direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Sint Anthonis, Breestraat 30
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1702.1BPbreestraat30-VA01

Toelichting

COLOFON:    
Betrokken ambtenaar:   E. de Bruin  
Projectleider Buro SRO:   E. Mekelenkamp / www.buro-sro.nl  

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De heer Kempen (hierna initiatiefnemer) is eigenaar van het voormalige postkantoor (later apotheek) op de benedenverdieping van het pand Breestraat 30 in Sint Anthonis. De benedenverdieping staat leeg en vanwege de beperkte vraag naar woon- en winkelruimte wil hij de ruimte ombouwen naar twee appartementen. Op de bovenverdieping zijn reeds een woning en kantoorruimte aanwezig.

Omdat het toevoegen van woningen op dit perceel strijdig is met het geldende bestemmingsplan, maar wel gewenst is, dient het bestemmingsplan herzien te worden. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Breestraat 30, in het centrum van de kern Sint Anthonis. Het perceel bevindt zich tussen zijstraten De Taverne en de Pastoor van Delftlaan. Navolgende afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.1BPbreestraat30-VA01_0002.png"

Globale ligging plangebied (google maps)

1.3 Opbouw bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.


Toelichting

De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:

  • een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;
  • een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
  • de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 Bro bedoelde overleg;
  • de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;
  • een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
  • de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.


Omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:

  • een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden;
  • voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied;
  • een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.


Verbeelding

De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken over InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.


Planregels

De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en vaak ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2012.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 is het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens is in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 is vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen aan de Breestraat in het centrum van Sint Anthonis. Aan de overzijde van het plangebied is de Sint Anthoniuskerk gelegen. De Breestraat kenmerkt zich door een grote diversiteit aan centrumfuncties, zoals winkels, wonen, horeca en maatschappelijke voorzieningen. Op navolgende afbeelding is een luchtfoto van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.1BPbreestraat30-VA01_0003.png"

Luchtfoto plangebied (ruimtelijke plannen)

In de huidige situatie is het pand aan de Breestraat 30 ingericht voor een winkelfunctie op de begane grond, en een appartement en een kantoor op de eerste verdieping. Aan de zijkant van het pand is een inrit gelegen die toegang biedt tot het achterterrein. Aan de andere zijde is tegen het pand een kantoorpand gebouwd, dat iets verder van de Breestraat is gelegen. Hiervoor zijn parkeerplaatsen gesitueerd. Het perceel is vrijwel volledig verhard, zoals te zien is op voorgaande luchtfoto en navolgende foto van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.1BPbreestraat30-VA01_0004.jpg"

Aanzicht vanaf de Breestraat

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.1BPbreestraat30-VA01_0005.jpg"

Achterterrein

De winkelruimte staat al enige jaren leeg. De initiatiefnemer heeft meerdere pogingen gedaan een nieuwe huurder te vinden. De vraag aan winkelruimte is de afgelopen jaren echter, mede door de opkomst van webwinkels, minder groot geworden. De verwachting is dat deze vraag de komende jaren ook niet toeneemt en dat de leegstand van de benedenverdieping structureel gaat worden.

2.2 Toekomstige situatie

De initiatiefnemer is voornemens om de benedenverdieping van het pand aan de Breestraat 30 om te bouwen tot 2 huurappartementen. Binnen de kern Sint Anthonis is, zoals ook is opgenomen in de structuurvisie Kernen (zie paragraaf 3.3.2), behoefte aan huurwoningen binnen het middel dure segment, voornamelijk gericht op ouderen en jongeren. Het plan is in overeenstemming met die behoefte. Het initiatief sluit hierop aan en zorgt daarmee voor een betere planologische invulling van het pand.

