Plan: | Klimaatbuffer Ootmaanlanden en Koningsschut |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1701.579PHOotmaanlandUF-0003 |
Om Meppel in de toekomst voor wateroverlast bij hoogwatersituaties te beschermen, is bestuurlijk afgesproken ('Samenwerkingsovereenkomst klimaatbuffer Anserveld-Leisloot-Ootmaanlanden', d.d. 17 juli 2012) dat er 400.000 m³ water vanuit de Oude Vaart geborgen moet kunnen worden. Het gebied Ootmaanlanden is destijds aangewezen als retentiegebied. Om dit gebied te kunnen inzetten, wordt water van de Oude Vaart via de Drentse Hoofdvaart naar gebied Ootmaanlanden geleid. Koningsschut is in een later stadium aangewezen als tweede bergingsgebied om te kunnen voldoen aan de bergingsbehoefte van 400.000 m³. De waterbergingsopgave kan over deze twee gebieden worden verdeeld.
Daarnaast is het van belang de verdroging in de Ootmaanlanden en daarmee in het Holtingerveld tegen te gaan. Ook hierover zijn bestuurlijke afspraken (natuurdoelstellingen vanuit Natura2000 en NNN) gemaakt. De verdroging zal worden tegengegaan door gebiedseigen water vast te houden in de Ootmaanlanden. Verwachting is dat door het vasthouden van het gebiedseigen water de grondwaterstanden in de Ootmaanlanden hoger zullen worden, waardoor de gradiëntsituaties met (lokale) kwel in de Ootmaanlanden kunnen herstellen en de daarbij behorende natuurdoelen NNN en Natura 2000 zich kunnen ontwikkelen.
De benodigde maatregelen passen niet binnen de vigerende bestemmingsplannen, zoals opgenomen in paragraaf 1.3. Om die reden is er een nieuw ruimtelijk plan, nodig. Daarom is onderhavig bestemmingsplan opgesteld.
In de figuur op de volgende pagina is de geografische ligging van de deelgebieden Ootmaanlanden en Koningsschut weergegeven. De gebieden bevinden zich in de gemeente Westerveld in de provincie Drenthe. Beide plangebieden zijn momenteel in gebruik als landbouwgrond. Onlangs hebben er nog grondtransacties plaatsgevonden, waardoor de gronden nu grotendeels in eigendom zijn van Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer. Voor de gronden binnen het plangebied die nog in eigendom zijn van private partijen, zal een samenwerkingsovereenkomst worden afgesloten. Daarin wordt geregeld dat, nadat de inrichting heeft plaatsgevonden, betreffende private partijen de bij hen in beheer en eigendom zijnde en komende gronden in Ootmaanlanden, beschikbaar zullen stellen voor het gebruik als waterbergingslocatie.
Figuur: Ligging deelgebieden Koningsschut en Ootmaanlanden.
Het op 3 december 2019 vastgestelde bestemmingsplan 'Buitengebied 2018' is met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 juli 2021 (zaaknummer 202000647/1/R3) geheel vernietigd. Dit heeft tot gevolg dat voor alle niet-agrarische bestemmingen het onherroepelijke bestemmingsplan “Buitengebied” (juli 2012) wederom vigeert. Voor de agrarische bestemmingen moet worden teruggevallen op bestemmingsplannen van vóór de gemeentelijke herinrichting. Voor Ootmaanlanden is dat het bestemmingsplan “Buitengebied gemeente Havelte” (1985) en voor Koningsschut het bestemmingsplan “Buitengebied gemeente Dwingeloo” (1993) (“Agrarische cultuurgronden – onbebouwd met landschappelijke waarde” en deels als “beplanting”).
Voor het aanleggen van de klimaatbuffer is het nodig om in beide deelgebieden de bestemmingsplannen te wijzigen tot een dubbelbestemming met waterberging.
Voorliggende toelichting kent zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk bevat hoofdstuk 2 het beleidskader en beschrijft hoofdstuk 3 de ontwikkeling. Het volgende hoofdstuk (4) behandelt de toetsing aan de omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de juridische vormgeving en hoofdstuk 6 gaat ten slotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Ootmaanlanden is gelegen ten noorden van de plaats Uffelte en ten zuiden van de plaats Wittelte (zie onderstaande figuur). Het gebied is circa 75 hectare groot en wordt begrensd door de Rijksweg N371, het Natura 2000-gebied Holtingerveld (waar Ootmaanlanden deels onderdeel vanuit maakt) en onverharde wegen. Het gebied is momenteel vooral in gebruik als natuur, maar er zijn ook enkele landbouwpercelen in de vorm van graslanden die worden begraasd door runderen en enkele akkers. Ootmaanlanden is in beheer bij Natuurmonumenten en maakt onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) Drenthe.
De omgeving ten oosten van het plangebied bestaat uit graslanden, akkers en bosschages. Tevens lopen de Drentse Hoofdvaart en de Oude Vaart ten oosten van het plangebied. Ten noorden en zuiden zijn dorpen en tevens graslanden, akkers, bosschages, bomenrijen en boerderijen gevestigd. Ten westen ligt het Natura-2000 gebied Holtingerveld dat bestaat uit bosgebied, heide en vennen. Dit deel is hoger gelegen dan het deelgebied Ootmaanlanden.
Figuur: Luchtfoto met ligging deelgebied Ootmaanlanden.
Bodem
Ootmaanlanden bestaat uit een beekdalbodem die is ontstaan door fluviatiele processen. De ondergrond bestaat hoofdzakelijk uit zand, met smelwaterafzettingen zonder veen. In tegenstelling tot het naastgelegen Holtingerveld komt er geen keileem voor in het plangebied. Ook zijn er geen gliedelagen aangetroffen (Heetebrij en Schunselaar, 2019).
Natuur
Het gebied bestaat grotendeels uit graslanden waarin een typerend Coulisselandschap is met bomenrijen zoals elzensingels en struweel van vlier, wilgen en sporkehout. Tevens lopen er enkele eikenlanen langs de randen van het plangebied. De vegetatie bestaat voornamelijk uit voedselrijk grasland met Engels raaigras en witbol, al laat het noorden van het plangebied zich kenmerken als een ruiger type grasland met pitrus.
In het plangebied zijn geen aangewezen habitattypen van het Natura 2000-gebied Holtingerveld aanwezig. Vanuit het NNN is het gebied aangewezen als type N12.02 Kruidenrijk en faunarijk grasland. De bomenrijen zijn aangewezen als L01.03 Elzensingels. Verder zijn poelen in het plangebied aangewezen als L01.01 Poel en klein historisch water. Verder komt midden in het plangebied het beheertype L01.16 bossingel voor en in het zuidwestelijk deel van het plangebied een klein stukje van het beheertype N16.03, droog bos met productiefunctie.
Oppervlaktewater
Ootmaanlanden ligt aan de Drentsche Hoofdvaart. De stromingsrichting van deze hoofdwatergang is van noord naar zuid. Verder benedenstrooms, ter hoogte van de stad Meppel, komt de Drentsche Hoofdvaart samen met de Oude Vaart. Van noordoost naar zuidwest loopt een leggerwatergang door het gebied, het Zween. In deze beek is een goed ontwikkelde watervegetatie aanwezig.
Grondwater
Ten zuidwesten van het Holtingerveld ligt een locatie waar grondwater wordt onttrokken. Op de Uffelter Esch wordt grondwater onttrokken ten behoeve van beregening. De planontwikkeling heeft geen onvloed op deze onttrekkingen.
Archeologie
Binnen het plangebied zijn geen vindplaatsen bekend. Wel is direct ten zuiden van het plangebied een AMK -terrein aanwezig, waarvan de beschermende bufferzone tot in het plangebied reikt. Daarnaast zijn de ondergrond en het reliëf van het landschap belangrijke variabelen voor de kans op het aantreffen van archeologische resten. Het plangebied is op de beleidsadvieskaart grotendeels gelegen in een hoge archeologische verwachtingszone (beekdal met dekzandopduikingen). Langs de grenzen van het plangebied geldt een hoge tot middelhoge verwachting. Er moet ook rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische resten uit jongere perioden. Bebouwing en landgebruik uit de Nieuwe Tijd houden mogelijk verband met de aanleg van de Uffelter Boervaart.
Aardkunde
Het plangebied betreft een laaggelegen gebied ten noordoosten van de Havelterberg, een boogvormige stuwwal uit het Saalien. Het ligt ingeklemd tussen deze hoogte, de landduinen van het Oosterzand en een grondmorenerug in het zuidoosten. Door de aanleg van de Drentse Hoofdvaart in de 18e eeuw heeft het gebied zijn relatie met het beekdal van de Oude Vaart verloren. De huidige waterloop binnen het plangebied betreft een gegraven loop met enkele vertakkingen om de waterafvoer in het gebied te versnellen. Op basis van het AHN werd het reliëf aangetroffen van een mogelijk aanwezige begraven beekloop in de ondergrond. Mogelijk betreft dit de voormalige waterloop de 'Zween', welke was gesitueerd in de bovenlanden van de Oude Vaart. Het zuiden van het plangebied valt samen met de overgang van het beekdal naar de randzone van de Uffelter es, bestaande gordeldekzandwelvingen uit het Holoceen.
Cultuurhistorie en Landschap
Ondanks dat het plangebied onderdeel was van de ruilverkaveling Havelte (1967-1998), is de kenmerkende hooilandverkaveling met een perceelrichting dwars op de huidige watergang behouden. De historische groenstructuren bestaan enerzijds uit restanten van historische houtwallen en anderzijds uit perceelrandvegetatie met een historisch beheer van hakhout van eik en els. Het plangebied wordt in het zuiden begrensd door de voormalige loop van de Uffelter Boervaart. Deze vaart was vanaf 1854 niet meer in gebruik als turfvaart en raakte in verval. Wanneer de vaart is gedempt is onbekend. Daarnaast gaat het verhaal dat er in het gebied een opgeleide beek en vloeiweides aanwezig waren. Een historische bron beschrijft namelijk hoe de bewoners van Uffelte in het verleden een beekloop afdamden om met het beekwater de hooilanden periodiek te bevloeien ten behoeve van de vruchtbaarheid. Historische bevloeiingssystemen kennen verschillende verschijningsvormen, waarbij het zowel kan gaan om de aanvoer van kalkrijk (kwel)water, als het weren en afvoeren van het zure water vanuit heide en veengebieden. De aanwezigheid van het type bevloeiing middels een opgeleide beek langs de rand van het Oosterzand wordt weliswaar verondersteld (Kerssies et al. 2013), maar kan op basis van het uitgevoerde onderzoek naar aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden binnen het plangebied niet worden aangetoond (Hekman & Van Oosterhout 2020). Er is verschil van inzicht over de aantoonbaarheid en of er binnen het plangebied een dergelijke vorm van waterbeheer heeft bestaan.
