direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ondernemerspark Kloosterstraat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1702.6BPOndpKloosterstr-VA01

Toelichting


COLOFON:

Behandelend ambtenaar:   G. Kusters  
Projectleider Buro SRO:   E. Mekelenkamp / www.buro-sro.nl  




Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Algemeen

Om gronden en gebouwen te mogen gebruiken en om gebouwen en bouwwerken te mogen bouwen, moet voldaan worden aan het geldende bestemmingsplan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Nieuwe ontwikkelingen passen niet altijd in het geldende bestemmingsplan. In overleg tussen gemeente en initiatiefnemer wordt dan bekeken of een initiatief (toch) passend is op die locatie. Is dat het geval dan wordt het bestemmingsplan aangepast of wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld voor de specifieke situatie.

1.2 Aanleiding en doel

De initiatiefnemer en eigenaar van het plangebied is voornemens om aan de Kloosterstraat in Stevensbeek een ondernemerspark te realiseren met kleinschalige woon-werklocaties. In de huidige situatie heeft het perceel een agrarische bestemming. De locatie aan de Kloosterstraat is reeds in de opgestelde Dorpsvisie Stevensbeek aangewezen als potentiële locatie voor de vestiging van kleinschalige bedrijvigheid in het dorp.

Voor de ontwikkeling van de locatie is een stedenbouwkundig ontwerp en beeldkwaliteitsplan opgesteld. Hierin is de ambitie zichtbaar om een fraai en duurzaam ondernemerspark te realiseren dat de uitstraling van het dorp Stevensbeek ter hoogte van de zuidelijke dorpsentree versterkt.

1.3 Plangebied

Het plangebied ligt aan de Kloosterstraat in de bebouwde kom van Stevensbeek. De Kloosterstraat is onderdeel van de hoofdroute door het dorp. Het plangebied ligt aan de rand van de kern en ligt tegen een bestaande bedrijfslocatie aan. Op de luchtfoto is de ligging van het plangebied met een rode omlijning aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.6BPOndpKloosterstr-VA01_0002.jpg"  
Luchtfoto met het plangebied in rood (bron: Bing Maps)  

1.4 Geldende bestemmingsplannen

Bestemmingsplan Kleine Kernen

Het geldende bestemmingsplan is het “Bestemmingsplan Kleine Kernen” (vastgesteld op 18 juni 2013). Bijgevoegd is een uitsnede van de verbeelding zoals die te zien is op www.ruimtelijkeplannen.nl.

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.6BPOndpKloosterstr-VA01_0003.jpg"  
Uitsnede bestemmingsplan Kleine Kernen met globale begrenzing plangebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)  

Het plangebied heeft in het vigerende bestemmingsplan een agrarische bestemming. In het bestemmingsplan ligt er langs de watergangen de dubbelbestemming “beschermingszone water”. Deze dubbelbestemming is erop gericht een strook langs de watergang bebouwingsvrij te houden. Zo blijft er ruimte bestaan om de watergang te onderhouden.

1.5 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie beschreven. Het initiatief wordt beschreven in hoofdstuk 3. Hier wordt het stedenbouwkundig plan beschreven. In hoofdstuk 4 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 5 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 6 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. In hoofdstuk 7 gaat in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen. Tot slot wordt een conclusie getrokken in hoofdstuk 8.

Hoofdstuk 2 HUIDIGE SITUATIE

2.1 Bouwgeschiedenis en ruimtelijke structuur

Het plangebied ligt op de rand van de bebouwde kom van Stevensbeek. Stevensbeek is ontstaan aan het begin van de 20e eeuw. Vóór die tijd bestond het gebied uit woeste, onontgonnen gronden. In 1909 werd de modelboerderij Lactaria gesticht, waarmee het gebied ontgonnen werd. Enkele jaren later werd deze modelboerderij omgevormd tot een landgoed. In de jaren '30 werd het landgoed door de gemeente opgekocht om een nieuw ontginningsdorp te stichten, waarmee het dorp Stevensbeek is ontstaan.

Ook het plangebied maakte deel uit van deze nieuwe ontginningen. Het landschap is rechtlijnig en rationeel van kavelstructuur. Door de ligging aan de rand van de bebouwde kom ademt het plangebied het agrarisch karakter van Stevensbeek. De openheid vanaf de Kloosterstraat in combinatie met de zichtbare houtsingels langs de Mullemsedijk biedt een fraai beeld.

De Kloosterstraat is een onderdeel van de hoofdroute door Stevensbeek. De straat vormt de verbinding tussen het noordelijk gelegen Sint Anthonis en het zuidelijk gelegen Overloon. De entree van de bebouwde kom ligt momenteel iets ten zuiden van het plangebied, ter hoogte van de Mariahoeve. De Kloosterstraat heeft een dorpse bebouwing, met een verspringende rooilijn en kavels die verschillend zijn van omvang.

Direct grenzend aan de noordzijde van het plangebied ligt een bedrijfslocatie met grootschalige bebouwing. Het betreft een voormalig bouwbedrijf (annex tegelhandel) dat is getransformeerd tot een bedrijfsverzamelgebouw. Ten oosten van het plangebied, aan de overzijde van de Kloosterstraat liggen de woningen tussen hoger opgaand bos.

2.2 Functies

Het plangebied heeft in de huidige situatie een agrarische functie. Het bestaat in de huidige situatie vooral uit grasland/maïsland. De Kloosterstraat heeft een doorgaande verkeersfunctie, als verbinding tussen Sint Anthonis en Overloon. Direct grenzend aan de noordzijde van het plangebied is bedrijvigheid aanwezig. Ten oosten van de locatie ligt achter de woningen de begraafplaats van Stevensbeek. De overige functies in de omgeving zijn agrarisch van aard. Het agrarisch bedrijf ten zuiden van het plangebied wordt omgevormd tot wonen.

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

3.1 Ontwikkeling

Locatiekeuze

Onderhavig initiatief betreft één van de locaties die onderdeel uitmaakt van de lopende initiatieven die zijn ingebed in de samenhangende Dorpsvisie Stevensbeek (zie paragraaf 4.3), waarin het gemeenschappelijk belang goed is geborgd. In de Dorpsvisie is de historische ontwikkeling van het dorp, de landschappelijke structuur en de stedenbouwkundige context uitgebreid beschreven. Op basis hiervan is een visie gemaakt waarin de verschillende initiatieven hun plek hebben gekregen.

In de Dorpsvisie is de wens opgenomen om een locatie voor startende ondernemers te ontwikkelen en tevens om het rommelig beeld van het dorp aan de zuidzijde van de Kloosterstraat (ter hoogte van de daar aanwezige bedrijven) aan het zicht te onttrekken. Meer concreet is opgenomen: 'De uitstraling van de zuidzijde dorp verhelderen door te streven naar een fraai bedrijventerrein in het groen aan de westzijde van de Kloosterstraat en lommerrijke bebouwing in een landgoedsfeer aan de oostzijde van de Kloosterstraat'.

Met de ontwikkeling van de locatie wordt aan beide wensen invulling gegeven. Andere locaties die in de Dorpsvisie naar voren komen zijn minder geschikt voor bedrijvigheid en lenen zich meer voor woningbouw. Deze overige locaties maken geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

Fasering

Onderhavig initiatief betreft een kleinschalig ondernemerspark met woon-werklocaties aan de zuidzijde van Stevensbeek. In eerste instantie is door de initiatiefnemer een plan ontworpen voor de invulling van het gehele terrein, conform het plangebied zoals dat ook in de Dorpsvisie Stevensbeek is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.6BPOndpKloosterstr-VA01_0004.jpg"

Uitsnede Dorpsvisiekaart met in geel kader het plangebied in lichtpaars

In overleg met de gemeente en na gesprekken met belangstellenden is ervoor gekozen alleen het noordelijk deel van het ondernemerspark te ontwikkelen. Dit is ook het deel dat met onderhavig bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.

Stedenbouwkundig ontwerp

Het plan voor het ondernemerspark is duurzaam en eigentijds opgezet en wordt gekenmerkt door een fraaie uitstraling. Daarmee krijgt Stevensbeek een mooie dorpsentree en een afronding aan de zuidzijde. Het ondernemerspark heeft een kleinschalige en informele sfeer, passend bij de dorpse sfeer van Stevensbeek.