Voor de nieuwe appartementen zullen verbouwingen plaatsvinden binnen de bestaande bebouwing. Mogelijk worden aanpassingen gedaan aan de bestaande gevel, die bijvoorbeeld de lichttoetreding voor de woonfunctie ten goede komen. Op de bijgevoegde plattegrond is deze erker te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.1BPbreestraat30-VA01_0006.png"

Op de nieuwe plattegrond is te zien dat er twee appartementen zijn ingetekend. Het ontwerp betreft een voorlopige tekening, mogelijk dat deze nog wijzigt als de omgevingsvergunning wordt aangevraagd. De voorgevel van het pand blijft grotendeels gehandhaafd, waarmee het stedenbouwkundig beeld niet verandert. Mogelijk wordt aan de oostgevel een erker toegevoegd, waardoor het pand aan deze zijde een betere uitstraling krijgt (in de huidige situatie is daar een blinde gevel aanwezig). Of dit mogelijk is (de openbare ruimte ter plaatse wordt binnenkort heringericht, zal in een later stadium nog met de gemeente worden afgestemd.

De bewoners kunnen parkeren op het reeds aanwezige achterterrein (dat ook al voor de winkelfunctie gebruikt werd) Er vindt geen toename aan verharding plaats.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is "duurzame verstedelijking". Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De ladder bestaat uit drie 'treden' die doorlopen moeten worden om te bezien of een ontwikkeling bijdraagt aan duurzame verstedelijking:

  • 1. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling dient te voorzien in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit stap 1 volgt dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte moet beschreven worden in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. indien uit stap 2 blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden dat van belang is voor het nationaal functioneren. Het Barro geeft in die zin geen regels voor het plangebied.

Ladder duurzame verstedelijking

Voorliggend plan voorziet in de transformatie van een bestaand leegstaand winkel/kantoorpand naar 2 appartementen. Op basis van jurisprudentie wordt onderhavig initiatief niet als een 'stedelijke ontwikkeling' gezien waarvoor de ladder voor duurzame verstedelijking bedoeld van toepassing is. Bovendien is sprake van herstructurering van een bestaand pand. Het Rijksbeleid staat uitvoering van het initiatief niet in de weg.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening (SVRO) 2014 in werking getreden. De SVRO geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie ondersteunt daarnaast het beleid op andere provinciale beleidsterreinen. Een deel van het provinciale beleid uit de vigerende beleidsstukken is nog steeds actueel en blijft ongewijzigd. De provinciale sturingsfilosofie is gebaseerd op vijf rollen: ontwikkelen, ordenen, beschermen, regionaal samenwerken en stimuleren.

De ordenende rol gaat uit van het behartigen van ruimtelijke belangen en keuzes. Deze zijn geordend in vier ruimtelijke structuren. De structuren geven een hoofdkoers aan: een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor een combinatie van functies. Maar ook waar functies worden uitgesloten of welke randvoorwaarden de provincie aan functies stelt. Binnen de structuren is ruimte voor regionaal maatwerk. De vier onderscheidende structuren zijn: groenblauwe structuur, agrarische structuur, stedelijke structuur en infrastructuur.

Het uitgangspunt van de beschermende rol is zorgvuldig ruimtegebruik. Bij ruimtelijke afwegingen betekent dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied. De provincie wil nieuw ruimtebeslag zoveel mogelijk voorkomen.

Planspecifiek

Sint Anthonis valt op de navolgende structuurkaart onder 'Kernen in het landelijk gebied'. Voor kernen in het landelijk gebied geldt dat verstedelijking moet voldoen aan strikte voorwaarden. Inbreiding gaat voor uitbreiding en eventuele uitbreiding moet worden opgevangen in de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking. Bij het zoeken naar ruimte voor nieuwe verstedelijking is zorgvuldig ruimtegebruik voorwaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.1BPbreestraat30-VA01_0007.png"

uitsnede structurenkaart Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 (plangebied bij blauwe punt)

Met het initiatief is sprake van de transformatie van een bestaand winkelpand in de kern van Sint Anthonis. Het voorkomen van langdurige leegstand door transformatie zorgt voor zorgvuldig ruimtegebruik. Onderhavig plan is in lijn met het beleid uit de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014.

