Plan: | Dorpsstraat 15 Ledeacker |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1702.4BPDorpsstraat15-VA01 |
Bij besluit van 26 juli 2011 heeft het College van gedeputeerde Staten van Noord-Brabant aan de raad van de gemeente Sint Anthonis een aanwijzing gegeven als bedoeld in artikel 3.8, zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening met betrekking tot het door de raad bij besluit van 20 juni 2011 vastgestelde bestemmingsplan 'Ledeacker, Nullen-Dorpsstraat'. Tegen deze reactieve aanwijzing heeft de raad beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bij uitspraak van 13 maart 2013, zaaknr. 201110168/1/R3, heeft de Afdeling dit beroep ongegrond verklaard.In het vastgestelde bestemmingsplan 'Ledeacker, Nullen-Dorpsstraat' was on voldoende verantwoord of het te slopen oppervlak aan agrarische bedrijfsgebouwen, in combinatie met de realisering van milieuwinst, voldoende was om de bouw van 3 vrijstaande woningen te rechtvaardigen, vooral omdat ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan de bedrijfsverplaatsing nog niet planologisch was verzekerd.
Na deze uitspraak heeft er overleg plaatsgevonden tussen de gemeente Sint Anthonis, de provincie Noord-Brabant en de initiatiefnemer. Dit overleg heeft ertoe geleid dat partijen overeenstemming hebben bereikt dat de door de initiatiefnemer geleverde tegenprestatie (sloop stallen en verplaatsing van de varkenshouderij) recht geeft om 2 vrijstaande woningen. Hierdoor is de woonkavel aan het Nullen komen te vervallen.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Dorpsstraat 15 Ledeacker ' bestaat uit het oorspronkelijke vastgestelde bestemmingsplan 'Ledeacker, Nullen-Dorpsstraat', waaruit het plandeel aan het Nullen is geschrapt. Een en ander is juridisch geborgd in een aanpassing van de regels en een aanpassing van de verbeelding. De plantoelichting is tekstueel uitsluitend aangepast doordat alle verwijzingen in verband met de beoogde woning aan het Nullen zijn geschrapt en de toelichting zich beperkt tot de realisatie van de 2 beoogde vrijstaande woningen aan de Dorpsstraat. Voor het overige heeft de gemeenteraad van Sint Anthonis er voor gekozen om de oorspronkelijke plantoelichting en planregels van het op 20 juni 2011 vastgestelde bestemmingsplan 'Ledeacker, Nullen-Dorpsstraat' in stand te laten.
De heer Arts exploiteert een vleesvarkenshouderij aan de Dorpsstraat 15 te Ledeacker (gemeente Sint Anthonis). Deze intensieve veehouderij is gelegen in een extensiveringsgebied rondom het kerkdorp Ledeacker. In het reconstructieplan is opgenomen dat het aantal intensieve veehouderijen in de extensiveringsgebieden moet verminderen. Deze afname wordt gerealiseerd door bedrijfsbeëindiging of bedrijfsverplaatsing. Dat laatste is hier aan de orde. De vleesvarkenshouderij van de heer Arts wordt verplaatst naar het Landbouwontwikkelingsgebied (LOG) aan de Lindenlaan in Stevensbeek. Deze bedrijfsverplaatsing wordt gefinancieerd door de realisatie en verkoop van 2 woonkavels respectievelijk 2 vrijstaande woningen. Twee woonkavels worden gerealiseerd tussen Dorpsstraat 15 en 17.
Het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2000 kent echter een agrarische bestemming toe aan het plangebied. Hierdoor kunnen volgens het geldende bestemmingsplan de beoogde woonkavels niet gerealiseerd worden. Echter de gemeente Sint-Anthonis heeft op 1 december 2009 haar principe-medewerking toegezegd aan een herziening van het bestemmingsplan Buitengebied 2000 om de woonkavels te realiseren.
Voorliggend bestemmingsplan ' Dorpsstraat 15 Ledeacker ' voorziet in een adequate planologisch-juridische regeling voor de realisatie van de genoemde twee woonkavels aan de Dorpsstraat.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het kerkdorp Ledacker ofschoon het is gelegen buiten de bebouwde kom. De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt 2000 m2 .
Afbeelding 1: Ligging en begrenzing plangebied
Voor het plangebied vigeert het volgende bestemmingsplan:
naam bestemmingsplan | bestemmingen | vaststelling raad | goedkeuring GS |
Buitengebied 2000 | - Agrarisch gebied-Ag - Agrarische bedrijfsdoeleinden-A |
05-03-2001 | 23-10-2001, nr. 745003 |
De voorliggende plantoelichting kent verder de volgende opbouw. In hoofdstuk 1 werd een inleiding gegeven. De aanleiding voor en opzet van het nieuwe bestemmingsplan, de ligging en begrenzing van het plangebied en het vigerend bestemmingsplan worden beschreven.
Hoofdstuk 2 bevat een analyse van het plangebied. De feitelijke situatie van het plangebied wordt beschreven alsmede de aanwezige relevante ruimtelijke structuren en functies.
Hoofdstuk 3 bevat de beschrijving van de ruimtelijke ontwikkeling. Op deze plaats worden de stedenbouwkundige randvoorwaarden beschreven, beeldkwaliteit en architectuur en duurzaam bouwen.
Hoofdstuk 4 geeft het beleidskader weer. Hierin wordt het relevante rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven. Ook wordt op deze plek een gedetailleerde beschrijving gegeven van het vigerende bestemmingsplan en de reden waarom de onderhavige ruimtelijke ontwikkeling in strijd is met dat plan.
Hoofdstuk 5 bevat de uitvoeringsaspecten van het plan. Hier worden de milieu-planologische- en fysieke aspecten van het plan behandeld. Dit hoofdstuk bevat ook de waterparagraaf. Tevens wordt aandacht besteed aan de financieel-economische haalbaarheid en de handhaafbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 6 bevat een toelichting op de juridische vormgeving van het plan. Dit hoofdstuk bevat een overzicht van de in het plan voorkomende bestemmingen en een toelichting bij de opgenomen planregels.
Hoofdstuk 7 bevat de resultaten van het gevoerde bestuurlijke vooroverleg en de bestemmingsplanprocedure.
In dit hoofdstuk wordt de ligging van het plangebied op gemeentelijk niveau en de feitelijke situatie van het plangebied en omgeving beschreven. Ook wordt er ingegaan op de aanwezige ruimtelijk relevante structuren en aanwezige functies.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Sint Anthonis, buiten de bebouwde kom van het kerkdorp Ledeacker. Het plangebied staat plaatselijk bekend als Dorpsstraat (ong.) en is kadastraal bekend als gemeente Oploo, sectie I, nr. 883 (ged.). Het plangebied heeft een totale omvang van 2000 m2 . Het plangebied maakt op dit moment deel uit van het agrarische bouwblok van de vleesvarkenshouderij. De gronden zijn deels verhard/deels onverhard en er bevinden zich twee vleesvarkensstallen op deze gronden.
Het plangebied is grotendeels gelegen aan het bebouwingslint dat langs de Dorpsstraat de kern Ledeacker verbindt met de kern van Sint Anthonis. Bebouwingslinten behoren tot de meest kenmerkende bebouwingsstructuren van de zandgronden van Zuid-Nederland. Het net van verbindingswegen tussen een aantal bebouwingsconcentraties op zandgronden vormt een vanzelfsprekende aanleiding voor het bouwen. De draagkrachtige bodem biedt ook alle mogelijkheden daartoe. Vrijwel alle dorpen hebben zich langs deze linten ontwikkeld en de realisatie van bebouwing binnen bebouwingsgaten of op herontwikkelingslocaties binnen deze linten vindt nog steeds veelvuldig plaats.
Het bebouwingscluster (bebouwingslint) langs de Dorpsstraat bestaat uit een situatie van twee dorpsranden die elkaar raken (Ledeacker en Sint Anthonis) . De reden dat hier sprake is van dorpsranden is te verklaren door de aanwezigheid van Ledeackersche Beek, die hier het complex van oude bouwlanden doorsnijdt. Het is een karakteristieke situatie voor de oude Peelontginningen. Dit dal is aangewezen als zoekgebied voor waterberging.
Ondanks de kleine dalvormige laagte van de beek, is de kruising van de beek met de Dorpsstraat al lang bewoond. De noordelijke helft van het cluster, waar de beek door stroomt is dan ook een behoorlijk verdicht lint met een behoorlijk groen karakter. Hel agrarische karakter is nog voelbaar, maar in principe behoort dit gedeelte functioneel gezien al bij de dorpse omgeving van Ledeacker. De zuidelijke helft van het cluster, ten zuiden van de weg Kerkveld, bestaat slechts uit enkele woningen met bijgebouwen. Daardoor voelt dit deel veel meer als tussengebied tussen de twee kernen. In het oog springend is het contrast aan de oostzijde van de Dorpsstraat, waar openheid wordt afgewisseld met een opvallend cluster van witte schuren en twee woningen.
De bebouwingslinten hebben niet overal een even 'zwaar' en 'verdicht' karakter. Het aan de orde zijnde plangebied ligt tegen de zuidelijke rand van de kern Ledeacker in een relatief open zone tussen Ledeacker en Sint Anthonis. Deze openheid manifesteert zich in ruime afstanden tussen de aanwezige bebouwing langs het lint en een landschappelijk open achterland. Deze landschappelijke openheid vormt een belangrijke ruimtelijke gebiedswaarde. Enerzijds wordt door de openheid de ligging van de beekdalzone van de Ledeackerse beek gemarkeerd, anderzijds voorkomt de openheid dat de kernen Ledeacker en Sint Anthonis aan elkaar groeien.
Uit de structuur van de aanwezige bebouwing is ter plaatse van het plangebied e.o. een duidelijke voorgevelrooilijn te bepalen. De bebouwing ter plaatse van het plangebied e.o. bestaat voornamelijk uit grondgebonden woningen (2 lagen + kap).
Het plangebied e.o. wordt onsloten door de Dorpsstraat. De Dorpsstraat heeft zowel een perceelsontsluitende functie (voor bestemmingsverkeer) als een doorgaand verkeersfunctie (ten behoeve van de verbinding Ledeacker-Sint Anthonis). De Dorpsstraat bestaat uit twee rijbanen met een maximale snelheid van 50 km/uur ter hoogte van het plangebied. De gemeente Sint Anthonis hanteert ten behoeve van parkeren de beleidslijn dat bewoners- en bezoekersparkeren primair op eigen terrein plaats moet vinden waarbij de volgende parkeernormering inacht moet worden genomen:
1,5 pp/woning (1,2 pp bewoner/0,3 pp bezoeker).
Het plan heeft door z'n geringe verkeersaantrekkende werking geen consequenties voor de bestaande wegenstructuur, verkeersintensiteiten en verkeersveiligheid. Parkeren zal -zowel voor bewoners als voor bezoekers - volledig op eigen terrein plaatsvinden.
De openbare groenstructuur in de omgeving manifesteert zich als laanbeplanting aan weerzijde van de openbare wegen met bomen van 1e en 2e orde. Volgens de Cultuurhistorische WaardenKaart (CWK) van de provincie Noord-Brabant is deze laanbeplanting te kwalificeren als een historische groenstructuur. Deze zijn geselecteerd op basis van de historische karakteristiek, ecologische en/of genetische waarde en de gaafheid ervan. Het plan brengt geen verandering in en heeft geen consequenties voor de bestaande openbare groenstructuur.
