direct naar inhoud van Regels
Plan: Dorpsstraat 15 Ledeacker
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1702.4BPDorpsstraat15-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

Het bestemmingsplan Dorpsstraat 15 Ledeacker met identificatienummer NL.IMRO.1702.4BPDorpsstraat15-VA01 van de gemeente Sint Anthonis.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Aangebouwd bijgebouw:

Een bijgebouw, dat op enigerlei wijze aan het hoofdgebouw is aangebouwd door het verankeren van vloer, dak of mu(u)r(en) en/of door het gebruik maken van dezelfde constructiemu(u)r(en) en in bouwkundige zin ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.6 Aan- en/of uitbouw:

Een aan een hoofdgebouw vastgebouwd gebouw, dat architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in directe verbinding staat met het hoofdgebouw.

1.7 Aan huis gebonden bedrijf:

het door de bewoner van de woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met overwegend behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel;

1.8 Aan huis gebonden beroep:

Het door de bewoner van de woning beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, of hiermee gelijk te stellen beroep dat door zijn omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met overwegend behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend. Hieronder dienen niet te worden begrepen de uitoefening van consumentverzorgende ambachtelijk bedrijfsactiviteiten noch detailhandel;

1.9 Ander bouwwerk:

Een bouwwerk geen gebouw zijnde.

1.10 Antenne-installatie:

Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbijbehorende bevestigingsconstructie.

1.11 Archeologische waarde:

De aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten in het verleden.

1.12 Archeologisch onderzoek:

Onderzoek naar archeologische waarden uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm voor Nederlandse Archeologie (versie 3.1).

1.13 Archeologisch waardevol gebied:

Gebied met zeer hoge archeologische waarden of verwachting.

1.14 Bebouwing:

Een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.15 Bestemmingsgrens:

De grens van een bestemmingsvlak.

1.16 Bestemmingsvlak:

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.18 Bouwgrens:

De grens van een bouwvlak.

1.19 Bouwperceel:

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 Bouwperceelgrens:

De grens van een bouwperceel.

1.21 Bouwvlak:

Een geometerisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.22 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.23 Bijgebouw:

Een gebouw behorende bij en dienstbaar aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofd-gebouw, dat in functioneel en architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en niet in directe verbinding staat met het hoofdgebouw.

1.24 Dak:

Iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.25 Detailhandel:

Het bedrijfsmatig te koop of te huur of in lease aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, ter leasing, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen respectievelijk huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.26 Erf:

Het gedeelte van het bouwperceel bestaande uit achtererf en zijerf waarop volgens de regels bijgebouwen mogen worden opgericht.

1.27 Gebouw:

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.28 Geluidgevoelige gebouwen:

Gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrie-terreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidshinder spoorwegen.

1.29 Grondgebonden woning:

Een gebouw met hoofdzakelijk een woonfunctie waar één woning aanwezig is.

1.30 Hogere grenswaarde:

Een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen.

1.31 Hoofdgebouw

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.32 Horizontale diepte van een gebouw:

De lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel.

1.33 Huishouden:

Een duurzame leefgemeenschap van personen met een onderlinge verbondenheid, waarbij sprake is van (nagenoeg) zelfstandige bewoning.

1.34 Ondergeschikte activiteit

Activiteit waarbij maximaal 30% van de opstallen als zodanig mag worden gebruikt.

1.35 Ondergronds bouwwerk:

Een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 m beneden peil.

1.36 Overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.37 Overkapping:

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, daaronder begrepen een carport.

1.38 Pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.39 Parkeervoorziening

Een al of niet overdekte, op straat aanwezige dan wel met een straat in open verbinding staande ruimte, die gelet op de ligging en de ontsluiting geschikt is om te worden gebruikt voor het parkeren van motorvoertuigen.