Het plan is zodanig vormgegeven dat, mocht er in de toekomst behoefte zijn aan meer kleinschalige bedrijvigheid, er aangesloten kan worden op de nu aan te leggen weg en de vanuit de Dorpsvisie gewenste zorgvuldige afronding van het dorp plaatsvindt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.6BPOndpKloosterstr-VA01_0005.jpg"

Stedenbouwkundige visie Ondernemerspark Stevensbeek

Het plan voor het ondernemerspark dat met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, omvat een strook woon-werkkavels die tegen de noordwestelijke plangrens ligt. Zodoende worden de noordelijk hiervan gelegen achterzijdes van de bestaande bedrijfshallen afgeschermd. Op de kavels liggen bedrijfsruimten waar een inpandige bedrijfswoning gerealiseerd kan worden. De woon-werkkavels worden bereikt van een doodlopende straat met aan het einde een mogelijkheid om te keren. Er is voldoende parkeerruimte voor bewoners en bezoekers.

Op het terrein lopen zichtlijnen naar het open landschap en er is ruimte voor waterberging. De strook met groen speelt ook een belangrijke rol in de representatieve uitstraling van het terrein. Hiervoor is ook een inrichtingsplan opgesteld (zie paragraaf 3.4) waarvan de aanleg voorwaardelijk verplicht is gesteld.

In de hierna volgende paragrafen zal verder worden ingegaan op de ruimtelijke en functionele structuur van de stedenbouwkundig visie.

3.2 Ruimtelijke structuur

In deze paragraaf wordt ingegaan op de ruimtelijke structuur van het plan, verdeeld in de bebouwingsstructuur, verkeersstructuur en groenstructuur.

Bebouwingsstructuur

De bebouwingsstructuur bestaat uit een rij woon-werkunits die met de achterzijde aansluiten op de noordwestelijke plangrens. De bedrijfswoningen maken onderdeel uit van dezelfde bouwmassa als de bedrijfsruimte. Vóór deze bouwmassa's ligt een open terrein waarop geparkeerd en gemanoeuvreerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.6BPOndpKloosterstr-VA01_0006.jpg"  

De bebouwing is georiënteerd op de straat en ligt in een strakke rooilijn evenwijdig aan de straat. De bebouwing kent een maximale goothoogte van 7 meter, de maximale bouwhoogte is 10 meter. Het maximale bebouwingpercentage ligt op 70%. Op deze wijze wordt voorkomen dat de bebouwing te groot wordt en niet zou passen bij de dorpse structuur van Stevensbeek.

De uitstraling van de bebouwing is modern, met voldoende aandacht voor de gevelindeling, detaillering en materiaalgebruik.

Verkeersstructuur

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.6BPOndpKloosterstr-VA01_0007.jpg"  

De auto-ontsluiting bestaat uit een straat die vóór de woon-werkkavels langs loopt. Deze straat kan bij mogelijke toekomstige ontwikkelingen op het zuidelijk gelegen terrein worden verlengd. Het personeel parkeert op eigen terrein, bezoekers op de rabatstrook die over de gehele lengte langs de weg is gelegen. Daarnaast worden er enkele haaksparkeerplaatsen gerealiseerd aan de zuidzijde van de weg. Hierdoor is er ruim voldoende parkeerruimte die zowel door de bezoekers van het ondernemerspark als door de bezoekers van de begraafplaats gebruikt kunnen worden. Vóór de bedrijfsbebouwing ligt een verhard terrein, waar laden en lossen plaatsvindt.

De rijbaan is niet breder dan noodzakelijk, de rabatstrook en de voorterreinen bieden voldoende ruimte voor het verkeer. Aan het einde van de weg ligt een verbreding zodat er de mogelijkheid is om te keren.

In de groene ruimte aan de westzijde ligt de mogelijkheid om aan te sluiten op een toekomstige recreatief wandelpad (deze wens is geuit in de Dorpsvisie).

Groenstructuur

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.6BPOndpKloosterstr-VA01_0008.jpg"  

De groenstructuur bestaat uit een grote groene ruimte aan west- en zuidzijde van het ondernemerspark. Deze groene ruimte vormt de overgang tussen de kern en het landelijk gebied rond de Mullemsedijk. Het is een open groen gebied met enkele losse boomgroepen, waardoor de zichtlijnen richting het landschap gehandhaafd blijven. Ook de kavels zijn waar mogelijk groen ingericht. De tuinen worden omzoomd door groene hagen.

In de groene ruimte is ruimte voor waterberging (schoonwaterafvoer van daken kan hierin opgevangen worden). In overleg met het waterschap zal de precieze vormgeving van deze waterberging bepaald worden. Langs de watergang aan de westzijde van het plangebied blijft een bebouwingsvrije zone bestaan, ten behoeve van het onderhoud van de watergang.

Landschappelijke inpassing

Vanuit de voor Stevensbeek opgestelde Dorpsvisie werd reeds aangegeven dat er aan de zuidzijde van het dorp een groene buffer gewenst is. Dit maakt het dorpsgebied herkenbaar ten opzichte van het uitgestrekte agrarische landschap met ontginningsboerderijen aan de Mullemsedijk. Onderhavige ontwikkeling voorziet hierin: het plangebied bestaat voor een groot deel uit een groenzone.

De groenzone voorziet tevens in een wadi, gecombineerd met natuurlijk grasland en bomen. Dit levert een verbetering op ten opzichte van het huidige maïsland op het terrein. De westzijde van het plangebied krijgt eveneens een groene uitstraling. Dit is conform de uitgangspunten in de opgestelde dorpsvisie.

3.3 Functies

Het Ondernemerspark biedt ruimte aan lokale ondernemers. Het is bedoeld voor ondernemers die net iets te groot zijn voor een beroep of bedrijf aan huis en net iets te klein om een grootschalig (bedrijfs)pand in het centrum of op een bedrijventerrein in bijvoorbeeld Boxmeer gevestigd te zijn. Het gaat om verschillende typen bedrijven. Dit kunnen bedrijven zijn als een adviesbureau dat kantoorruimte nodig heeft. Ook zou er zich iemand kunnen vestigen met een kap- en schoonheidssalon. Er kan ook gedacht worden aan een ondernemer met een timmer- of stukadoorsbedrijf of een hovenier. Er moeten verschillende typen bedrijven mogelijk zijn, zolang ze maar kleinschalig blijven en geen milieuoverlast opleveren. In de paragrafen 4.1 en 4.2 wordt uitgebreider stilgestaan bij de behoefte en de mogelijke bedrijven.

De overige functies in het plangebied worden verkeer (ontsluitingsweg en parkeerplaatsen) en groen. In het groen is ruimte voor waterberging.

3.4 Inrichtingsplan

De stedenbouwkundige visie en het beeldkwaliteitsplan zijn eveneens vertaald in een inrichtingsplan. Dit inrichtingsplan is hierna weergegeven en is ook als bijlage op schaal met een bijbehorende toelichting toegevoegd.


afbeelding "i_NL.IMRO.1702.6BPOndpKloosterstr-VA01_0009.png"

Inrichtingsplan Ondernemerspark Stevensbeek

Als uitgangspunt voor de groene inrichting geldt een verdeling in twee gebieden: een wat hoger natuurlijke weide en wat lager gelegen vochtig grasland. Het gras wordt gemaaid en afgevoerd en de groene inrichting zal niet worden bemest. Pleksgewijs zal een kruidenmengsel worden ingezaaid om de natuurlijke groei te bevorderen. In bijlage 2 wordt ingegaan op de precieze inrichting en de kosten daarvan (beplantingslijst, overzicht aanleg en beheer en een overzicht van de vereiste kwaliteitsslag artikel 3.2 Verordening Ruimte).

Na uitvoering van het inrichtingsplan wordt het Ondernemerspark Stevensbeek voorzien van een adequate landschappelijke inpassing. De uitvoering is met een voorwaardelijke verplichting in dit bestemmingsplan geborgd. De aanleg- en beheerkosten overstijgen het benodigde bedrag voor de kwaliteitsbijdrage, zodat voldaan wordt aan de voorwaarde vanuit artikel 3.2 van de Verordening Ruimte van de provincie Brabant.

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADERS

4.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte(SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De structuurvisie benoemt 13 onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang. Het merendeel van die onderwerpen betreft specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol, de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee het SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend verankerd.

