direct naar inhoud van 4.6 M.e.r.- plicht
Plan: Buitengebied, partiële herziening 'Inrichting middenloop Vledder Aa, fase 1'
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1701.BP00013-0002

4.6 M.e.r.- plicht

4.6.1 Wettelijk kader

Een m.e.r.-procedure is noodzakelijk als een besluit wordt genomen over een activiteit waarbij belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden.

De vraag of door voorgenomen activiteiten belangrijke nadelige milieugevolgen veroorzaakt kunnen worden, staat dan ook centraal bij het beoordelen of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. Daarnaast is op grond van artikel 7.2a lid 1 van de Wet milieubeheer een m.e.r. noodzakelijk voor een plan waarvoor een zogenaamde passende beoordeling moet worden gemaakt.

In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage staan activiteiten waarvoor (direct) een m.e.r. plicht geldt. Ook zijn in het Besluit m.e.r. activiteiten aangewezen waarvoor het niet zeker is of er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Deze zijn beschreven in onderdeel D van de bijlage bij het besluit. Om te bepalen of er bij de activiteiten uit onderdeel D sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen dient hiervoor per geval een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden. Een m.e.r.-beoordeling is een toets om te beoordelen of bij een te nemen besluit belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Indien een activiteit voorkomt op de lijst in onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r., maar onder de daarin vermelde drempelwaarden valt, geldt een vormvrije m.e.r- beoordeling.

4.6.2 Toetsing aan de wet

De voorliggende activiteit betreft het omzetten van agrarisch gebied naar natuur (in termen van de wet: landinrichtingsproject). Conform onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt er een beoordelingsplicht voor een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een functiewijziging met een oppervlakte van 125 ha of meer van water, natuur, recreatie of landbouw of vestiging van een glastuinbouwgebied of bloembollenteeltgebied van 50 ha of meer. Het voornemen betreft de wijziging van gronden met een landbouwfunctie naar de functie natuur. De totale oppervlakte is circa 113 ha. Hiervan is reeds 22 ha ingericht (Rijkmans-hoeve). Daarmee valt de activiteit onder de drempelwaarde in onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r. en dient een vormvrije beoordeling te worden uitgevoerd.

In opdracht van het waterschap Reest en Wieden is in het kader van de Natuurbeschermingswet en het nabijgelegen Natura 2000-gebied Drents-Friese Wold & Leggelderveld een natuurtoets uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er geen significante effecten optreden op de instandhoudsdoelstelling van het Natura 2000-gebied Drents-Friese Wold & Leggelderveld. Om deze reden is geen passende beoordeling nodig. Hieruit vloeit geen m.e.r.-plicht voort.

Onderliggend plan betreft een partiële herziening van het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Westerveld, vastgesteld d.d. 5 juli 2012. Voor het bestemmingsplan Buitengebied is een plan MER opgesteld (zie www.ruimtelijkeplannen.nl).

4.6.3 Milieugevolgen

Op basis van bovenstaande paragrafen is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.

Ten behoeve van voorliggend bestemmingsplan zijn diverse onderzoeken uitgevoerd op onder andere het gebied van bodem, water, ecologie en archeologie. De resultaten van dat onderzoek vormen de basis voor onderstaande analyse. De analyse is verricht aan de hand van de criteria uit de Europese richtlijn voor milieueffectbeoordeling:

  • 1. kenmerken van het project;
  • 2. plaats van het project;
  • 3. kenmerken van het potentiële effect.

Het project betreft de omvorming en inrichting van bestaand landbouwgebied naar natuurgebied en omvat in totaal circa 113 ha grondgebied, waarvan 22 ha reeds is ingericht. Het plangebied is gelegen in buitenstedelijk gebied en ligt in de EHS en Natura 2000-gebied.

Voor de verschillende milieuaspecten is onderzoek uitgevoerd met de volgende conclusies:

  • verkeer en parkeren, luchtkwaliteit, externe veiligheid;
  • door de afwezige of (zeer) beperkte invloed op verkeer en de ongewijzigde situatie van de bebouwde percelen in het landbouwgebied treden er geen of geen noemenswaardige effecten op wat betreft luchtkwaliteit en externe veiligheid;
  • bodem: er vinden geen bodemingrepen plaats, die de bodemkwaliteit zullen verslechteren;
  • water: met de voorgenomen ontwikkeling wordt beoogd de waterhuishouding binnen het plangebied positief te versterken en de waterkwaliteit- en kwantiteit te verbeteren om daarmee te voldoen aan de doelstellingen van Kader Richtlijn Water, Waterbeleid voor de 21e eeuw en GGOR. Het beekherstel draagt bij aan het bereiken van een goede ecologische toestand, die hoort bij een halfnatuurlijke laaglandbeek. De kans op wateroverlast wordt verkleind, omdat er in het plangebied meer water kan worden vastgehouden. Daarnaast worden maatregelen getroffen om ongewenste neveneffecten op één woning in het plangebied van fase 1 en op omliggende wegen, landbouw en waterhuishouding buiten het plangebied van fase 1 te voorkomen;
  • geluid: in het bestemmingsplan wordt geen nieuwbouw van woningen en/of andere geluidgevoelige objecten mogelijk gemaakt. Ook voorziet het plan niet in de realisatie of wijziging van een (spoor)weg of inrichting. De geluidsbelasting neemt daardoor niet toe. Om deze reden treden er geen significante akoestische effecten op;
  • ecologie: met de voorgenomen ontwikkeling wordt beoogd het plangebied in te richten als Natura 2000-gebied en als EHS. De inrichting van het plangebied is als positieve maatregel benoemd in het concept beheerplan van het Natura 2000-gebied. De leefomstandigheden van de planten en dieren worden verbeterd. Negatieve effecten of overtreding van verbodsbepalingen in relatie tot de Flora- en faunawet worden voorkomen door het nemen van mitigerende maatregelen en/of het aanvragen van een ontheffing;
  • archeologie: bij het inrichtingsontwerp is nadrukkelijk rekening gehouden met de archeologische waarden in het plangebied. Door de te nemen maatregelen op archeologisch gebied worden de archeologische waarden voldoende gewaarborgd.

Op basis van de potentiële effecten van het project worden er geen belangrijke nadelige effecten op het milieu verwacht: de aard en omvang van het project leiden tot (zeer) kleine effecten op onder meer de aspecten bodem, water, geluid, ecologie en archeologie.

4.6.4 Conclusie

Op basis van het uitgevoerde onderzoek wordt geconcludeerd dat er geen belangrijke
milieugevolgen optreden. Een milieueffectrapportage is daarom niet noodzakelijk.