van een bestemmingsplan voor deze locatie, welke de bouw van 3 woningen mogelijk maakt (ter vervanging van een bedrijfspand) is passend binnen het provinciale ruimtelijke beleid voor stedelijke gebieden.
Figuur 3 Uitsnede kaart Ruimtelijke verordening Provincie Gelderland
De gemeenteraad heeft de ‘Structuurvisie Gemeente Lingewaard’ op 31 mei 2012 vastgesteld. Het is een visie waarin de ingrediënten zijn opgenomen hoe Lingewaard zich op ruimtelijk vlak in de nabije en verdere toekomst wil ontwikkelen. Lingewaard ligt centraal in het stedelijk netwerk van de Stadsregio Arnhem Nijmegen. Met deze positie willen we zorgvuldig omgaan. We willen het netwerk versterken en op een duurzame manier verder ontwikkelen en daarbij de kwaliteiten van het landschap benutten. Het gaat hierbij vooral om het bewaken van de karakteristiek van het Betuwse landschap. Ideeën over nieuwe ontwikkelingen en de invulling daarvan beredeneren we vanuit de gebruiker van de ruimte in onze gemeente.
Er zijn verschillende gebieds- en thematische opgaven voor:
Voor de ontwikkeling op lokale schaal is de volgende opgave van belang voor het plangebied:
Bouwen van woningen
In 2004 zijn er binnen de Stadsregio afspraken gemaakt over woningbouwcontouren waarbinnen gebouwd mag worden. Dezelfde contouren zijn in de nieuwe verstedelijkingsvisie van de regio (geldend tot 2020) ongewijzigd overgenomen. Het aantal inwoners in Lingewaard groeit de komende jaren nog. Het huidige inwoneraantal ligt net boven de 45.000 inwoners. Tot 2020 ligt er een bouwcapaciteit van ongeveer 2.000 woningen binnen de contouren. Lingewaard bouwt niet alleen voor zichzelf, maar ook voor mensen uit de regio. Voor deze groep worden vooral woningen in Huissen gebouwd. In de overige kernen wordt voornamelijk voor eigen behoefte gebouwd. De bouwcapaciteit in Bemmel is de komende 10 jaar echter lager dan de behoefte. De behoefte van Bemmel kan deels in Huissen binnen de contouren worden opgevangen. In de nieuwste wijk Loovelden is nog ruimte voor enkele honderden woningen.
De drie woningen die middels voorliggend bestemmingsplan kunnen worden gebouwd, vormen als het ware de afronding van de wijk Loovelden aan de noordoostzijde: zie onderstaande afbeelding. De realisatie van de woningen in het plangebied ook hebben een positief effect op de verkavelingsmogelijkheden van Loovelden. De gronden welke momenteel onderdeel van de kwekerij zijn, en niet benodigd zijn voor de realisatie van de drie woningen, kunnen te zijner tijd worden gebruikt ten behoeve van de wijk Loovelden. Hierdoor kunnen ten zuiden van het plangebied volwaardige tweekappers op bij deze categorie behorende tuinen gerealiseerd worden.
Figuur 4 Plan nieuwbouwwijk ten zuiden van projectlocatie
In het kader van de realisatie van Loovelden zijn aan de Loostraat, binnen het bestaande lint woningen toegevoegd. Het beeldkwaliteits plan voor Loovelden is hierbij van toepassing. Dit geldt ook voor de woningen die op grond van onderhavig bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt..
In het beeldkwaliteitsplan zijn algemene uitgangspunten opgesteld en tevens gebiedsgerichte architectuurcriteria geformuleerd.
Figuur 5 Deelgebieden Beeldkwaliteitsplan Loovelden (het plangebied is rood omcirkeld)
De gebiedsgerichte architectuurcriteria "De Erven" (blauw weergeven in figuur 5) uit het beeldkwaliteitsplan zijn van toepassing op de drie woningen die op grond van dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
In deelgebied "De Erven" gelden de volgende architectonische criteria:
Woningtypes
- vrijstaand, twee-onder-één-kap woningen en rijen.
Aantal lagen
- één tot twee lagen + kap.
Materiaal
- baksteen (eventueel gekeimd), hout, keramische pannen;
- rustige kleurstelling;
- hagen, tuinhekjes of gemetselde muurtjes als erfafscheidingen
Dakvorm
- zadeldaken, dwars en langs.