Binnen het plangebied e.o. komen een beperkt aantal functies voor. Thans kent het plangebied een agrarisch gebruik ten behoeve van de varkenshouderij. Verder komt in de directe omgeving de agrarische functie voor in de vorm van andere intensieve veehouderijen en grondgebonden agrarische bedrijven. De woonfunctie komt voor in de vorm van bedrijfs-en burgerwoningen. Andere voorkomende functies zijn: perifere detailhandel (in de vorm van een bouwmarkt) en lichte niet-agrarische bedrijvigheid (aannemersbedrijf).
De initiatiefnemer exploiteert aan de Dorpsstraat 15 te Ledeacker een vleesvarkenshouderij. Dit bedrijf is gelegen in een extensiveringsgebied rondom het kerkdorp Ledeacker. In het reconstructieplan Peel en Maas is opgenomen dat het aantal intensieve veehouderijen in de extensiveringsgebieden moet verminderen. Deze afname kan geschieden door bedrijfsbeëindigingen of bedrijfsverplaatsingen. De intensieve veehouderij van de initiatiefnemer wordt verplaatst naar het LOG aan de Lindenlaan in Stevensbeek. Door middel van de realisatie van 2 woningbouwkavels kan deze bedrijfsverplaatsing gefinancieerd worden.
De gemeentelijke stedenbouwkundige visie op de Dorpsstraat omvat het versterken van de ruimtelijke scheiding tussen Ledeacker en Sint Anthonis. Het versterken van de ruimtelijke scheiding van de twee kernen wordt gerealiseerd door ontstening van het bebouwingslint en het benadrukken van de groene omgevingskwaliteiten: de zichtlijnen en de Ledeackerse Beek.
Het onderhavige plan moet dus een bijdrage leveren aan de ontstening van het plangebied met het terugbrengen van de achtergevelrooilijn. Dat moet primair gebeuren door de sanering van de bedrijfslocatie van het varkensbedrijf. Verder moet de ruimtelijke kwaliteit versterkt worden door de noordoost-zuidwest gerichte lijnen (de doorzichten en de Ledeackerse Beek) groen te benadrukken. In deze visie moet het lint steeds meer een groene bufferzone worden tussen Ledeacker en Sint Anthonis met de Ledeackerse Beek als middelpunt.
Afbeelding 2: Stedenbouwkundige visie Dorpsstraat Ledeacker
Het in dit plan opgenomen stedenbouwkundige ontwerp voorziet in de sloop van alle bedrijfsgebouwen van de varkenhouderij aan de Dorpsstraat 15, met uitzondering van de huidige bedrijfswoning (die als burgerwoning verder zal functioneren). Ook alle (bedrijfsmatige) verhardingen zullen worden verwijderd. In de plaats daarvan wordt een woningbouwprogramma van 2 vrijstaande woningen gerealiseerd (incl. bijgebouwen).Deze ontwikkeling leidt per saldo tot een aanmerkelijke ontstening van het gebied.
Teneinde de landschappelijke openheid en doorzichten te waarborgen worden de woningen niet gesitueerd ter plaatse van de gesloopte bedrijfsbebouwing, maar aansluitend aan de bestaande bebouwing in de voorgevelrooilijnen langs de Dorpsstraat. Dit maakt dat de nieuwe woonbebouwing minder diep penetreert in het achterland (m.a.w. de achtergevelrooilijn wordt teruggelegd). Aan de Dorpsstraat worden twee woningen gerealiseerd die het bestaande bebouwingslint versterken. Hernieuwd ruimtebeslag binnen het buitengebied is niet aan de orde. Vanaf de Dorpsstraat ontstaat hierdoor een groter zicht via de Nullen op het buitengebied, terwijl de openheid vanaf de Nullen (afstand tussen bebouwing) ongeveer gelijk blijft. Door de bouw van deze 2 woningen strak in de voorgevelrooilijnen- in combinatie met de sloop van bedrijfsgebouwen- wordt een bijdrage geleverd aan de gewenste ontstening, wordt de landschappelijke openheid in de vorm van de NO-ZO-doorzichten en de open ligging van de Ledeackerse Beek gerespecteerd en versterkt het onderhavige plan het gewenste karakter van het gebied als een open, groene zone die de kernen Ledeacker en Sint Anthonis van elkaar gescheiden houdt.
Het stedenbouwkundige plan wordt gekenmerkt door "open bebouwing'' in een landelijke omgeving. Er wordt gewoond in een bebouwinglint, grenzend aan agrarische percelen. De kwaliteit van de plek maakt nadrukkelijk deel uit van de karakteristiek van de woningen. De kwaliteiten van het landschap bepalen en geven vorm aan de thematiek van het wonen en het huis.
De natuurlijke erfafscheidingen worden niet alleen gebruikt om het private domein af te scheiden van de openbare ruimte, maar dienen ook om een relatie te creëren tussen "inbreiding'' en het bestaande landschap. Uitgangspunt voor de woonmilieus is dan ook dat er een actieve relatie ontstaat tussen privaat domein en de openbare ruimte. Het individuele huis, dan wel een bebouwingspatroon van meerdere percelen zullen dan na verloop van tijd zelf het beeld van het landschap gaan vormen waardoor de woningen onderdeel gaan uitmaken van het landschap. Immers daar waar wonen, het landschap en het gebruik van het landschap kunnen samensmelten in één ruimtelijk concept, is de aantrekkingskracht van wonen in het landelijke gebied het grootst.
Voor de nieuwe bebouwing, grondgebonden vrijstaande woningen is de rooilijn door middel van een bebouwingsvlak vastgesteld. Woningen moeten in de naar de weg gekeerde grens van het bebouwingsvlak of max. 3 meter daarachter, gebouwd worden. Uit oogpunt van ruimtelijke kwaliteit is het wenselijk dat zeker gesteld wordt dat één zijerf ten alle tijde onbebouwd blijft. Het andere zijerf is wel bebouwbaar, mits aansluitend aan dit erf een zijerf zonder bebouwing grenst. Gelet hierop en ook gelet op de relatie tussen de nieuwbouw en de bestaande bebouwing, is gekozen voor een a-centrische positionering van het bouwvlak op het bouwperceel. De hoofdmassa van de woning bestaat uit 2 bouwlagen met een kap. De goothoogte is max. 6.5 meter en de dakhelling is minimaal 40 graden en maximaal 45 graden (beide zijden gelijk).
De percelen hebben een dusdanige maat dat bij alle woningen een (ruime) zij- en achtertuin gerealiseerd kan worden. Immers uitgangspunt is om een groen, landelijk beeld te realiseren, waarbij de erfafscheidingen niet benut worden om een grens te creëren tussen openbaar en privé, maar om het landschappelijk over te laten vloeien in het private deel van het plangebied en omgekeerd.
Afbeelding 3: Kavelopzet
Voor de materialisatie van de gevel geldt dat er gebruik dient te worden gemaakt van natuurlijke materialen zoals een genuanceerde donker bruine of rode baksteen en natuursteen. Om een gevarieerd beeld te benadrukken behoort keim stucwerk en zwarte houten potdekselgevels tot de mogelijkheid in ondergeschikte bouwdelen. De kozijnen dienen bij voorkeur in hout te worden uitgevoerd. Het kleurgebruik is traditioneel. Het gebruik van sterk contrasterende kleuren in grote vlakken is niet wenselijk.
Afbeelding 4: Materialisatie metselwerk
Kunststof bouwmaterialen worden uitsluitend toegestaan indien voldaan wordt aan de volgende strikte voorwaarden:
Bijzondere functies mogen middels een enigszins afwijkende architectuurstijl verbijzonderd worden. Voor wat betreft dimensionering is aandacht voor de maat en schaal, passend bij de toch kleinschalige karakteristiek van het "lint'' belangrijk.
Er kan een keuze gemaakt worden uit de volgende dakvormen:
Afbeeldingen 5-7: Toegelaten dakvormen
Het plaatsen van dakkapellen is mogelijk, echter uitsluitend afgedekt met een schuine kap.
De nokrichting is vrij. Voor de materialisatie van de kap dient gebruik gemaakt te worden van terracotta, donkergrijze, blauw gesmoord of zwarte keramische dakpannen. Ook een kapafwerking van riet of natuursteenleien behoort tot de mogelijkheid. Geglazuurde pannen en andere glanzende toplaagafwerkingen zijn uitgesloten.
Afbeelding 8 en 9: Materialisatie dakpannen en rieten dak
Binnen de "lintbebouwing'' komen géén accenten voor. Iedere vrijstaande woning dient uniek te zijn in haar verschijning.
De overgang van privédomein naar openbare ruimte en het aangrenzende buitengebied moet zich kenmerken door een geleidelijke overgang door middel van laag blijvende hagen, struiken en heesters en/of dierenweidjes, boomgaarden e.d. Belangrijk hierbij is dat er geen "green box-situatie " ontstaat maar dat via de zij-en achtertuinen een relatie gelegd wordt tussen de woonpercelen en het omringende landelijke gebied. In de zijdelingse perceelsgrenzen mogen tussen de woningen wel dichte hagen (al dan niet in of achter draadhekwerken) en houtenerfafscheidingen (al dan niet met gemetselde of betonnen penanten) opgericht worden. Andere vormen van erfafscheidingen zijn ongewenst.
Het onderhavige plan met de beoogde 2 nieuwe woningen betekent een zeer beperkte toename van het gemotoriseerde verkeer ter plaatse. De verkeersbewegingen zullen beperkt blijven tot bewoners- en bezoekersverkeer. Het plan heeft door z'n geringe verkeersaantrekkende werking geen consequenties voor de bestaande wegenstructuur, verkeersintensiteiten en verkeersveiligheid. Parkeren zal -zowel voor bewoners als voor bezoekers - volledig op eigen terrein plaatsvinden. Hierbij zal de gemeentelijke parkeernorm van 1,5 pp/woning in acht genomen worden. De uitvoering van deze parkeernorm zal via de planregels dwingend worden voorgeschreven.
Voor de ontwikkeling in het plangebied is het nationaal pakket Duurzaam Bouwen (woningbouw of utiliteitsbouw) van toepassing. In deze pakketten worden de vaste en variabele maatregelen onderscheiden. Van de vaste maatregelen dient 100% gerealiseerd te worden. Van de variabele maatregelen dient minimaal 40% gerealiseerd te worden. Bij de aanvraag om bouwvergunning wordt het plan getoetst middels de GPR- gebouw.
Per 1 juli 2008 hebben de destijds vigerende planologische kernbeslissingen (PKB's) op basis van het overgangsrecht de status van structuurvisie gekregen. Nieuwe structuurvisies moeten volgens de Wro een beschrijving bevatten waaruit blijkt hoe het rijk de in de structuurvisie verwoorde nationale ruimtelijke belangen wil verwezenlijken. Omdat de destijds vigerende PKB's nog niet over een dergelijke realisatieparagraaf beschikte heeft het kabinet de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid vastgesteld. Hierin zijn alle nationale ruimtelijke belangen uit de verschillende PKB's en de voorgenomen verwezenlijking daarvan gebundeld. Op basis van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) dienen de medeoverheden over de voorbereiding van bestemmingsplannen en projectbesluiten overleg te voeren met het rijk indien nationale belangen in geding zijn. De Realisatieparagraaf geeft helderheid over de nationale belangen en daarmee ook over de vraag of over een ruimtelijk plan vooroverleg met het rijk noodzakelijk is.