Een onderwerp dat niet aan bepaalde gebieden gebonden is, is duurzame verstedelijking. Voor dit onderwerp introduceert het Rijk de 'ladder voor duurzame verstedelijking' waarmee zorgvuldig ruimtegebruik door optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden en het voorkomen van overprogrammering worden nagestreefd. Provincies en gemeenten dienen in hun ruimtelijke besluiten te motiveren of een nieuwe stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte voorziet. Als dat het geval is dient gekeken te worden of deze in bestaand stedelijk gebied past (inbreiding). Pas als dat niet het geval is komt uitbreiding in beeld onder voorwaarde van een optimale ontsluiting door verschillende vervoersmodaliteiten. De ladder bestaat uit drie 'stappen' welke doorlopen moeten worden. Dit zijn:

  • 1. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling dient te voorzien in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit stap 1 volgt dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte moet beschreven worden in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden via herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. indien uit stap 2 blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Planspecifiek

De SVIR richt zich op onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang. Het voorliggend initiatief ligt niet in een gebied dat van belang is voor het nationaal functioneren. Het Barro geeft in die zin geen regels voor het plangebied.

Wel betreft het project nieuwe verstedelijking van een dusdanige omvang dat hiervoor de ladder voor duurzame verstedelijking is doorlopen. Het gaat hierbij om de volgende stappen:

Stap 1: onderbouwd moet worden of de stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte voorziet. Doel is het voorkomen van overprogrammering.

- Er is geen sprake van een directe regionale behoefte. 

Het initiatief betreft enkele woon-werk kavels van initiatiefnemers uit Stevensbeek met een lokaal karakter. De betreffende lokale ondernemers/bedrijven hebben allemaal een specifieke binding met Stevensbeek (zie bijlage 1; resultaten enquête). Enerzijds sociaal, geboren en getogen en aan sociale/maatschappelijke voorzieningen (sportverenigingen). Anderzijds bedrijfsmatig; een groot deel van de klantenkring van de bedrijven komt uit Stevensbeek of de directe omgeving vanwege het specifieke bedrijfstype.

- Er is geen sprake van overprogrammering.

De vraag om ruimte voor dit type woon-werk kavels is specifiek gericht op Stevensbeek, heel lokaal en bij voorbaat ingevuld door de initiatiefnemers. Er zijn zes gegadigden voor vier locaties (zie bijlage 1; resultaten enquête). De invulling van alle kavels is bij voorbaat al verzekerd. Dit betekent dat niet zomaar een regulier bedrijventerrein wordt ontwikkeld met de hoop/verwachting dat deze gronden in de toekomst door bedrijven worden ingevuld.

- De nieuwe woon-werklocaties op de gewenste locatie in Stevensbeek zullen niet concurreren met deze (regionale) bedrijventerreinen.

Dit enerzijds vanwege het type bedrijven; kleinschalige woon-werklocaties in tegenstelling tot een grootschalig regulier bedrijventerrein met dito type bedrijven. Anderzijds is sprake van lokale bedrijven met een groot deel van de (specifieke) klantenkring van de bedrijven uit Stevensbeek of de directe omgeving.

Stap 2: Indien er wordt voorzien in de regionale behoefte, moet worden nagegaan of en in hoeverre dit binnen het bestaande stedelijk gebied kan worden gerealiseerd. Doel is zorgvuldig ruimtegebruik.

- De bedrijven passen niet op reguliere (regionale) bedrijventerreinen in de omgeving.

Op regionale schaal gezien zijn in de omgeving van Stevensbeek verschillende grotere bedrijventerreinen gelegen; Laarakker (regionaal bedrijvenpark) in Haps, Sterckwijck (Health Campus) in Boxmeer en Smakterheide in Venraij. Deze bedrijventerreinen hebben een regionale functie voor de grotere bedrijven en zijn er op gericht om grotere bedrijven die niet (meer) passend zijn in een woonomgeving te huisvesten. Bedrijfswoningen zijn hier niet op toegestaan. De woon-werkkavels passen qua typering en omvang (kleinschalig, lokaal gericht en met een bedrijfswoning) niet op deze reguliere (regionale) bedrijfsterreinen.

- Binnen de kernen Stevensbeek en Sint Anthonis is op bestaande bedrijventerreinen geen ruimte. 

Op gemeentelijke schaal zijn er de bedrijventerreinen van Wanroij (Molenveld) en Sint Anthonis ('t Kempke). De locatie in Wanroij is vanuit gemeentelijk beleid de eerste locatie voor vestiging van nieuwe bedrijvigheid. Ook voor deze bedrijventerreinen geldt dat voor de grotere bedrijven en zijn er op gericht om grotere bedrijven die niet (meer) passend zijn in een woonomgeving te huisvesten. Bedrijfswoningen zijn hier niet op toegestaan. Tevens zijn deze bedrijventerreinen reeds ingevuld. Er is geen planologische ruimte en nieuwe kavels zijn niet beschikbaar. De woon-werkkavels passen qua typering en omvang (kleinschalig, lokaal gericht en met noodzaak van een bedrijfswoning) niet op deze reguliere bedrijfsterreinen.

Voor wat betreft de mogelijkheden voor woon-werkkavels zijn er binnen de gemeente een tweetal locaties in beeld. Een locatie in Sint Anthonis (Peelkant-Oost) en de voorliggende locatie in Stevensbeek. Voor de beide locaties geldt dat zij in beeld zijn voor lokale (startende ) bedrijven die een woon-werklocatie nodig hebben voor hun bedrijfsvoering. Beide locaties zijn in een dorpsvisie vastgelegd. Voor de locatie in Sint Anthonis loopt al langere tijd een separaat proces. Voor de woon-werkkavels aldaar is echter geen belangstelling.

De voorliggende locatie in Stevensbeek is vastgelegd in de vastgestelde dorpsvisie (juni 2013). In het raadsbesluit is aangegeven dat de dorpsvisie als beleidskader voor Stevensbeek is vastgesteld en voor de gemeente het eerste afwegingskader voor initiatieven is. De dorpsvisie heeft daarmee ook daadwerkelijk status. Volgens de dorpsraad kan worden gesproken van een breed draagvlak onder de inwoners van Stevensbeek. In de dorpsvisie is onder het thema bedrijvigheid (pg 55) voor deze locatie opgenomen: 'Aan de zuidzijde van de bedrijfslocatie voorziet de visie in uitbreidingsruimte voor kleinschalige bedrijvigheid met de mogelijkheid om een bedrijfswoning op te richten. Deze mogelijkheid is een aanvulling op het bestaande aanbod. Het groen rond deze locatie zorgt voor een goede landschappelijke inpassing en een verbetering van het dorpsaanzicht'. Door middel van het voorliggende initiatief wordt de nieuwe locatie voor woon-werkkavels in Stevensbeek direct ingevuld door lokale ondernemers met binding aan Stevensbeek.

- Het verhuizen naar een andere plaats is vanuit sociaal en bedrijfsmatig oogpunt mogelijk en niet gewenst.

De betreffende lokale ondernemers/bedrijven hebben allemaal een specifieke binding met Stevensbeek (zie ook bijlage 1; resultaten enquête). Enerzijds sociaal; geboren en getogen en aan sociale/maatschappelijke voorzieningen (sportverenigingen). Anderzijds bedrijfsmatig; een groot deel van de klantenkring van de bedrijven komt uit Stevensbeek of de directe omgeving vanwege het specifieke bedrijfstype. Ook de cohesie tussen de bedrijven speelt een belangrijke rol; gebruik maken van elkaars netwerk, gunnen van opdrachten aan naastgelegen bedrijven.

- Realisatie van deze bedrijven op vrijkomende agrarische bedrijfslocaties is niet mogelijk. Op basis van de uitgangspunten uit de Structuurvisie bieden vrijkomende agrarische bedrijven planologisch in de basis een kader om de woon-werkkavels in de deelgebieden 3, 5 en 6 te kunnen realiseren. Voor het realiseren van woon-werkkavels op vrijkomende agrarische bedrijfslocaties zijn echter grote investeringen nodig. Enerzijds de verwervingskosten van een locatie, daarnaast hoge kosten om de locatie/bestaande gebouwen geschikt te maken voor de betreffende bedrijvigheid en tot slot om te voldoen aan de gestelde voorwaarden uit de structuurvisie (plankosten, kosten sloop overtollige bebouwing, kosten landschappelijke kwaliteitsverbetering). Deze hoge investeringskosten zijn voor de (beginnende) ondernemers niet te financieren.

- De locatie voor de nieuwe woon-werkkavels in Stevensbeek draagt bij aan het behoud van de leefbaarheid in het dorp. 