De welstandscommissie zal de bouwplannen voor de drie woningen toetsen aan de hand van bovenstaande criteria, evenals aan de algemene criteria uit het Beeldkwaliteitsplan.
In Huissen wordt de wijk Loovelden ontwikkeld. Loovelden wordt een ruim opgezette nieuwbouwwijk met een dorps karakter: veel groen en relatief grote kavels. De gebiedsontwikkeling ligt tegen het historische centrum van Huissen in de gemeente Lingewaard en maakte het verplaatsen van de glastuinbouw mogelijk.
De Loostraat vormt eigenlijk de noordelijke grens van de wijk Loovelden. Aan de zuidzijde van de Loostraat zelf is al bebouwing aanwezig in de vorm van (met name) woningen die aan de Loostraat zijn gesitueerd.
Tussen deze bebouwing aan de Loostraat is binnen het plangebied van voorliggend bestemmingsplan een groot bedrijfspand aanwezig. Het betreft een pand waarin tot voor kort Bloemen- en plantenshop Huisman gevestigd was. Huisman is inmiddels verhuisd en het pand staat leeg. Een andere winkelbestemming is niet wenselijk, omdat dit ten koste zal gaan van de winkelfunctie in het stadscentrum. Afgesproken is dat de eigenaren het pand mogen slopen en op het vrijkomende perceel twee vrijstaande woningen mogen bouwen.
Het is de bedoeling dat tussen de bestaande woningen Loostraat 55a en 57 een derde vrijstaande woning wordt gebouwd. Zie onderstaande afbeelding.
Figuur 6 Beoogde situering van de drie woningen
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichtte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht).
Om tot een gedegen planontwikkeling te komen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, die inzicht geven in de ontwikkelingsmogelijkheden van het gebied. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreidere informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeken.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Lingewaard de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke (indicatieve) richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming, die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie, die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. De richtafstanden zijn uitsluitend van toepassing voor nieuwe situaties (nieuwe ontwikkelingen) en niet voor bestaande situaties, waarbij het zo kan zijn, dat gevestigde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies op een kleinere afstand van elkaar gesitueerd zijn.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG brochure "Bedrijven en milieuzonering" kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwetgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving (Wgv) of de veiligheidsregelgeving (Bevi/Revi). Deze wetgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van de gewenste ontwikkelingen.
In de omgeving van het plangebied zijn geen milieugevoelige functies gelegen die belastend kunnen zijn voor de woonfunctie die middels voorliggend bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt. Binnen het plangebied zelf worden ook geen functies mogelijk gemaakt die belastend kunnen zijn voor de omgeving.
Het aspect 'milieuzonering' staat vaststelling van voorliggend bestemmingsplan in zijn geheel niet in de weg.
Vrijwel alle gebruiksvormen kennen in meerdere of mindere mate interactie met de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Daarmee is het aspect bodemkwaliteit ook van invloed op de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat het aspect bodemkwaliteit voor vrijwel allen nieuwe ontwikkelingen die met ruimtelijke plannen mogelijk worden gemaakt relevant is en daarom onderzocht, beoordeeld en beschreven moet worden. De mate waarin beoordeling van de bodemkwaliteit aan de orde is, is met name afhankelijk van aard en omvang van de functiewijziging.
Beoordeling van het aspect bodemkwaliteit kan achterwege blijven in een aantal situaties. Bij het wijzigingen van de bestemming van een al bebouwd perceel, waarbij de nieuwe gebruiksvormen een voor de beoordeling van het aspect bodemkwaliteit vergelijkbaar gebruik kennen, is beoordeling van het aspect bodemkwaliteit niet aan de orde.
Met betrekking tot onderhavig plangebied Loostraat 57 te Huissen kan het onderstaande worden geconstateerd met betrekking tot de bodemkwaliteit:
Op basis van het historisch bodembestand (HBB) zijn de volgende (voormalige) activiteiten bekend: Bestrijdingsmiddelenopslagplaats, Klasse 5, Prioriteit Mogelijk ernstig verontreinigd, Locatiecode GE020600174. Op basis van deze gegevens is de locatie verdacht.