Overige gebruiksfuncties
Langs het plangebied loopt de Rijksweg N371. In het noordwestelijke deel van het plangebied ligt een fietspad. Daarnaast doorkruist een half verhard pad de Ootmaanlanden. Deze zandweg loopt naar twee huizen, gelegen in het westen van het plangebied. Langs de Rijksweg N371 liggen ook twee woonhuizen. Deze vallen net buiten de begrenzing van het plangebied. Ten zuiden van het plangebied ligt een minicamping en boerencamping.
Het gebied Koningsschut ligt ten westen van Dwingeloo en is ongeveer 12 hectare groot (zie onderstaande figuur). De omgeving van het deelgebied Koningsschut bestaat uit graslanden, akkers en boerderijen ten westen, noorden en zuiden van het plangebied. Het oosten bestaat uit natuurterrein waar akkers, graslanden en bosschages elkaar afwisselen.
Het plangebied zelf wordt in het westen begrensd door de Oude Vaart. In de Oude Vaart is een stuw gelegen: de Koningsschut. Verder bestaat het deelgebied uit voedselrijk grasland, bosschage van berk, wilgen en essen (in het noordwesten), bosschage van eiken, wilgen en populieren (in het noorden) en een ruigtevegetatie (in het zuiden nabij de stuw). In het zuiden wordt het projectgebied doorsneden door een zandweg, een fietspad en een leggerwatergang.
Koningsschut is in bezit van Natuurmonumenten (ca. 8 ha) en Staatsbosbeheer (ca. 3,8 ha). De percelen van Staatsbosbeheer bestaan uit een vochtig bos, grenzend aan de Oude Vaart. Dit deel van Koningsschut maakt onderdeel uit van het NNN. De percelen van Natuurmonumenten bestaan uit vrij intensief beheerd grasland. Het perceel ten zuiden van de zandweg is ingericht met ruigte en struweel.
Figuur: Luchtfoto met ligging deelgebied Koningsschut.
Bodem
Koningsschut ligt tussen een zandige keileemopduiking en de Oude Vaart in. Het betreft een sterk aangetast beekdallandschap waarin de voormalige meanders van het Oude Diep gedempt zijn en de beekloop is rechtgetrokken (Popken en Douwes, 2019). De voormalige meanders in het bosgebied – aan de noordkant van het plangebied, naast de Oude Vaart – zijn nog deels herkenbaar op de hoogtekaart.
Natuur
In het westelijk deel van het plangebied is een bosschage met diverse boomsoorten zoals berk, wilgen en essen. Een groot deel van de essen is gedeeltelijk of geheel afgestorven door de essentakziekte. In het midden van het plangebied ligt een intensief grasland dat voornamelijk uit Engels raaigras en witbol bestaat. Ook staan er soorten in als ridderzuring. In het noorden van het plangebied is tevens een deel grasland gelegen dat voedselrijk is. Dat grasland wordt omgeven door bomen zoals eiken, populieren en wilgen. Het zuiden van het plangebied is een ruigte begroeiing aanwezig met diverse grassen, bramen, brandnetels en enkele vlierstruiken.
Het plangebied zelf is geen onderdeel van een Natura 2000-gebied, hierdoor zijn er geen habitattypen aangewezen. Wel is het plangebied gedeeltelijk NNN-gebied. In het plangebied komen de beheertypen N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland, N15.02, dennen- eiken- en beukenbos en landschapstype L01.02 Houtwal en houtsingel voor. Het bosschage van berken, wilgen en essen is aangewezen als N15.02. Dit komt niet in zijn geheel overeen met de werkelijke situatie in het plangebied.
Oppervlaktewater
Plangebied Koningsschut ligt direct langs de Oude Vaart. Langs de Oude Vaart bevindt zich een kade, waardoor geen directe uitwisseling van oppervlaktewater mogelijk is. Bij Koningsschut staat de Oude Vaart in verbinding met de Drentsche Hoofdvaart. Via deze weg wordt water uit de Oude Vaart geborgen in Ootmaanlanden.
Aan de zuidzijde van het plangebied bevindt zich de stuw Boerenvlake. Deze stuw heeft tot doel om de afwatering van het oostelijk gelegen landbouwgebied te verzorgen.
Grondwater
Ten zuidwesten van het Holtingerveld ligt een locatie waar grondwater wordt onttrokken. In de buurt van het plangebied komt geen grondwateronttrekking voor (Sweco, 2019).
Archeologie
Binnen het plangebied zijn geen vindplaatsen en AMK-terreinen bekend. Wel zijn de ondergrond en het reliëf van het landschap belangrijke variabelen voor de kans op het aantreffen van archeologische resten. Het plangebied is op de beleidsadvieskaart grotendeels gelegen in een lage verwachtingswaarde en gedeeltelijk in een hoge verwachtingszone (beekdal).
Aardkunde
Het plangebied is gelegen in het stroomdal van de Oude Vaart.
Cultuurhistorie en Landschap
Het plangebied is gesitueerd langs de voormalige meanderende loop van de Oude Vaart. Deze loop werd rechtgetrokken als onderdeel van de ruilverkaveling Dwingeloo-Smalbroek 1969-1984. De historische hooilandverkaveling is niet meer aanwezig, omdat de percelen zijn samengevoegd. Historische kaarten tonen dat het bos binnen het plangebied na 1970 is aangeplant. Het gebied ten zuidoosten van het plangebied heeft als veldnaam 'Boer laar', dat verwijst naar een zandige hoogte. Deze hoogte werd door het nabijgelegen landgoed Oldengaerde gebruikt voor bosbouw, waarvan nog historische wallen en greppels aanwezig zijn. In het begin van de 19e eeuw werd ten zuiden van het plangebied de Van Holthesvaart haaks op de Drentse Hoofdvaart gegraven ten behoeve van dit handelsverkeer.
Overige gebruiksfuncties
Binnen en buiten de begrenzing van het plangebied komt veel landbouw voor. Deze gronden zijn voornamelijk in particulier beheer en worden gebruikt als grasland en voor beweiding. In de nabijheid van het plangebied vindt geen bereging plaats (Sweco, 2019). De percelen in Koningsschut bestaan uit vrij intensief beheerd grasland en het plangebied wordt doorsneden door een fietspad, waarover een fietsknooppuntenroute loopt. Er zijn geen woningen gelegen in of in de directe omgeving van Koningsschut. Ten westen van Koningsschut en de Oude Vaart loopt de Drentsche Hoofdvaart met naastgelegen N371. Direct ten zuiden van Koningsschut ligt een mestopslag.
Dit hoofdstuk geeft een omschrijving van de opgave die voor ligt voor het ontwikkelen van de waterberging en de natuurdoelen. De opgave bestaat uit drie onderdelen: opgave waterberging, opgave natuurontwikkeling en de opgave voor een vispassage in deelgebied Koningsschut. De verschillende opgaven, als ook de overige wensen uit het gebied, worden in de volgende subparagrafen omschreven. Eindigend met het benoemen van de integrale opgave.
Als gevolg van klimaatverandering wordt een toename van de neerslagintensiteit verwacht. De kans op wateroverlast neemt daarmee toe. In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is afgesproken om het watersysteem op orde te hebben en te houden. Het watersysteem in Zuidwest Drenthe is ingericht op het afvoeren van overtollig regenwater. In extreem natte perioden kan het water onvoldoende worden afgevoerd en treedt wateroverlast op. Om neerslagpieken op te vangen wordt uitgegaan van de trits 'vasthouden – bergen – afvoeren'. Dat gebeurt niet altijd in alle gebieden in deze volgorde. Het vasthouden en bergen van water is maatwerk voor gebieden met een complexe verweving van natuur- en landbouwgebruik.
Natuurmonumenten, provincie Drenthe, Waterschap Drents Overijsselse Delta, de gemeente Westerveld en de gemeente De Wolden hebben op 3 juli 2012 de samenwerkingsovereenkomst Klimaatbuffer Anserveld – Leisloot – Ootmaanlanden ondertekend om gezamenlijk te investeren in klimaatbufferontwikkeling. Een onderdeel van deze samenwerkingsovereenkomst is het realiseren van een waterberging in Ootmaanlanden om de stad Meppel in de toekomst voor wateroverlast te beschermen. Hiervoor moet 400.000 m³ uit de Oude Vaart worden geborgen, zodat de waterpieken worden afgevlakt. Het water uit de Oude Vaart kan middels een bestaande verbinding met de Drentse hoofdvaart naar Ootmaanlanden stromen.
Het doel vanuit de waterbergingsopgave voor het project is als volgt: Het bergen van 400.000 m³ water bij WB21 omstandigheden. Door een wijziging in het plangebied Ootmaanlanden is het niet langer mogelijk om de gehele 400.000 m3 te bergen in het deelgebied Ootmaanlanden. Het project is daarom uitgebreid met het deelgebied Koningsschut.
Beide gebieden liggen op de overgang van hoog naar laag Drenthe. Dit maakt de gebieden geschikt voor waterberging.
In de omgevingsvisie van de provincie Drenthe is een opgave voor de inrichting van nieuwe natuur en herstel omschreven. Een onderdeel van deze natuuropgave is de ontwikkeling van beekdalgraslanden (gerelateerd aan Natuur Netwerk Nederland, NN) en het verbeteren van de waterhuishouding in het Holtingerveld. Daarnaast hebben Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer als beleid om, waar mogelijk, natuurontwikkeling te combineren met waterberging.