3.2.2 Verordening Ruimte

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is vastgelegd hoe de bevoegdheden op het gebied van ruimtelijke ordening zijn verdeeld tussen rijk, provincies en gemeenten. In de Verordening ruimte (Vr) zijn regels opgenomen waarvan de provincie het belangrijk vindt dat die door iedere gemeente worden toegepast bij ruimtelijke besluiten.

In de Vr zijn regels opgenomen met betrekking tot stedelijke ontwikkeling (onder andere op het gebied van wonen en werken), ecologische hoofdstructuur (EHS), water, groenblauwe mantel, aardkunde en cultuurhistorie, agrarisch gebied, intensieve veehouderij, glastuinbouw en ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied. De regels zijn een doorvertaling van het provinciaal beleid zoals dat is opgenomen in de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening.

De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit van Brabant bevorderen. Dat betekent dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen een bijdrage dienen te leveren aan de kernkwaliteiten van Brabant en dat gemeenten bij ruimtelijke afwegingen het principe van zorgvuldig ruimtegebruik toepassen. Ook wil de provincie dat de initiatiefnemer zorgt voor een kwaliteitsverbetering van het landschap om daarmee het verlies aan omgevingskwaliteit te beperken.

Planspecifiek

Het uitgangspunt is dat de ruimte binnen het bestaand stedelijk gebied zo goed mogelijk wordt benut. Het initiatief voorziet in de transformatie van een bestaand winkelpand binnen bestaand stedelijk gebied (zie navolgende afbeelding). Er is hiermee sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Het plan is gelegen in stedelijk gebied, conform artikel 3.2 uit de Verordening ruimte hoeft er geen kwaliteitsverbetering van het landschap uitgevoerd te worden.

Door het initiatief worden twee nieuwe woningen mogelijk gemaakt, waardoor artikel 4.3 'Nieuwbouw van woningen' van toepassing is. Realisatie van 2 appartementen is voorstelbaar mits wordt voldaan aan de woningbouwafspraken zoals afgesproken in het Regionaal Ruimtelijk Overleg en de beoogde ontwikkeling zich verhoudt tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw. In het woningbouwprogramma wordt rekening gehouden met de realisatie van circa 70 woningen die tot 2022 door hergebruik worden gerealiseerd. Onderhavig initiatief past hierin, waardoor wordt voldaan aan artikel 4.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.1BPbreestraat30-VA01_0008.png"

Uitsnede kaart 'Stedelijke Ontwikkeling'- Verordening Ruimte 2014 (oranje geeft bestaand stedelijk gebied aan, geel is zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling)

Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. De afwegingen ten aanzien van dit plan zijn weergegeven in paragraaf 3.1. De ontwikkeling past binnen de doelstellingen van Verordening Ruimte.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Sint Anthonis', vastgesteld op 18 juni 2013. Op navolgende afbeelding is een uitsnede te zien van de verbeelding van het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.1BPbreestraat30-VA01_0009.png"

Uitsnede bestemmingsplan 'Sint Anthonis' (Ruimtelijke plannen)

Binnen het geldend bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming 'Centrum - 1', waarbinnen detailhandel, dienstverlening, uitsluitend bestaande woningen, maatschappelijke functies, kantoorfuncties, horeca in lichte vorm op de begane grond, cultuur en ontspanning en evenementen zijn toegestaan. Daarnaast heeft het perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2', voor het behoud en de bescherming van de vastgestelde en verwachte hoge archeologische waarden.

Het transformeren van het kantoor op de begane grond tot 2 appartementen is binnen het geldend bestemmingsplan niet mogelijk. Het geldend bestemmingsplan laat uitsluitend bestaande woningen toe. Om deze reden wordt het bestemmingsplan voor het perceel herzien.

