Plan: | Herinrichting Bemmelse Waard |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1705.101-VG01 |
In deze regels wordt verstaan onder:
het bestemmingsplan Herinrichting Bemmelse Waard met identificatienummer NL.IMRO.1750.101-VG01 van de gemeente Lingewaard;
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie;
een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de gebruik(st)er, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening;
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
agrarisch gebruik van gronden dat tevens is gericht op behoud of verbetering van de kwaliteit van natuur en landschap;
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen op een bouwperceel, in procenten van de oppervlakte van dat bouwperceel;
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
de grens van een bestemmingsvlak;
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
een grens van een bouwperceel;
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
kenmerkende historische elementen, zoals wielen, kazematten en dergelijke;
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
recreatief medegebruik van gronden dat geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals wandelen, paardrijden, fietsen, varen, zwemmen en vissen;
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse, alsmede het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en waarbij het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel kan vormen;
de aan een gebied toegekende waarde in visueel-ruimtelijk en/of cultuurhistorisch en/of ecologisch en/of geomorfologisch opzicht;
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder d van de Wet ruimtelijke ordening;
aan een gebied eigen zijnde ecologische waarden;
een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op tenminste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt;
een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder a van de Wet ruimtelijke ordening;
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.
Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn.
De op de verbeelding voor 'Agrarisch - Landschappelijke en natuurwaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, onbebouwde terreinen en voorzieningen.
De gronden zijn mede bestemd voor:
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen.
Gebouwen mogen niet worden gebouwd.
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voldoen aan de volgende kenmerken:
Het is verboden zonder of in afwijking van een aanlegvergunning van burgemeester en wethouders op de in artikel 3.1 bedoelde gronden de volgende andere-werken uit te voeren:
Een omgevingsvergunning mag alleen en moet worden geweigerd, indien:
Geen omgevingsvergunning is nodig voor:
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen ten behoeve van de landschappelijke inpassing, tuinen en erven.
Uitsluitend de volgende bebouwing is toegestaan:
Het geheel of gedeeltelijk ter plaatse vernieuwen, veranderen en/of vergroten van de in artikel 4.2.1 onder a genoemde gebouwen is toegestaan, met dien verstande dat:
Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal:
a. | schoorsteen | 60 m; |
b. | kranen | 30 m; |
c. | silo's | 25 m; |
d. | rookgasreiniger | 25 m; |
e. | radarmast | 20 m; |
f. | zandclassificeerinstallatie | 20 m; |
g. | overige bedrijfsinstallaties | 15 m; |
h. | lichtmasten | 11 m; |
i. | overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 2 m. |
In afwijking op het bepaalde in artikel 4.2.3 geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende bouwhoogten' de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal bedraagt:
Het is niet toegestaan om een in artikel 4.2.1 onder a genoemd gebouw geheel of gedeeltelijk te herbouwen op, dan wel geheel of gedeeltelijk te verplaatsen naar een andere dan de bestaande locatie.
Het is niet toegestaan om meerdere in artikel 4.2.1 onder a genoemde gebouwen te vervangen door één nieuw gebouw, dan wel door een kleiner aantal gebouwen dan het aantal zoals aangegeven in de tabel in de bijlage 1 bij deze regels.
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de situering van bouwwerken, indien en voor zover dat noodzakelijk is teneinde te voorkomen dat een toekomstige vergroting van de afvoercapaciteit voor water, sediment en ijs feitelijk wordt belemmerd.
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.2.1 onder a ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte van de gebouwen ten behoeve van de steenfabriek/fabricage van grofkeramische producten, mits:
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval begrepen het verwijderen van de groenwal ter plaatse van de aanduiding 'groen'.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 4.1 onder g bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 4.6.1 mag alleen en moet worden geweigerd indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarden en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.
Alvorens te besluiten over de aanvraag om een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij de rivierbeheerder.
Geen omgevingsvergunning is nodig voor:
De voor 'Bedrijf - Gasontvangstation' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met bijbehorende voorzieningen, zoals wegen, paden, parkeervoorzieningen erf- en terreinafscheidingen en groen.
Uitsluitend zijn toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste van de bestemming staan.
Voor gebouwen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden.
Gebouwen mogen niet worden gebouwd.
Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 3 m.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 6.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 6.3.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien:
Geen omgevingsvergunning is nodig voor:
De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, onbebouwde terreinen en voorzieningen.
Uitsluitend de volgende bebouwing is toegestaan:
Het geheel of gedeeltelijk ter plaatse vernieuwen, veranderen en/of vergroten van de in artikel 7.2.1 onder a genoemde bouwwerken is toegestaan, met dien verstande dat:
Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 2 m.
Het is niet toegestaan om een in artikel 7.2.1 onder a genoemd gebouw geheel of gedeeltelijk te herbouwen op, dan wel geheel of gedeeltelijk te verplaatsen naar een andere dan de bestaande locatie.
Het is niet toegestaan om meerdere in artikel 7.2.1 onder a genoemde gebouwen te vervangen door één nieuw gebouw, dan wel door een kleiner aantal gebouwen dan het aantal zoals aangegeven in de tabel in de bijlage 2 bij deze regels.
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden.
Gebouwen mogen niet worden gebouwd.
Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal:
In aanvulling op het bepaalde in de artikelen 8.2.1 en 8.2.2 mag tevens ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - uitzichttoren' een bouwwerk in de vorm van een uitzichttoren worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 6 m mag bedragen.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 8.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 8.3.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien:
Geen omgevingsvergunning is nodig voor:
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Gebouwen mogen niet worden gebouwd.
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor de wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer bedraagt maximaal 2 m.
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Gebouwen mogen niet worden gebouwd.
Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal:
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 10.1 onder j bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 10.3.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarden ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorie' en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.
Alvorens te besluiten over de aanvraag om een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij de rivierbeheerder en de beheerder van de watergang.
Geen omgevingsvergunning is nodig voor:
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven.
Uitsluitend de volgende bebouwing is toegestaan:
Het geheel of gedeeltelijk ter plaatse vernieuwen, veranderen en/of vergroten van de in artikel 11.2.1 genoemde bouwwerken is toegestaan, met dien verstande dat:
Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 2 m.
Het is niet toegestaan om een in artikel 11.2.1 onder a genoemd gebouw geheel of gedeeltelijk te herbouwen op, dan wel geheel of gedeeltelijk te verplaatsen naar een andere dan de bestaande locatie.
Het is niet toegestaan om meerdere in artikel 11.2.1 onder a genoemde gebouwen te vervangen door één nieuw gebouw, dan wel door een kleiner aantal gebouwen dan het aantal zoals aangegeven in de tabel in de bijlage 3 bij deze regels.
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de situering van bouwwerken, indien en voor zover dat noodzakelijk is teneinde te voorkomen dat een toekomstige vergroting van de afvoercapaciteit voor water, sediment en ijs feitelijk wordt belemmerd.
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen mag binnen een afstand van 4 m aan weerszijden van de gasleiding geen nieuw bouwwerk worden gebouwd.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 12.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 12.3.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van het ander-werk dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid van een adequaat beheer of de veiligheid van de leiding en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.
Een omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat advies is verkregen van de leidingbeheerder.
Geen omgevingsvergunning is nodig voor:
De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen mag alleen ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd.
Gebouwen mogen niet worden gebouwd.
Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal:
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 11.2.1 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits advies is verkregen van de leidingbeheerder.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 13.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 13.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid van een adequaat beheer of de veiligheid van de leiding en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.
Een omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat advies is verkregen van de leidingbeheerder.
Geen omgevingsvergunning is nodig voor:
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische resten in de bodem.
Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 14.2.1 onder a wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja of de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 14.2.1 onder b sub 1 tot en met 4 dienen te worden gesteld.
Het bepaalde in artikel 14.2.1 onder a is niet van toepassing indien:
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 14.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 14.4.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.
Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 14.4.1 is nodig voor:
Ten aanzien van de in artikel 14.4.1 genoemde omgevingsvergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.22 lid 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 14.4.1 onder beperkingen verlenen en kan het bevoegd gezag voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 14.4.1, waaronder:
Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 14.4.1 wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 14.4.1 geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door het geheel of gedeeltelijk verwijderen van de bestemming 'Waarde - Archeologie 2', indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' om te zetten in de bestemming 'Waarde - Archeologie 1', indien een nieuw rijksmonument is aangewezen.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de dieptemaat van 0,3 m. onder maaiveld zoals opgenomen in artikel 14.4.1 sub b aan te passen indien naar het oordeel van het bevoegd gezag, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, blijkt dat met een andere dieptemaat geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden.