Het deelgebied Ootmaanlanden maakt gedeeltelijk onderdeel uit van het Natura 2000-gebied Holtingerveld. Door de ligging van Ootmaanlanden in het Holtingerveld kan de waterberging worden gecombineerd met de natuuropgave om de waterhuishouding in het Holtingerveld te verbeteren. Vernatting van Ootmaanlanden, door het vasthouden van gebiedseigen water en in droge perioden inlaten van schoon water uit de noordelijk gelegen 'De Broeken', kan leiden tot verbetering van een aantal habitattypen in het Holtingerveld, zoals de bosveentjes en de slenk met het vochtige heide- en hoogveencomplex Uffelterveen/Kolonieveen. Tevens wordt er gekeken of de beoogde beheerstypen uit de omgevingsvisie van de Provincie Drenthe (NNN) kunnen worden behaald.
Het doel vanuit de natuuropgave voor het project is als volgt: Het realiseren van het gewenste grond- en oppervlaktewater regime (GGOR) voor beoogde natuurdoelen.
Indien nodig komen hier mitigerende maatregelen bij om grondwateroverlast buiten de projectgebieden te voorkomen.
Voor het deelgebied Koningsschut ligt een opgave vanuit de Kader Richtlijn Water (KRW). De KRW is in 2000 van kracht geworden en heeft als doel de kwaliteit van oppervlakte- en grondwater in Europa te waarborgen. Het is een Europese richtlijn die voorschrijft dat de waterkwaliteit van de Europese wateren in 2015 aan bepaalde eisen moet voldoen.
De Oude Vaart is een waterlichaam met KRW type R5: een langzaam stromende midden- of benedenloop op zand. Vanuit de KRW-opgave voor de Oude Vaart moet de stuw bij Koningsvaart vispasseerbaar worden gemaakt. In Koningsschut wordt daarom samen met de waterberging een vispassage aangelegd.
Met oog op derde planperiode van de KRW is een watersysteemanalyse uitgevoerd en is sinds 2020 een aanvullende opgave voor de Oude Vaart in beeld, waarbij de regelmatig optredende jaarlijkse pieken op de Oude Vaart opgevangen worden in zogenaamde KRW-bergingen. Deze verandering wordt op dit moment besproken met de gebiedspartners en naar verwachting eind 2021 vastgelegd. Het aanwijzen van Koningsschut als KRW-berging heeft als gevolg dat de berging jaarlijks wordt ingezet in plaats van ééns in de 25 jaar bij extreme neerslag situaties. De totale berging verandert niet. De verwachting is dat 60% van de berginscapaciteit jaarlijks wordt ingezet, waarbij 40% overblijft voor extreme neerslagsituaties.
Het doel vanuit de KRW-opgave voor deelgebied Koningsschut is: Het inrichten van deelgebied Koningschut als vispassage en KRW-berging.
Vanuit het gebied komen wensen voor het project naar voren, op het gebied van recreatie en cultuurhistorie / landschap.
Recreatie
Vanuit het collegeprogramma van de gemeente Westerveld komt de wens om de gebieden Ootmaanlanden en Koningsschut toegankelijk te maken voor bezoekers. De ligging van de gemeente te midden van natuurgebieden biedt volop kansen om de natuur toegankelijk en beleefbaar te maken.
Cultuurhistorische waarden
Bij de gemeente is een verzoek ingediend om het weer beleefbaar te maken. Dit is een dorpsinitiatief van Uffelte. Hier gaat het om het terugbrengen van het Uffelter Boervaartje in het gebied. Het Uffelter Boervaartje werd aangelegd om de turf vanuit de Uffelterveen en het Kolonieveen met de boot te vervoeren naar Meppel. Daarnaast gaat het verhaal dat er in het gebied een opgeleide beek en vloeiweides aanwezig waren. Met informatieborden kan het 'oude' waterbeheer met de vloeivelden en het 'nieuwe' waterbeheer met de waterberging naast elkaar verteld worden.
Landbouw
Vanuit de omgeving is de wens om de landschappelijke cultuurhistorische waarde van het gebied een plek te geven in het proces.
Binnen de bestemming 'Natuur' is in ondergeschikte mate ruimte voor extensief dagrecreatief medegebruik en educatief medegebruik van bestaande infrastructuur en voorzieningen. Het bestemmingsplan biedt daarmee ruimte om invulling te geven aan de wensen vanuit het gebied.
Het Uffelter Boervaartje is reeds middels de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap 1' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - Uffelter Boervaartje' beschermd. Hoe de aanwezige structuur te beschermen is beschreven in bijlage 1 van de toelichting.
Zoals hierboven benoemd zijn de inrichting van de waterberging en het ontwikkelen van natuurdoelen onlosmakelijk met elkaar verbonden. Bij het ontwikkelen van het ontwerp wordt dan ook gekeken naar een alternatief dat aan beide opgaven invulling geeft. Hierbij worden de wensen omtrent cultuurhistorie en recreatie in de afweging meegenomen. De doelen voor het project zijn samenvattend:
Het definitieve inrichtingsplan zal bij het ontwerp bestemmingsplan worden gevoegd.
De voorgenomen ontwikkeling leidt tot de volgende wijzigingen in het plangebied:
De wijzigingen hebben de onderstaande planologische wijzigingen als gevolg:
Binnen het plangebied zullen diverse watergangen en enkele zandwegen worden aangewezen. Deze zijn echter beide reeds toegestaan binnen de vigerende bestemmingen. Hetgeen ook geldt voor het herstellen van het tracé van het Uffelter Boervaartje middels de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap 1'.
Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving
In de Nationale Omgevingsvisie, de NOVI (september 2020), geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen.
De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om het land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.
De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werken we aan onze prioriteiten: ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie, een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel, sterke en gezonde steden en regio's en een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Toekomstperspectief - In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050?
Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Een land:
Nationale belangen en opgaven in de fysieke leefomgeving
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.
Voorbeelden (volledige lijst telt er 21)
Belangrijkste keuzes - Vier prioriteiten
De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten:
De NOVI is erop gericht om voor deze vier prioriteiten de nationale beleidskeuzes (op strategisch niveau) zo scherp mogelijk te formuleren. Dit met het oog op de lange termijn én de urgenties op de kortere termijn. Waar keuzes op nationaal niveau in de NOVI zelf niet of nog niet scherp gemaakt kunnen worden of waar dit niet verstandig is, wordt richting gegeven aan decentrale keuzes via voorkeursvolgordes of strategieën en/of aangegeven welk (regionaal) proces geëigend is om dat in het verlengde van de NOVI later te doen.
Binnen deze vier prioriteiten zal aandacht zijn voor de onderlinge verwevenheden en spanningen daartussen en voor thema's en opgaven die daar dwars doorheen lopen, zoals leefomgevingskwaliteit, gezondheid, cultureel erfgoed, water, bodem en (nationale) veiligheid.
Samenwerking
De wensen die Nederland heeft voor de leefomgeving en de kansen en knelpunten die er zijn, raken iedereen. Deze opgave worden als één overheid samen met de samenleving aangepakt. De daarbij op te lossen vraagstukken worden centraal gesteld. Er wordt gebiedsgericht gewerkt, waarbij wordt uitgegaan van de kenmerken en kwaliteiten van het gebied.
Van belang is dat iedereen die wil, kan bijdragen aan het verbeteren van de leefomgeving. Dat geldt ook voor het verduurzamen van de manier waarop mensen wonen, werken en leven. Dit vraagt van de overheid samenwerken en faciliteren waar het kan, en sturend en kaderstellend zijn waar het moet.
Uitvoering geven aan de NOVI
De NOVI gaat vergezeld van een Uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda is onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen terug te vinden. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.
Omgevingsagenda en Gebiedsagenda Grote Wateren
Dit is een langjarige uitvoeringsagenda voor een specifiek deel van het land. Hier komen thema's als infrastructuur, wonen, energie, klimaat en transport aan bod. Er komen vijf Omgevingsagenda's, voor elk van de landsdelen één. De landsdelen zijn: Oost (Overijssel en Gelderland), Noord (Groningen, Friesland, Drenthe), Zuid (Brabant en Limburg), Zuidwest (Zeeland, Zuid-Holland) en Noordwest (Noord-Holland, Utrecht en Flevoland). Ook komen er Gebiedsagenda's Grotere Wateren: IJsselmeergebied, Zuidwestelijke Delta en Waddenzee/Waddengebied.
NOVI-gebied
Er zijn gebieden waar grote en urgente ruimtelijk-fysieke opgaven uit de NOVI samenkomen en waarvoor een meerjarige en vernieuwende aanpak nodig is. Het Rijk zet voor deze gebieden extra capaciteit en middelen in om samen met andere overheden te komen tot een integrale aanpak.De voorlopige NOVI-gebieden zijn: Havengebieden van Rotterdam en Amsterdam, Landelijke gebieden De Peel en het Groene Hart, Regio's Groningen en Zwolle en grensoverschrijdende gebieden Zuid-Limburg, de Zeeuwse havens en de Zeeuws-Vlaamse Kanaalzone.
Monitoring voortgang
De NOVI is een permanent en aanpasbaar proces. We gaan daarbij uit van een terugkerende cyclus van vier jaar. Jaarlijks, in het voorjaar, beleggen we een nationale NOVI-conferentie over de voortgang van de uitvoering, nieuwe ontwikkelingen en inzichten. Ook wordt een tweejaarlijkse monitor uitgevoerd door het Planbureau voor de Leefomgeving. Elke vier jaar vindt een uitgebreide beleidsevaluatie plaats, evenals een onderzoek naar de mening van burgers en wordt de NOVI zo nodig aangepast.
In het kader van onderhavige planontwikkeling wordt gebiedsgericht samengewerkt, waarbij wordt uitgegaan van de kenmerken en kwaliteiten van het gebied. Om zo tot een door iedereen gedragen oplossing te komen voor het ontwikkelen van de waterberging en de natuurdoelen.
De Ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.
De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.
De Ladder is van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onderhavige ontwikkeling is gelegen in het buitengebied en wordt niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. De Ladder is derhalve niet van toepassing op het onderhavige initiatief.
Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. Op 3 oktober 2018 is de Omgevingsvisie opnieuw geactualiseerd en vastgesteld. De Omgevingsvisie is hét kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De provincie beschrijft hierin wat de gewenste ruimtelijk-economische ontwikkeling is. Daarbij is de volgende missie geformuleerd: "het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is". De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het provinciaal belang ligt in het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten.