3.3.2 Structuurvisie Kernen

In januari 2017 heeft de gemeente Sint Anthonis de Structuurvisie Kernen vastgesteld. In de structuurvisie wordt het toekomstbeeld van de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de komende 10 jaar beschreven. De visie betreft de dorpskernen en de 'bebouwde kom', en omvat daarmee de gebieden die in de eerder opgestelde Structuurvisie Buitengebied (2013) buiten beschouwing zijn gebleven. De structuurvisie gaat voornamelijk in op de ontwikkeling van ruimtelijke projecten, echter gaat de gemeente niet voorbij aan het thema 'leefbaarheid'. Voor de gemeente, met verschillende dorpskernen in het agrarisch gebied, is het essentieel om dit onderwerp mee te nemen als er vooruit wordt gekeken naar de toekomst.

In de structuurvisie Kernen wordt aangegeven dat de gemeente medewerking verleent aan private initiatieven als er ruimte is binnen de gemeentelijke woningbouwprogrammering en:

  • als betaalbare woningen in de prijscategorie tot € 225.000 VON worden gerealiseerd, omdat hieraan in de gemeente een tekort bestaat en/of
  • als de ontwikkeling van het initiatief essentieel bijdraagt aan het oplossen van leegstand of een sterke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.

Met de vaststelling van de structuurvisie in 2017 blijft de nota 'Beleid inbreiding en herstructurering' van kracht. Deze nota (vastgesteld in 2007) richt zich op zaken als de woningbouwaantallen (kwantitatief, de te bouwen soort woningen (kwalitatief) en het bouwtempo (fasering). Het stedenbouwkundig-fysieke aspect is daarbij volgend, met dien verstande dat ruimtelijke (beeld)kwaliteit natuurlijk steeds een voorwaarde blijft.

Om te voorkomen dat de gemeente de regie over de ontwikkelingen verliest, is het meer dan in het verleden noodzakelijk dat het inbreidingsbeleid niet alleen vanuit een stedenbouwkundige invalshoek wordt bepaald, maar dat met name ook rekening wordt gehouden met het gemeentelijke volkshuisvestingsbeleid, de kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwprogrammering.

De gemeente hanteert hierbij het volgende beleid:

  • 1. Actieve grondpolitiek: de gemeente behoudt een voortrekkersrol voor wat betreft de ontwikkeling van woningbouwplannen.
  • 2. 'lnbreiding voor uitbreiding': bij de ontwikkeling van nieuwe woningbouwplannen wordt vanuit een oogpunt van zuinig ruimtegebruik aan inbreiding de voorkeur gegeven boven uitbreiding.
  • 3. '50% inbreiding': uitbreidingsplannen worden niet op slot gezet, de ambitie is dat 50% van de plannen een inbreidingslocatie is.
  • 4. Volkshuisvestingsbeleid: bij de ontwikkeling van plannen vormt de verdeling over huur- en koopsector, zoals aangegeven in het gemeentelijke Volkshuisvestingsplan, en zoals neergelegd in regionale afspraken, het uitgangspunt.
  • 5. Prioriteiten bepalen: omdat er sprake is van een overcapaciteit aan gemeentelijke plannen, is het nodig binnen dit pakket prioriteiten te bepalen.
  • 6. 'Nee, tenzij': vanwege de beperkte richtgetallen woningbouw wordt in beginsel geen medewerking verleend aan particuliere plannen; aan inbreidings- of herstructureringsplannen van particuliere partijen in stedelijk gebied wordt bij uitzondering wél medewerking verleend.

Planspecifiek

De structuurvisie geeft aan dat meegewerkt wordt wanneer de kans zich aandient aan de herontwikkeling van ‘lelijke plekken / panden’, om zo de uitstraling van het centrum te verbeteren (kwaliteitsimpuls centrum). Zeker wanneer panden al langere tijd leegstaan. In onderhavige situatie is dit het geval.