De keuzes die zijn gemaakt in de dorpsvisie zijn gemaakt met in het achterhoofd de doelstelling het versterken van de leefbaarheid van Stevensbeek. Op pagina 43 van de dorpsvisie is aangegeven: 'Een plek voor startende ondernemers (broedplaats) is wenselijk voor behoud van de werkgelegenheid in het dorp'. Het initiatief zorgt voor behoud van voorzieningen en heeft een positieve invloed op de lokale werkgelegenheid. Het faciliteren van (doorgroeiende) starters zorgt tevens voor dynamiek in het dorp.

Stap 3: is de uitbreiding multimodaal ontsloten? Doel is het voorkomen van overlast.

- De locatie is goed ontsloten.

In onderhavige situatie gaat het om een kleinschalige afronding van de kern van Stevensbeek met woon-werkkavels. Gezien de aansluiting op de bestaande weg is de ontsluiting goed te noemen. Werknemers komen grotendeels uit het dorp zelf en zullen voor een deel op de fiets komen. Ook loopt er door het dorp de buurtbus, die aansluit op het station in Venray. De ontwikkeling is zeer kleinschalig zodat er geen sprake zal zijn van verkeersoverlast.

Conclusie Ladder

De vraag om ruimte voor deze woon-werkkavels, is heel lokaal gericht op Stevensbeek en bij voorbaat ingevuld. Er wordt voorzien in een lokale behoefte, waarbij de vraag groter is dan het aanbod. Er is geen sprake van (bouwen voor) leegstand. De Ondernemers zijn sociaal gebonden aan Stevensbeek. Regionale bedrijventerreinen bieden niet de mogelijkheid woon-werkkavels te realiseren. De locatie van de nieuwe woon-werkkavels in Stevenbeek is opgenomen in de vastgestelde dorpsvisie. In het kader van de dorpsvisie is geconcludeerd dat er geen andere plekken zijn. De locatie is verder goed ontsloten.

Gezien het bovenstaande staat het Rijksbeleid de ontwikkeling van onderhavig initiatief niet in de weg.

4.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie Ruimtelijke Ordening Noord Brabant

Op 7 februari 2014 heeft Provinciale Staten van Noord-Brabant de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant 2014 vastgesteld. De SVRO is op 19 maart 2014 in werking getreden. De SVRO geeft het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040) van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant en vormt een belangrijke schakel tussen de structuurvisies van het Rijk en gemeenten op het vlak van ruimtelijke ordening. In de structuurvisie is de samenhang weergegeven tussen milieu, verkeer, vervoer en water. Daarnaast houdt de structuurvisie rekening met het provinciale economische-, sociaal-, cultureel-, en ecologisch beleid. De juridische vertaling van het beleid zoals gesteld in de SVRO is opgenomen in de Verordening ruimte 2014.

De provincie kiest voor een duurzame ontwikkeling waarin de kwaliteiten van de provincie sturend zijn bij de ruimtelijke keuzes die op de provincie af komen. Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan de kracht en identiteit van Noord-Brabant. Daarnaast moeten de provinciale belangen en ruimtelijke keuzes bijdragen aan het vestigings- en leefklimaat van Noord-Brabant. De fysieke leefomgeving bepaalt mede de kwaliteit van leven. De leefomgevingskwaliteit en daarmee de gezondheid staat in delen van Noord-Brabant onder druk. Naast gezondheidsbescherming via milieubeleid en risicobeheersing is aandacht nodig voor gezondheidsbevordering via ruimtelijke planvorming en duurzame inrichting van steden, dorpen en het landelijke gebied.

Planspecifiek

De SVRO doet geen specifieke uitspraken die voor onderhavig initiatief van belang zijn. De beleidsdoelstellingen vanuit de SVRO zijn nader uitgewerkt in de Verordening Ruimte (zie hierna).

Verordening ruimte Noord Brabant

In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Door deze regels weten de gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn.

Per onderwerp zijn in de verordening gebieden tot op perceelniveau begrensd op een kaart. De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.

Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:

  • ruimtelijke kwaliteit;
  • stedelijke ontwikkelingen;
  • natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
  • agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij;
  • overige ontwikkelingen in het landelijk gebied.

Planspecifiek

Hierna zal worden ingegaan op de enkele aspecten uit de Verordening Ruimte die voor onderhavig initiatief van belang zijn.

Artikel 3.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1 tweede lid onder c van de Verordening Ruimte is bepaald dat bij een stedelijke ontwikkeling (waar bij het voorliggende initiatief sprake van is) de Ladder voor duurzame verstedelijking moet worden toegepast. Het gaat hierbij om de volgende stappen:

Stap 1: onderbouwd moet worden of de stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte voorziet. Doel is het voorkomen van overprogrammering.

- Er is geen sprake van een directe regionale behoefte. 

Het initiatief betreft enkele woon-werk kavels van initiatiefnemers uit Stevensbeek met een lokaal karakter. De betreffende lokale ondernemers/bedrijven hebben allemaal een specifieke binding met Stevensbeek (zie bijlage 1; resultaten enquête). Enerzijds sociaal; geboren en getogen en aan sociale/maatschappelijke voorzieningen (sportverenigingen). Anderzijds bedrijfsmatig; een groot deel van de klantenkring van de bedrijven komt uit Stevensbeek of de directe omgeving vanwege het specifieke bedrijfstype.

- Er is geen sprake van overprogrammering.

De vraag om ruimte voor dit type woon-werk kavels is specifiek gericht op Stevensbeek, heel lokaal en bij voorbaat ingevuld door de initiatiefnemers. Er zijn zes gegadigden voor vier locaties (zie bijlage 1; resultaten enquête). De invulling van alle kavels is bij voorbaat al verzekerd. Dit betekent dat niet zomaar een regulier bedrijventerrein wordt ontwikkeld met de hoop/verwachting dat deze gronden in de toekomst door bedrijven worden ingevuld.

- De nieuwe woon-werklocaties op de gewenste locatie in Stevensbeek zullen niet concurreren met deze (regionale) bedrijventerreinen.

Dit enerzijds vanwege het type bedrijven: Het betreft kleinschalige woon-werklocaties die niet passen op een grootschalig regulier bedrijventerrein met dito type bedrijven. Anderzijds is sprake van lokale bedrijven met een groot deel van de (specifieke) klantenkring van de bedrijven uit Stevensbeek of de directe omgeving (zie bijlage 1).

Stap 2: Indien er wordt voorzien in de regionale behoefte, moet worden nagegaan of en in hoeverre dit binnen het bestaande stedelijk gebied kan worden gerealiseerd. Doel is zorgvuldig ruimtegebruik.

- De bedrijven passen niet op reguliere (regionale) bedrijventerreinen in de omgeving.

Op regionale schaal gezien zijn in de omgeving van Stevensbeek verschillende grotere bedrijventerreinen gelegen: Laarakker (regionaal bedrijvenpark) in Haps, Sterckwijck (Health Campus) in Boxmeer en Smakterheide in Venraij. Deze bedrijventerreinen hebben een regionale functie voor de grotere bedrijven en zijn er op gericht om grotere bedrijven die niet (meer) passend zijn in een woonomgeving te huisvesten. Bedrijfswoningen zijn hier niet toegestaan. De woon-werkkavels passen qua typering en omvang (kleinschalig, lokaal gericht en met een bedrijfswoning) niet op deze reguliere (regionale) bedrijfsterreinen.

- Binnen de kernen Stevensbeek en in de gemeente Sint Anthonis is op bestaande bedrijventerreinen geen ruimte. 

Op gemeentelijke schaal zijn er de bedrijventerreinen van Wanroij (Molenveld) en Sint Anthonis ('t Kempke). De woon-werkkavels passen qua typering en omvang (kleinschalig, lokaal gericht en met noodzaak van een bedrijfswoning) niet op deze bedrijfsterreinen. De locatie in Wanroij is vanuit gemeentelijk beleid de eerst aangewezen locatie voor vestiging van nieuwe bedrijvigheid. Ook voor dit bedrijventerreinen geldt dat het bedoeld is voor de opvang van grotere bedrijven (uit de gemeente) die niet (meer) passend zijn in een woonomgeving. Bedrijfswoningen zijn hier niet op toegestaan. Bedrijventerrein 't Kempke is reeds ingevuld. Er is geen planologische ruimte en nieuwe kavels zijn niet beschikbaar.