Het overzicht van alle nationale ruimtelijke belangen uit de verschillende PKB's en de voorgenomen verwezenlijking daarvan zijn gebundeld in één Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid. De Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid is toegevoegd aan de Nota Ruimte en heeft de status van structuurvisie. Er is een overzicht opgenomen van 34 nationaal ruimtelijke belangen. Dit vormt de ruggegraat van de Realisatieparagraaf. Bij negen onderwerpen die ontleend zijn aan de Nota Ruimte en bij drie andere PKB's wordt de nieuwe amvb bevoegdheid ingezet. Het volgende nationale ruimtelijke belang is vooral van belang in het kader van dit bestemmingsplan:
Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten (inclusief glastuinbouw)
betekent dat nieuwe bebouwing voor deze functies grotendeels geconcentreerd wordt gelokaliseerd, dat wil zeggen in bestaand bebouwd gebied, aansluitend op het
bestaande bebouwde gebied of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten.
Provincies geven het bundelingsbeleid zo vorm dat het de vraag naar ruimte van
alle aan de verstedelijking verbonden functies in al zijn diversiteit accommodeert en de
rijksdoelstelling van krachtige steden en vitaal landelijk gebied ondersteunt. De invulling van het provinciale bundelingsbeleid sluit aan bij de integrale ontwikkelingsdoelstellingen van het betreffende gebied en de daarin liggende steden en dorpen. Dit geldt specifiek voor de keuze van locaties voor verstedelijking en economische activiteiten (zowel in bestaand bebouwd gebied als daarbuiten) en van de verhouding tussen de omvang van de gebundelde en de meer verspreide bebouwing in het buitengebied. Het rijk toetst of provincies het bundelingsbeleid voor verstedelijking en economische activiteiten in het provinciale en regionale ruimtelijk beleid opnemen.
Ten aanzien van ruimte voor nieuwbouw in het buitengebied vraagt het rijk aan provincies om een planologisch kader op te stellen voor het thema bebouwing in het buitengebied. Hierdoor dient het hergebruik van leegstaande gebouwen gestimuleerd te worden en dienen de mogelijkheden benut te worden die nieuwbouw biedt om de kwaliteit en vitaliteit van de groene ruimte te vergroten.
Dit provinciale kader legt vast welke randvoorwaarden de provincie hanteert inzake:
Voor nieuwbouw geldt bovendien dat gebruik wordt gemaakt van de ruimte rondom kernen en
wordt aangesloten bij bestaande bebouwingspatronen en bij bebouwingsclusters en bebouwingslinten in het buitengebied.
Het onderhavige bestemmingsplan voldoet aan de hierboven beschreven beleidsuitspraken.
Met de invoering van de Wet ruimtelijke ordening in juli 2008 is vastgesteld dat iedere overheid naast beleid tevens een uitvoeringsinstrument voor dit beleid dient te hebben. De kern van de nieuwe Wro is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vóóraf kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen denken te realiseren. Rijk en provincies bemoeien zich voortaan uitsluitend met wat daadwerkelijk van nationaal respectievelijk van provinciaal belang is. Ook moeten rijk en provincies duidelijk maken of de borging van een belang gevolgen heeft voor ruimtelijke besluitvorming door provincies en gemeenten. Voorheen was alleen het beleid van het rijk in planologische kernbeslissingen (PKB’s) opgenomen. Met de invoering van de Wro is daarom de Realisatieparagraaf verschenen waarin verantwoord is welke uitvoeringsinstrumenten toegepast kunnen worden om het beleid daadwerkelijk te realiseren. De Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) is een van de uitvoeringsinstrumenten die kunnen worden ingezet om het Rijksbeleid in het beleid van lagere overheden te laten implementeren.
De AMvB Ruimte bevat alle ruimtelijke rijksbelangen uit de eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB’s) en geeft middels regels en plankaarten (juridisch) de mogelijkheid om de rijksbelangen veel directer door te laten werken in de ruimtelijke plannen van andere overheden. Anders dan de Realisatieparagraaf dus, waar alleen is aangegeven hoe het beleid zal worden uitgevoerd door het aanreiken van de mogelijke sturingsinstrumenten.
Het ontwerp van de AMvB Ruimte bevat de juridische kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de rijksbufferzones, nationale landschappen, de ecologische hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, de mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Hiermee kan bijvoorbeeld precies aangegeven worden in welke zones bestemmingsplannen geen bestemmingen mogen bevatten die verdere verstedelijking toestaan. Andere beperkende regels zijn opgenomen voor snelwegpanorama’s en voor Nationale Landschappen. Dit moet leiden tot snellere besluitvorming en minder bestuurlijke drukte. Bij de AMvB Ruimte zijn kaarten van onder andere de rijksbufferzones gevoegd.
De AMvB Ruimte blijft uiteindelijk niet beperkt tot de bestaande ruimtelijke kaders uit de PKB’s. Ook het nieuwe rijksbeleid, dat moet doorwerken tot in de ruimtelijke plannen van andere overheden, zal worden opgenomen in de AMvB. Dit zal gebeuren via een aanvulling die in het derde kwartaal van 2010 in ontwerp naar de Eerste en Tweede Kamer wordt gezonden. Hierin zal mogelijk plaats worden ingeruimd voor onder meer de kaders voor het IJsselmeergebied, de Structuurvisie Randstad 2040 en het Nationaal Waterplan.
Het plangebied komt niet voor op één van de kaarten van de AMvB Ruimte. Hierdoor kan worden geconcludeerd dat de AMvB Ruimte niet direct gevolgen heeft voor de ontwikkeling. Wel dient rekening te worden gehouden met het algemene beleid dat in de AMvB Ruimte wordt afgekaderd.
De Agenda Vitaal Platteland (AVP) is een integrale rijksvisie op het platteland. De nota is tegelijkertijd met de Nota Ruimte aan de Tweede Kamer aangeboden. Daar waar de Nota Ruimte het ruimtelijk beleid beschrijft, gaat de AVP uit van een integraal perspectief en gaat in op de economische, economische en sociaal-culturele aspecten van het platteland. Aan de hand van de thema's verbreding van de landbouw, leefbaarheid, natuur en landschap en milieukwaliteit wordt de visie geformuleerd.
In het algemeen wil het kabinet het beleid voor het landelijk gebied sturen op hoofdlijnen en niet meer regelen dan noodzakelijk is. Het rijk voert alleen specifiek beleid op bepaalde terreinen zoals de Ecologische Hoofdstructuur en de twintig nationale landschappen. Integratie en uitvoering van het beleid dienen op gebiedsniveau plaats te vinden.
De overheid wil ruimte scheppen voor investeringen in groen en groene diensten door vermindering van regelgeving. Ten aanzien van natuur en landschap wil het kabinet de mogelijkheden verruimen om het platteland te beleven. Hiertoe dient de toegankelijkheid en beweegbaarheid voor recreatie en toerisme in het agrarisch cultuurlandschap te worden verbeterd. Ontwikkelingen in het landelijk gebied dienen zodanig te worden begeleid dat kwaliteit ontstaat, gebaseerd op een goed evenwicht tussen economische, economische en esthetische aspecten van het landschap. Het blijft de taak van de rijksoverheid om de Ecologische Hoofdstructuur te versterken.
De Reconstructiewet concentratiegebieden (Rcw) heeft als doel de verbetering van de ruimtelijke structuur in concentratiegebieden van de intensieve veehouderij. Besloten is tot een integrale zonering van het buitengebied om een duidelijke keuze te maken waar de landbouw zich in de toekomst kan ontwikkelen (Iandbouwontwikkelingsgebied) en dan met name de intensieve veehouderij en gebieden aan te wijzen waar voorrang gegeven wordt aan de ontwikkeling van natuur en landschap (extensiveringszone 'natuur') en waaruit tevens de intensieve veehouderij op termijn dient te verdwijnen. Rondom woonkernen dient de intensieve veehouderij zich op termijn eveneens 'terug' te trekken teneide het aantal stankgehinderden drastisch te verminderen (extensiveringszone 'overig'). In de andere delen van het buitengebied is sprake van een vergeving van functies (semi-agrarische bedrijvigheid, niet-agrarische bedrijvigheid en burgerwoningen).
De op de Rcw gebaseerde Reconstructieplannen hebben een looptijd van 12 jaar en vormt de wettelijke basis voor diverse ingrijpende beleidsbesluiten die een perspectiefvolle ontwikkeling van het landelijk gebied mogelijk moeten maken. Reconstructieplannen zullen elke 4 jaar worden geactualiseerd, waarbij de visie van de reconstructiecommissie als uitgangspunt geldt.
In deze paragraaf wordt het thans geldende provinciale ruimtelijke beleid behandeld, zoals de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant, Beleidsregel Ruimte voor Ruimte 2006 en de Verordening ruimte Noord-Brabant 2011. Ook behandeld wordt het provinciale beleid dat thans (gedeeltelijk) ingetrokken is maar dat wel leidend is geweest bij de ontwikkeling van de beoogde woningbouw en de uitvoering van de bedrijfsverplaatsing. Het betreft hier onder meer het beleidsdeel van het Reconstructieplan Peel en Maas, de beleidsnota Buitengebied in ontwikkeling (BIO) en het Uitwerkingsplan Land van Cuijk.
Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant in werking getreden. Provinciale Staten hebben deze op 1 oktober 2010 vastgesteld. De structuurvisie beschrijft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid. Ook is hierin opgenomen hoe op hoofdlijnen het beleid wordt uitgevoerd. De uitwerking van het beleid is opgenomen in de Verordening ruimte Noord-Brabant. De Structuurvisie bevat de visie op het provinciaal ruimtelijk beleid, geeft een overzicht van provinciale belangen en benoemt de hoofdlijnen van beleid. Het voormalige Streekplan 2002 en de Interimstructuurvisie Noord-Brabant vormen hiervoor de basis.Het beleid dat gold op grond van de Interimstructuurvisie Noord-Brabant was opgenomen in de Paraplunota Ruimtelijke Ordening. Zowel de Interimstructuurvisie als de Paraplunota (dus inclusief de beleidsnota's die daar deel vanuit maken) zijn inmiddels ingetrokken. Dit betekent een aanzienlijke deregulering en vereenvoudiging van de regelgeving waarmee gemeenten rekening moeten houden in de ruimtelijke besluitvorming. Op 1 oktober 2010 hebben Provinciale Staten deze structuurvisie vastgesteld.
De structuurvisie is opgebouwd uit twee delen en een uitwerking. Het eerste deel, Deel A, bevat de kern van de visie van de provincie op de ruimtelijke ontwikkeling van Noord-Brabant. De ruimtelijke opgaven staan in Hoofdstuk 2 (Ruimtelijke opgaven voor Noord-Brabant). De opgaven komen voort uit trends, ontwikkelingen én uit de intrinsieke ruimtelijke kwaliteiten van Noord-Brabant. Hoofdstuk 3 (Provinciale belangen en ruimtelijke keuzes) beschrijft de feitelijke ruimtelijke visie van de provincie. Welke ruimtelijke keuzes maakt de provincie en wat zijn de ruimtelijke belangen die de provincie behartigt? Tenslotte staat in Hoofdstuk 4 (Provinciale Sturingsfilosofie) de wijze waarop de provincie haar visie wil realiseren. Wanneer kiest de provincie voor een ontwikkelende, een beschermende of juist een stimulerende manier van sturen.