Het woningbouwprogramma uit de structuurvisie biedt ruimte voor particuliere initiatieven binnen de bebouwde kom. Voor deze typen projecten is nog een plancapaciteit van zo’n 70 woningen. Onderhavig plan valt onder deze particuliere initiatieven.

Tevens wordt benoemd dat in de kern Sint Anthonis behoefte is aan huurwoningen binnen het middel dure segment, voornamelijk gericht op ouderen en jongeren. Het plan is in overeenstemming met die behoefte.

De nota "beleid Inbreiding en herstructurering" geeft aan dat in beginsel geen medewerking wordt verleend aan particuliere plannen. Echter bij uitzondering kan medewerking worden verleend als er sprake is van verbetering situatie (ruimtelijke kwaliteitsverbetering) en/of sprake is van zwaarwegend maatschappelijk belang. In onderhavige situatie is dit het geval, het initiatief levert een bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit. Wanneer er niets gebeurt, dan is er kans op langdurige leegstand van het pand en verpaupering. Door het initiatief wordt een toekomstige invulling van het pand gewaarborgd. Hiermee past de ontwikkeling binnen het Beleid inbreiding en herstructurering.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

In overeenstemming met de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd. Hiermee wordt in beeld gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Planspecifiek

Voorliggend plan voorziet in de transformatie van een bestaande kantoorruimte naar een woonfunctie. Deze transformatie zal plaatsvinden binnen het bestaande pand en de huidige bestemming. Er zijn geen bodemingrepen voor dit initiatief benodigd. Gezien het bestaande gebruik (kantoor met bovenwoning) en de verschillende toegestane functies (waaronder wonen) wordt de bodem geschikt geacht voor dit gebruik.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' is het van belang te bepalen wat de bijdrage van het plan is aan die luchtkwaliteit.

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in (paragraaf 5.2). De Wet kent onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Planspecifiek

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang (transformatie winkelruimte naar 2 appartementen) ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Verder gaat de Wgh onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai. De geluidgevoelige bestemmingen zijn gelegen in de geluidszone van de Breestraat (provinciale weg N602). Daarom is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd, dat als bijlage 1 is opgenomen.

De 30 km/uur wegen De Taverne en Pastoor van Delftlaan hebben dermate lage verkeersintensiteiten, dat aannemelijk is dat ten gevolge deze wegen geen overschrijdingen conform de Wet geluidhinder zullen plaatsvinden. De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting bedraagt 48 dB, de maximaal te ontheffen geluidsbelasting bedraagt 63 dB.

Ten gevolge van de Breestraat treden overschrijding op van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB. De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting wordt met maximaal 12 dB overschreden op de voorgevels van de beide appartementen.

De overschrijding op het appartement 1 bedraagt 10 dB en op appartement 2 13 dB. Beide appartementen hebben een geluidsluwe gevel, een geveldeel waar de geluidsbelasting lager is dan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting.

Uit de maatregelenstudie blijkt dat in verband met de kleinschaligheid van het project dat er geen bron- of overdrachtsmaatregelen getroffen kunnen worden. De voorgevel van beide appartementen dient wel als 'doof' te worden uitgevoerd.

Er zijn nadere eisen gesteld aan de geluidwering van de gevels waardoor een procedure hogere grenswaarden van toepassing is. Deze procedure is doorlopen en als bijlage 2 toegevoegd. Conclusie van de procedure is dat er wordt voldaan aan het gestelde in de Wet geluidhinder waardoor de hogere waarde wordt toegestaan.

Gezien het feit dat het plan de maximaal te ontheffen waarde niet overschrijdt, is dit initiatief uitvoerbaar ten aanzien het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

  • binnen een concentratiegebied, binnen de bebouwde kom:3,0 odour units per kubieke meter lucht;
  • binnen een concentratiegebied, buiten de bebouwde kom: 14,0 odour units per kubieke meter lucht;
  • buiten een concentratiegebied, binnen de bebouwde kom: 2,0 odour units per kubieke meter lucht;
  • buiten een concentratiegebied, buiten de bebouwde kom: 8,0 odour units per kubieke meter lucht.