Voor wat betreft de mogelijkheden voor woon-werkkavels is er in Sint Anthonis (Peelkant-Oost) in beeld. Voor deze locatie in Sint Anthonis loopt al langere tijd een separaat proces. Voor de realisering van aanvullende woon-werkkavels aldaar is echter tot op heden onvoldoende belangstelling. Om die reden is voor deze uitbreiding ook nog geen bestemmingsplan in procedure gebracht.

De voorliggende locatie in Stevensbeek is vastgelegd in de dorpsvisie Stevensbeek (vastgesteld door de gemeenteraad juni 2013). In het raadsbesluit is aangegeven dat de dorpsvisie als beleidskader dient voor ontwikkelingen in Stevensbeek. De dorpsvisie heeft daarmee ook daadwerkelijk status. In de dorpsvisie is onder het thema bedrijvigheid (pg 55) voor deze locatie opgenomen: 'Aan de zuidzijde van de bestaande bedrijfslocatie voorziet de visie in uitbreidingsruimte voor kleinschalige bedrijvigheid met de mogelijkheid om een bedrijfswoning op te richten. Deze mogelijkheid is een aanvulling op het bestaande aanbod. Het groen rond deze locatie zorgt voor een goede landschappelijke inpassing en een verbetering van het dorpsaanzicht'. Door middel van het voorliggende initiatief wordt de nieuwe locatie voor woon-werkkavels in lijn met de dorpsvisie ingevuld door lokale ondernemers met binding aan Stevensbeek.

- Het verhuizen naar een andere plaats is vanuit sociaal en bedrijfsmatig oogpunt niet mogelijk en niet gewenst.

De betreffende lokale ondernemers/bedrijven hebben allemaal een specifieke binding met Stevensbeek (zie ook bijlage 1). Enerzijds sociaal, anderzijds bedrijfsmatig (een groot deel van de klantenkring van de bedrijven komt uit Stevensbeek of de directe omgeving vanwege het specifieke bedrijfstype).

- Realisatie van deze bedrijven op vrijkomende agrarische bedrijfslocaties is niet haalbaar. 

Deze locaties zijn rond Stevensbeek nauwelijks beschikbaar. Daarnaast betreft het kavels met een omvang en bouwprogramma dat veel groter is dan een startende ondernemer nodig heeft.

Voor het realiseren van woon-werkkavels op vrijkomende agrarische bedrijfslocaties zijn daarom te hoge investeringen nodig. Enerzijds zijn de verwervingskosten van een locatie hoog. Daarnaast zijn er hoge kosten om de locatie/bestaande gebouwen geschikt te maken voor de betreffende bedrijvigheid. Tot slot zijn ver veel kosten gemoeid met het voldoen aan de gestelde voorwaarden uit de structuurvisie (plankosten, kosten sloop overtollige bebouwing, kosten landschappelijke kwaliteitsverbetering). Deze hoge investeringskosten zijn voor deze (beginnende) ondernemers niet te financieren.

- De locatie voor de nieuwe woon-werkkavels in Stevensbeek draagt bij aan het versterken van de leefbaarheid in het dorp. 

De keuzes die zijn gemaakt in de dorpsvisie zijn gemaakt met in het achterhoofd de doelstelling het versterken van de leefbaarheid van Stevensbeek. Op pagina 43 van de dorpsvisie is aangegeven: 'Een plek voor startende ondernemers (broedplaats) is wenselijk voor behoud van de werkgelegenheid in het dorp'. Het initiatief zorgt voor behoud van voorzieningen en heeft een positieve invloed op de lokale werkgelegenheid. Het faciliteren van (doorgroeiende) starters zorgt tevens voor dynamiek in het dorp.

Stap 3: is de uitbreiding multimodaal ontsloten? Doel is het voorkomen van overlast.

- De locatie is goed ontsloten.

In onderhavige situatie gaat het om een kleinschalige afronding van de kern van Stevensbeek met woon-werkkavels. Gezien de aansluiting op de bestaande hoofdontsluiting van het dorp is de ontsluiting goed te noemen. Werknemers komen grotendeels uit het dorp zelf en zullen voor een deel op de fiets komen. Ook loopt er door het dorp een (buurt)bus, die aansluit op het station. De ontwikkeling is zeer kleinschalig zodat er geen sprake zal zijn van verkeersoverlast.

Conclusie Ladder

Toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking staat ontwikkeling van het bedrijvenpark niet in de weg. De vraag om ruimte voor deze woon-werkkavels beïnvloed de regionale behoefte niet maar is heel lokaal gericht op Stevensbeek en bij voorbaat ingevuld. Er wordt voorzien in een lokale behoefte, waarbij de vraag groter is dan het aanbod. Er is geen sprake van (bouwen voor) leegstand. De Ondernemers zijn sociaal gebonden aan Stevensbeek. Regionale bedrijventerreinen bieden niet de mogelijkheid woon-werkkavels te realiseren. De locatie van de nieuwe woon-werkkavels in Stevensbeek is opgenomen in de vastgestelde dorpsvisie. In het kader van de dorpsvisie is geconcludeerd dat er geen andere plekken in het dorp zijn. De locatie is goed ontsloten.

Artikel 3.2 Kwaliteitsverbetering landschap

Op grond van artikel 3.2 dient een ruimtelijke ontwikkeling bij te dragen aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, in het bijzonder aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. De ruimtelijke ontwikkeling moet gepaard gaan met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving.

In de Dorpsvisie Stevensbeek is de wens uitgesproken om aan de zuidzijde een groene buffer op te nemen zodat het dorpsgebied herkenbaar blijft ten opzichte van het agrarische landschap met ontginningsboerderijen aan de Mullemsedijk. De in de dorpsvisie opgenomen groene buffer is exact overgenomen. De groenzone omvat een aanzienlijk deel van het plangebied. De groenzone zal dienst doen als wadi en ingericht worden als natuurlijk grasland met verspreide bomen. Hiermee is sprake van een aanzienlijke verbetering van het landschap. Het huidig maisland wordt fraai landschap dat duurzaam is ingericht.

Aan de westzijde zorgt een groene zone met hagen voor een groene overgang naar het landelijk gebied. Dit is in lijn met de uitgesproken wens in de dorpsvisie: 'Het groen rond deze locatie zorgt voor een goede landschappelijke inpassing en een verbetering van het dorpsaanzicht'. Het groen doet tevens dienst als wateropvang of speelt een rol bij het onderhoud van de watergang.

Het fraaie landschap rond Stevensbeek is een kwaliteit waar het dorp en de recreanten nog meer van kunnen profiteren. Dit kan door de toegankelijkheid te verbeteren in samenhang met natuurontwikkeling op basis van kenmerken van het Peellandschap.

In de dorpsvisie is aangegeven dat de toegankelijkheid van het landschap kan worden versterkt door een stelsel van recreatieve wandelpaden rond het dorp. In het plan is aangesloten op de in de dorpsvisie aangegeven routes. De ontsluiting van het plangebied is tevens een schakel in het padennetwerk van het dorp.

Door middel van de getekende anterieure overeenkomst (mei 2015) is geborgd dat de initiatiefnemer zorgdraagt voor de realisatie en het onderhoud van de nieuwe groenzone die aansluitend aan de nieuwe woon-werk-locaties (fase 1 + 2) wordt aangelegd. Het betreft hier een oppervlakte van ca. 3.200 m2. Dit is 25% van de totale oppervlakte van het plangebied. Hiervoor worden verschillende landschapselementen aangelegd waaronder natuurlijk grasland, hagen, bomen en een wadi.

In de tussenliggende periode tot aan de realisatie van fase 2 wordt ook het gedeelte van fase 2 (ca. 6.400 m2) van het plangebied als groenzone door de initiatiefnemer ingericht.

De nieuwe groenstructuur wordt op de verbeelding en in de regels vastgelegd.

Artikel 8.1 Stedelijke ontwikkeling ZSO

Het plangebied is gelegen in het 'zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling'. Op bijgevoegde afbeelding is de zoekzone in het geel aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.6BPOndpKloosterstr-VA01_0010.png"  
Uitsnede kaart verstedelijking  

Artikel 8.1 tweede lid bepaalt dat een stedelijke ontwikkeling in het 'zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling' moet aansluiten bij de bestaande stedenbouwkundige en landschappelijke structuren ter plaatse.