Deel B van de structuurvisie 'Ruimtelijke structuren' beschrijft de wijze waarop de provincie de visie uit werkt in vier robuuste ruimtelijke structuren:
In de structuren staat hoe de provincie aankijkt tegen de ontwikkeling van functies. Al deze hoofdstukken bevatten een Uitvoeringsparagraaf. Hierin staat welke instrumenten de provincie inzet om de doelen uit de structuurvisie te realiseren. Dit is een dynamisch onderdeel van de structuurvisie. Het kan periodiek worden herzien.
Een specifiek onderdeel van de structuurvisie zijn de zogenaamde Gebiedspaspoorten. Dit is een uitwerking van de structuurvisie die als een apart document is vastgesteld. De gebiedspaspoorten bevatten de landschapskenmerken die bepalend zijn voor de kwaliteit van een gebied of een landschapstype en hoe ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan het behoud en versterking daarvan.
De provincie vindt het belangrijk dat gemeenten in hun structuurvisies aandacht geven aan de wijze waarop stedelijke ontwikkelingen het eigen karakter van de kernen en de relatie met het landschap kunnen versterken. De stedelijke ontwikkelingen passen qua maat en schaal bij de kern. De ontwerpopgave hangt daarnaast samen met de historische gegroeide identiteit van de kern en omliggend landschap en met de fase van verstedelijking van de kern (suburbaan, dorps of plattelandskern).
Ledeacker is te kwalificeren als een plattelandskern. Het betreft hier kernen die de afgelopen decennia weinig zijn veranderd en hun historische karakter en oorspronkelijke relatie met het landschap daardoor hebben behouden. In deze plattelandskernen hebben weinig en soms zelfs geen planmatige ontwikkelingen in de vorm van woonwijken of werklocaties plaatsgevonden. Vanwege het behouden van de eigen identiteit en contrasten vindt de provincie het belangrijk dat er bij de ontwikkeling van deze kernen aandacht is voor het verweven van functies binnen de dorpse structuur.
Afbeeldingen 10 en 11: Structurenkaart structuurvisie (inclusief renvooi)
De kernen in het landelijk gebied bouwen voor de eigen woningbehoefte volgens het principe van 'migratiesaldo-nul'. Er is ruimte beschikbaar voor specifieke verbeterprojecten van enige omvang. Het gaat om kwalitatieve verbeteringen in bestaand stedelijk gebied zoals het saneren van milieuhinderlijke bedrijvigheid in de kern en het behouden van vrijkomende cultuurhistorisch waardevolle complexen. Regionale afstemming vindt plaats in de regionale agenda's voor wonen.
Bij besluit van GS op 20 december 2005 is een nieuwe regeling voor Ruimte voor Ruimte van kracht geworden. In de regeling wordt het mogelijk om ruimte voor ruimtekavels te ontwikkelen, indien in ruil daarvoor minimaal 1.000 m2 stalruimte wordt gesloopt en de mestrechten (minimaal 3.500 kg fosfaat) worden ingeleverd. Voor de regels, die met deze ontwikkeling samenhangen wordt verwezen naar de beleidsregel.
De verbrede aanpak van de regeling Ruimte voor Ruimte is ingesteld om ook andere wenselijke sloop- en saneringsactiviteiten te financieren, zoals voor kassen en leegstaande stallen die niet bij intensieve veehouderijen behoren. In ruil voor de (pIanologische medewerking voor de) bouw van een woning in het kader van de regeIing Ruimte voor Ruimte op planologisch aanvaardbare plaatsen, wordt een bedrag van €140.000,- in een provinciaal fonds gestort, waarmee de provincie de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied wil bekostigen.
Een variant op de regeling is een variant waarbij de gemeente zelf de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter hand neemt. Hiermee kan de gemeente door de uitgifte van een ruimte voor ruimte woning een zelf te bepalen bedrag vragen aan de initiatiefnemer om knelpunten binnen de gemeente op te lossen. Het bedrag van € 140.000,- dient daarbij als indicatie, maar maatwerk per gemeente is mogelijk.
Deze woningen kunnen echter niet onbeperkt worden gebouwd. Bij het aantal op deze wijze te realiseren ruimte voor ruimte woningen wordt een relatie gelegd met het aantal reguliere ruimte voor ruimte woningen.
Op 22 april 2005 hebben provinciale staten van Noord-Brabant het Reconstructieplan Peel en Maas vastgesteld. Het reconstructieplan kent een doorwerking naar gemeentelijk beleid. In het reconstructieplan is het buitengebied gezoneerd. Uitgangspunt is dat de ligging van de intensieve veehouderij meer wordt afgestemd op de natuurlijke randvoorwaarden en op andere functies. Het buitengebied van Sint Anthonis is hoofdzakelijk ingedeeld in verwevingsgebied en extensiveringsgebied-natuur. Daarnaast zijn er vijf kleinere gebieden aangewezen als landbouwontwikkelingsgebieden.
Het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor duurzame landbouw is een belangrijke Reconstructie-doelstelling. Allereerst behouden bedrijven op goede locaties hun ontwikkelingsmogelijkheden. Daarnaast worden locaties en gebieden aangewezen waar intensieve veehouderijbedrijven die in hun ontwikkelingen worden belemmerd, de mogelijkheid krijgen verder te gaan. Het kan hierbij gaan om een bestaande duurzame locatie in een verwevingsgebied of landbouwontwikkelingsgebied. Ook kan het een volledig nieuwe locatie betreffen in een landbouwontwikkelingsgebied.
Het extensiveringsgebied-natuur ligt centraal in de gemeente en bestaat uit de Ullingse Bergen, Sint Anthonisbos en de Grootte Slink-Bunthorst. In extensiveringsgebieden hebben intensieve veehouderijen geen duurzaam perspectief. In verwevingsgebieden wordt zoveel mogelijk een verweving van functies nagestreefd. De landbouw/intensieve veehouderij kan er bestaan naast andere functies, waarbij de bescherming van de aanwezige waarden wordt meegenomen. In verwevingsgebieden dienen agrarische ontwikkelingen en andere (economische) ontwikkelingen samen voor te komen. Bestaande agrarische bedrijven mogen zich hier ontwikkelen, maar er liggen ook mogelijkheden voor woningbouw. De bebouwingsclusters in het kader van de regelingen 'Ruimte voor Ruimte' en 'Buitengebied in Ontwikkeling' zijn hoofdzakelijk gelegen in verwevingsgebied. Volgens het Reconstructieplan Peel en Maas, is de nadere aanduiding van het projectgebied en directe omgeving ook verwevingsgebied. In de landbouwontwikkelingsgebieden hebben intensieve veehouderijen een duurzaam perspectief. Belemmeringen voor de intensieve veehouderijen dienen hier geweerd te worden.
Afbeelding 12: Uitsnede plankaart Reconstructieplan
Deze beleidsnota beoogt voor de daarin besproken onderwerpen de gemeente de mogelijkheid te bieden om hun eigen beleidsruimte gebiedsspecifiek in te vullen op basis van een visie die past binnen provinciale beleidsdoelen en randvoorwaarden. Het betreft hier met name de mogelijkheid om ruimte te bieden aan nieuwe activiteiten in het buitengebied. De provincie wil bijdragen aan een vitaal platteland en ruimte geven aan de daarbij passende oude en nieuwe economische dragers voor het buitengebied. De sociale aspecten van veranderingen in de landbouwsector dienen te worden opgevangen.
Belangrijkste doelstelling van het beleid is dat de ruimtelijke kwaliteit behouden wordt en waar mogelijk versterkt door middel van het stimuleren van economische functies op het platteland die tevens zorgen voor een duurzaam beheer en behoud van gebiedseigen kwaliteiten en passen bij die functies van het landelijk gebied. Hierbij vormen de 5 leidende principe uit de Interimstructuurvisie het uitgangspunt.
De nota bespreekt 3 thema's:
Het thema onder a. is in het kader van dit plan aan de orde.
In bebouwingsconcentraties, waaronder kernrandzones, is hergebruik van voormalige agrarische bedrijfslocaties voor niet-agrarische functies alsmede (beperkte) toevoeging van nieuwe bouwvolume mogelijk, indien dit past dan wel (in)direct bijdraagt aan leidende principes van het landelijk gebied en/of de leefbaarheid van het platteland. Belangrijke randvoorwaarde is een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in brede zin. Voor toepassing van dit beleid is het noodzakelijk dat de gemeente vooraf een integrale visie van het gebied met zijn omgeving opstelt, voorzien van een gedegen ruimtelijke onderbouwing, en waarin wordt aangegeven hoe een verbetering van de kwaliteit van de omgeving zal worden bereikt. Hieraan heeft de gemeente Sint Anthonis invulling gegeven door de opstelling van de 'Visie Buitengebied in ontwikkeling, gemeente Sint Anthonis' (d.d. 14 augustus 2007).
De Verordening ruimte Noord-Brabant 2011 (hierna ook: de verordening) draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke belangen en doelen zoals die benoemd zijn in de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant en bevat hiertoe instructieregels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun bestemmingsplannen. PS kiezen er verder voor om te werken met instructieregels richting gemeentelijke bestemmingsplannen. Ze maken dus vooralsnog geen regels die direct van invloed zijn op de burger.
Provinciale Staten hebben op 17 december 2010 de Verordening ruimte Noord-Brabant 2011 vastgesteld. Deze verordening is in twee fasen tot stand gekomen:
Het plangebied maakt deel uit van een - op de kaart behorende bij de verordening aangegeven - zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling . Artikel 3.3 van de verordening geeft aan dat binnen een zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling stedelijke ontwikkelingen geregeld mogen worden in een bestemmingsplan. De plantoelichting moet dan wel een verantwoording bevatten dat er financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde vorm van stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied van een van de kernen van de gemeente te situeren, in het bijzonder door middel van inbreiden, herstructureren, intensiveren, meervoudig ruimtegebruik of enige andere vorm van zorgvuldig ruimtegebruik.
Een dergelijk bestemmingsplan strekt ertoe dat:
In artikel 3.5 van de verordening is verder bepaald dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwbouw van woningen een verantwoording bevat over de wijze waarop:
Afbeeldingen 13 en 14: Kaart Verordening Ruimte 'Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling' (inclusief renvooi)
De intensieve veehouderij van de initiatiefnemer wordt verplaatst van het plangebied (Dorpsstraat) naar het LOG aan de Lindenlaan te Stevensbeek. Het betreft hier een zogenaamd primair LOG. Via artikel 9.4 lid 1 sub a van de verordening staat de provincie de nieuwvestiging van intensieve veehouderijen in een LOG niet langer toe. Wel bevat artikel 9.5 tijdelijke regels voor lopende zaken. Gedeputeerde Staten kunnen in het geval van een lopende zaak tot verplaatsing van een intensieve veehouderij tot uiterlijk 1 januari 2011 ontheffing verlenen van dit verbod. De ontheffingsaanvraag moet volgens artikel 9.5 lid 2 dan wel een verantwoording bevatten dat:
Artikel 9.5 leden 3 en 4 van de verordening stellen verder dat in het geval van een voorgenomen nieuwvestiging van een intensieve veehouderij in een landbouwontwikkelingsgebied voorts wordt beschreven dat:
De ontwerp-wijzigingsregeling Verordening ruimte Noord-Brabant 2011, intensieve veehouderij wijzigt verder artikel 9.5 lid 4. Na deze wijziging geldt dat van een van vóór 20 maart 2010 daterend concreet initiatief tot verplaatsing van een intensieve veehouderij als bedoeld in artikel 9.5 lid 2, onder a, sprake is indien vóór 20 maart 2010 het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat planologische medewerking aan deze verplaatsing zal worden verleend. Gerechtvaardigd vertrouwen kan slechts worden aangenomen voor zover sprake is van vóór 20 maart 2010 ingediende schriftelijke stukken tot verplaatsing van een intensieve veehouderij naar een concrete locatie en waarvan het college van burgemeester en wethouders c.q. de raad dan wel een daartoe krachtens een voor 20 maart 2010 genomen mandaatbesluit bevoegde ambtenaar schriftelijk te kennen heeft gegeven hieraan zijn medewerking te verlenen. Bovendien moet voldaan worden aan het bepaalde in artikel 9.4, vijfde lid, onder a en c.