Het provinciale beleid kent zes verschillende kernkwaliteiten die de Drentse ruimtelijke identiteit inhoud geven. Het gaat om landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur. De provincie streeft naar een robuuste ontwikkeling van onze ruimtelijke dragers: de sociaaleconomische structuur, het landbouwsysteem, het watersysteem en het natuursysteem. Een systeem is robuust als het weinig gevoelig is voor verstoringen als gevolg van nieuwe ontwikkelingen. Waar geen dominant systeem aanwijsbaar is, spreekt de provincie over 'multifunctionele gebieden'.
Er komen ontwikkelingen op de provincie af die van invloed zijn op de robuuste systemen en die Drenthe blijvend veranderen. Denk bijvoorbeeld aan de gevolgen van klimaatverandering op het water-, natuur- en landbouwsysteem of de inpassing van duurzame energiesystemen binnen de landschappen. Deze ontwikkelingen vormen de provinciale strategische opgaven. Deze opgaven vragen om een integrale en zorgvuldige afweging binnen en tussen de verschillende robuuste systemen. Daarbij zoekt de provincie naar toegevoegde waarde en streeft zij naar het behoud, en zo nodig, de ontwikkeling van de Drentse ruimtelijke identiteit. Kortom, er moeten functies, kwaliteiten en strategische opgaven met elkaar worden gecombineerd: het combinatiemodel.
In de periode van 2018 tot 2030 voorziet de provincie Drenthe twee grote integrale opgaven:
Op de visiekaart is het plangebied aangeduid als 'Robuuste natuur' en deels als 'Ecologische-multifunctionele verbinding' (Ootmaanlanden). In tegenstelling tot de robuuste systemen zoals elders in Drenthe is in een multifunctioneel gebied -zoals het plangebied- geen sprake van een hoofdfunctie die leidend is in de ordening. In deze multifunctionele gebieden zijn meerdere functies van belang. Naast water, landbouw en natuur ook bijvoorbeeld recreatie. Uitgangspunt bij de gebieden is dat de van oudsher bestaande en/of dominante functie zo min mogelijk negatieve gevolgen mag ondervinden van de ontwikkeling van nieuwe of andere functies.
Het voornemen raakt meerdere kernkwaliteiten en sluit aan bij een (realiseren waterberging en tegengaan verdroging) van de strategische doelen van de provincie. Zoals ook al door de provincie aangegeven vergen ontwikkelingen, zoals de onderhavige, een integrale aanpak: het combinatiemodel.
Voor de inhoudelijke onderbouwing van de te nemen maatregelen wordt verwezen naar paragraaf 4.3 (Water). Onderhavig bestemmingsplan wordt daarmee voor het onderdeel provinciaal beleid uitvoerbaar geacht.
Naast de Omgevingsvisie is voor het plangebied ook de Provinciale Omgevingsverordening (POV) relevant. De meest recentelijke actualisering van het POV dateert van 3 oktober 2018. In de POV is opgenomen dat bij ruimtelijke ontwikkelingen uiteengezet wordt dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid en de sturingsniveaus zoals die zijn verwoord in de Omgevingsvisie. Daarnaast mag een ruimtelijke ontwikkeling geen nieuwe activiteiten dan wel een wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maken die de kernkwaliteiten significant aantasten. Verder moet in het kader van zorgvuldig ruimtegebruik de Ladder voor duurzame verstedelijking gevolgd worden. In paragraaf 2.1.2 (Ladder voor duurzame verstedelijking) is reeds geconcludeerd dat in het kader van dit plan de Ladder niet relevant is.
Ten aanzien van onderhavig planvoornemen. Het realiseren van waterberging en tegengaan van verdroging door middel van aanpassing van de natuur, met eventueel effect op landschap en/of cultuurhistorie zijn de artikelen 2.6 (Werken met kernkwaliteiten), 2.28 (Natuurnetwerk Nederland) en 9.5 (Normen waterkwantiteit) van belang om nader te belichten.
Artikel 2.6 Werken met kernkwaliteiten
Toetsing initiatief aan artikel 2.6 (Werken met kernkwaliteiten)
De volgende kernkwaliteiten heeft het projectgebied toegewezen gekregen:
Op kaart A (kaartlaag stilte) heeft het plangebied geen kernkwaliteiten.
D3: Kernkwaliteit Natuur: Natuurnetwerk Nederland.
Over het Natuurnetwerk Nederland (NNN), zijn landelijk afspraken gemaakt. De kern van het Natuurnetwerk blijft het NNN: hier stuurt de provincie maximaal met subsidies en regelgeving. De ambitie is hier gericht op het behoud van de bestaande waarden van de kernkwaliteit Natuur. De regelgeving is gekoppeld aan het begrensde NNN. De NNN wordt regelmatig geactualiseerd. De fijnste vertakkingen daaromheen hebben de aanduiding Natuurnetwerk Drenthe gekregen. Voor dit netwerk gelden minder regels. Gemeenten en waterschappen hebben hier als eerst verantwoordelijke de zorg voor natuurwaarden en biodiversiteit.
Zie ook onderstaand onder het kopje artikel 2.28 van de POV. Het aspect natuur wordt nader toegelicht in paragraaf 4.8.
D4: Kernkwaliteit Archeologie: Verwachting toetsen door onderzoek (laaggelegen waarden).
In gebieden of terreinen met een archeologische verwachting op de archeologiekaarten, stuurt de provincie op een goede uitvoering van archeologisch onderzoek, conform de gangbare, in de beroepsgroep geldende kwaliteitseisen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). Hieronder vallen alle essen en beekdalen, de Havelterberg en het Drentsche Aa-gebied, verwachte Celtic fields, offerveentjes, een burcht bij Zuidlaren en het vermoede traject van de Prehistorische weg over de Hondsrug. Als hier archeologische waarden worden aangetroffen, verwacht de provincie dat deze door hun ruimtelijke spreiding, samenhang, zeldzaamheid, tijdsdiepte en/of goede fysieke kwaliteit van provinciaal belang zullen zijn.
Een direct gevolg van deze sturingsrichting is dat zij vroegtijdig in het planvormingsproces met de initiatiefnemer(s) en/of de gemeente het archeologisch onderzoek willen afstemmen.
Het aspect archeologie wordt nader toegelicht in paragraaf 4.6.
D5: Kernkwaliteit Aardkundige waarden: Hoge bescherming en Generieke bescherming.
Het aspect aardkundige waarden is onderzocht middels het onderzoek in Bijlagenboek bijlage 22 en wordt nader toegelicht in de paragrafen 4.6 en 4.7.
D6: Kernkwaliteit Cultuurhistorie: Ligging binnen Cultuurhistorische hoofdstructuur. Specifiek aangeduid als 'Beleid respecteren' en 'Beleid voorwaarden verbinden'.
Het aspect cultuurhistorie wordt nader toegelicht in paragraaf 4.7.
D7: Kernkwaliteit Landschap: Aangeduid als 'Beekdal' en 'Esdorpenlandschap'.
Het aspect landschap wordt nader toegelicht in de paragrafen 4.6 en 4.7.
Artikel 2.28 Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een landelijk netwerk van natuur- en agrarische
gebieden met een speciale natuurkwaliteit. We streven naar een goed werkend robuust natuursysteem dat zorgt dat de kwaliteit van natuur zich duurzaam verbetert. Het NNN bestaat zowel uit afzonderlijke natuurgebieden als uit ecologische verbindingen die deze natuurgebieden met elkaar verbinden. Ecologische verbindingen vormen een waardevol onderdeel van het NNN. Via bermen, natuurstroken langs watergangen en ecoducten zoals die over de A28 kunnen dieren van het ene gebied naar het andere trekken. Dat komt ten goede aan de kwaliteit van de natuurgebieden. Bovendien vormen deze verbindingen een belangrijk onderdeel van de groene dooradering van onze provincie.
De grote boswachterijen, de uitgestrekte heidevelden en de oude hoogveenkernen maken deel
uit van het NNN. De 14 Drentse Natura 2000-gebieden vormen een belangrijk onderdeel van
de bestaande natuur. Het behalen van Europese natuurdoelen voor deze gebieden vormen de
belangrijkste natuuropgave voor het NNN.
De gronden aangeduid op kaart D3 (Natuurnetwerk Nederland) vormen het Natuurnetwerk Nederland gelegen binnen de provincie Drenthe.
Voor de beoordeling in relatie tot de NNN wordt verwezen naar paragraaf 4.8.2.1.1. Hieruit blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling bijdraagt aan de doelstellingen van de NNN.
Artikel 9.5 Normen waterkwantiteit
Deze verplichting vloeit voort uit artikel 2.8 van de Waterwet. Voor verschillende gebieden worden normen gegeven waarbij de kans op wateroverlast door grote hoeveelheden neerslag is gerelateerd aan het landgebruik en de te verwachten schade bij wateroverlast. De normen drukken het wenselijk geachte beschermingsniveau uit. De normering bakent de zorgplicht en inspanningsverplichting af die de waterbeheerder heeft op het vlak van het voorkomen, dan wel beperken van ontoelaatbare wateroverlast door inundatie (overstroming) vanuit oppervlaktewater ten gevolge van neerslag. Deze normering geeft daarmee helderheid voor de burgers en de bedrijven over hun eigen risico en verantwoordelijkheid ten aanzien van roerende en onroerende zaken.
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (2003) zijn werknormen opgenomen die voor de verschillende vormen van landgebruik het wenselijk geachte beschermingsniveau uitdrukken. De vormen van landgebruik die worden onderscheiden zijn: grasland, akkerbouw, hoogwaardige land- en tuinbouw, glastuinbouw en bebouwd gebied. Buiten het stedelijk gebied geldt een norm van 1:10 voor grasland, 1:25 voor akkerbouw en 1:50 voor intensieve vormen van landbouw zoals glastuinbouw en boomteelt. Deze normen zijn adviesnormen. Lokaal kan daarvan worden afgeweken. In het algemeen is uitgegaan van het gemiddelde grondgebruik per peilvak.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de gewenste ontwikkeling in overeenstemming is met de artikelen 2.6, 2.28 en 9.5 van de Omgevingsverordening Drenthe is.
Onderhavig bestemmingsplan wordt daarmee voor het onderdeel provinciaal beleid uitvoerbaar geacht.