Algemeen

Initiatiefnemer maakte onderdeel uit van de groep ondernemers die gezamenlijk met de gemeente de dorpsvisie van Stevensbeek heeft opgesteld. Eén van de doelen van de dorpsvisie was om zijn de lopende initiatieven in te bedden een in samenhangende dorpsvisie waarin het gemeenschappelijk belang goed geborgd is. In de dorpsvisie is de historische ontwikkeling van het dorp, de landschappelijke structuur en de stedenbouwkundige context uitgebreid beschreven. Op basis hiervan is een visie gemaakt waarin de verschillende initiatieven hun plek hebben gekregen. Hierna is locatiespecifiek een nadere onderbouwing opgenomen. Voor een uitgebreidere beschrijving kan nog verwezen worden naar de dorpsvisie.

Landschappelijke structuren

Stevensbeek maakt deel uit van een jong ontginningsgebied ten westen van het oude ontginningsgebied rondom Overloon, Oploo, Sint Anthonis en Wanroij. Tussen Overloon en Oploo wijkt dit oude ontginningsgebied richting het oosten en naast deze uitstulping ligt Stevensbeek. Kenmerkend voor het nieuwe ontginningsgebied zijn de rechtlijnigheid in het landschap en de aanwezigheid van bossen. Stevensbeek is gelegen in een relatief open gebied, dat wordt doorkruist door enkele wegen met laanbeplanting. Ook de (restanten van) bossen zijn ten noorden, oosten en zuiden van Stevensbeek te vinden. Het plangebied ligt op de rand van de bebouwde kom van Stevensbeek. Ook rond het plangebied is de structuur van deze nieuwe ontginningen herkenbaar aan de rechte lijnen en de rationele kavelstructuur.

Stedenbouwkundige context

Kenmerkend voor een ontginningsdorp als Stevensbeek zijn de lange, rechte wegen waaraan de bebouwing is gesitueerd. De oudste ontginningsroute is de Kloosterstraat. De Kloosterstraat is een onderdeel van de hoofdroute door Stevensbeek. De straat vormt de verbinding tussen het noordelijk gelegen Sint Anthonis en het zuidelijk gelegen Overloon. De Kloosterstraat heeft een dorpse lintbebouwing van voornamelijk vrijstaande woningen en enkele bedrijfspanden. Naast deze nog steeds aanwezige lintbebouwing zijn de grote voormalige kloostercomplexen en de scholencomplexen in Stevensbeek nadrukkelijk aanwezig. Dit zijn de meest markante gebouwen van het dorp. Direct grenzend aan de noordzijde van het plangebied ligt een bedrijfslocatie met voor dorpse begrippen relatief grootschalige bebouwing. Het betreft een voormalig bouwbedrijf (annex tegelhandel) dat is getransformeerd tot een bedrijfsverzamelgebouw. Ten oosten van het plangebied, aan de overzijde van de Kloosterstraat, liggen vrijstaande woningen.

Aansluiting plan op stedenbouwkundige context en landschappelijke structuur.

Inpassing van de locatie in de stedenbouwkundige context en landschappelijke structuur is voor een groot deel al verankerd in de dorpsvisie. De uitgangspunten van de dorpsvisie zijn één-op-één overgenomen evenals de begrenzing van de locatie.

De locatie is opgespannen tussen de oude ontginningsroute en thans hoofdontsluiting van de Kloosterstraat en de westelijke watergang die onderdeel uitmaakt van het oorspronkelijk ontginningslandschap. In de dorpsvisie is de wens uitgesproken om aan de zuidzijde een groene buffer op te nemen, zodat het dorpsgebied herkenbaar blijft ten opzichte van het agrarische landschap met ontginningsboerderijen aan de Mullemsedijk. De in de dorpsvisie opgenomen groene buffer is exact overgenomen.

Aan de westzijde zorgt een groene zone met hagen voor een groene overgang naar het landelijk gebied. Dit is in lijn met de uitgesproken wens in de dorpsvisie: 'Het groen rond deze locatie zorgt voor een goede landschappelijke inpassing en een verbetering van het dorpsaanzicht.' Het groen doet tevens dienst als wateropvang of speelt een rol bij het onderhoud van de watergang.

Het fraaie landschap rond Stevensbeek is een kwaliteit waar het dorp en de recreanten nog meer van kunnen profiteren. Dit kan door de toegankelijkheid te verbeteren in samenhang met natuurontwikkeling op basis van kenmerken van het Peellandschap. In de dorpsvisie is aangegeven dat de toegankelijkheid van het landschap kan worden versterkt door een stelsel van recreatieve wandelpaden rond het dorp. In het plan is aangesloten op de in de dorpsvisie aangegeven routes. De ontsluiting van het plangebied is tevens een schakel in het padennetwerk van het dorp.

In de dorpsvisie is de wens opgenomen om een locatie voor startende ondernemers te ontwikkelen en tevens om het rommelig aanzicht van het dorp aan zuidzijde van de Kloosterstraat (ter hoogte van de daar aanwezige bedrijven) aan zicht te onttrekken. Meer concreet is opgenomen: 'De uitstraling van de zuidzijde dorp verhelderen door te streven naar een fraai bedrijventerrein in het groen aan de westzijde van de Kloosterstraat en lommerrijke bebouwing in een landgoedsfeer aan de oostzijde van de Kloosterstraat'.

Met ontwikkeling van de locatie wordt aan beide wensen invulling gegeven. Om de hoogwaardige uitstraling te garanderen is een beeldkwaliteitsplan opgesteld dat juridisch goed geborgd is. Het doel is om de opbouw van het dorp herkenbaar te maken aan gebieden met een eigen uitstraling, waarbij de historische achtergrond of landschappelijke onderlegger een belangrijke inspiratiebron vormen voor de gewenste beeldkwaliteit. Uitgangspunt is om in lijn met de dorpsvisie een Stevensbeekse inrichting van het openbaar gebied te realiseren: 'Ruim opgezet (comfortabel, verwennend), verzorgd en groen aangekleed (weldadig, lommerrijk).' Ook qua bebouwingsstructuur is aangesloten op de lintbebouwing van de Kloosterstraat. Aan de Kloosterstraat vormen de bedrijfswoningen op de groene erven de blikvanger. Op die manier sluit het bebouwingsbeeld aan op het overheersende beeld van de Kloosterstraat.

Conclusie planspecifiek

Gezien het bovenstaande kan gesteld worden dat een onderhavige ontwikkeling onder voorwaarden ingepast kan worden binnen de uitgangspunten voor de Verordening ruimte. Over het plan heeft in het kader van het vooroverleg afstemming plaatsgevonden met de provincie (zie bijlage 8).

4.3 Gemeentelijk beleid

Dorpsvisie Stevensbeek

In november 2011 is de Dorpsvisie Stevensbeek door de dorpsraad Ruimte voor Morgen aan het dorp gepresenteerd. Deze dorpsvisie bevat een samenhangend ruimtelijk en functioneel wensbeeld waarbinnen lopende initiatieven maar ook nieuwe projecten een plek hebben gekregen. De visie maakt een integrale afweging op dorpsniveau en bewaakt de samenhang in Stevensbeek. De Dorpsvisie is op een interactieve manier tot stand gekomen, in samenspraak met de dorpsraad Ruimte voor Morgen, initiatiefnemers uit het dorp en de gemeente (zowel ambtelijk als bestuurlijk).

De hoofddoelstelling van de Dorpsvisie Stevensbeek is het versterken van de leefbaarheid van Stevensbeek. Een leefbaar Stevensbeek met een hoogwaardig woon- en werkgebied dat zich onderscheidt van andere dorpen, goede en goed bereikbare voorzieningen, uitgebreide mogelijkheden om te recreëren, kansen voor ondernemers.

Op 17 juni 2013 is de Dorpsvisie Stevensbeek door de gemeenteraad als beleidskader vastgesteld.

Planspecifiek

Over de locatie aan de Kloosterstraat zegt de Dorpsvisie concreet: “Aan de zuidzijde van de bedrijfslocatie voorziet de visie in uitbreidingsruimte voor kleinschalige bedrijvigheid met de mogelijkheid om een bedrijfswoning op te richten. Deze mogelijkheid is een aanvulling op het bestaande aanbod. Het groen rond deze locatie zorgt voor een goede landschappelijke inpassing en een verbetering van het dorpsaanzicht.”