In de - hierna in paragraaf 4.4.1 te behandelen - Visie Buitengebied in ontwikkeling gemeente Sint Anthonis heeft de gemeente de afwegingen om:
In deze visie moet het bebouwingslint steeds meer een groene bufferzone worden tussen Ledeacker en Sint Anthonis met de Ledeackerse Beek als middelpunt. De onderhavige bedrijfsverplaatsing is essentieel om deze ruimtelijke en milieuhygiënische kwaliteitsverbetering te bewerkstelligen. In het bestemmingsplan voor de nieuwe bedrijfslocatie is een uitgebreide toetsing opgenomen aan deze voorwaarden uit de Verordening ruimte. Hieruit blijkt dat de nieuwe bedrijfslocatie aan deze voorwaarden voldoet. Op deze plaats wordt volstaan met een verwijzing naar de betreffende plantoelichting.
In dit uitwerkingsplan zijn de ruimtelijke ontwikkelingen voor de landelijke regio Land van Cuijk uitgewerkt De landelijke regio Land van Cuijk omvat het grondgebied van de gemeenten Boxmeer, Cuijk, Grave, Mill en St. Hubert en Sint Anthonis en ligt binnen het werkgebied van waterschap Aa en Maas.
Het uitwerkingsplan geeft de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen weer en bevat voor onderdelen afspraken over de realisering daarvan. In het plan wordt vastgelegd hoe het programma voor wonen en werken verdeeld wordt, welke locaties worden ontwikkeld en in welke volgorde en tempo dat programma gerealiseerd wordt.Gedurende de looptijd van het uitwerkingsplan kunnen zich nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voordoen, die niet in het plan zijn opgenomen. Die kunnen beoordeeld worden aan de hand van de plankaart en het daarin opgenomen duurzaam ruimtelijk structuurbeeld.
Het plangebied bevindt zich het landschappelijk raamwerk van het landelijk gebied. Stedelijke functies zoals wonen zijn in het landschappelijk raamwerk in principe uitgesloten. Stedelijk ontwikkelingen zijn binnen het landschappelijk raamwerk echter wel toelaatbaar als daar grote maatschappelijke belangen aan ten grondslag liggen en nadat onderzoek heeft aangetoond dat er geen reële alternatieve locaties voorhanden zijn. Incidentele stedelijke ontwikkelingen die passen binnen de nota 'Buitengebied in Ontwikkeling' zijn - gelet op hun kleinschaliger karakter- ook afweegbaar binnen het landschappelijk raamwerk. Belangrijke afwegingsfactoren in dit verband zijn het feit dat de geplande woningbouw (2 woningen) aansluiten bij de bestaande ruimtelijke (stedelijke) structuur, onderdeel uitmaken van een bedrijfsverplaatsing van een varkenshouderij waardoor een sanering van een geurbelaste situatie in de bebouwde kom van Ledeacker plaatsvindt en het feit dat de ecologische en landschappelijke waarden en de waarden vanuit het water- en bodemsysteem geen nadelige effecten ondervinden.
Afbeelding 15: Uitsnede Uitwerkingsplan Land van Cuijk
De StructuurvisiePlus Land van Cuijk is de gezamenlijke visie van de gemeenten Boxmeer, Cuijk, Grave, Mill en St. Hubert en Sint Anthonis en de provincie Noord-Brabant. De StructuurvisiePlus is een duurzaam en kwalitatief georiënteerd ruimtelijk kader waarmee sturing wordt gegeven aan de regionale ontwikkelingen in de komende 10 jaar.
In het westelijk deel van de regio, waar Sint Anthonis deel van uit maakt, is nog sprake van een natuurlijke verweving tussen landschap en ruimtelijke ontwikkelingen. De ontwikkelingen zijn nog te herleiden tot de natuurlijke oorsprong van het gebied en kunnen op een vanzelfsprekende manier worden voortgezet. Er is sprake van een vrij authentiek cultuurhistorisch bepaald systeem, waarin behoud van de ruimtelijke samenhang en de ontwikkeling in de agrarische sector een belangrijke rol spelen. Op dit gebied is een beheersstrategie van toepassing. Beheer en autonome ontwikkeling is gericht op het behoedzaam in stand houden van de bestaande kwaliteiten (natuur, landschap, cultuurhistorie, landbouw). Dit wordt betiteld als de basiskwaliteit hetgeen niet een statische kwaliteit is, maar een kwaliteit die gericht is op behoud van de specifieke eigenschappen. Tevens biedt het ruimte voor autonome ontwikkelingen binnen iedere sector, zolang deze maar niet leiden tot aantasting van de genoemde kwaliteiten. De gebieden zijn te karakteriseren als gebieden waarin ontwikkelingen zich met een lage intensiteit voordoen en de autonome ontwikkelingen vanuit de intrinsieke dynamiek verklaarbaar is.
Sint Anthonis houdt de natuurlijke begrenzing van de beken aan en ook de bijzondere entree van het dorp aan de zuidkant dient te worden behouden, nel als de openheid tussen Sint Anthonis en Ledeacker. De ontwikkeling kan enerzijds plaatsvinden op het ''vakkenpatroon'' in de strook ten noordoosten van Sint Anthonis en anderzijds kunnen de linten aan de westkant als uitgangspunt worden genomen voor ontwikkeling. Sint Anthonis kan zich primair profileren als woondorp, omdat voor bedrijven ruimte aanwezig is in het nabijgekomen Wanroij, dan wel in Boxmeer. Naast het bouwen aan de kernen bestaat de mogelijkheid om voort te bouwen op het patroon van boscomplexen en landgoederen. Door het ontwikkelen van nieuwe landgoederen kan zowel de woon- als recreatieve potentie van dit gebied worden benut.
Regionaal is afgesproken dat in ieder stedelijk uitbreidingsplan moet worden aan- geduid hoe de inbreuk op het buitengebied (de uitbreiding) elders in het buitengebied wordt gecompenseerd middels een kwaliteitsverbetering.
Deze kwaliteitsverbetering wordt gefinancierd met een ''Rood-met-Groen ''-heffing op de grondprijs. Dit houdt in dat per vierkante meter onttrekking van buitengebied een bedrag van 3,11 euro wordt geheven in het kader van de ''reserve rood voor groen regeling grondexploitatie". Deze heffing zal worden gestort in een gemeentelijk groenfonds. Na een jaarlijkse evaluatie van alle betrokken gemeenten wordt afgesproken op welke projecten de heffing wordt ingezet. In eerste instantie op ''buitengebiedprojecten'' die gemeenteoverschrijdend zijn. Daarna komen gemeentelijke projecten aan bod. Voor de gemeenteoverschrijdende projecten is een groslijst opgesteld.
Bij de ontwikkeling van gronden door particulieren is het lastig een bijdrage te vragen met rood-voor-groen. Overweegbaar is om in een dergelijk geval de gewenste bijdrage te koppelen aan het aantal te bouwen woningen en zodoende alsnog een bedrag te kunnen heffen dat gericht is op kwaliteitsverbetering in het buitengebied.
In het kader van de Revitalisering Landelijk Gebied (RLG) is in de reconstructieplannen beleid opgenomen om de sociaal-economische ontwikkeling van de buitengebieden te kunnen versterken. Een en ander is concreet vastgelegd in de provinciale beleidsnota "Buitengebied in ontwikkeling". Zoals al in paragraaf 4.2.5 is aangegeven bevat deze provinciale beleidsnota een aantal beleidslijnen. De beleidslijn die in het kader van dit plan van belang is, is de beleidslijn bebouwingsconcentraties. Deze houdt een verruiming in van de hergebruikmogelijkheden van vrijkomende agrarische bebouwing (VAB) in combinatie met verbetering van ruimtelijke kwaliteit in bebouwingsconcentraties door middel van ruimte voor ruimte en rood voor groen. Voor deze beleidslijn geldt echter dat deze pas mag worden toegepast als er door de gemeente een integrale gebiedsvisie is opgesteld.
Op 17 december 2007 heeft de gemeenteraad van Sint Anthonis deze Visie Buitengebied in ontwikkeling vastgesteld. Hierin heeft zij haar gebiedsvisie op tien concreet benoemde gebieden in het buitengebied met bebouwingsconcentraties geformuleerd. Langs de Dorpsstraat bevindt één van deze bebouwingsconcentraties (bebouwingsconcentratiegebied 4 ).
Afbeelding 16: Kaart met bebouwingsconcentraties
In principe kunnen vier functies gerealiseerd worden in de aangeduide bebouwingsconcentraties. Het gaat om wonen, bedrijvigheid, dienstverlening en recreatie. Per functie worden de ontwikkelingsmogelijkheden per bebouwingsconcentratie beschreven.
De visie op de Dorpsstraat omvat het versterken van de ruimtelijke scheiding tussen Ledeacker en Sint Anthonis. Het versterken van de ruimtelijke scheiding van de twee kernen wordt gerealiseerd door ontstening van het lint en het benadrukken van de groene omgevingskwaliteiten; de zichtlijnen en de Ledeackerse Beek. Ontstening met het terugbrengen van de achtergevelrooilijn is in dit gebied de belangrijkste doelstelling. Het saneren van de grotere bedrijfslocaties aan de zuidkant van Ledeacker en aan de noordkant van Sint Anthonis staat voorop. De regeling "Ruimte-voor-Ruimte" is een uitstekend middel om deze ontstening te bereiken. Vestiging van andere nieuwe economische dragers wordt ook toegestaan, mits dit gepaard gaat met een ontstening van het tussenliggende gebied. Verder kan ruimtelijke kwaliteit worden versterkt door de noordoost-zuidwest gerichte lijnen, ofwel de doorzichten en de Ledeackerse Beek, groen te benadrukken. In de visie moet dit lint steeds meer een groene bufferzone worden tussen Ledeacker en Sint Anthonis met de Ledeackerse Beek als middelpunt.
Afbeelding 17: Toegestane ontwikkelingen langs de Dorpsstraat
In het kader van de regeling ''Ruimte voor Ruimte'' wordt de bouw van extra woningen mogelijk gemaakt in ruil voor de sloop van bestaande agrarische bedrijfsgebouwen in gebruik bij een intensieve veehouderij. Een provinciale ontwikkelingsmaatschappij moet de uitgifte van de kavels voor de bouw van de extra woningen coördineren. Daartoe wordt gezocht naar geschikte locaties. Om zelf sturing te geven aan de locatiekeuze heeft de gemeente Sint Anthonis een overzicht van de geschikte locaties opgesteld.