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische resten in de bodem.
Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 15.2.1 onder a wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja of de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 15.2.1 onder b sub 1 tot en met 4 dienen te worden gesteld.
Het bepaalde in artikel 15.2.1 onder a is niet van toepassing indien:
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 15.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 15.4.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.
Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 15.4.1 is nodig voor:
Ten aanzien van de in artikel 15.4.1 genoemde omgevingsvergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.22 lid 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 15.4.1 onder beperkingen verlenen en kan het bevoegd gezag voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 15.4.1, waaronder:
Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 15.4.1 wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 15.4.1 geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door het geheel of gedeeltelijk verwijderen van de bestemming 'Waarde - Archeologie 3', indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 3'om te zetten in de bestemming 'Waarde - Archeologie 1', indien een nieuw rijksmonument is aangewezen.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de dieptemaat van 0,3 m onder maaiveld zoals opgenomen in artikel 15.4.1 onder b aan te passen indien naar het oordeel van het bevoegd gezag, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, blijkt dat met een andere dieptemaat geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden.
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische resten in de bodem.
Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 16.2.1 onder a wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja of de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 16.2.1 onder b sub 1 tot en met 4 dienen te worden gesteld.
Het bepaalde in artikel 16.2.1 onder a is niet van toepassing indien:
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 16.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 16.4.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.
Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 16.4.1 is nodig voor:
Ten aanzien van de in artikel 16.4.1 genoemde omgevingsvergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.22 lid 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 16.4.1 onder beperkingen verlenen en kan het bevoegd gezag voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 16.4.1, waaronder:
Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 16.4.1 wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 16.4.1 geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door het geheel of gedeeltelijk verwijderen van de bestemming 'Waarde - Archeologie 4', indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' om te zetten in de bestemming 'Waarde - Archeologie 1', indien een nieuw rijksmonument is aangewezen.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de dieptemaat van 0,3 m. onder maaiveld zoals opgenomen in artikel 16.4.1 sub b aan te passen indien naar het oordeel van het bevoegd gezag, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, blijkt dat met een andere dieptemaat geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden.
De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische resten in de bodem.
Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 17.2.1 onder a wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja of de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 17.2.1 onder b sub 1 tot en met 4 dienen te worden gesteld.
Het bepaalde in artikel 17.2.1 onder a is niet van toepassing indien:
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 17.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 17.4.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.
Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 17.4.1 is nodig voor:
Ten aanzien van de in artikel 17.4.1 genoemde omgevingsvergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.22 lid 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 17.4.1 onder beperkingen verlenen en kan het bevoegd gezag voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 17.4.1, waaronder:
Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 17.4.1 wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 17.4.1 geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door het geheel of gedeeltelijk verwijderen van de bestemming 'Waarde - Archeologie 5', indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' om te zetten in de bestemming 'Waarde - Archeologie 1', indien een nieuw rijksmonument is aangewezen.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de dieptemaat van 0,3 m onder maaiveld zoals opgenomen in artikel 17.4.1 onder b aan te passen indien naar het oordeel van het bevoegd gezag, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, blijkt dat met een andere dieptemaat geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden.
De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische resten in de bodem.
Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 18.2.1 onder a wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja of de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 18.2.1 onder b sub 1 tot en met 4 dienen te worden gesteld.
Het bepaalde in artikel 18.2.1 onder a is niet van toepassing indien:
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 18.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 18.4.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.
Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 18.4.1 is nodig voor:
Ten aanzien van de in artikel 18.4.1 genoemde omgevingsvergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.22 lid 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 18.4.1 onder beperkingen verlenen en kan het bevoegd gezag voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 18.4.1, waaronder:
Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 18.4.1 wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 18.4.1 geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door het geheel of gedeeltelijk verwijderen van de bestemming 'Waarde - Archeologie 6', indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' om te zetten in de bestemming 'Waarde - Archeologie 1', indien een nieuw rijksmonument is aangewezen.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de dieptemaat van 0,3 m onder maaiveld zoals opgenomen in artikel 18.4.1 onder b aan te passen indien naar het oordeel van het bevoegd gezag, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, blijkt dat met een andere dieptemaat geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden.