Naast internationale afspraken over natuur is ook het Europese beleid voor de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater van belang voor de Ontwikkelopgave Natura 2000. Deze afspraken zijn vastgesteld in de Kaderrichtlijn Water (KRW). Sinds eind 2000 zorgt de KRW voor een goede kwaliteit van oppervlakte- en grondwater. Om dit te bereiken moeten de landen van de Europese Unie een groot aantal maatregelen nemen. Enerzijds om de kwaliteit van de 'eigen' wateren op peil te brengen, anderzijds om ervoor te zorgen dat andere landen geen last meer hebben van de verontreinigingen die hun buurlanden veroorzaken. De KRW beschermt alle grote wateren: rivieren, meren, kustwateren en grondwateren.
Een goede kwaliteit van oppervlakte- en grondwater draagt bij aan het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden, waaronder die in de provincie Drenthe. Naast een goede kwaliteit van oppervlakte- en grondwater wordt met de Kaderrichtlijn Water ook verdroging tegengegaan. Verdroging kan in natuurgebieden de kwaliteit aantasten en bodemdaling, bijvoorbeeld in veengebieden, veroorzaken.
Onderhavig bestemmingsplan maakt de maatregelen mogelijk om verdroging in de Ootmaanlanden tegen te gaan door gebiedseigen water vast te houden in de Ootmaanlanden. Verwachting is dat door het vasthouden van het gebiedseigen water de grondwaterstanden in de Ootmaanlanden hoger zullen worden, waardoor de gradiëntsituaties met (lokale) kwel in de Ootmaanlanden kunnen herstellen en de daarbij behorende natuurdoelen zich kunnen ontwikkelen. Hetgeen aansluit op de KRW.
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast zijn het Waterbesluit en de Waterregeling van toepassing. Hierin worden o.a. de begrenzing en de toedeling van oppervlaktewaterlichamen beschreven, de procedurele en inhoudelijke aspecten van/voor:
Andere aspecten die de Waterwet regelt zijn: vergunningplicht en algemene regels voor het gebruik van rijkswaterstaatswerken, het onttrekken van grondwater, voor het lozen of onttrekken van water aan oppervlaktewater, de wijze waarop een aanvraag om een watervergunning moet worden gedaan, e.d.
Het Nationaal Waterplan wordt op basis van de Waterwet eens per 6 jaar opgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water en vormt het kader voor de regionale waterplannen en de beheerplannen.
De Waterwet regelt o.a. het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Aangezien onderhavig voornemen van invloed is op de grondwaterstanden is ook de Waterwet relevant.
Waterschappen hebben speciale taken voor water, namelijk het zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, het zorgen voor een functionerend regionaal watersysteem en het zuiveren van afvalwater. In het Waterbeheerplan beschrijft het waterschap op welke wijze hier invulling aan wordt gegeven en komen in hoofdlijnen de hiervoor benodigde maatregelen aan de orde.
De toenmalige waterschappen Vechtstromen, Reest en Wieden, Groot Salland en Rijn en IJssel hebben gezamenlijk het Waterbeheerplan 2016-2021 opgesteld. Hierin staat dat de waterschappen voor de Natura 2000-gebieden de GGOR-maatregelen bepalen, als onderdeel van het door de provincies geregisseerde gebiedsproces. GGOR staat voor Gewenst Grond- en Oppervlaktewater Regime. GGOR-maatregelen zijn hydrologische maatregelen op inrichtingsniveau, die zich richten op de inrichting van de waterhuishouding in een gebied, mede rekening houdend met de eisen die de ecologie aan een oppervlaktewater stelt. Hierbij zijn uiteraard de omliggende landbouwgebieden nauw betrokken, want voor een optimale landbouw zijn goede watercondities nodig. Tevens is aandacht besteed aan de verdroging van natuurgebieden.
Zoals ook reeds opgemerkt in paragraaf 3.3.1 maakt onderhavig bestemmingsplan maatregelen mogelijk om verdroging in de Ootmaanlanden tegen te gaan. Hetgeen ook een van de doelen is uit het Waterbeheerplan 2016-2021.
De Structuurvisie Westerveld (vastgesteld 26 november 2013) bevat de visie en de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid voor het hele grondgebied van de gemeente. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke invloed van allerlei verschillende beleidsterreinen bekeken zoals milieu, infrastructuur, wonen, cultuurhistorie, landschap, economie en welzijn. In de structuurvisie maakt de gemeenteraad duidelijk wat zij de komende tien jaren wil versterken, ontwikkelen, herstructureren of juist wil behouden of beschermen. Daarmee bepaalt de structuurvisie ook de richting van de bestemmingsplannen die in de toekomst worden opgesteld.
De wenselijke ontwikkelingsrichting, de stip aan de horizon, voor de gemeente Westerveld wordt verbeeld door het duurzaam structuurbeeld (de structuurvisiekaart). Hierop staan de belangrijkste ruimtelijke elementen en structuren globaal weergegeven (als afwegingskader), gecombineerd met de beoogde en mogelijke ontwikkelingsrichting op hoofdlijnen (als inspiratie-, uitnodigings- en afwegingskader). In feite valt de kaart uiteen in verschillende delen: uitspraken over het buitengebied, uitspraken over de kernen en mogelijke ontwikkelingen / projecten.
Het buitengebied met haar kenmerkende landschapstypen en cultuurhistorische waarden vormt de bakermat voor de twee belangrijkste bronnen van werkgelegenheid: de agrarische en de toeristische sector. Het buitengebied is op het duurzaam structuurbeeld globaal verdeeld in drie zones / 'ontwikkelingsgebieden':
De zones worden onderstaand toegelicht.
De natuurgebieden: 'Ontwikkeling natuur en recreatie'
In dit gebied staan de natuurwaarden en het toeristisch recreatief medegebruik op de eerste plaats. Wat betreft de natuurwaarden, gaat het hier echt om specifieke ecosystemen die kenmerkend zijn voor het Drents plateau: heide met vennen die in stand gehouden moeten worden. Voor de bossen (veelal naaldbossen) geldt, dat de gemeente ernaar streeft deze waar mogelijk en (financieel) haalbaar om te vormen naar loofbossen die beter aansluiten bij de oorspronkelijke beplanting in deze regio. Voor bestaande recreatieve functies geldt als uitgangspunt dat deze kunnen worden voortgezet en dat recreatiebedrijven, indien wenselijk voor het voortbestaan van het bedrijf, kwalitatief mogen uitbreiden. Voor de uitbreiding worden voorwaarden gesteld met betrekking tot een goede landschappelijke inpassing. Tevens moet bij uitbreiding worden aangetoond dat de natuurwaarde van het gehele gebied in hoofdzaak niet wordt aangetast.
Nieuwe recreatieve bedrijven mogen alleen in de randen van het gebied worden ontwikkeld. Voor nieuwe functies wordt een bijdrage in de verbetering van de kernkwaliteiten van het landschap gevraagd.
Het gebied heeft ook een functie in het vasthouden en bergen van water.
Bestaande verwevingsgebieden: 'Ontwikkeling landbouw, natuur en recreatie'
In dit gebied kunnen landbouw, natuur en recreatie zich gelijkwaardig ontwikkelen. Hierbij geldt dat bestaande functies en de verdere ontwikkeling daarvan, op de eerste plaats staan. Nieuwe functies kunnen worden toegestaan, mits de verdere ontwikkeling van bestaande functies niet wordt aangetast dan wel wordt gecompenseerd. Hiertoe behoort ook het voorkomen van ongewenste versnippering. Omdat schaalvergroting in dit gebied als gevolg van de kleinschalige eigendomssituatie en natuur- en milieuwetgeving vaak moeilijk te realiseren valt, wordt een ontwikkeling verwacht waarbij functieverandering en functieverbreding veelvuldig nodig zal zijn. Hierbij moet worden gedacht aan een ontwikkeling van bestaande en nieuwe bedrijfsvormen waarin verschillende functies worden gecombineerd. Duurzame landbouw is hier ook zeker kansrijk, hiervoor is het project 'duurzaam boer blijven in Drenthe' gestart.
In het gebied liggen agrarische gronden die binnen de doelbegrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur (inmiddels NNN) vallen. De realisatie van de nieuwe Ecologische Hoofdstructuur vindt zo mogelijk op bedrijfseconomische grondslag plaats door het natuurbeheer onder te brengen in extensieve vormen van landbouw zoals agrarisch natuurbeheer en biologische landbouw. Boerderijen die niet benut kunnen worden als beheerboerderij krijgen zo mogelijk een nieuwe passende functie, bijvoorbeeld wonen of kleinschalige verblijfsrecreatie.
Het gebied heeft ook een functie in het vasthouden en bergen van water.
De grootschalige landbouwgronden: 'Ontwikkeling landbouw en recreatie'
In dit gebied wordt gestreefd naar een ontwikkeling waarbij de grondgebonden landbouw de nodige schaalvergroting kan doormaken. Dit kan in geval van vestiging van een grootschalig agrarisch bedrijf deels zonder landschappelijke tegenprestatie (in de geel gewaardeerde gebieden) en deels met landschappelijke tegenprestatie (in de rood- en blauw gewaardeerde gebieden). Het gebied 'ontwikkeling landbouw en recreatie' behoort tot de agrarische hoofdstructuur en blijft of wordt hiervoor zo optimaal mogelijk ingericht. Nieuwe functies zijn mogelijk, mits de agrarische hoofdstructuur in hoofdzaak in stand blijft. Dit betekent dat ontwikkeling van niet agrarische functies die ruimtebeslag vragen, bij voorkeur langs de randen van het gebied plaatsvinden. Hierbij wordt met name gedacht aan recreatieve ontwikkelingen, waaronder bijvoorbeeld de vestiging van grootschalige verblijfsrecreatieterreinen.
De verdere ontwikkeling van in de nabijheid gelegen agrarische bedrijven mag echter niet worden belemmerd. Nieuwe functies in vrijkomende agrarische gebouwen zijn mogelijk, mits geen ongewenste versnippering van agrarische cultuurgronden optreedt en geen beperkingen ontstaan voor de bestaande bedrijfsfuncties in de omgeving.
De beekdalen binnen dit gebied zijn zoekgebied voor het bergen van water. Gestreefd moet worden naar oplossingen waarbij de agrarische hoofdstructuur intact blijft.
Zoals ook uit onderstaande uitsnede van duurzaam structuurbeeld, inclusief plangebieden, blijkt is het deelgebied 'Ootmaanlanden' grotendeels in de zone 'Ontwikkeling landbouw, natuur en recreatie' gelegen en nog deels in de zone 'Ontwikkeling natuur en recreatie'. Het deelgebied 'Koningsschut' is in z'n geheel in de zone 'Ontwikkeling landbouw en recreatie' gelegen.