Binnen kernrandzones, bebouwingscluslers en jonge ontginningen met rechthoekige bebouwingspatronen is gezocht naar potentiële locaties. Vervolgens zijn de potentiële locaties op geschiktheid beoordeeld middels een zogenaamde multi-criteria evaluatie.
Uit het onderzoek zijn - kijkend naar de ruimtelijke en milieuhygiënische aspecten van de verschillende locaties - meerder locaties als geschikt naar voren gekomen. Binnen bebouwingsclusters zijn als potentieel (zeer) geschikte locatie aangewezen:
Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied 2000' gemeente Sint Anthonis . Dit bestemmingsplanis door de Raad van Sint Anthonis op 5 maart 2001 vastgesteld en door GS van Noord-Brabant op 23 oktober 2001 gedeeltelijk goedgekeurd. Het plangebied heeft geen betrekking op die planonderdelen waar goedkeuring aan onthouden is. Voor het hele plangebied geldt primiar de basisbestemming 'Agrarisch gebied-Ag' .
Op grond van deze bestemming mogen de gronden uitsluitend gebruikt worden ten behoeve van een duurzame agrarische bedrijfsuitoefening. Er geldt verder een bouwverbod, met uitzondering van bouwwerken geen gebouwen zijnde welke ter plaatse noodzakelijk zijn uit oogpunt van doelmatige agrarische bedrijfsuitoefening dan wel uit oogpunt van beheer en onderhoud (inclusief beperkte voorzieningen ten behoeve van extensieve recreatie), tijdelijke tunnels en/of tijdelijke ondersteunende kassen. De beoogde woningbouw is derhalve op grond van deze bestemming niet toegestaan.
Afbeelding 18: Uitsnede plankaart Buitengebied 2000 -basisbestemmingen (plangebied is rood omcirkeld)
Verder geldt voor het plandeel aan de Dorpsstraat secundair de medebestemming 'Agrarische bedrijfsdoeleinden-A' en de aanduiding 'niet-grondgebonden-NG'. Op grond van deze bestemming mogen op deze gronden uitsluitend niet-grondgebonden agrarische bedrijven worden uitgeoefend. De toegelaten bebouwing betreft uitsluitend bedrijfsgebouwen, een bedrijfswoning en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de agrarische bedrijfsfunctie. De beoogde woningbouw is derhalve op grond van deze medebestemming eveneens niet toegestaan.
Afbeelding 19: Uitsnede plankaart Buitengebied 2000 -medebestemmingen (plandeel is rood omcirkeld)
De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen). Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De maximaal toelaatbare geluidsbelasting voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone 48 dB (art. 82 Wgh).
Voor de Dorpsstraat (N602) geldt een maximumsnelheid van 50 km/uur (2 rijstroken). Dit plandeel ligt in stedelijk gebied. Deze weg kent volgens de Wgh een geluidzone van 200 m1 aan weerszijde van de weg. Het plandeel langs de Dorpsstraat ligt binnen deze geluidzone.
Akoestisch onderzoek naar de gevelbelasting van de beoogde woningen als gevolg van wegverkeerslawaai is noodzakelijk. In opdracht van de initiatiefnemer heeft db/a-consultants een akoestisch onderzoek1 verricht naar de geluidbelasting op de gevels. Dit onderzoek maakt deel uit van de planstukken.
De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden ter plaatse van de voorgevels van de beoogde woningen langs de Dorpsstraat. Wel blijft de geluidsbelasting op de voorgevels onder het maximaal toelaatbare geluidniveau van 63 dB. De geluidsbelasting op de beoogde achtergevels is -inclusief aftrek van 5 dB (art. 110g Wgh)- wel lager dan de 48 dB-voorkeursgrenswaarde.
Het terugbrengen van de geconstateerde geluidsbelasting op de beoogde voorgevels naar de voorkeursgrenswaarde van Lden 48 dB vergt een geluidwal of -scherm op de perceelsgrens tussen de weg en de woningen. Het realiseren van zo'n afschermende voorziening stuit in de onderhavige situatie op bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard. Via de vaststelling van hogere grenswaarden tot maximaal 53 dB kan medewerking verleend worden aan dit plan.
In het kader van het onderhavige plan wordt aan agrarische gronden een woonbestemming toegekend. In het kader van deze bestemmingswijziging zal er inzicht moeten zijn of de bodem- en grondwaterkwaliteit het opleggen van een woonbestemming mogelijk maken. Ingevolge het bepaalde in artikel 8 lid 2 sub c van de Woningwet jo. art. 2.4.1. van de gemeentelijke Bouwverordening, is het verder verboden om bouwwerken waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven, waarvoor een reguliere bouwvergunning vereist is en die de grond raken dan wel waarvan het bestaande niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd, te bouwen op verontreinigde grond. Teneinde de kwaliteit van de bodem zeker te stellen dient in zo'n geval op grond van artikel 40a lid 1 Woningwet jo. artikel 8 lid 4 Woningwet jo. artikel 2.1.5 van de gemeentelijke bouwverordening in combinatie met de artikelen 4 lid 1 en 1.2.6 onder e van het Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning (Biab), een onderzoeksrapport naar de kwaliteit van bodem en grondwater overlegd te worden.
Het plangebied is reeds vele jaren in gebruik als intensieve vleesvarkenshouderij. Er zijn geen gegevens bekend die zouden kunnen duiden op een historische bodembelasting ter plaatse van de onderzoekslocatie en/of de directe omgeving. Voor zover bekend hebben er in het verleden geen bodembedreigende activiteiten of calamiteiten plaatsgevonden binnen het plangebied. Binnen het plangebied zijn geen opslagtanks voor brandstoffen in gebruik of in gebruik geweest.
Öko-Care BV heeft in opdracht van de initiatiefnemer binnen het plangebied een verkennend bodemonderzoek verricht2 . Het verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd conform de NEN 5740. Dit onderzoek maakt deel uit van de planstukken. Op de onderzoekslocaties zijn twintig boringen verricht waarvan twee boringen zijn doorgezet tot 2 meter en een boring tot 1,7 meter beneden maaiveld. Twee boringen zijn doorgezet tot 1,5 meter beneden de heersende grondwaterspiegel en voorzien van een peiibuis. De overige boringen zijn doorgezet tot 0,5 meter beneden maaiveld. Het opgehaalde bodemmateriaal is beschreven en hiervan zijn mengmonsters samengesteld. Het grondwater is eveneens bemonsterd. De grondmeng- en grondwatermonsters zijn geanalyseerd op de componenten zoals voorgeschreven in de NEN 5740. Het bodemonderzoek is uitgevoerd volgens de richtlijnen beschreven in de BRL-SIKB 2000 / VKB-protocol 2001 en 2002.
Op grond van de analyseresultaten van vier van de vijf verzamelde grondmengmonsters en de grondwatermonsters, wordt de hypothese 'niet-verdachte locatie' verworpen. De aangetroffen concentraties in het grondwater geven, mede gezien de resultaten van de tweede bemonstering reden tot het vermoeden van een verontreiniging met zink en cadmium in het grondwater. Gezien het gebruik van de locatie en de analyseresultaten van de grondmengmonsters mag echter worden aangenomen, dat er op de locatie geen sprake is van een verontreiniging met voornoemde metalen. In de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Sint Anthonis zijn geen specifieke gegevens van overschrijdingen van de metalen cadmium en zink in het grondwater opgenomen. Uit de gegevens van de bodemkwaliteitskaart buitengebied Provincie Noord-Brabant kan echter wel worden opgemaakt, dat er in de regio met name voor zink sterk verhoogde concentraties in het grondwater worden aangetroffen. Deze verhogingen kunnen veroorzaakt worden door verzuring van de zanderige gronden waardoor uitspoeling van metalen naar het grondwater kan plaatsvinden. Verder is bekend, dat in het grondwater de concentraties van metalen van nature aan fluctuaties onderhevig kunnen zijn.
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd, dat er geen sprake is van een relevante verontreinigingssituatie binnen het plangebied. Er bestaan derhalve geen belemmeringen van milieukundige aard voor de voorgenomen nieuwbouw op en de daaraan gekoppelde wijziging van de bestemmingen.
Ten aanzien van eventueel bij bouwwerken vrijkomende grond geldt, dat indien de grond elders zal worden gebruikt, deze te allen tijde onderzocht dient te worden conform de regels van het Besluit bodemkwaliteit om zo de definitieve hergebruikmogelijkheden vast te stellen. Wanneer de grond vrijkomt binnen een locatie en in een later stadium onbewerkt weer binnen hetzelfde perceel wordt hergebruikt, geldt geen aanvullende onderzoeksinspanning.
Tot 15 november 2007 was in Nederland het Besluit luchtkwaliteit (BLK 2005) van kracht. Het BLK 2005 bood overheden de mogelijkheid om projecten doorgang te laten vinden in gebieden waar de grenswaarden worden overschreden, op voorwaarde dat de luchtkwaliteit door het project per saldo niet slechter wordt. Het BLK 2005 eiste dat een verslechtering gecompenseerd moest worden door voldoende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit noemen we projectsaldering. In de opvolger van het BLK 2005, de Wijziging van de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5.2 van de Wet milieubeheer; "Wet Luchtkwaliteit"), wordt de programma-aanpak geïntroduceerd. Alle projecten binnen een programmagebied kunnen hierdoor doorgang vinden mits de Nederlandse overheden voldoende maatregelen nemen om overal in het gebied aan de grenswaarden te voldoen.
De programma-aanpak is gekoppeld aan inwerkingtreding van de nieuwe Europese richtlijn voor luchtkwaliteit. De programma-aanpak uit de Wet krijgt vorm in gebieden waar de luchtkwaliteit de Europese normen overschrijdt (overschrijdingsgebieden). Gezamenlijk wordt gewerkt door gemeenten, WGR+-regio's, provincies en Rijk, aan dit Nationaal Samenwer-kingsprogramma Luchtkwaliteit. In dit 5-jarige programma inventariseren alle overheden alle grote ruimtelijke ontwikkelingen en brengen ze alle uitvoerbare en kosteneffectieve maatregelen in kaart om de luchtkwaliteit te verbeteren. Het resultaat hiervan is een positieve balans van enerzijds projecten die de luchtkwaliteit verslechteren en anderzijds een groot pakket maatregelen die ervoor zorgen dat overal aan de normen voor luchtkwaliteit wordt voldaan. Het Rijk coördineert de ontwikkeling van het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden en heeft een looptijd tot 1 augustus 2014.
De Wet Luchtkwaliteit is verder uitgewerkt in nadere regelgeving zoals een Algemene Maatregel van Bestuur (Besluit " Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)") en Ministeriële Regelingen (Regeling "Niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)").
De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit "Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)". Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.
Dit is een Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 31 oktober 2007, nr. DJZ2007004707, houdende regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)).
Het gaat hierbij om de volgende categorieën:
Voor woningbouw geldt dat woningbouwprojecten van netto niet meer dan 1500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) niet in betekende mate bedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 4 lid 1 Besluit NIBM jo. art. 4 lid 2, bijlage 3B.2 Regeling NIBM). Het onderhavige plan is met 2 woningen zo kleinschalig dat dit zonder meer valt onder de Regeling NIBM. Het plan is te kleinschalig om in betekende mate bij te dragen aan een verandering/verslechtering van de luchtkwaliteit. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling.