Bij de gemeente Lingewaard zijn op de locatie de volgende bodemonderzoeken bekend:
De uitgevoerde bodemonderzoek zijn echter gedateerd. Gelet hierop is door Aveco de Bondt voor onderhavige plangebieden een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
Zintuiglijke waarnemingen
Tijdens het verrichten van de handboringen zijn geen bijzonderheden waargenomen die kunnen wijzen op de aanwezigheid van de voormalige gedempte sloot. Uitsluitend ter plaatse van de oostelijke nieuwbouwlocatie zijn in de bovengrond vanaf het maaiveld tot circa 0,5 m-mv sporen van puin aangetroffen. In de ondergrond zijn geen bijmengingen aangetroffen. Tevens zijn op het maaiveld of in de opgeboorde grond zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetroffen.
Ter plaatse van de westelijke nieuwbouwlocatie is onder de klinkerverharding (parkeerplaats) plaatselijk een stabilistatielaag aangetroffen. Deze stabilisatielaag wordt niet als zijnde bodem beschouwd en valt derhalve buiten de scope van onderhavig onderzoek.
Grond
Uit het uitgevoerde bodemonderzoek is gebleken dat de bovengrond plaatselijk licht verhoogde gehalten aan koper, kwik, lood, zink en PAK bevat. De ondergrond bevat licht plaatselijk licht verhoogde gehalten aan kobalt en nikkel. De verhoogde gehalten overschrijden de betreffende achtergrondwaarden (AW2000-waarden), maar liggen beneden de toetsingswaarden voor nader onderzoek. Een eenduidige oorzaak voor de licht verhoogde gehalten is op basis van onderhavige onderzoeksgegevens niet te geven.
Grondwater
In het ondiepe grondwater zijn geen van de onderzochte stoffen in verhoogde concentraties gemeten. Er zijn derhalve geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van verontreinigingen in het grondwater van de onderzoekslocatie uit het onderzoek naar voren gekomen.
Gezien de vastgestelde bodemkwaliteit zijn er geen risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu. Voor geen van de gemeten stoffen wordt de interventiewaarde overschreden. Gegeven de in het rapport beschreven onderzoeksresultaten, wordt de grond vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het huidige gebruik en voorgenomen nieuwbouw.
Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is op 1 september 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze nieuwe wet maakt deel uit van de (gewijzigde) Monumentenwet. De kern van de Wamz is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De Wamz verplicht gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden. Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, zal het bestemmingsplan uiteindelijk, indien nodig (en mogelijk), een bescherming moeten bieden voor waardevolle gebieden. Dit kan bijvoorbeeld door middel van het opnemen van een plicht van een omgevingsvergunning voor bepaalde werken en werkzaamheden. Ook kunnen aan de omgevingsvergunning voorwaarden verbonden worden.
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is in het projectgebied bekeken wat de archeologische waarde is. Daartoe heeft Transect een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Het gehele onderzoek is opgenomen als bijlage 2 bij deze toelichting. Een samenvatting en de conclusies volgen hieronder.
Samenvatting en conclusies onderzoek
Het plangebied ligt op de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Lingewaard binnen een terrein van hoge archeologische waarde. Hier zijn tijdens archeologische onderzoeken meerdere overblijfselen uit de IJzertijd en de Romeinse tijd aangetroffen. In het plangebied zelf, heeft niet eerder archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Daarom is niet bekend of hier ook daadwerkelijk sprake is van archeologische waarden, dan wel van een hoge archeologische verwachting. Vanwege de verwachte grote archeologische potentie van het plangebied en vanwege de geplande bodemingrepen, is daarom in eerste instantie een archeologisch bureauonderzoek in combinatie met een verkennend booronderzoek uitgevoerd.
Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied op stroomrugafzettingen van de Meinerswijk-stroomrug ligt. Op de oevers van deze rivier is bewoning mogelijk geweest in de IJzertijd – Romeinse tijd, de periode van activiteit van deze rivier. Hoewel de rivier in de romeinse tijd inactief geworden is, heeft de stroomrug altijd een hoger deel van het landschap gevormd en is daarmee tot in de Late Middeleeuwen aantrekkelijk voor bewoning geweest. De stroomrug is dus nooit met jonger overstromingssediment of veen afgedekt.
Vanwege de relatief hogere ligging in het landschap en vanwege de vele vondsten uit de IJzertijd en Romeinse tijd in de directe omgeving, heeft het plangebied een – zeer – hoge verwachting voor wat betreft nederzettingsresten, graven, grafvelden en infrastructuur uit de IJzertijd-Romeinse tijd. Daarnaast kunnen vondstcomplexen uit de Vroege Middeleeuwen en – in mindere mate – Late Middeleeuwen worden verwacht. Voor wat betreft de Nieuwe tijd geldt een lage archeologische verwachting. Er is geen historische bebouwing aanwezig in de 17e – 19e eeuw, waardoor de verwachting op oudere bebouwing in het plangebied niet hoog is.