Uitsnede duurzaam structuurbeeld
Bestaande verwevingsgebieden, zoals Ootmaanlanden, hebben ook een functie in het vasthouden en bergen van water. Daarnaast geldt voor bestaande verwevingsgebieden: 'Ontwikkeling landbouw, natuur en recreatie', zoals Ootmaanlanden, dat landbouw, natuur en recreatie zich gelijkwaardig kunnen ontwikkelen. Hierbij geldt dat bestaande functies en de verdere ontwikkeling daarvan, op de eerste plaats staan. Nieuwe functies kunnen worden toegestaan, mits de verdere ontwikkeling van bestaande functies niet wordt aangetast dan wel wordt gecompenseerd.
In de grootschalige landbouwgronden: 'Ontwikkeling landbouw en recreatie', zoals Koningsschut, wordt gestreefd naar een ontwikkeling waarbij de grondgebonden landbouw de nodige schaalvergroting kan doormaken. Het gebied 'ontwikkeling landbouw en recreatie' behoort tot de agrarische hoofdstructuur en blijft of wordt hiervoor zo optimaal mogelijk ingericht. Nieuwe functies zijn mogelijk, mits de agrarische hoofdstructuur in hoofdzaak in stand blijft. De verdere ontwikkeling van in de nabijheid gelegen agrarische bedrijven mag echter niet worden belemmerd. Nieuwe functies in vrijkomende agrarische gebouwen zijn mogelijk, mits geen ongewenste versnippering van agrarische cultuurgronden optreedt en geen beperkingen ontstaan voor de bestaande bedrijfsfuncties in de omgeving. De beekdalen binnen dit gebied zijn zoekgebied voor het bergen van water. Gestreefd moet worden naar oplossingen waarbij de agrarische hoofdstructuur intact blijft.
Conclusie
De Structuurvisie vormt geen belemmering voor het onderhavige planvoornemen om waterberging mogelijk te maken en verdroging tegen te gaan door middel van aanpassing van de natuur. Dit aangezien de gronden reeds zijn voorzien voor of als zoekgebied voor het bergen van water. Alsmede gelijkwaardige ruimte bieden voor de ontwikkeling van zowel landbouw, natuur en recreatie, dan wel ook ruimte bieden voor nieuwe functies, mits de agrarische hoofdstructuur in hoofdzaak in stand blijft.
Op grond van artikel 3.2 van de Awb dient een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en de af te wegen belangen. Het vaststellen of wijzigen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu, voor cultuurhistorische, landschappelijke en archeologische waarden, de waterhuishouding en andere waarden. Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan is onderzocht welke waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor sommige daarvan is in specifieke wetgeving voorgeschreven op welke wijze de gevolgen dienen te worden onderzocht en getoetst (Habitattoets, milieueffectrapportage).
Het MER is onderdeel van de m.e.r.-procedure en heeft als doel om belangrijke nadelige milieugevolgen van de activiteiten in beeld te brengen. Op grond van de zogenoemde C- en D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.), moet voor bepaalde activiteiten een MER worden opgesteld.
De m.e.r.-procedure maakt het mogelijk om de mogelijke milieuschade ook mee te wegen in de besluitvorming. Het goed doorlopen van de m.e.r -procedure is van belang voor een transparant planproces. Mede op basis van het MER moet het bevoegd gezag een besluit nemen over het bestemmingsplan, de watervergunning, de ontgrondingsvergunning en mogelijk ook de vergunning wet natuurbescherming.
Afweging
Voor besluiten en plannen die leiden tot ontwikkelingen met (mogelijke) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, geldt de verplichting om een milieueffectrapport op te stellen of om te beoordelen of het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. In onderdeel C en D van de bijlage van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten m.e.r.-plichtig (onderdeel C) of m.e.r.-beoordelingsplichtig (onderdeel D) zijn. Voor de activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. in veel gevallen drempelwaarden opgenomen. In onderstaande tabel zijn de relevante activiteiten uit het Besluit m.e.r. voor dit project opgenomen.
Activiteit | Gevallen |
D9 Een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan | In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op: 1. Een functiewijziging met een oppervlakte van 125 ha of meer van water, natuur, recreatie of landbouw 2. Vestiging van een glastuinbouwgebied of bloembollenteeltgebied van 50 ha of meer. |
C16.1/D16.1 De ontginning dan wel wijziging of uitbreiding van de ontginning van steengroeven of dagbouwmijnen, met inbegrip van de winning van oppervlaktedelfstoffen uit de landbodem, anders dan bedoeld onder D16.2 | In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een terreinoppervlakte van meer dan 25 hectare (C16.1) of meer dan 12,5 hectare (D16.1). |
D15.2 De aanleg, wijziging of uitbreiding van werken voor het onttrekken of kunstmatig aanvullen van grondwater | In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een hoeveelheid water van 1,5 miljoen m3 of meer per jaar. |
Tabel: Relevante activiteiten Besluit m.e.r.
Voor het aanleggen van een waterberging met natuurontwikkeling in de deelgebieden Ootmaanlanden en Koningsschut is een functiewijziging nodig, waarbij de dubbelbestemming waterberging wordt toegevoegd en voor het agrarische gedeelte de aanwijzing natuur wordt opgenomen.
De functiewijziging wordt vastgelegd in het bestemmingsplan, welke hiervoor aangepast wordt. Het deelgebied Ootmaanlanden is ongeveer 75 ha groot en het deelgebied Koningsschut 12 hectare groot. De omvang van de totale wijziging is kleiner dan de drempelwaarde van 125 hectare, zoals is opgenomen in het Besluit m.e.r. Hierdoor is de functiewijziging niet m.e.r.-beoordelingsplichtig. Wel is er sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht, gekoppeld aan het bestemmingsplan.
C16.1/D16.1 De ontginning dan wel wijziging of uitbreiding van de ontginning van steengroeven of dagbouwmijnen
Voor het aanleggen van een waterberging met natuurontwikkeling in het deelgebied Ootmaanlanden kan het nodig zijn om te moeten plaggen. In de bodem is veel fosfaat aanwezig, waardoor natuurontwikkeling bemoeilijkt wordt.
Het deelgebied Ootmaanlanden is ongeveer 75 ha. De verwachting is dat een groot gedeelte van dit gebied geplagd gaat worden. Deelgebied Koningsschut is ongeveer 12 ha groot. Ook hier zullen grondroerende werkzaamheden worden uitgevoerd, vanwege de aanleg van de vispassage en de inrichting van het gebied. De verwachting is dat de drempelwaarde van 25 ha door de werkzaamheden wordt overschreden.
Het plaggen en het aanleggen van de vispassage zijn echter geen activiteiten waar een ontgrondingsvergunning voor nodig is. Er is derhalve geen sprake van een m.e.r.- of m.e.r.-(beoordelings)plicht. In het MER worden de mogelijke effecten van plaggen en het aanleggen van de vispassage wel in het effectenonderzoek meegenomen.
D15.2 De aanleg. Wijziging of uitbreiding van werken voor het onttrekken of kunstmatig aanvullen van grondwater
Voor de aanleg van de waterberging is het nodig om kunstwerken te plaatsen en watergangen te graven en verbreden. Hiervoor dient grondwater te worden onttrokken. De verwachting is dat de bemaling onder de drempelwaarde van 1,5 miljoen m3 of meer per jaar blijft.
Hierdoor geldt een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht gekoppeld aan de watervergunning.
Passende beoordeling
Een passende beoordeling is verplicht wanneer niet kan worden uitgesloten dat een plan of project significante gevolgen heeft op een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling gaat onder andere in op:
Voor het aanleggen van de waterberging wordt stikstof uitgestoten in de aanlegfase. Dit wordt met name veroorzaakt door werktuigen en bouwverkeer. Uit eerste berekeningen blijkt dat er mogelijk een toename van stikstopdepositie optreedt op het nabijgelegen Natura-2000 gebied Holtingerveld. Significante effecten op Natura-2000 gebieden zijn daarom op voorhand niet uit te sluiten. Voor de bestemmingsplanwijziging is daarom een Passende Beoordeling nodig.
Indien voor een plan, zoals een bestemmingsplan, een Passende Beoordeling moet worden opgesteld, is er sprake van een plan-m.e.r.-plicht gekoppeld aan het betreffende plan. Met de inwerkingtreding van de twintigste tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet op 18 december 2020 is in bepaalde gevallen voor bestemmingsplannen de directe koppeling van de noodzaak voor een Passende Beoordeling met plan-m.e.r.- plicht losgelaten. Via Artikel II is het Besluit m.e.r. gewijzigd, waardoor een Passende Beoordeling voor een bestemmingsplan niet meer in alle gevallen direct tot een plan-m.e.r.-plicht leidt. In bepaalde gevallen kan dan worden volstaan met een plan-m.e.r.- beoordeling. Voor Ootmaanlanden en Koningsschut is besloten hier geen gebruik van te maken en om gekoppeld aan het bestemmingsplan de m.e.r.-procedure te doorlopen en een planMER op te stellen.
Conclusie
Op basis van bovenstaande:
Om invulling te geven aan deze verplichtingen wordt er gekoppeld aan het bestemmingsplan een gecombineerd plan-/projectMER opgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan (verder in deze NRD: MER). Een planMER vanwege de noodzaak voor een passende beoordeling en een projectMER waarin de vormvrije m.e.r.-beoordeling van de functiewijziging plaatsvindt.Alhoewel voor het plaggen en aanleggen van de vispassage geen ontgrondingsvergunning nodig is, en geen aanleiding geven tot m.e.r.- (beoordelings)plicht, worden deze activiteiten meegenomen in de effectbeschrijving- en beoordeling in het MER.
Voor de waterwetvergunning wordt te zijner tijd een separate m.e.r.-beoordelingsprocedure doorlopen. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van het MER, aangevuld met actuele milieuinformatie ten behoeve van de vergunningaanvraag.