1.40 Peil:
  • a. Voor bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. Voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld;
  • c. Indien in of op het water wordt gebouwd:
    het Nieuw Amsterdams Peil.
1.41 Perceelgrens:

Een grenslijn tussen bouwpercelen onderling.

1.42 Prostitutie:

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding, daaronder begrepen straatprostitutie.

1.43 Seksinrichting:

De voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.44 Stedenbouwkundig beeld:

Het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaald beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunst¬matige) elementen gevormde ruimte(n), voor zover nader beschreven in de toelichting op dit plan en/of voor zover nader aangegeven op de verbeelding.

1.45 Tuin:

Gronden gelegen tussen de (voor)gevelrooilijn dan wel bijgebouwenlijn en het openbare gebied bestaande uit verkeersontsluiting(en), groenvoorzieningen en/of pleinvormige ruimten.

1.46 Uitbouw:

Een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.47 verbeelding:

de weergave van de inhoud van een bestemmingsplan conform het gestelde in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008. Onder het begrip 'verbeelding' wordt zowel de analoge wijze als de digitale wijze verstaan;

1.48 Verticale diepte van een gebouw:

De diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer.

1.49 Voorgevel:

Een of meer gevel(s) van een gebouw die is / zijn gelegen aan de zijde van de weg en die in ruimtelijk opzicht de voorkant(en) van een gebouw vorm(t)(en).

1.50 Voorkeursgrenswaarde:

De maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen.

1.51 Voorzieningen van algemeen nut:

Voorzieningen ten behoeve van het op het openbaar net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.

1.52 Vrijstaand bijgebouw:

Een bijgebouw, dat in functionele en bouwkundige zin ondergeschikt is aan en qua constructie en in ruimtelijk visueel opzicht vrij staat van het hoofdgebouw of daarmee slechts verbonden is door een tuinmuur, haag of andere tuinafscherming.

1.53 Woning:

Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

1.54 Zijerf:

Gronden gelegen tussen een zijgevel van het hoofdgebouw en de zijdelingse niet aan een weg grenzende perceelsgrens, waarop volgens de regels bijgebouwen mogen worden opgericht.

1.55 Zijgevel:

Een gevel van een hoofdgebouw, niet zijnde de voor- of achtergevel.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bebouwingspercentage:

het deel van het bouwblok uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de hoogte van een dakopbouw:

vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw;

2.6 de hoogte van een kap:

vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap;

2.7 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.8 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.10 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;

2.11 peil:
  • a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
  • b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.
2.12 Afstand tot de bouwperceelgrens:

Tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.13 Hoogte van een windmolen / windturbine:

Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windmolen / windturbine.

2.14 Horizontale diepte van een bouwwerk:

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de voorgevel en de achtergevel.

2.15 Inhoud van een bouwwerk:

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.16 Ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Wonen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen al dan niet in combinatie met een aan-huis-gebonden beroep of aan-huis-gebonden bedrijf;

met de daarbij behorende:

  • b. tuinen en erven;
  • c. boven-en/of ondergrondse parkeervoorzieningen, paden en overige verhardingen;
  • d. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op de voor `Wonen´ aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bouwwerken passende binnen deze bestemming met bijbehorende aan-en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
  • b. bouwwerken waarbij het bepaalde in het Beeldkwaliteitsplan ......., vastgesteld door de raad d.d.....in acht genomen dient te worden;
  • c. bouwwerken geen gebouwen zijnde welke qua aard en afmeting passen binnen deze bestemming, waaronder ook privé-zwembaden, tennisbanen of terrassen.
3.2.2 Regels met betrekking tot het bouwvlak