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden op basis van artikel 3. lid 2 van de Wgv gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij buiten danwel binnen de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel.

Planspecifiek

Om te onderzoeken of het plan uitvoerbaar is op het gebied van geuroverlast, zijn de verordening en de geurgebiedsvisie Sint Anthonis 2016 geraadpleegd.

Bij het beoordelen van ruimtelijke initiatieven en plannen worden, als vertaling van het criterium 'een aanvaardbaar woon- en leefklimaat' voor het aspect cumulatieve geurhinder uit stallen van veehouderijen,

onderstaande waarden gehanteerd als streef- en toetswaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.1BPbreestraat30-VA01_0010.png"

Uit bijlage 1 van de geurgebiedsvisie volgt dat er sprake is van een goed leefklimaat op basis van de indicatieve achtergrondbelasting voor geurhinder (zie gele ster op navolgende afbeelding).

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen veehouderijen gelegen. Toetsing aan de individuele geurnormen wordt daarom niet nodig geacht.

Het bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar op het gebied van geur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.1BPbreestraat30-VA01_0011.png"

Beoordeling leefklimaat op basis van indicatieve achtergrondbelasting (bijlage 1 Geurgebiedsvisie Sint Anthonis 2016)

4.1.5 Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.


Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functies krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Planspecifiek

Voorliggend plangebied is gelegen in een gebied met functiemenging. Binnen deze gebieden zijn bedrijven met een lage milieubelasting aanpandig mogelijk aan gevoelige functies zoals wonen.

In dit geval is aanpandig en inpandig een kantoor gevestigd. Een kantoor betreft functiemenging categorie A (milieucategorie 1 in VNG bijlage 1) met een lage milieubelasting. Het bedrijf hindert de beoogde ontwikkeling niet en andersom levert de ontwikkeling ook geen beperking op voor het bedrijf omdat er reeds een bovenwoning aanwezig is.

De overige bedrijven in de nabije omgeving liggen op grotere afstand en betreffen eveneens bedrijven met een lage milieubelasting.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de externe risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen.

Toetsingskaders zijn onder andere het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. Hoe hoger het groepsrisico, hoe groter deze kans. Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Voor inrichtingen geldt daarnaast dat verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer binnen het invloedsgebied van een risicobron nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden toegelaten. Voor transportassen (weg, spoor en water) geldt dat de verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer sprake is van toename van het aantal personen (en daarmee een toename van het groepsrisico) of overschrijding van de oriëntatiewaarde.

Beleidsvisie externe veiligheid gemeenten Land van Cuijk 2012 - 2015

De gemeenten van het Land van Cuijk hebben samen met het RMB een beleidsvisie externe veiligheid (EV) opgesteld. Doelen van deze beleidsvisie zijn:

  • nieuwe ontwikkelingen op het gebied van externe veiligheid beschrijven;
  • gevoel van urgentie prioriteit geven bij de verschillende EV-situaties door deze situaties te beschrijven;
  • beschrijven hoe de gemeenten gaan voldoen aan de kwaliteitscriteria externe veiligheid.

Deze beleidsvisie vormt een verkenning naar de omvang en impact van dit beleidsthema op de gemeentelijke taakuitvoering. De gemeenten hebben besloten om de visie in gezamenlijkheid op te stellen omdat externe veiligheid veelal grensoverschrijdend is. De beleidsvisie bevat vier doelstellingen, namelijk; verhelderen, volgen en optimaliseren, keuze ruimtelijke kwaliteit, procedurele en inhoudelijke afstemming en communicatie naar burgers. Deze doelstellingen zijn gekoppeld aan gemeentelijke uitvoeringsprogramma's.