Uit het verkennend booronderzoek blijkt dat het plangebied inderdaad op oeverafzettingen ligt. In de top van de oeverafzettingen is sprake van een oude woongrond. Deze bevat houtskool en mogelijk ook huttenleem. De oude woongrond betreft een cultuurlaag die het gevolg is van accumulatie door langdurige bewoning. Gezien de vondsten in de directe nabijheid van het plangebied, moet de datering van deze oude woongrond worden gezocht in de IJzertijd-Romeinse tijd. Het archeologisch relevante niveau begint praktisch aan maaiveld. Het ongeroerde archeologisch relevante niveau ligt op circa 15 – 60 cm –Mv, afhankelijk van de mate van verstoring van de bovengrond i.c. de dikte van de bouwvoor. Dit betekent dat eventueel aanwezige archeologische waarden gevoelig zijn voor de voorgenomen bodemingrepen.
Op basis van het uitgevoerde onderzoek wordt vervolgonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek geadviseerd. Ter waarborging van de eventueel aanwezige archeologische waarden in het plangebied zal in het bestemmingsplan een dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" worden opgenomen. Hierdoor kan pas van de bouwmogelijkheden gebruik gemaakt worden indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat archeologische waarden niet aanwezig zijn en/of niet geschaad worden.
De bescherming van de Nederlandse natuur is geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 - gebiedsbescherming - en de Flora en Faunawet - soortenbescherming.
De Natuurbeschermingswet 1998 stelt dat activiteiten (zoals ruimtelijke ontwikkelingen, die van invloed kunnen zijn op de instandhoudingdoelstellingen van een Natura 2000-gebied), door Gedeputeerde Staten beoordeeld moeten worden alvorens een vergunning voor de activiteit kan worden verleend. Dit geldt dus ook voor activiteiten die plaatsvinden buiten de beschermde gebieden. Van deze activiteiten moet worden bepaald of er sprake is van externe werking of cumulatie. Bij een vergunningsaanvraag is een zogenaamde passende beoordeling gewenst. Daarnaast kunnen gebieden bescherming genieten indien de gebieden onderdeel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
De Flora- en Faunawet regelt de bescherming van planten- en diersoorten en is op 1 april 2002 in werking getreden. Een aantal zeldzame en/ of kwetsbare plant- en diersoorten wordt door de Flora- en faunawet beschermd. De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van de gunstige staat van instandhouding van de in het wild levende plant- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen ('nee') kan onder voorwaarden ('tenzij') worden afgeweken, met een ontheffing of vrijstelling. Het verlenen hiervan is de bevoegdheid van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV).
Gelet op de voorgenomen sloop van de winkel en de realisatie van drie woningen is door Tuitert Natuuronderzoek een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Onderstaand worden de conclusies uit dit onderzoek weergegeven. Het gehele onderzoek is als bijlage opgenomen.
Uit het verkennend natuuronderzoek blijkt het volgende:
De voorgenomen sloop van de winkel en de realisatie van drie woningen heeft geen nadelige effecten op natuurgebieden en/of beschermde flora en fauna.
Langs alle wegen bevinden zich als gevolg van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km-gebieden. Nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen, binnen zones van wegen dienen getoetst te worden aan de normen van de Wgh die gelden voor de betreffende nieuwe situatie. In artikel 74 van de Wet geluidhinder is de zonering van wegen geregeld. De breedte van de zone langs wegen is afhankelijk van de ligging van een weg (in stedelijk gebied of buitenstedelijk) en van het aantal rijstroken.
In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen. De voorkeursgrenswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt veelal 48 dB(A). De uiterste grenswaarde bedraagt binnen de bebouwde kom 63 dB. Buiten de bebouwde kom bedraagt de uiterste grenswaarde 53 dB(A).
Ten behoeve van het plan is akoestisch onderzoek uitgevoerd (voor de gehele rapportage zie bijlage 4). De toekomstige woningen ondervinden een geluidbelasting ten gevolge van meerdere wegen in de directe omgeving. Ten behoeve van de toetsing aan de Wet geluidhinder dient de geluidbelasting vanwege de Loostraat inzichtelijk gemaakt te worden. Overige wegen in de nabijheid van het plan hebben een maximaal toelaatbare snelheid van 30 km/uur en behoeven, conform de Wet geluidhinder, niet getoetst te worden. De Keizersallee wordt echter wel in het onderzoek meegenomen ten behoeve van een goede ruimtelijke onderbouwing en voor de bepaling van de cumulatieve geluidbelasting voor de toetsing aan het Bouwbesluit.