Voor het plangebied en omgeving is een adequaat uitvoeringsniveau voor de milieuwetgeving bereikt. Dat wil zeggen, dat voor alle (agrarische) bedrijven een toereikende vergunning dan wel normstelling op grond van een AMvB van kracht is en dat de geldende voorschriften grotendeels ook worden nageleefd. De (agrarische) bedrijven welke in of nabij het plangebied zijn of kunnen worden gesitueerd, zullen met normaal te eisen voorschriften in het kader van de milieuwetgeving het woonmilieu in de woningen niet aantasten.
Voor het realiseren van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en om te voorkomen dat intensieve veehouderijen in hun ontwikkeling belemmerd worden, is het bepaalde in de Wet geurhinder en veehouderij van belang. De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv vervangt de Wet stankemissie veehouderijen die van toepassing was in reconstructiegebieden en de drie 'stankrichtlijnen' die van toepassing waren in de rest van Nederland: de Richtlijn Veehouderij en Stankhinder 1996, de Brochure Veehouderij en Hinderwet 1985 en het Cumulatierapport.
Op 20 december 2007 heeft de gemeenteraad van de gemeente Sint Anthonis de Verordening geurhinder en veehouderij 2007 en bijbehorende Gebiedsvisie vastgesteld. De geurverordening van de gemeente Sint Anthonis sluit voor wat betreft geurgevoelige objecten (ggo's) primair aan de wettelijke standaardnormen. In diverse zones rondom de kerkdorpen gelden voor ggo's afwijkende normen. Voor Ledeacker en omgeving wordt evenwel uitgegaan van de wettelijke standaardnormen.
De beoogde 2 woningen zijn te beschouwen als ggo's als bedoeld in artikel 1 Wgv. Verder betreft het hier nieuwbouwwoningen en geen woningen die deel uitmaken of uitgemaakt hebben van een veehouderij. De gemeente Sint Anthonis ligt verder binnen het concentratiegebied Zuid zoals aangeven in bijlage I bij de Meststoffenwet. Hierdoor is de geurnormering van artikel 3 onder a en b Wgv van toepassing; 3 OuE /m3 als maximale geurbelasting op ggo's binnen de kernen en 14 OuE /m3 als maximale geurbelasting op ggo's in het buitengebied binnen een concentratiegebied.
ROBA Advies te Deurne heeft door middel van V-Stacks een berekening gemaakt naar de voorgrondgeurbelasting op het plangebied. Hieruit blijkt dat de geurbelasting binnen het plangebied ruim onder de wettelijke normen van 3 en 14 OuE /m3 ligt. Deze V-stacksberekening maakt onderdeel uit van de planstukken.
Afbeelding 20: geurbelasting op plangebied
De achtergrondgeurbelasting op het plangebied bedraagt maximaal 20 OuE /m3 . Zowel uit de Gebiedsvisie als uit de Handreiking Wet geurhinder en veehouderij, Infomil 2007, blijkt dat bij een achtergrondbelasting van niet meer dan 20 OuE /m3 een acceptabel woon- en verblijfsklimaat gegarandeerd is.
De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 21 oktober 2004 (Bevi). In het Bevi worden specifieke regels opgenomen voor specifieke risicovoIle inrichtingen. Het gaat hierbij onder meer om inrichtingen in het kader van het Besluit risico's zware ongevallen 1999, LPG-tankstations, inrichtingen waar gevaarlijke (afval)stoffen of bestrijdingsmiddelen in emballage van meer dan 10.000 kg worden opgeslagen, inrichtingen met een koel-of vriesinstallatie met meer dan 400 kg ammoniak. In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren, hotels, winkelscentra, campings) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen dan wel bedrijfsgebouwen van derden, kleinere kantoren, hotels en winkels, sporthallen, zwembaden) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6/jr. Het kan gaan om inrichtingen waarbij door middel van een vaste afstand wordt voldaan aan deze contour (zogenaamde "categoriale inrichtingen") en inrichtingen waarbij deze contour individueel moet worden berekend (Quantitative Risk Assement (QRA)). Dit is geregeld in Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).
Bij het nemen van een planologische besluit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken.
Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsgebonden risico (GR). Het groepsgebonden risico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen afstandseisen maar een zogenaamde oriënterende waarde. Het berekende groepsrisico wordt weergegeven in een curve, waarbij de kans op een ongeval wordt uitgezet tegen het aantal mensen dat daarbij omkomt. In dezelfde grafiek wordt de oriënterende waarde uitgezet. Als die wordt overschreden door een ruimtelijke ontwikkeling moet dat worden verantwoord. Hiermee wordt in beeld gebracht of en in welke mate het bevoegd gezag het GR wel of niet aanvaardbaar vindt, al dan niet na het nemen van maatregelen.
Volgens de Risicokaart van de provincie Noord-Brabant liggen in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen. Het plan ligt niet binnen het invloedsgebied voor GR dan wel een binnen een PR-contour 10-6/jr. van enige risicovolle inrichting.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of binnenwateren is geregeld in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (WVGS) en de daarop gebaseerde Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Op basis van deze circulaire kunnen langs wegen, spoorwegen en vaarwegen PR-contouren 10-6/jr. en 10-5/jr. en het GR bepaald worden. De juridische binding van deze contouren voor bestaande en nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten is grotendeels gelijk aan het Bevi. Dat geldt ook voor de rol van het GR.
De Dorpsstraat heeft een doorgaande verkeersfunctie. De Dorpsstraat loopt deels binnen en deels buiten de bebouwde kom. Op grond van de WVGS mag transport van gevaarlijke stoffen in principe niet plaatsvinden binnen gebieden die behoren tot de bebouwde kom. De gemeenteraad van Sint Anthonis heeft verder geen specifieke routering van het transport van gevaarlijke stoffen binnen de gemeente vastgesteld. Transport van gevaarlijke stoffen over de Dorpsstraat vindt volgens informatie van de gemeente niet plaats.
De dichtstbijzijnde weg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt is de Vredepeelweg / Ripseweg (N277). Het rijk heeft in begin 2003 nieuwe risicoatlassen uitgebracht voor het transport van gevaarlijke stoffen over rijkswegen, spoorwegen, vaarwegen en buisleidingen. De atlassen geven gerelateerd aan het aantal/de hoeveelheid vervoerde gevaarlijke stoffen, inzicht in (bijna) knelpunten ten aanzien van in voorbereiding zijnde risiconormering. In en in de directe nabijheid van het projectgebied is vervoer van gevaarlijke stoffen toegestaan. Voor zover het gaat om het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn met name de rijks-, provinciale- en spoorwegen van belang. In het kader van dit plan is dit de N 277. Voor deze weg is de PR-contour 10 -6 niet berekenbaar geweest.
De directe omgeving van het plangebied is vooral de woonfunctie dominant aanwezig. Behalve burgerwoningen zijn de volgende twee bedrijven in de directe nabijheid van het plangebied aanwezig:
Beide bedrijven vallen onder milieucategorie 2 van de nieuwe brochure "Bedrijven en Milieuzonering 2007" van de VNG (SBI-code 801). Uitgaande van een rustige woonomgeving (zoals ter plaatse van het plangebied e.o. het geval is) wordt een aan te houden afstand tot woningen aanbevolen van minimaal 30 m1.
Het plangebied ligt op ca. 175 m1 afstand van de bouwmarkt en op ca. 125 m1 afstand van het aannemersbedrijf. Hiermee wordt de aanbevolen afstand van 30 m1 ruimschoots gehaald. Door deze ruimtelijke scheiding van functies behoeft niet gevreesd te worden voor een onaanvaardbaar woon-en leefklimaat in de woningen als gevolg van de bedrijfsactiviteiten.
Ruimte maken voor water in plaats van ruimte onttrekken aan water; dat is de kern van het waterbeleid voor de 21e eeuw. Het watertoetsproces is één van de instrumenten om dit te bereiken. Het proces is er om waterbelangen in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen.
Een van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is het watertoetsproces. Het watertoetsproces moet ervoor zorgen dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle ruimtelijke plannen en besluiten die relevant zijn voor de waterhuishouding.
Hiertoe heeft ROBA Advies te Deurne op 29 maart 2010 een watertoets verricht3 en een waterparagraaf opgesteld. De resultaten van deze watertoets respectievelijk de waterparagraaf maken als bijlagen 1 en 2 deel uit van deze plantoelichting. Op deze plaats wordt volstaan om hier naar te verwijzen.
In april 2002 is de Flora- en faunawet (Ff) in werking getreden. In deze wet zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn die de bescherming van soorten betreft geïmplementeerd. Op basis van de Ff-wet moet bij alle geplande ruimtelijke ingrepen nagegaan worden of er schade wordt toegebracht aan beschermde dier- en plantensoorten. In de artikelen 8 t/m 12 van de Ff-wet is vastgelegd welke handelingen ten aanzien van beschermde soorten verboden zijn. Bij ontwikkelingen waarbij een schadelijk effect optreedt voor beschermde soorten is een ontheffing nodig op grond van artikel 75 Ff. Bij de ontheffingverlening geldt voor bepaalde soorten een lichte toets en voor andere soorten een uitgebreide toets.
De beschermde soorten kunnen worden verdeeld in:
Strengbeschermde soorten
Het betreft hier Rode lijst-soorten (bijlage IV Habitatrichtlijn), alle vogelsoorten in Nederland (behalve exoten) en inheemse plant-en diersoorten die genoemd zijn in bijlage 1 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten/tabel 3 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet.
Aantasting van strengbeschermde soorten is alleen mogelijk na ontheffing ex art. 75 Ff. Hiervoor geldt de zogenaamde uitgebreide toets. Dat wil zeggen dat ontheffing alleen wordt verleend als:
Overige beschermde soorten
Het betreft hier de soorten die genoemd zijn in tabel 2 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet. Aantasting van deze soorten is alleen mogelijk na ontheffing, doch hier geldt slechts een lichte toets. Ontheffing is mogelijk indien de activiteit niet leidt tot aantasting van de gunstige staat van instandhouding van de soort.
Algemeen beschermde soorten
Het betreft hier de soorten die genoemd zijn in tabel 1 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet. Als een initiatiefnemer activiteiten onderneemt die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud, bestendig gebruik of een ruimtelijke ontwikkeling, geldt een algemene vrijstelling voor de soorten uit tabel 1. Wel blijft te allen tijde de algemene zorgplicht uit art. 2 Ff op de initiatiefnemer rusten. Voor andere activiteiten dan hierboven genoemd, blijft wel ontheffing noodzakelijk. Hiervoor geldt de lichte toets.
Het plangebied is op dit moment deels bebouwd en in gebruik voor (agrarische) bedrijfs- en woondoeleinden. Water is binnen het plangebied niet aanwezig. Door het bestaande gebruik van het plangebied - en de verstoring die hierdoor plaatsvindt (menselijke/bedrijfsmatige agrarische activiteiten) - alsmede door de aard en inrichting van het plangebied, vormt het plangebied geen geschikte biotoop voor zoogdieren (waaronder vleermuizen, hoewel het gebied wel incidenteel als fourageergebied kan dienen), amfibieën en reptielen.