In de dorpsvisie is het streven uitgesproken dat Stevensbeek in de toekomst minimaal kan voorzien in de eigen energievraag door toepassing van warmtepompen, zonnecollectoren of door plaatsing van windmolens. De toepassing van zonnepanelen op de dakvlakken van de bedrijfslocaties aan de Kloosterstraat goede kansen biedt om energie op een duurzame manier op te wekken.

De visie geeft verder aan dat de realisering van een ‘rondje dorp’, een netwerk van langzaam verkeersroutes, hand in hand moet gaan met de ontwikkeling van locaties in het dorp. Doodlopende wegen als ontsluiting van nieuwe locaties zijn niet gewenst. De dorpsvisie vraagt ook aandacht voor verbetering van de dorpsentrees. Met de realisering van het ondernemerspark Stevensbeek kan de verbetering van de zuidelijke dorpsentree van Stevensbeek meegenomen worden.

Hoofdstuk 5 UITVOERINGSASPECTEN

5.1 Milieuaspecten

5.1.1 Bodem

In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Planspecifiek

Om te onderzoeken of de bodemkwaliteit geschikt is voor de voorgenomen ontwikkeling, is een bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen. Het onderzoek is uitgevoerd voor het gehele plangebied, inclusief fase 2.

De bodem bestaat voornamelijk uit zwak tot sterk siltig, zeer fijn tot matig fijn zand. De bovengrond is bovendien matig humeus. De ondergrond is plaatselijk zwak gleyhoudend en roesthoudend. In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. In de bovengrond en ondergrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. Deze metaalverontreiniging is te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater.

Gelet op het regionale karakter van de lichte metaalverontreinigingen in het grondwater, alsmede het ontbreken van verontreinigingen in boven- en ondergrond, kan de onderzoekslocatie als "onverdacht" ten opzichte van haar omgeving worden beschouwd. Er bestaan volgens het bodemonderzoek met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem dan ook géén belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging, alsmede nieuwbouw op de onderzoekslocatie. Het initiatief is daarmee uitvoerbaar op het gebied van bodemkwaliteit.

5.1.2 Lucht

In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten in beeld gebracht worden wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit. In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Planspecifiek

Het initiatief betreft een kleinschalige ontwikkeling waar verschillende functies zijn toegestaan. Door dit gemengde karakter kan niet zonder meer gesteld worden dat het initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Daarom is de NIBM-tool geraadpleegd, waarin een schatting is gemaakt van de verwachte toename van het aantal voertuigbewegingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.6BPOndpKloosterstr-VA01_0011.jpg"  
ingevulde NIBM-tool  

Bij de berekening in de tabel is uitgegaan van ongeveer 4 woon-werk-kavels, conform de stedenbouwkundige schets voor fase 1. Het betreft kleinschalige bedrijfjes aan huis, die niet veel bezoekers trekken. Daarbij is aangehouden dat elke kavel 35 voertuigbewegingen per dag voortbrengt, waarvan 15% vrachtverkeer. Daarmee komt het initiatief niet boven de bovengrens uit, waarmee het geschaard kan worden onder de NIBM-initiatieven. Het initiatief is dan ook op het gebied van luchtkwaliteit uitvoerbaar.

5.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.

Planspecifiek

Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Industrielawaai en spoorweglawaai zijn niet aan de orde, wel is gekeken naar wegverkeerslawaai. Om dit te onderzoeken, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, dat als bijlage bij dit bestemmingsplan is opgenomen. Bij dit onderzoek is realisatie van fase 2 ook meegenomen.

Uit het onderzoek blijkt dat de te realiseren woon-werkwoningen aan de Kloosterstraat weinig hinder ondervinden van deze weg. De 30 km/uur-weg leidt tot een geluidbelasting van 55 dB op de gevel aan de wegzijde. Deze waarde is zonder de aftrek van artikel 110g Wet geluidhinder (een aftrek vanwege het stiller worden van het wegverkeer in de toekomst). De zijgevels van dezelfde woningen aan de wegzijde hebben een lagere geluidbelasting; 49 tot 50 dB, ook weer zonder aftrek. Met deze waarden kan gesproken worden van een goede ruimtelijke ordening. De overige woningen in het plan ondervinden een geluidbelasting die ruimschoots lager ligt dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Het plan kan wat betreft de Wet geluidhinder doorgang vinden, er hoeft geen Hogere waardeprocedure te worden gevolgd.

Gezien deze resultaten kan geconcludeerd worden dat het initiatief op het gebied van geluid uitvoerbaar is.

5.1.4 Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Planspecifiek

In de omgeving van het plangebied zijn enkele bedrijven aanwezig. Op het perceel direct grenzend aan de noordwestzijde van het plangebied staan enkele loodsen waar verschillende bedrijven een plek hebben. Volgens het vigerende bestemmingsplan zijn er bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de bij het plan behorende staat van bedrijfsactiviteiten mogelijk. Dit zijn bedrijven die over het algemeen prima in de bebouwde kom van een dorp kunnen functioneren en geen problemen opleveren qua milieuzonering. Aangezien onderhavig bestemmingsplan dezelfde bedrijfscategorieën mogelijk maakt, worden er op dat vlak geen problemen verwacht. De bedrijfswoningen bij de woon-werklocaties leveren andersom bezien ook geen beperkingen op, er zijn al andere woning in de buurt van de locatie waar de bedrijven al rekening mee moeten houden.

Andere bedrijven in de omgeving (aan de overzijde van de Kloosterstraat) betreffen alle bedrijven in de categorie 1 en 2, met een maximale te hanteren afstand van 30 m. De afstand tot de woningen in het plangebied is groter. Tevens geldt dat deze bedrijven al worden beperkt door naastgelegen woningen.

Qua geuraspecten wordt verwezen naar de volgende paragraaf. Gezien de hiervoor beschreven aspecten kan gesteld worden dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen problemen oplevert bij uitvoering van het plan.

5.1.5 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (de tweede soort staat ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden op basis van artikel 3. lid 2 van de Wgv gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij buiten dan wel binnen de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel.

Planspecifiek

Voor het plangebied geldt dat dit aan de rand van Stevensbeek is gelegen. In het buitengebied nabij de kern zijn enkele agrarische bedrijven aanwezig. De dichtstbijzijnde bedrijven zijn:

  • Mullemsedijk 14 (grondgebonden melkrundveehouderij), circa 150 meter afstand van rand bouwblok tot hoek woning
  • Mullemsedijk 16 (Agrarisch - Intensieve veehouderij), circa 350 meter afstand van rand bouwblok tot hoek woning
  • Lindelaan 24 (agrarisch grondgebonden), circa 580 meter afstand van rand bouwblok tot hoek woning
  • Lindelaan 28 (intensieve veehouderij), circa 650 meter afstand van rand bouwblok tot hoek woning

Het bedrijf aan de Mullemsedijk 14 is een grondgebonden melkrundveehouderij waarbij wordt voldaan aan de aan te houden afstand tot woningen.

Aan de hand van de ontwikkeling van het bouwplan voor Bethaniëhof (uitgebreide omgevingsvergunning verleend op 22 oktober 2013) kan worden geconcludeerd dat het plan op het gebied van geur uitvoerbaar is omdat onderhavige locatie zich op een vergelijkbare afstand ten opzichte van de intensieve veehouderijen bevindt.

5.1.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR).

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.6BPOndpKloosterstr-VA01_0012.png"  
uitsnede www.risicokaart.nl  

In de uitsnede van de risicokaart is te zien er zich in de buurt van de locatie geen inrichtingen bevinden die een risico vormen voor de voorgenomen ontwikkeling. Iets ten noorden van de locatie is een groen driehoekje te zien, dit is de school De Korenaer en dit betreft een gevoelige functie. Onderhavig initiatief brengt deze gevoelige functie niet in gevaar. Het bestemmingsplan is, gezien het bovenstaande, uitvoerbaar op het gebied van externe veiligheid.

5.2 Fysieke aspecten

5.2.1 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.

Planspecifiek

Voor dit plan is een memo water opgesteld, die als bijlage bij dit bestemmingsplan is gevoegd. Er is reeds in een vroeg stadium informeel overleg geweest met het Waterschap Aa en Maas. De resultaten van dit overleg zijn in het stedenbouwkundig schetsontwerp en in de memo water verwerkt. Naar aanleiding van de gewijzigde inzichten over de fasering, is de memo water aangepast en is ook de watertoets opnieuw ingevuld.