De resultaten van het akoestische onderzoek volgen hieronder.
De toekomstige woningen ondervinden een geluidbelasting van de Loostraat. Er dient getoetst te worden aan de voorkeurs- en maximale grenswaarden conform de Wet geluidhinder en het gebiedsgericht geluidbeleid van de gemeente Lingewaard. De Keizersallee en de Limes betreffen 30 km/uur wegen en behoeven, conform de Wet geluidhinder, niet getoetst te worden. De Keizersallee en de Limes worden echter wel in het onderzoek meegenomen ten behoeve van een goede ruimtelijke onderbouwing en voor de bepaling van de cumulatieve geluidbelasting voor de toetsing aan het Bouwbesluit. Op basis van onderhavig onderzoek kunnen de volgende conclusies worden gegeven:
Voorgesteld wordt om de berekende hogere waarden te verlenen. De daarvoor benodigde procedure zal gelijk oplopen met de bestemmingsplanprocedure.
Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving voor luchtkwaliteitseisen beschreven in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 komen te vervallen. Het verkeer langs drukke wegen bewerkstelligt overschrijdingen van grenswaarden (concentraties) voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). Aspecten van de nieuwe regelgeving op grond van de Wm worden in afzonderlijke uitvoeringsregelingen uitgewerkt. De belangrijkste zijn:
Het Besluit NIBM legt vast wanneer een project met ruimtelijke gevolgen niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Hiervan is sprake als aannemelijk is, dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Deze grenswaarde is gesteld op 40 µg/m3. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. De 3 %-grens is van toepassing sinds 1 augustus 2009 toen het Nationaal Samenwerkingprogramma Lucht in werking trad.
In de Regeling NIBM is onder andere voor kantoren en woningen aangegeven bij welke eenheden/aantallen de 3%-grens wordt overschreden en er luchtkwaliteitberekeningen dan wel luchtkwaliteitonderzoek nodig is.
Voor woningen is in de Regeling NIBM is het maximale aantal van 1.500 nieuwe woningen gesteld uitgaande van de 3%-grens. Als de 3%-grens niet wordt overschreden dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden en hoeft er geen onderzoek (berekeningen) te worden uitgevoerd.
Het besluit gevoelige bestemmingen is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof en stikstofdioxide, met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, in beide gevallen gemeten vanaf de rand van de weg. Waar in zo'n onderzoekszone de grenswaarden voor fijn stof of stikstofdioxide (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen, dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Dit wordt bereikt door de vestiging van bijvoorbeeld een school niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10% van het totale aantal blootgestelden toegestaan. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het besluit ziet zowel op nieuwbouw als uitbreiding van gevoelige bestemmingen alsmede op de functiewijziging van bestaande gebouwen naar een gevoelige bestemming. Is (dreigende) normoverschrijding niet aan de orde, dan is er ook geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone.
Via de NIBM-tool is bekeken of onderzoek nodig is inzake luchtkwaliteit voor de ontwikkeling die middels dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt. Er is van uitgegaan dat het toevoegen van drie vrijstaande woningen per dag zorgt voor een toename van 36 verkeersbewegingen. Dit uitgangspunt leidt tot de conclusie die in onderstaande tabel is weergegeven.
Figuur 7 Worst-case berekening luchtkwaliteit
Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit is dus niet nodig. Bovendien is het zelfs zo dat de drie extra woningen weliswaar zullen zorgen voor meer verkeersbewegingen, maar het verdwijnen van de winkelfunctie (de winkel van Huisman) leidt tot een afname in verkeersbewegingen zodat het zeer goed voorstelbaar is dat de totale hoeveelheid verkeersbewegingen zelfs zal afnemen.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar, dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Onafgebroken wil zeggen 24 uur per dag gedurende het gehele jaar. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Voor het plaatsgebonden risico geldt in het algemeen een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten). De grenswaarde en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico wordt voor nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten gesteld op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6-contour mogen dan ook geen kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Grenswaarden moeten in acht worden genomen, van richtwaarden kan uitsluitend om gewichtige redenen worden afgeweken. Voorbeelden van kwetsbare objecten zijn in het algemeen woningen, ziekenhuizen en gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn.