Bij de verantwoording van het groepsrisico wordt een brede afweging van belangen van diverse beleidsvelden verwacht. Het integrale karakter van deze groepsrisicoverantwoording maakt dat nadrukkelijk afstemming moet plaatsvinden tussen de beleidsvelden ruimtelijke ordening, milieubeheer en de rampenbestrijding. In de visie van de gemeenten in het Land van Cuijk moeten groepsrisico-vraagstukken daarom integraal, dat wil zeggen in onderlinge afstemming tussen alle betrokken beleidsvelden, worden beoordeeld. Pas wanneer de verantwoording met de volwaardige inbreng van alle beleidsvelden heeft plaatsgevonden, kan sprake zijn van integrale besluitvorming. Voorwaarde om dit te bereiken is dat alle aspecten vroeg in het planvormingsproces worden meegenomen.

In deze beleidsvisie zijn de risicosituaties geprioriteerd aan de hand van criteria die voor de ruimtelijke ordening, milieubeheer en rampenbestrijding belangrijk zijn. Deze prioritering kan bij de beoordeling van lokale initiatieven en ontwikkelingen richting geven aan de interne advisering bij de gemeenten.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.1BPbreestraat30-VA01_0012.jpg"

Uitsnede risicokaart.nl

Hieruit is op te maken dat de locatie niet ligt binnen:

  • het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Bevi;
  • de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen;
  • het invloedsgebied van een relevante buisleiding voor het transport van gevaarlijke stoffen;
  • het invloedsgebied van een basisnetroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het water, weg (200 m provinciale weg en 50 m rijksweg) of spoor.

Vanuit het aspect externe veiligheid zijn geen belemmeringen voor het voorliggend initiatief. Aangezien er geen belemmeringen zijn, voldoet het ook aan de Beleidsvisie externe veiligheid gemeenten Land van Cuijk 2012 - 2015.

4.2 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek: watertoets

Voorliggend plan voorziet in de transformatie van een bestaande winkelruimte naar een woonfunctie. Deze transformatie zal plaatsvinden binnen het bestaande pand en de huidige bestemming. Er vinden geen ruimtelijke ingrepen plaats (geen toename aan verharding) en de waterhuishoudkundige situatie in het plangebied blijft ongewijzigd. De eventuele uitbouw (erker) aan de oostzijde wordt gerealiseerd op terrein dat al geheel verhard is. De 2 appartementen worden aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel, dit biedt hiervoor voldoende capaciteit.

Vanuit het aspect water zijn geen belemmeringen voor het initiatief.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

Het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de EHS) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het NNN is de verantwoordelijkheid van de verschillende provincies. In het NNN liggen:

  • bestaande natuurgebieden, waaronder de 20 Nationale Parken;
  • gebieden waar nieuwe natuur aangelegd wordt;
  • landbouwgebieden, beheerd volgens agrarisch natuurbeheer;
  • ruim 6 miljoen hectare grote wateren: meren, rivieren, de kustzone van de Noordzee en de Waddenzee;
  • alle Natura2000-gebieden.

De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.

In tegenstelling tot gebieden die alleen in de NNN liggen kennen Natura 2000-gebieden een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van EZ. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

De onderzoekslocatie is niet gelegen in en grenst niet aan een onderdeel dat behoort tot de EHS. Aantasting is om deze reden dan ook niet aan de orde. Externe werking op overige beschermde natuurgebieden is, gelet op afstand tot het plangebied en de aard van de ingreep, niet aan de orde.

Soortenbescherming

Voorliggend plan voorziet in de transformatie van een bestaande winkel-/kantoorruimte naar een woonfunctie. Deze transformatie zal plaatsvinden binnen het bestaande pand en de huidige bestemming. Het pand was tot voor kort nog in gebruik als apotheek en is in goede staat. Er vinden geen ruimtelijke ingrepen plaats die eventueel aanwezige beschermde soorten in het plangebied kunnen aantasten.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.