De voor 'Waterstaat - Kade' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming, het onderhoud en de verbetering van de kade, met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals duikers, keerwanden en merktekens.
In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen mogen nieuwe bouwwerken alleen ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd.
Nieuwe gebouwen mogen niet worden gebouwd.
Bouwhoogte van nieuwe bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 2 m.
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 19.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemmingen, mits advies is gevraagd aan de beheerder van de kade.
Een besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouw- of gebruiksregels of voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, dan wel voor het toepassen van een in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid ter plaatse van de in artikel 19.1 bedoelde gronden, wordt niet eerder genomen dan nadat advies is gevraagd aan de beheerder van de kade.
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming, het onderhoud en de verbetering van de waterkering, met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals duikers, keerwanden en merktekens.
In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen mogen nieuwe bouwwerken alleen ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd.
Nieuwe gebouwen mogen niet worden gebouwd.
Bouwhoogte van nieuwe bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 2 m.
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 20.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemmingen, mits advies is gevraagd aan de beheerder van de waterkering.
Een besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouw- of gebruiksregels of voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, dan wel voor het toepassen van een in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid ter plaatse van de in artikel 20.1 bedoelde gronden, wordt niet eerder genomen dan nadat advies is gevraagd aan de beheerder van de waterkering.
De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
met daarbij bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde zoals duikers, keerwanden en merktekens.
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Op de voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de waterstaatkundige functie toegestaan, met uitzondering van bouwwerken tot een oppervlakte van maximaal 25 m2 die gebouwd mogen worden op grond van de daar voorkomende bestemmingen.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in artikel 21.2.1 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemmingen met een oppervlakte groter dan 25 m2, mits:
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden, volgende werken en werkzaamheden uit te voeren;
Geen omgevingsvergunning is nodig voor:
De in artikel 21.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend onder de volgende voorwaarden:
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
Onder gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in elk geval verstaan:
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk 1' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming, het onderhoud en de verbetering van de waterkering, met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals duikers, keerwanden en merktekens.
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 25.1.2 voor het bouwen overeenkomstig de daar voorkomende bestemmingen, mits advies is gevraagd aan de waterbeheerder.
Een besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouw- of gebruiksregels of voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, dan wel voor het toepassen van een in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid ter plaatse van de in artikel 25.1.1 bedoelde gronden, wordt niet eerder genomen dan nadat advies is gevraagd aan de waterbeheerder.
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk 2' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de buitenbeschermingszone van de primaire waterkering.
Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - vaarweg' zijn de gronden tevens bestemd voor de bescherming van een vlotte en veilige doorvaart van de scheepvaart op de nabijgelegen vaarweg.
Een in het plan opgenomen bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van de bouw- of gebruiksregels of bij omgevingsvergunning bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden toe te staan, of een wijzigingsbevoegdheid toe te passen, wordt verleend mits dit geen aantasting van de vlotte en veilige doorvaart van de scheepvaart op de vaarweg tot gevolg heeft en de waterbeheerder daar over heeft geadviseerd.
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - gasontvangstation' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het leefklimaat in verband met de aanwezigheid van een ontvangststation.
In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemmingen mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 25.4.2, voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits ter plaatse een aanvaardbaar leefklimaat kan worden gerealiseerd, in welk kader advies dient te worden gevraagd aan de beheerder van het gasontvangststation.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het verwijderen van de aanduiding 'veiligheidszone - gasontvangstation', mits het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de betreffende risicovolle inrichting is beëindigd.
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels van dit plan ten behoeve van:
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het veranderen van de bestemming 'Agrarisch - Landschappelijke en natuurwaarden', 'Bos', 'Natuur' en 'Water' in de bestemmingen 'Bos', 'Natuur' en 'Water' met inachtneming van de volgende voorwaarden:
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
Artikel 28.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 28.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in artikel 28.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Artikel 28.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Herinrichting Bemmelse Waard'.