Gekoppeld aan het bestemmingsplan is een gecombineerd plan-/projectMER opgesteld, verder MER genoemd. Een planMER vanwege de noodzaak voor een Passende Beoordeling en een projectMER waarin de vormvrije m.e.r.-beoordeling van de functiewijziging plaatsvindt. Alhoewel voor het plaggen en aanleggen van de vispassage geen ontgrondingsvergunning nodig is, en geen aanleiding geven tot m.e.r.-(beoordelings)plicht, zijn deze activiteiten wel meegenomen in de effectbeschrijving en -beoordeling in het MER. Voor de waterwetvergunning wordt te zijner tijd een separate m.e.r.-beoordelingsprocedure doorlopen. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van het MER, aangevuld met actuele milieu-informatie ten behoeve van de vergunningaanvraag.
In bijlage 3 is de MER rapportage opgenomen.
De opgave van het project is tweeledig. Er is sprake van een waterbergingsopgave en een opgave voor natuurontwikkeling. De inrichting van de waterberging en het ontwikkelen van natuurdoelen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Daarnaast worden in deelgebied Koningsschut de werkzaamheden gecombineerd met de KRW-opgave die voor dit deelgebied speelt. Bij het ontwikkelen van de alternatieven voor het MER en het uiteindelijke ontwerp wordt om de reden gekeken naar de mogelijkheden die aan alle opgaven invulling geven. Hierbij worden ook de wensen omtrent cultuurhistorische waarden, recreatie en landschap betrokken.
Waterberging
Natuurmonumenten, provincie Drenthe, Waterschap Drents Overijsselse Delta, de gemeente Westerveld en de gemeente De Wolden hebben op 3 juli 2012 de samenwerkingsovereenkomst Klimaatbuffer Anserveld - Leisloot - Ootmaanlanden ondertekend om gezamenlijk te investeren in klimaatbufferontwikkeling. Deze klimaatbuffer is tweeledig: het bergen van water bij hoogwater en het vasthouden van gebiedseigen water. Onderstaand zijn per opgave de doelen voor het project benoemt
Een onderdeel van deze samenwerkingsovereenkomst is het realiseren van een waterberging in Ootmaanlanden om de stad Meppel in de toekomst voor wateroverlast te beschermen (water bergen). Hiervoor moet 400.000 m³ uit de Oude Vaart worden geborgen, zodat de waterpieken worden afgevlakt. Het water uit de Oude Vaart kan middels een bestaande verbinding met de Drentsche hoofdvaart naar Ootmaanlanden stromen. Het plangebied Ootmaanlanden bleek niet groot genoeg om de gehele 400.000 m³ te bergen. Het project is daarom uitgebreid met het deelgebied Koningsschut. Beide gebieden liggen op de overgang van hoog naar laag Drenthe. Dit maakt de gebieden geschikt voor waterberging.
Het tweede onderdeel van de klimaatbuffer is het vasthouden van gebiedseigen water. Door de grondwaterstand in het gebied te verhogen in natte perioden kan er water worden vastgehouden om verdroging van de gronden tegen te gaan. Daarnaast maakt het deelgebied Ootmaanlanden gedeeltelijk onderdeel uit van het Natura 2000-gebied Holtingerveld. Door de ligging van Ootmaanlanden in het Holtingerveld kan de waterberging worden gecombineerd met de natuuropgave om de waterhuishouding in het Holtingerveld te verbeteren. Vernatting van Ootmaanlanden door het vasthouden van gebiedseigen water en in droge perioden inlaten van schoon water uit de noordelijk gelegen 'De Broeken' kan leiden tot verbetering van een aantal habitattypen in het Holtingerveld, zoals de bosveentjes en de slenk met het vochtige heide- en hoogveencomplex Uffelterveen/Kolonieveen.
Natuurontwikkeling
In de omgevingsvisie van de provincie Drenthe is een opgave voor de inrichting van nieuwe natuur en herstel in deelgebied Ootmaanlanden omschreven. Een onderdeel van deze natuuropgave is de ontwikkeling van beekdalgraslanden (gerelateerd aan Natuur Netwerk Nederland, NNN) en het verbeteren van de waterhuishouding in het Holtingerveld. Daarnaast hebben Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer als beleid om, waar mogelijk, natuurontwikkeling te combineren met waterberging.
KRW Koningsschut
Voor het deelgebied Koningsschut ligt een opgave vanuit de Kader Richtlijn Water (KRW). Vanuit de KRW-opgave voor de Oude Vaart moet de stuw bij Koningsschut vispasseerbaar worden gemaakt. Bij Koningsschut in de Oude Vaart wordt daarom samen met de waterberging een vispassage aangelegd.
Met het oog op de derde planperiode van de KRW is een watersysteemanalyse uitgevoerd en is sinds 2020 een aanvullende opgave voor de Oude Vaart in beeld, waarbij de regelmatig optredende jaarlijkse pieken op de Oude Vaart opgevangen worden in zogenaamde KRW-bergingen. Deze verandering wordt op dit moment besproken met de gebiedspartners en naar verwachting eind 2021 vastgelegd. Het aanwijzen van deelgebied Koningsschut als KRW-berging heeft als gevolg dat de berging jaarlijks wordt ingezet in plaats van eens in de 25 jaar bij extreme neerslagsituaties. De totale berging verandert niet. De verwachting is dat 60% van de bergingscapaciteit jaarlijks wordt ingezet, waarbij 40% overblijft voor extreme neerslagsituaties.
Wensen vanuit de omgeving
Vanuit het Collegeprogramma van de gemeente Westerveld komt de wens om de gebieden Ootmaanlanden en Koningsschut toegankelijk te maken voor bezoekers. De ligging van de gemeente te midden van natuurgebieden biedt volop kansen om de natuur toegankelijk en beleefbaar te maken.
Bij de gemeente is een verzoek ingediend om het Uffelter Boervaartje weer beleefbaar te maken. Dit is een dorpsinitiatief van Uffelte. Het Uffelter Boervaartje werd in 1787 aangelegd om de turf vanuit het Uffelterveen en het Kolonieveen met de boot te vervoeren naar Meppel. Sinds 1854 is het Uffelter Boervaartje niet meer in gebruik als turfvaart en is het na verval jaren geleden gedempt. Er zijn wensen in de streek om deze cultuurhistorische watergang weer zichtbaar te maken. In het kader van de planvorming van de 'Klimaatbuffer Ootmaanlanden' liggen er kansen om het Uffelter Boervaartje gedeeltelijk in ere te herstellen.
Daarnaast bestaat de wens vanuit het gebied om in het ontwerp van de 'Klimaatbuffer Ootmaanlanden' het verhaal van historisch waterbeheer in de vorm van vloeiweidesystemen mee te nemen. Een historische bron beschrijft namelijk hoe de bewoners van Uffelte in het verleden een beekloop afdamden om met het beekwater de hooilanden periodiek te bevloeien ten behoeve van de vruchtbaarheid. Met informatieborden kan het verhaal van het 'oude' waterbeheer met de vloeivelden en het 'nieuwe' waterbeheer met de waterberging naast elkaar verteld worden.
Vanuit de omgeving is de wens om de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van het gebied een plek te geven in het proces.
Op basis van de doelen en wensen zijn ontwerpprincipes opgesteld. Deze ontwerpprincipes zijn met elkaar gecombineerd om 4 alternatieven te vormen (zie onderstaande tabel). Bij het samenstellen van de alternatieven zijn de ontwerpprincipes toebedeeld zodat alle mogelijkheden worden beoordeeld. Het voorkeursalternatief hoeft niet overeen te komen met één van de gepresenteerde alternatieven, maar kan ook een combinatie van verschillende alternatieven zijn.
De alternatieven verschillen op drie vlakken:
Voor alle alternatieven geldt dat het cultuurhistorische landschap binnen het plangebied, de houtwallen, het verkavelingspatroon behouden of versterkt worden.
Zoals uit de tabel in paragraaf 4.3.3 valt af te leiden, worden enkele werkzaamheden en onderdelen bij elk alternatief toegepast. Zo wordt er bij elk alternatief gestreefd om het Uffelter Boervaartje in ere te herstellen. Het Uffelter Boervaartje is nodig als mitigerende maatregel om grondwateroverlast te voorkomen. Voor de aanleg worden er geulen gegraven en tijdelijke bemalingen geplaatst. Ook worden er tijdens de werkzaamheden tijdelijke nevengeulen aangebracht om de afvoer van water tijdens de gehele periode te garanderen.
Langs de aftakking richting het Uffelter Boervaartje wordt een wandelpad aangelegd. Langs dit wandelpad en aan de grenzen van het gebied worden borden geplaatst waarop de geschiedenis van het gebied en de huidige invulling worden gepresenteerd. Het cultuurhistorische landschap binnen het plangebied, de houtwallen en het verkavelingspatroon worden behouden of versterkt. De watergang de Zween blijft behouden, maar wordt op enkele plaatsen omgelegd of verdiept.
Bij alle alternatieven wordt een vispassage en een KRW berging aangebracht in Koningsschut. Voor de vispassage worden geulen gegraven en er worden enkele kunstwerken geplaatst. Voor het plaatsen van de kunstwerken zijn bemalingen nodig.
Om de waterberging aan te leggen worden er kades om de deelgebieden Ootmaanlanden en Koningsschut aangebracht. Deze kades worden bij alle alternatieven even hoog. De grondwaterstand in het gebied wordt verhoogd en afhankelijk van het alternatief wordt er geplagd of wordt er uitmijnen toegepast.
De alternatieven worden getoetst aan het doelbereik. Met doelbereik wordt bedoeld in hoeverre de alternatieven bijdragen aan het doel dat ze dienen (zoals beschreven onder nut en noodzaak). Voor voorliggend project betreft dat het multifunctioneel inrichten van de klimaatbuffers Ootmaanlanden en Koningsschut. De doelen voor het project zijn:
In de onderstaande tabel is de beoordeling van doelbereik voor de alternatieven van de klimaatbuffer in de deelgebieden Ootmaanlanden en Koningschut weergegeven. Het verschil in beoordeling tussen de alternatieven ontstaat door het wel of niet plaggen en de mate waarin gebiedseigen water kan worden vastgehouden in deelgebied Ootmaanlanden. Alle alternatieven voldoen aan de gestelde doelstellingen. Hiermee wordt het doelbereik in alle alternatieven gehaald. Alternatief 1 heeft het grootste doelbereik vanwege het optimaal vasthouden van gebiedseigen water voor de ontwikkeling van de natuurdoelstellingen en het plaggen van Ootmaanlanden. Alternatief 2 scoort het laagste doordat er hier niet wordt geplagd en er is gekozen voor het suboptimaal vasthouden van gebiedseigen water. De omstandigheden voor het ontwikkelen van natuurdoelen zijn dan niet optimaal, maar grondwateroverlast wordt hierbij beperkt.