Voor de verkenning van de omgeving van het plangebied is gebruik gemaakt van gegevens afkomstig van "Het Natuurloket". In het kilometervak waarin het plangebied is gelegen (188-405) zijn nauwelijks beschermde planten en diersoorten geïnventariseerd. Wel wordt melding gemaakt van een 3-tal zoogdieren waarvan er 2 voorkomen in tabel 3 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en bijlage IV Habitatrichtlijn. Deze behoren dus tot de strengbeschermde soorten. Verder valt 1 zoogdier in tabel 2 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en behoort derhalve tot de overige beschermde soorten. De inventarisatiegegevens zijn actueel ( inventarisatiedata uit de periode 1997-2007).
Cultuurhistorische waarden kunnen betrekking hebben op:
Ad 1.
Binnen het plangebied zelf zijn geen rijks- en/of gemeentelijke monumenten dan wel beeldbepalende panden aanwezig. Tevens zijn er binnen het plangebied geen gebouwen aanwezig die als potentiële monumenten geïnventariseerd zijn in het kader van het Monumenten Inventarisatie Project (MIP).
Ad 2.
De cultuurhistorische landschapswaarden van bovenlokaal belang zijn aangegeven op de Cultuurhistorische WaardenKaart uit 2006 (CWK) van de provincie Noord-Brabant. Bij de opstelling en uitvoering van ruimtelijke plannen moet met deze waarden rekening worden gehouden. Dat geldt in het bijzonder voor de historisch-landschappelijke vlakken met een (zeer) hoge waarde. In beginsel zijn in deze vlakken alleen ruimtelijke ingrepen toelaatbaar die gericht zijn op de voortzetting of het herstel van de historische functie en die leiden tot behoud of versterking van de cultuurhistorische landschapswaarden. Dergelijke vlakken maken - samen met andere gebieden - onderdeel uit van de Belvedère-gebieden in Noord-Brabant. Het betreft hier gebieden met een hoge concentratie aan cultuurhistorische waarden. Het CWK 2006 vormt de provinciale vertaling van het beleid uit de rijksnota Belvedère (1999).
Uit het CWK 2006 blijkt dat de bomenrijen/laanbeplanting langs en in het verlengde van het Kerkveld een historisch groenstructuur vormen. Dergelijke historische groenstructuren zijn geselecteerd op basis van de historische karakteristiek, ecologische en/of genetische waarde en de gaafheid ervan. Het plangebied met de daarin beoogde woningbouw ligt gemiddeld 70 - 100 meter verwijderd van deze historische groenstructuur. Het plan brengt dan ook geen verandering in en heeft geen consequenties voor deze groenstructuur.
Ad 3.
Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Dit vloeit voort uit het Europese Verdrag van Valetta (1992) inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed en de Wet op de archeologische monumentenzorg die de Monumentenwet 1988 deels heeft aangepast. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, in principe een inventariserend en waarderend vooronderzoek plaatsvinden. Eventueel aangetroffen waarden dienen primair ter plekke (in situ) beschermd te worden dan wel - indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is- door een opgraving (ex situ) te worden veilig gesteld.
Synthegra heeft in opdracht van de initiatiefnemer een bureau-onderzoek en een inventariserend veldonderzoek (verkennend booronderzoek) verricht4. Dit onderzoek maakt deel uit van de planstukken.
Op basis van het bureau- en verkennend booronderzoek is gebleken dat ter plaatse van de Dorpsstraat sprake is van intacte gooreerdgronden. Deze bodem, de lagere ligging in het landschap en het ontbreken van vondsten zorgen ervoor dat voor het plangebied na het veldonderzoek een lage archeologische verwachting geldt voor zowel vuursteenvindplaatsen uit het laat-paleolithicum en mesolithicum als voor vindplaatsen uit het neolithicum tot en met de vroege middeleeuwen. Op grond van de veldresultaten worden verder geen archeologische vondsten verwacht voor de late middeleeuwen en de nieuwe tijd.
Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt in het door Synthegra afgegeven selectie-advies voor het plangebied aan de Dorpsstraat geen vervolgonderzoek geadviseerd.
Afbeelding 21: Archeologische verwachtingswaarden
Het plangebied is niet gelegen binnen een hinderzone of werkstrook van hoofdleidingen of kabels. Er liggen geen hoofdleidingen voor olie, gas of water en geen hoogspanningsleidingen in of nabij het plangebied die een planologisch-juridische beschermingszone hebben. Het plangebied bevindt zich verder niet binnen een straalpad of radarverstoringsgebied.
De bouwplannen zullen ten tijde van de uitvoeringsfase ook getoetst worden aan de atlas van het Kabels en Leidingen InformatieCentrum (KLIC) te Maarsen. Dit is een landelijke stichting van de deelnemende kabel- en leidingbeheerders. KLIC geeft informatie over de aanwezigheid van kabels en leidingen in een bepaald gebied. Verder kan een initiatiefnemer een melding verrichten op het moment dat men wil bouwen in een gebied waar kabels en leidingen zijn gelegen. De betreffende beheerders kunnen dan informatie verstrekken of voor begeleiding zorgen, zodat kabels en leidingen tijdens de bouw niet beschadigd raken.
De realisatie van het project geschiedt voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke financiën zijn hierbij niet in het geding. Verder zijn de gronden en het gebouw eigendom van de initiatiefnemer. Deze gronden en het gebouw is niet belast met beperkt zakelijke rechten van derden.
Kostenverhaal zal geregeld worden in een tussen de gemeente Sint Anthonis en de initiatiefnemer af te sluiten anterieure exploitatieovereenkomst. Door de vaststelling van deze anterieure exploitatieovereenkomst is het verhaal van de gemeentelijke kosten van de grondexploitatie over de in dit plan begrepen gronden afdoende verzekerd. Hierdoor behoeft een exploitatieplan door de gemeenteraad van Sint Anthonis niet vastgesteld te worden (artikel 6.12 leden 1 en 2, onder a Wro). Tenslotte wordt in deze overeenkomst ook een planschadeverhaalsbeding zoals bedoeld in art. 6.4a Wro opgenomen. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Sint Anthonis komt maar voor rekening van de initiatiefnemer.
Een belangrijk aspect in de uitvoering van het bestemmingsplan is van juridische aard. Het betreft hier handhaving en toezicht op de naleving van de voorschriften in het bestemmingsplan. Handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen vasthouden. Handhaving is bovendien van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: alle grondeigenaren en gebruikers dienen door de gemeente op een zelfde wijze daadwerkelijk aan het plan te worden gehouden. Een goede handhaving begint al bij de totstandkoming van het bestemmingsplan. Indien bij het maken van het bestemmingsplan met een aantal factoren rekening wordt gehouden, kan de handhaving van het plan na inwerkingtreding worden vereenvoudigd. Het betreft hier de volgende factoren:
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de voorschriften worden overtreden. Indien deze maatregelen achterwege blijven, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid. Uiteraard draagt het gemeentebestuur de verantwoordelijkheid om toe te zien op de naleving van de opgenomen regels in het bestemmingsplan. Temeer waar deze regels uitsluitend betrekking hebben op hoofdzaken, zal op de naleving van het bestemmingsplan met stiptheid worden toegezien.
Handhaving kan preventief en repressief gebeuren. De gemeente staat een actief handhavingsbeleid voor, waarbij net principe "handhaven, tenzij" leidend is. Illegale situaties worden niet gedoogd. Handhaving van de gewenste situatie staat voorop. Onder "tenzij" wordt verstaan dat er bestuurlijk verantwoording wordt genomen voor een expliciet genomen afwijkend gedoogbesluit. Dit afwijkende besluit moet en zal als zodanig ook naar buiten kenbaar worden gemaakt, zodat hierover democratisch verantwoording kan worden afgelegd. Uitgangspunt in de actieve handhaving is: 'Niet alles hoeft en kan tegelijkertijd en in dezelfde mate worden gehandhaafd'. Er zullen jaarlijks keuzes moeten worden gemaakt omtrent prioritering in norm en tijdsvolgorde. Hieruit volgt de volgende werkwijze: stellen van prioriteiten, actief onderzoeken en controleren, en snel ten uitvoer leggen van handhavingsbesluiten.
Voor het actieve handhaven heeft de gemeente de volgende middelen tot haar beschikking:
Het bestemmingsplan heeft als doel het planologisch-juridisch kader te geven voor de ontwikkeling van het beschreven plan. De hoofdlijnen van het te realiseren stedenbouwkundige ontwerp zijn op de verbeelding vastgesteld. De nadere juridische invulling is (waar mogelijk) flexibel geregeld. Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:
Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is voor het bestemmingsplan aangesloten bij de landelijke standaard voor bestemmingsplannen: de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP2012). In het kader van de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening wordt niet langer gesproken over voorschriften maar over planregels, vrijstellingen worden ontheffingen genoemd en de plankaart wordt aangeduid als verbeelding.
Verder zijn de verbeelding en de planregels opgesteld met in acht name van een door de gemeente Sint Anthonis beschikbaar gestelde 'Handboek digitale bestemmingsplannen, gemeenten Land van Cuijk 2010 (versie 5, januari 2010)'.
De verbeelding bestaat uit een digitale geometrische bepaling en weergave van het plangebied en alle planobjecten in een GML-bestand alsmede uit één analoge kaart op een schaal van 1: 1000.
In de planregels is de gewenste inrichting van het plangebied in juridische termen is vastgelegd. In het kader van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 dient een vaste volgorde en indeling van het bestemmingsplan aangehouden te worden : Inleidende regels, Bestemmingsregels, Algemene regels en Overgangs- en slotregels.
Hoofdstuk 1 - Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In artikel 1 'Begrippen' zijn definities opgenomen die van belang zijn voor de interpretatie en toepassing van dit plan. Enkele begrippen zijn -verplicht (!)- overgenomen uit het SVBP 2012. In artikel 2 'Wijze van meten' wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/percelen gemeten moeten worden. De inhoud van de wijze van meten is overgenomen uit het SVBP 2012.
Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk worden planregels gegeven voor de binnen het plangebied bestaande functies. Per planregel zijn de doeleinden c.q. de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. In beginsel is iedere vorm van bebouwing, die past binnen de desbetreffende bestemming tot een bepaalde omvang rechtstreeks (dus zonder voorafgaande ontheffing of wijziging) toegestaan. Indien wordt voldaan aan de voorgeschreven maatvoering (bebouwingspercentage, goothoogte en dergelijke) en wordt gebouwd binnen het aangegeven bouwvlak, kan hiervoor in de regel zonder meer bouwvergunning worden verleend. Dit plan kent de bestemming 'Wonen' (artikel 3).
Hoofdstuk 3 - Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat de volgende algemene regels:
Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels
Dit hoofdstuk bevat:
Gelijktijdig met de ter inzage legging van het ontwerp-bestemmingsplan (zie onder 7.2) is het wettelijk overleg gevoerd met het Waterschap Aa en Maas, provincie Noord-Brabant en de inspectie VROM-Zuid. Voor de resultaten van het overleg wordt verwezen naar bijlage 3 bij deze plantoelichting.
Met in acht name van artikel 3.8 Wro jo afdeling 3.4 Awb heeft het ontwerp-bestemmingsplan voor een ieder 6 weken ter inzage gelegen. Tegen het ontwerp-bestemmingsplan zijn diverse zienswijzen ingebracht. Voor de behandeling van deze zienswijzen wordt verwezen naar bijlage 3 bij deze plantoelichting.