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. het hoofdgebouw moet en aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag in zijn geheel worden bebouwd;
  • c. de voorgevel dient uitsluitend in dan wel evenwijdig, tot maximaal 3,00 m achter de naar de weg gekeerde bouwgrens, te worden opgericht, ondergeschikte bouwdelen, zoals erkers, luifels en balkons met een oppervlakte van maximaal 5 m2 mogen de naar de weg gekeerde bouwgrens overschrijden met niet dan 1,20 m, mits daarmee de bestemmingsgrens niet wordt overschreden.
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd;
  • e. het aantal woningen mag maximaal het aantal bedragen zoals dat is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
  • f. de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan aangeven ter plaatse van de aanduidingen 'maximale goothoogte' en 'maximale bouwhoogte';
  • g. de inhoud van een hoofdgebouw mag maximaal 750 m3 bedragen;
  • h. een hoofdgebouw dient te worden afgedekt door middel van een kapconstructie, met een dakhelling van minimaal 400 en maximaal 450.

3.2.3 Regels met betrekking tot de aanduiding 'bijgebouwen'

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. bijgebouwen mogen worden gebouwd ten dienste van de bestemming, zoals bergingen, garages, dierenverblijven, woon-,werk- en hobbyruimten, hobbykassen en serres;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mogen uitsluitend aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van vergunningsplichtige aan-en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij woningen mag maximaal 100 m2 per woning bedragen, mits ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' het vlak per bouwperceel door dat bouwen voor niet meer dan 50% wordt bebouwd, waarbij bijgebouwen en overkappingen, gelegen binnen het bouwvlak, niet meegerekend worden bij de maximaal toegestane gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bij woningen;
  • d. de goothoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw mag maximaal 3,5 m bedragen; indien het dak wordt uitgevoerd in de vorm van een kapconstructie mag de bouwhoogte maximaal 6 m bedragen;
  • e. vrijstaande bijgebouwen mogen uitsluitend op het achtererf worden gebouwd;
  • f. vrijstaande bijgebouwen dienen in dan wel minimaal 1 m uit de zijdelingse bouwperceelsgrens te worden gebouwd;
  • g. de bouwhoogte van overkappingen met minimaal 2 en maximaal 3 wanden mag maximaal 3,5 m bedragen en deze overkappingen mogen tot maximaal 1,50 m vóór de naar de weg gekeerde bouwgrens worden geplaatst, mits het gedeelte van de overkapping voor de naar de weg gekeerde bouwgrens aan alle kanten open is. Overkappingen geplaatst op minder dan 0,50 m van een wand van een hoofd- of bijgebouw worden geacht te zijn omsloten door de desbetreffende wand van het hoofd- of bijgebouw.

3.2.4 Overige regels met betrekking tot bebouwing

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. in afwijking van het bepaalde in 3.2.3 sub b mogen erf-en terreinafscheidingen tevens buiten de aanduiding 'bijgebouwen' worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 m bedragen, uitgezonderd erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevellijn waarvan de bouwhoogte maximaal 1 m mag bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overkappingen zonder wanden of met maximaal 1 dichte wand mag maximaal 3,00 m bedragen en deze overkappingen mogen uitsluitend worden geplaatst op maximaal één zijerf en tot maximaal 1,50 m vóór de naar de weg gekeerde bouwgrens met dien verstande dat het gedeelte vóór de naar de weg gekeerde bouwgrens volledig open dient te zijn. Overkappingen geplaatst op minder dan 0,50 m van een wand van een hoofd- of bijgebouw worden geacht te zijn omsloten door de desbetreffende wand van het hoofd- of bijgebouw;
  • d. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de op grond van dit artikel toegelaten situering en afmetingen van bouwwerken indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van onevenredige nadelige gevolgen voor:

  • a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.4 Afwijken van de bebouwingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.3 sub b, voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, buiten de aanduiding 'bijgebouwen' mits:

    • 1. de stedenbouwkundige opbouw van het straatbeeld niet onevenredig wordt verstoord;
    • 2. de verkeersveiligheid niet nadelig wordt beïnvloed;
    • 3. het uitzicht vanuit naburige woningen niet onevenredig wordt aangetast:
    • 4. de goothoogte, gemeten vanaf aansluitend terrein, ten hoogste 3,5 m bedraagt.
3.5 Specifieke gebruiksregels