Het groepsrisico (GR) drukt de kans per jaar uit, dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde (inspanningsverplichting). Indien de oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt overschreden, legt dit in het algemeen ook ruimtelijke beperkingen op aan een gebied buiten de 10-6-contour (PR).
Uit onderstaande uitsnede van de Risicokaart van de provincie Gelderland blijkt dat in het plangebied en ook in de wijde omgeving van het plangebied geen risicovolle bedrijven bevinden. Tevens vindt in de wijde omgeving van het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.
Figuur 8 Uitsnede Risicokaart Gelderland (bron: www.gelderland.nl)
Het aspect externe veiligheid staat vaststelling van voorliggend bestemmingsplan niet in de weg.
Het aspect water is de afgelopen jaren steeds meer op een integrale wijze benaderd. Sinds 2003 is wettelijk vastgelegd dat over ruimtelijke plannen vooroverleg met het betrokken waterschap dient plaats te vinden en dat ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten waarin de effecten van ruimtelijke ingrepen op de waterhuishouding worden aangegeven. De basisprincipes van het waterbeleid van zowel rijk, provincie, waterschap als gemeente zijn: meer ruimte voor water en het voorkomen van afwenteling van waterproblematiek in ruimte of tijd. Daarbij staan twee drietrapsstrategieën centraal:
Met ingang van 22 december 2009 is het Waterbeheerplan 2010-2015 "Werken aan een veilig en schoon Rivierenland" bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit, wegen en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Voor veel bouwplannen kan de watertoets plaatsvinden via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl). Waterschap Rivierenland is hierbij ook aangesloten.
Op grond van het Besluit Ruimtelijke Ordening moet in de toelichting van ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin wordt beschreven hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de taken en belangen van het waterschap. De watertoets voor dit plan heeft plaatsgevonden via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl). Uit de ingevoerde gegevens volgt dat er sprake is van een ruimtelijk plan dat een geringe invloed heeft op de taken en belangen van het waterschap.
Dit heeft met name te maken met het feit dat de hoeveelheid aan verhard oppervlak eigenlijk alleen maar zal afnemen: het aantal vierkante meters aan verhard oppervlak dat zal verdwijnen (bedrijfspand en het daarbij behorende verharde parkeerterrein) zal veel meer zijn dan het verhard oppervlak dat zal worden gerealiseerd als gevolg van de bouw van 3 vrijstaande woningen. In deze fase van de planvorming (bestemmingsplan) kan volgens het waterschap worden volstaan met een automatisch gegeneerd wateradvies. Dit advies is te vinden in bijlage 6 behorende bij deze toelichting.
In het plangebied dient op eigen terrein in voldoende parkeerplaatsen te worden voorzien.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (met legenda) en regels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De regels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en/ of op te richten bebouwing. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en regels. In de volgende twee paragrafen wordt de systematiek van de regels uiteengezet en wordt de gebruikte bestemming uitgelegd.
Aangezien de projectlocatie is gelegen in de bebouwde kom van de kern Huissen, is zoveel mogelijk aangesloten op de plansystematiek van het op 27 juni 2013 vastgestelde bestemmingsplan "Kom Huissen".
De regels van onderhavig bestemmingsplan bestaan uit 4 hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen.
Inleidende regels
In de begrippenlijst worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor bouwen heeft verleend. Een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend indien zij voldoet aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
Hieronder volgt per bestemmingsonderdeel (voor zover van toepassing op onderhavig bestemmingsplan) een korte toelichting.
Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals wonen, bedrijven, detailhandel, recreatie, horeca etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies. De hoofdfuncties worden als eerst genoemd. Indien van toepassing worden ook de aan de hoofdfuncties ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid wordt weergegeven door de zin ‘met daaraan ondergeschikt’. Tevens wordt aangegeven welke functies bij de bestemming behoren door middel van de zin ‘met daarbij bijbehorende’. Het betreft hier meestal functies als paden, groen, erven, etc. De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel, maar bevat ook inrichtingsaspecten.
Bouwregels
In de bouwregels wordt aangegeven welke bebouwingsmogelijkheden er op een perceel bestaan. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Hierin worden niet alle mogelijke strijdig gebruiksvormen genoemd, maar alleen die waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op het algemene gebruiksverbod uit artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Afwijken van de gebruiksregels
Het afwijken van een gebruiksvoorschrift mag niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen, dat wel een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels kan worden verleend ten behoeve van functies, die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies. Via de omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels kunnen geen ‘nieuwe‘ functies worden toegestaan. Met andere woorden: het omgevingsvergunningstelsel kan worden opgenomen voor kleinere, planologisch minder ingrijpende, onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ingrijpende ruimtelijke ingrepen worden geregeld via een wijzigingsbevoegdheid.
Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Ondergronds bouwen
Er is een algemene regeling met betrekking tot ondergronds ruimtegebruik opgenomen, waarbij kelderruimten e.d. in één bouwlaag onder gebouwen direct mogelijk worden gemaakt. Daar waar bovengronds gebouwd mag worden zijn ook ondergrondse bouwwerken toegestaan, met dien verstande dat er in verband met daglichttoetreding ondergronds 15 m² extra is toegestaan ten opzichte van bovengronds. Het oppervlakte van ondergrondse bouwwerken telt niet mee bij de bepaling van het aantal m² aan (bij)gebouwen op een perceel. Natuurlijk dient altijd voldaan te worden aan de eisen van het bouwbesluit (lichttoetreding e.d.). In aanvulling hierop is per bouwperceel één nietoverdekt zwembad toegestaan onder de volgende voorwaarden:
Voor ondergronds bouwen dat dieper gaat dan één bouwlaag onder de grond dient een afwegingsmoment plaats te vinden (via een omgevingsvergunning). Dit om eventuele negatieve neveneffecten (bijvoorbeeld wat betreft waterstromen en aantasting van archeologische waarden) te voorkomen.
Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten
Doordat is gekozen voor een standaardregeling voor de bebouwde kommen van alle kernen van de gemeente Lingewaard, kunnen zich situaties voordoen, waarbij bestaande bebouwing in strijd is met de regels. Zo kan de specifieke bouwhoogte van een woning hoger zijn dan de toegestane hoogte van bebouwing (een algemene maat). Deze strijdigheid is niet gewenst. Het is immers niet de bedoeling, dat deze woning moet worden aangepast aan de nieuwe maatvoering. Daarom is de algemene bepaling opgenomen, dat bij afwijkingen de maatvoering mag worden aangehouden, zoals die bestond op het moment van ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel wordt aan Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid gegeven om meerdere bestemmingen te wijzigen binnen het op de verbeelding aangegeven gebied met wijzigingsbevoegdheid. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven. De voorwaarden in de wijzigingsbevoegdheid hebben betrekking op het bouwen (afstand zijdelingse / achterste perceelsgrens, aansluiten bij stedenbouwkundige karakteristiek omgeving) en op de uit te voeren onderzoeken (water, milieuzonering, geluid etc).
Algemene procedureregels
In deze bepaling staat aangegeven dat bij het geven van ‘nadere eisen’ de procedure zoals opgenomen in dit artikel gevolgd dient te worden.
Overgangs- en slotregel
Overgangsrecht
In deze bepaling wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht. Het overgangsrecht is rechtstreeks overgenomen uit artikel 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Slotregel
Deze bepaling bevat de titel van het plan.
Wonen
Gebruik
Het overgrote deel van de kern heeft de bestemming "Wonen", waarbij een onderscheid wordt gemaakt in de bouwregels per toegelaten woningtype/ de bouwwijze van de woning. In dit geval zijn slechts vrijstaande woningen toegestaan, die conform de standaardregeling van de gemeente Lingewaard de aanduiding 'vrijstaand' hebben gekregen.
Binnen de bestemming Wonen zijn aan huis verbonden beroepen rechtstreeks toegestaan, met een maximale omvang van 40 % van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen met een maximum van 45 m2. Vanwege de mogelijke invloed van aan huis verbonden bedrijven op de omgeving zijn deze alleen via omgevingsvergunning toelaatbaar als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
Inwoning is alleen toegestaan in het hoofdgebouw en in met het hoofdgebouw verbonden bijgebouwen. Het mag gaan om afhankelijke woonruimte, waarbij de inwoner onderdeel is van 1 huishouden. Er wordt geen maximale oppervlakte geregeld voor de inwoning. Maar de bestemming bevat in ieder geval geen extra bouwmogelijkheden toegekend ten behoeve van de inwoning.