Voorliggend plan voorziet in de transformatie van een bestaande winkel-/kantoorruimte naar een woonfunctie bestaande uit 2 appartementen. Het aantal verkeersbewegingen zal door de transformatie nagenoeg gelijk blijven. Met betrekking tot parkeren geeft het CROW geeft een kencijfer van 1,0-1,8 parkeerplaatsen per woning (huur/etage/duur in centrum niet stedelijk) aan.

Achter het gebouw is een open ruimte aanwezig die wordt gebruikt voor parkeren. Deze ruimte werd ook al gebruikt toen de winkel nog verhuurd was. Op het terrein is plaats voor circa 6 auto's (parkeerplaatsen zijn niet aangeduid, maar parkeren vindt op informele wijze plaats). De ruimte loopt over in de parkeerruimte achter het aanpalende kantoor. Deze parkeerplaatsen worden gebruikt door de medewerkers van het kantoor, bezoekers parkeren aan de zijde van de Breestraat. Er is sprake van uitwisseling tussen de parkeerplaatsen: in de avonduren en de nacht kunnen deze parkeerplaatsen ook door de bewoners worden gebruikt.

Er is geen ruimte om meer parkeerplaatsen aan te leggen, de ruimte is reeds bebouwd (wat gebruikelijk is bij herstructurering in een centrum van het dorp). Gezien de mogelijkheid tot uitwisseling tussen bewoners en medewerkers van het aanpalende kantoor, worden er geen parkeerproblemen verwacht.

Vanuit het aspect verkeer zijn geen belemmeringen voor het initiatief.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) regelt de belangrijkste aspecten met betrekking tot de bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikelingen. Door middel van de Wamz is de omgang met het bodemarchief verankerd in onder andere de Erfgoedwet en de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op basis hiervan zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan vooronderzoek naar mogelijke archeologische waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.

Planspecifiek

De transformatie van een winkelfunctie naar een woonfunctie zorgt niet voor aantasting van eventuele cultuurhistorische objecten. Het betreffende pand heeft geen historische waarde die kan worden aangetast bij aanpassingen aan de gevel.

Het plangebied heeft in verband met een hoge archeologische verwachtingswaarde de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Binnen deze bestemming mogen bestaande gebouwen slechts onder voorwaarden worden uitgebreid. De verbouwing die nodig is om de ruimte geschikt te maken voor de appartementen blijft binnen deze voorwaarden.

Vanuit de aspecten cultuurhistorie en archeologie zijn geen belemmeringen voor het initiatief.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe heeft de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afgesloten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).

5.3 Planregels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.

Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.

Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).

5.4 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • Centrum - 1, waarbij de functies detailhandel, dienstverlening, wonen, maatschappelijke functies, kantoorfuncties, horeca in lichte vorm op de begane grond, cultuur en ontspanning en evenementen zijn toegestaan. Belangrijkste verschil met het vigerende bestemmingsregime (de bestemming Centrum - 1 ligt reeds op het plangebied) is dat er nu maximaal 3 wooneenheden zijn toegestaan.

Daarnaast bevat voorliggend plan de dubbelbestemming:

  • Waarde - Archeologie 2, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de vastgestelde en verwachte hoge archeologische waarden.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt dit vooroverleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Gezien de zeer beperkte omvang van voorliggend initiatief is vooroverleg met de provincie niet nodig. Het plan heeft geen effect op de omgeving. Wel zal t.z.t. het initiatief aan het waterschap worden voorgelegd.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Voor dit plan is geen inspraak nodig. Het plan is van zeer beperkte omvang en reeds bekend bij de omwonenden.

6.4 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van dinsdag 1 augustus t/m dinsdag 12 september 2017. Binnen de termijn van terinzagelegging zijn tegen het ontwerpbestemmingsplan geen zienswijzen ingediend.