Onder verboden gebruik, als bedoeld in artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder begrepen:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  • b. het gebruik van bijgebouwen als afhankelijke woonruimte;
  • c. het gebruik van gronden en/of bouwwerken als opslag-, stort-, Iozings- of bergplaats van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, voer- en/of vaartuigen, stoffen of producten, anders dan overeenkomstig het normale gebruik bij de bestemming;
  • d. de uitoefening van enige vorm van handel en/of bedrijf en met uitzondering van het gebruik van hoofd- en bijgebouwen voor een aan huisgebonden beroep tot een oppervlakte van maximaal 50 m2;
  • e. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor prostitutie of als seksinrichting.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Afhankelijke woonruimte

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.5 sub b teneinde toe te staan dat een bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits:

  • a. er geen sprake is van een zelfstandige woning;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • c. er maximaal één afhankelijke woonruimte per woning ontstaat.

3.6.2 Handel in de vorm van digitale verkoop per internet

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.5 sub d voor handel in de vorm van digitale verkoop per internet, mits:

  • a. de producten door de klant niet ter plaatse besteld worden;
  • b. de bestelde producten door de ondernemer zelf of via de post c.q. een pakketdienst bij de klant thuis bezorgd worden;
  • c. er geen verkoop aan huis plaatsvindt;
  • d. maximaal 30 m2 van het vloeroppervlak van de woning gebruikt wordt voor de digitale verkoop per internet, in de vorm van administratie en opslag goederen.

3.6.3 Aan huis gebonden beroep of bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.5 sub d voor een grotere oppervlakte dan 50 m2 of voor een aan huis gebonden bedrijf in een deel van een woning of de daarbij behorende bijgebouwen, mits:

  • a. de daar gepleegde activiteiten ondergeschikt zijn aan de woonfunctie;
  • b. het gebruik naar de aard met de woonfunctie in overeenstemming is;
  • c. de woonfunctie op het betrokken perceel niet in betekenende mate wordt aangetast;
  • d. maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de woning en de daarbij behorende bijgebouwen als zodanig wordt gebruikt;
  • e. geen gebruik plaatsvindt, dat meldings- of vergunningsplichtig is in het kader van de Wet milieubeheer, tenzij ten aanzien van meldingsplichtige activiteiten door de aanvrager middels onderzoek kan worden aangetoond dat het woon- en leefklimaat door desbetreffende activiteit niet onevenredig wordt aangetast;
  • f. geen detailhandel plaatsvindt;
  • g. het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft, dat ten gevolgd daarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen, noodzakelijk zijn en die niet binnen het perceelsgedeelte, dat binnen het bestemmingvlak gelegen is, gerealiseerd kunnen worden.


Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene bouwregels

5.1 Algemene beschermingsregel

Geen bouwwerk mag worden opgericht, indien daardoor een ander bouwwerk met het daarbij behorende bouwperceel hetzij niet langer zou blijven voldoen aan, hetzij in grotere mate zou gaan afwijken van het plan.

5.2 Bouwverbod overschrijding (bijge)bouwgrens

Het is verboden op de in het plan begrepen gronden enig bouwwerk te bouwen, waarbij de aangegeven bouwgrens c.q. bijgebouwgrens wordt overschreden, behoudens overschrijdingen, die volgens deze regels zijn toegestaan.

5.3 Ondergronds bouwen

Ondergrondse gebouwen (zoals kelders) zijn in het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' toegestaan onder bestaande gebouwen en nieuw op te richten gebouwen tot een maximale diepte van 3,00 m.