Voorheen werd in bestemmingsplannen vaak het onderscheid gehanteerd tussen aanbouwen (gebouwen welke niet direct ten dienste staan van de woonfunctie: een toevoeging van een afzonderlijke ruimte) en uitbouwen (gebouwen, die direct ten dienste staan van de woonfunctie: een vergroting van een bestaande ruimte). Dit onderscheid wordt niet meer gebruikt, omdat:
Alle gebouwen, aangebouwd of vrijstaand, die in ruimtelijk opzicht ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw worden gerekend tot de bijgebouwen. Bewoning van vrijstaande bijgebouwen is echter uitgesloten.
Bouwen
De maximale goothoogte en maximale bouwhoogte staan op de verbeelding vermeld. Op de verbeelding worden de woonpercelen onderverdeeld in:
De bouwvlakken worden aangegeven met een voor-, zij- en achtergevelbouwgrens, Deze grenzen worden mede bepaald door de bouwregels. Een voordeel deze aangegeven bouwvlakken is dat 'in een oogopslag' blijkt wat waar mag worden gebouwd. Wel zal altijd de verbeelding in samenhang met de regels moeten worden gelezen.
De maximale diepte van een bouwvlak bedraagt 14 meter voor vrijstaande woningen, met als voorwaarde dat de afstand tot de achterste perceelgrens minimaal 7,0 m dient te bedragen.
ten aanzien van de zijgevelbouwgrenzen: De zijgevelbouwgrens ligt in beginsel op 3,0 m vanaf beide perceelsgrenzen, met dien verstande dat de breedte van het bouwvlak van een vrijstaande woning maximaal 60 % bedraagt van de breedte van het bouwperceel. Indien het zeer brede bouwpercelen betreft kan hiervan worden afgeweken, in die zin dat het bouwvlak minder dan 60 % van de breedte van het bouwperceel bedraagt. Dit moet per geval bekeken worden. Indien de bestaande woning breder is wordt de zijgevelbouwgrens gelegd over de bestaande zijgevels van de vrijstaande woning.
De situering van bijgebouwen wordt gerelateerd aan de situering van de feitelijke woning en niet aan de mogelijke situering van woningen. De situering van bijgebouwen mag in beginsel uitsluitend plaatsvinden op 3,0 m vanaf de voorgevellijn (dit wordt gedefinieerd als de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen).
De maximale oppervlakte van bijgebouwen wordt gerelateerd aan de oppervlakte van het bouwperceel en aan het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd met bijgebouwen. Daarnaast mag in de zone ‘erf’ afhankelijk van de omvang van het bouwperceel nog 60 tot 120 m² aan bijgebouwen worden gebouwd volgens een getrapt stelsel. Er is ook een ‘terugbouwregeling’ opgenomen. Deze regeling is van toepassing in geval van een overmaat aan bijgebouwen. Bij sloop van (een gedeelte van) de overmaat, mag de initiatiefnemer een percentage van de gesloopte bijgebouwen terugbouwen ondanks dat er dan opnieuw een overmaat aan bijgebouwen ontstaat. De gedachte hierachter is dat door sloop van de overmaat een ruimtelijke kwaliteitswinst bewerkstelligd wordt. Immers zal een groot gedeelte van het teveel aan bijgebouwen verdwijnen. Het terugbouwen van extra m² bijgebouwen moet gezien worden als beloning voor sloop. Voor initiatiefnemers kan het een stimulans zijn om door gebruik te maken van de terugbouwregeling (een gedeelte van) de overmaat aan bijgebouwen te slopen.
Voor de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is onderscheid gemaakt in de gronden voor en achter de voorgevellijn, waarbij een specifieke regeling voor hoekwoningen is opgenomen.
Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)
Binnen het plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Deze dubbelbestemming heeft tot doel de aanwezige (geconstateerde) archeologische waarden te beschermen. De dubbelbestemming heeft voorrang boven de andere geldende bestemmingen. De dubbelbestemming kent een omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden. Een aantal werkzaamheden zijn omgevingsvergunningplichtig gemaakt.
Er mag niet gebouwd worden met uitzondering van:
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.
De voorgenomen ontwikkeling betreft een particulier initiatief. De gemeente Lingewaard heeft met de initiatiefnemer een overeenkomst gesloten inzake planschade en overige kosten middels een anterieure overeenkomst. Het plan wordt economisch uitvoerbaar geacht en het vaststellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk.
Dit bestemmingsplan doorloopt de procedure als bedoeld in afdeling 3.2 van de Wet ruimtelijke ordening. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 8 januari tot en met 19 februari 2015 voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ontvangen.
Het bestemmingsplan is ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan niet gewijzigd.