In de memo Water wordt gesteld dat in onderhavig initiatief afkoppeling van hemelwater uitgangspunt is, waarbij het water op het eigen terrein wordt opgevangen en daarna wordt geïnfiltreerd (en waar nodig vertraagd afgevoerd).

Via de rekenregel van het Waterschap Aa en Maas is berekend dat er circa 220 m3 berging nodig is (aangevuld met extra m3 ter compensatie van de gedempte sloot aan de noordzijde van het plangebied) en geconcludeerd is dat de oppervlakte groen ruim genoeg is (8.602 m2) om voorzieningen hiervoor aan te brengen. Realisatie van het initiatief past binnen de uitgangspunten van het Waterschap Aa en Maas en is daarmee uitvoerbaar.

5.2.2 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.

De auto-ontsluiting bestaat uit een insteekroute vanaf de Kloosterstraat. Bij de beëindiging van deze insteekroute is ruimte gereserveerd om te keren. De naast de rijbaan gelegen rabatstrook en de voorterreinen bieden voldoende ruimte voor het verkeer om in te draaien. Het keren op de weg wordt zo voorkomen. De Kloosterstraat is de belangrijkste doorgaande weg van Stevensbeek en heeft voldoende capaciteit om de toename van het verkeer aan- en af te voeren.

Het personeel parkeert op eigen terrein, bezoekers op de rabatstrook die over de gehele lengte langs de weg is gelegen. Ook zijn er 8 haaksparkeerplaatsen aangelegd. Voor de bedrijfshallen ligt een verhard terrein, waar laden en lossen plaatsvindt. Door de ruimte op eigen terrein en ook de rabatstrook is er ruim voldoende parkeerruimte die zowel door de bezoekers van het ondernemerspark als door de bezoekers van de begraafplaats gebruikt kunnen worden.

De toegestane functies in de panden passen bij de beoogde kleinschaligheid van het ondernemerspark. Deze functies zorgen niet voor grote aantallen bezoekers. Gezien deze intentie en de ruime hoeveelheid parkeerplaatsen op het terrein, kan gesteld worden dat het initiatief op het gebied van verkeer uitvoerbaar is.

5.2.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.

Gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Soortenbescherming

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Om de gevolgen van gebiedsbescherming en de soortenbescherming te beoordelen is een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage bij dit bestemmingsplan bijgevoegd.

Gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling is de verwachting dat de verandering van het bestemmingsplan uitvoerbaar is. Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden dient het bepaalde in de Flora- en faunawet in acht genomen te worden, hetgeen goed mogelijk is.

5.2.4 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.

Archeologie

Archeologie gaat over de (verwachte) cultuurhistorische waarde in de bodem. Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.

Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.

Planspecifiek

De gemeente heeft een archeologische beleidskaart opgesteld, deze wordt binnenkort vastgesteld. Hieruit komt naar voren dat het plangebied is ingedeeld onder "categorie 5", een terrein met middelhoge archeologische verwachtingswaarden. Omdat het plangebied groter is dan 2.500 m2, is een archeologisch onderzoek vereist. Dit onderzoek is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.

In geen van de boringen uit het onderzoek zijn indicatoren aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. De kans dat binnen het plangebied een archeologische vindplaats aanwezig is, wordt daarom klein geacht. Aangezien er geen vindplaatsen worden verwacht, vormen de voorgenomen graafwerkzaamheden geen bedreiging voor het archeologische bodemarchief. Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt een archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk geacht.

Op het gebied van cultuurhistorie kan gesteld worden dat er geen belangrijke cultuurhistorische waarden verloren gaan door de ontwikkeling van het plangebied. Het stedenbouwkundig ontwerp is kleinschalig en voegt zich in de bestaande structuur van het dorp. Er worden geen kenmerkende zichtlijnen of boomsingels aangetast.

Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het initiatief uitvoerbaar is op het gebied van archeologie en cultuurhistorie.

5.3 Economische aspecten

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

In onderhavige situatie sluit de initiatiefnemer met de gemeente een exploitatie-overeenkomst, waarin verhaal van plankosten zeker wordt gesteld. Daarnaast heeft initiatiefnemer een exploitatieopzet gemaakt waaruit blijkt dat het initiatief economisch uitvoerbaar is.

5.4 Handhaafbaarheid

Dit bestemmingsplan is opgezet conform de structuurbepalingen van de SVBP2012 en is daardoor gemakkelijk te lezen. Voorts voldoet dit plan aan het handboek bestemmingsplannen zoals de gemeente dit heeft wat de leesbaarheid, raadpleegbaarheid en uniformiteit ten goede komt. Daardoor is ook de handhaafbaarheid makkelijk vorm te geven: de regels zijn eenduidig zodat rechtsgelijkheid en -zekerheid zo groot mogelijk is. Op basis van de Wro zijn belangrijke overgangsbepalingen en strafbepalingen wettelijk vastgelegd waardoor op die manier de handhaafbaarheid vanuit dit bestemmingsplan goed is geregeld.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE VERANTWOORDING

6.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

6.2 Toelichting op de verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).

6.3 Toelichting op de regels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.

Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.

Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).

Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • "Gemengd - Kloosterstraat 1", waarin een gemengde functie is neergelegd. Bij een gemengde functie moet gedacht worden aan wonen, werken (tot en met bedrijfscategorie 2 van de staat van bedrijfsactiviteiten), kantoor, dienstverlening of een maatschappelijke functie. Bedrijven in een hogere categorie zijn uitgesloten. Met een voorwaardelijke verplichting is de landschappelijke inpassing geborgd, alsook de realisatie van de benodigde waterhuishoudkundige voorzieningen.
  • "Verkeer" waarbij de verkeersfunctie is neergelegd, zoals de ontsluiting van het terrein en de openbare parkeerplaatsen.
  • "Groen" waarin de functie van (openbaar) groen is neergelegd;
  • "Waterstaat - Waterstaatkundige functie" (dubbelbestemming) waarin de functie voor het onderhoud en beheer van waterlopen is neergelegd.

Hoofdstuk 7 PROCEDURE

7.1 Inspraak en overleg

In deze paragraaf en in bijlage 8 Verslag vooroverleg zijn de resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro opgenomen.

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg als concept toegezonden aan de provincie. Naar aanleiding van de reactie van de provincie is de paragraaf provinciaal beleid aangevuld en is de toelichting op verschillende punten, waaronder de landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing (in relatie met de opgestelde dorpsvisie), aangepast. Vervolgens is het aangepaste concept bestemmingsplan met de provincie besproken in een overleg. Hierna heeft de provincie in een reactie aan de gemeente aangegeven te kunnen instemmen met het plan.

Samen met het Waterschap Aa en Maas zijn de aan de orde zijnde waterhuishoudkundige aspecten behandeld. Hierover bestaat overeenstemming.

Naast het vooroverleg is het plan ook individueel toegelicht aan de omwonenden en omliggende bedrijven. Het initiatief is tevens toegelicht tijdens een bijeenkomst van de dorpsraad Ruimte voor Morgen. Zij hebben aangegeven dat het plan een prima uitwerking is van hetgeen in de dorpsvisie als ruimtelijk kader is vastgesteld.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan heeft met ingang van 3 augustus 2016 voor de duur van zes weken ter inzage gelegen. Hierop zijn geen zienswijzen ingediend en het ontwerp bestemmingsplan is vervolgens ongewijzigd vastgesteld (zie Vaststellingsbesluit).

Hoofdstuk 8 CONCLUSIE

In voorgaande hoofdstukken is een verantwoording gegeven van de gemaakte keuze van bestemmingen en is een beschrijving gegeven hoe rekening wordt gehouden met de gevolgen voor de omgeving. In hoofdstuk 2 is ingegaan op de huidige situatie en de waarde van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het beoogde plan waarna hoofdstuk 4 ingaat op het beleid. Hoofdstuk 5 gaat in op het onderzoek wat is verricht en geeft daarmee inzicht in de uitvoerbaarheid van dit plan op milieuaspecten, fysieke aspecten, economische aspecten en handhaafbaarheid. In hoofdstuk 6 is ingegaan op de wijze van bestemmen zoals dat gevraagd wordt in artikel 3.1.3 van het Bro. In het hoofdstuk 7 is verslag gedaan van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro en de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties zijn betrokken bij de voorbereiding van dit plan.

Op basis van voorstaande alinea, opgezet volgens artikel 3.1.6 van het Bro, wordt geconcludeerd dat dit bestemmingsplan beleidsmatig gezien inpasbaar is in het beleid, voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is.