Artikel 6 Algemene afwijkingssregels

6.1 Algemene afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden, het woon- en leefklimaat, de stedenbouwkundige kwaliteit, de beeldkwaliteit, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de brandveiligheid en rampenbestrijding van de aangrenzende gronden en bouwwerken, met een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het afwijken van de voorgeschreven maximummaten, afmetingen en percentages tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • c. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  • d. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 m onder de volgende voorwaarden:
    • 1. losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn alleen toegestaan:
      • buiten de bebouwde kom en in landschappelijk minder gevoelige gebieden, langs grote verkeerswegen en dan bij voorkeur bij parkeerplaatsen, benzinestations, knooppunten, viaducten, bedrijventerreinen en horecagelegenheden;
      • binnen de bebouwde kom op bedrijventerreinen en sportparken.
    • 2. installaties op of aan een gebouw zijn alleen toegestaan:
      • op hoge gebouwen; bij voorkeur op een plat dak en zo ver mogelijk van een dakrand, met dien verstande dat bijzondere en waardevolle gebouwen in beginsel geheel dienen te worden ontzien, zonodig in overleg met de monumentencommissie;
      • tegen gevels aan; wanneer de invloed van installaties geen afbreuk doen aan de aanwezige kwaliteiten.
  • e. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers en lichtkappen, mits:
    • 1. de maximale oppervlakte van de vergroting maximaal 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;
    • 2. de hoogte maximaal 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen.
  • f. het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut en voor religieuze doeleinden zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, (glas)containers, monumenten, kapellen, wegkruisen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, mits:
    • 1. de oppervlakte niet meer dan 15 m² bedraagt;
    • 2. de goothoogte niet meer dan 3 m bedraagt;
    • 3. de bouwwerken naar aard en afmetingen passen in het plan, met dien verstande, dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer dan 10 meter mag bedragen;
    • 4. uit een bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.

Artikel 7 Algemene procedureregels

7.1 Procedure nadere eisen

Bij het nemen van een beslissing over nadere eisen zoals geregeld in het plan, nemen Burgemeester en Wethouders de volgende procedure in acht:

  • a. het ontwerpbesluit ligt - met bijbehorende stukken, waaronder een eventueel verzoek - gedurende twee weken voor eenieder ter inzage;
  • b. van de ter inzage legging wordt tevoren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennisgegeven;
  • c. de kennisgeving houdt de mededeling in:
    • 1. van de zakelijke inhoud van het ontwerpbesluit;
    • 2. waar en wanneer de stukken ter inzage zullen liggen;
    • 3. wie in de gelegenheid worden gesteld zienswijzen naar voren te brengen;
    • 4. op welke wijze dit kan geschieden.
  • d. voorzover dit ingevolge dit plan noodzakelijk is, worden adviseurs zoals genoemd in dit plan voorafgaand aan de termijn van ter inzage legging in de gelegenheid gesteld om een advies over het verzoek en/of het ontwerpbesluit uit te brengen;
  • e. gedurende de onder a van dit artikel genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij Burgemeester en Wethouders schriftelijk zienswijzen indienen tegen het ontwerpbesluit.

Artikel 8 Overige regels

8.1 (Wettelijke) regels

Indien en voor zover in deze planregels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

8.2 Wegverkeerslawaai

Bij het nieuw oprichten van geluidsgevoelige objecten als bedoeld in het Besluit geluidhinder dient voldaan te worden aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder, tenzij de raad gelijktijdig met de vaststelling van dit bestemmingsplan hogere grenswaarden heeft vastgesteld welke als maximaal toelaatbaar gelden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. het bevoegd gezag kan éénmalig in afwijking van artikel 9.1 onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in artikel 9.1 onder a met maximaal 10%;
  • c. artikel 9.1 onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 9.2 onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in artikel 9.2 onder a , na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. artikel 9.2 onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
9.3 Persoonsgebonden overgangsrecht

Indien toepassing van het overeenkomstig artikel 9.2 in het plan opgenomen overgangsrecht gebruik zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor één of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan het bevoegd gezag middels een omgevingsvergunning ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het 'bestemmingsplan Dorpsstraat 15 Ledeacker'.