De voorgenomen ontwikkeling is beoordeeld op de effecten voor het milieu. Per milieuaspect zijn één of meer beoordelingscriteria geformuleerd aan de hand waarvan zijn de effecten tussen de referentiesituatie en plansituatie in beeld zijn gebracht. De alternatieven zijn beoordeeld op de aspecten bodem, water, natuur, aardkunde, archeologie, landschap en cultuurhistorie en woon- en leefomgeving. De effecten zijn beoordeeld tijdens de realisatiefase en tijdens de gebruikersfase.
In navolgende tabel zijn de effecten voor de alternatieven tijdens de realisatiefase opgenomen (kolommen z). Indien er negatieve effecten optreden is beschouwd in hoeverre er mitigerende maatregelen mogelijk zijn en wat het effect na het nemen van mitigerende maatregelen is. In de tabel zijn ook de scores na mitigatie opgenomen (kolommen m). Na de tabel volgt een toelichting op de effecten zonder en met mitigerende maatregelen, indien van toepassing).
Bodem
Grondbalans
Door plaggen ontstaat er een negatieve grondbalans. Dit betekent dat er grond uit het gebied wordt verwijderd wat niet weer in het gebied kan worden ingezet. Hierdoor scoren de alternatieven 1 en 3 negatief voor het deelaspect grondbalans (-). Bij de alternatieven 2 en 4 is geen sprake van plaggen en kunnen de werkzaamheden worden uitgevoerd met een gesloten grondbalans. De alternatieven 2 en 4 scoren hierdoor positief (+).
Door de te plaggen grond bij alternatief 1 en 3 in de nabije omgeving in te zetten, wordt de invloed van het overschrijden van de negatieve grondbalans zo klein mogelijk gemaakt. Door de overtollige grond door particulieren uit de omgeving te laten ophalen, wordt de inzet van zwaar materieel op de lokale wegenstructuur, tevens vermeden. De effectbeoordeling van alternatief 1 en 3 gaat hierdoor van een negatieve score (-) naar een positieve score (+).
Bodem- en grondwaterverontreiniging
Tijdens de werkzaamheden bij alle alternatieven kan de aanwezige verontreiniging met PAK in Ootmaanlanden worden verwijderd. Hierdoor ontstaat een positief effect (+) op de bodemkwaliteit.
Niet Gesprongen Explosieven (NGE)
Voor alle alternatieven geldt dat de aanwezigheid van NGE in het plangebied kan op basis van vooronderzoek niet worden uitgesloten. Er bestaat een kans dat tijdens de werkzaamheden NGE worden aangetroffen (-). Hier is nader onderzoek voor nodig. Indien bij dit onderzoek de aanwezigheid van NGE wordt vastgesteld is tijdens de werkzaamheden begeleiding van een expert op het gebied van explosieven van belang. Indien er explosieven worden aangetroffen, worden deze verwijderd. Er treden daardoor geen risico's als gevolg van NGE op (0).
Water
Grondwater
Afhankelijk van de uitvoeringsmethode worden in de realisatiefase bij alle alternatieven mogelijk op diverse locaties, zoals bijvoorbeeld bij kunstwerken en ontgravingen, (bron)bemalingen uitgevoerd in de plangebieden. Deze bemalingen onttrekken tijdelijk grondwater uit de ondergrond, waarbij een lokale verlaging van de grondwaterstand wordt gerealiseerd. Binnen de plangebieden betreft het vooral kortdurende bemalingen (e.g. enkele dagen tot weken), waarbij de invloedstraal van de bemaling beperkt is. Indien nodig kunnen negatieve effecten op de omgeving worden verkleind of voorkomen door de bemaling uit te voeren buiten het groeiseizoen, of door het bemalingswater op nabijgelegen locatie terug te brengen (i.e. infiltreren of retourneren) in de bodem. Uitgaande van deze aanpak worden er geen significante effecten (0) op de grondwaterstanden verwacht.
Watersysteem
Voor de aanleg zal bij alle alternatieven een deel van de Zween, de watergang waarmee het oppervlaktewater wordt afgevoerd, tijdelijk worden omgelegd. Het omleidingstracé krijgt voldoende afvoercapaciteit, zodat er geen kans is op wateroverlast. Het effect op de beïnvloeding van het oppervlaktewatersysteem bij de realisatiefase is neutraal (0).
Waterkwaliteit
De bemalingen lozen het grondwater op het oppervlaktewatersysteem. Binnen Ootmaanlanden is op een locatie een beperkte verontreiniging aangetroffen (zie onderdeel Bodem). Deze wordt bij de werkzaamheden verwijderd. Hierdoor is er geen risico dat verontreinigde stoffen uit deze verontreiniging gemobiliseerd worden en vervolgens in het watersysteem komen. Het effect op de waterkwaliteit in de realisatiefase is daarom voor alle alternatieven neutraal (0) beoordeeld.
Natuur
Natura 2000
Effecten op Natura 2000-gebieden zijn onderzocht door middel van een voortoets (Arcadis, 2021) en een Passende beoordeling (Arcadis, 2022). Hierbij is uitgegaan van een bureaustudie, aangevuld (in geval van de kamsalamander) met gegevens uit het soortgerichte onderzoek.
Als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden kunnen de volgende effecten optreden:
Uit de Passende Beoordeling blijkt er voor bovenstaande effecten geen significante effecten op te treden (0).
Natuur Netwerk Nederland (NNN)
Er is getoetst of er effecten zijn op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN aan de hand van de beheertypenkaart van 2021. Voor het NNN zijn de effecten oppervlakteverlies en versnippering leidend voor de beoordeling. Uit het effectonderzoek blijkt dat er voor NNN geen significante effecten op treden.
Beschermde soorten
Voor de effectbeoordeling op beschermde soorten is er gekeken naar de aantasting van het leefgebied van:
Voor alle alternatieven geldt dat voor zowel vogels zonder jaarrond beschermde gebieden als vogels met jaarrond beschermde nesten geldt dat door de werkzaamheden er tijdelijk minder foerageergebied is, met tijdelijk minder beschikking van voedselbronnen (-). Voor vleermuizen blijven de foerageergebieden tijdens de realisatie behouden (0). De realisatie leidt ook tot (tijdelijke) aantasting van het leefgebied van grondgebonden zoogdieren, reptielen en amfibieën (-).
Mitigerende maatregelen voorkomen enkele negatieve effecten zoals het doden en verwonden van dieren tijdens de realisatiefase. Echter zal een deel van de negatieve effecten niet op voorhand te voorkomen zijn, omdat door graaf-, kap- en plagwerkzaamheden een deel van het leefgebied tijdelijk ongeschikt zal zijn. Dit is niet te ondervangen d.m.v. mitigerende maatregelen.
Aardkunde
Bij alternatief 1 en 3 zal de bovengrond in deelgebied Ootmaanlanden worden afgeplagd (het afgraven van circa 30 cm van de bovengrond). Daardoor zullen de macrogradiënt en de hoofdlijnen in het huidige reliëf en van de bodem- en vochtgradiënten fysiek worden aangetast. Dit heeft effect op de herkenbaarheid en samenhang van de aanwezige aardkundige waarden. Alternatief 1 en 3 worden daarom negatief (-) beoordeeld. Deze effecten kunnen enkel worden gemitigeerd door het beperken van grondbewerking, vergraving en doorsnijding. Bij de alternatieven 2 en 4 wordt niet geplagd. Hier worden ten opzichte van de referentiesituatie daarom geen effecten verwacht. Deze alternatieven scoren neutraal (0).
Archeologie
In deelgebied Koningsschut zullen bij alle alternatieven bodemingrepen plaatsvinden ten behoeve van de KRW-maatregelen (verslenken van een watergang, aanleggen nevengeul en vispassage). Deze ingrepen zijn voorzien in zones met een hoge archeologische verwachting (beekdal, provinciaal aandachtsgebied) en reiken tot het archeologisch relevante niveau. Het effect van fysieke aantasting van archeologische verwachtingswaarden is in alle alternatieven zeer negatief (--) beoordeeld.
Bij alternatief 1 en 3 zal de bovengrond in deelgebied Ootmaanlanden worden afgeplagd (het afgraven van circa 30 cm van de bovengrond) in een zone met een hoge archeologische verwachting (beekdal, provinciaal aandachtsgebied). De ontwikkeling vormt daarom een risico voor het behoud van de verwachte archeologische waarden. Ook het omleggen van de Zween zorgt voor een bodemverstoring. De bodemverstoring zal reiken tot in het archeologisch relevante niveau (voor beekdalen geldt geen vrijstellingsgrens m.b.t. de diepte van bodemingrepen). Het effect van fysieke aantasting van archeologische verwachtingswaarden is zeer negatief (--) beoordeeld.
Ootmaanlanden wordt in het zuiden begrenst door het relict van de Uffelter Boervaart. Bij elk alternatief wordt het Uffelter Boervaartje herkenbaar in het gebied teruggebracht. Ondanks dat de vaart beter beleefbaar wordt (zie beoordeling cultuurhistorie en landschap), is het uitgangspunt binnen de archeologie altijd het behouden van vindplaatsen 'in situ'. Het effect van fysieke aantasting van de Uffelter Boervaart als archeologisch relict is voor alle alternatieven negatief (-) beoordeeld.
Langs de zuidelijke plangrens van Ootmaanlanden is tevens een AMK-terrein aanwezig, waarvan de beschermende bufferzone tot in het plangebied reikt. Bij alternatief 1 en 3 zal de bovengrond in deze zone worden afgeplagd (het afgraven van circa 30 cm van de bovengrond). Het effect van fysieke aantasting van de bufferzone van het AMK-terrein is voor alternatief 1 en 3 negatief (-) beoordeeld.
Om een negatief effect als gevolg van de realisatiefase te voorkomen dan wel te beperken kunnen archeologische waarden worden beschermd door de bodem waarin deze waarden zich bevinden onaangetast te laten (behoud in situ) door een planaanpassing. Voor dit project is een planaanpassing (dus behoud in situ) niet mogelijk, wat resteert in het documenteren van de te vernietigen waarden als mitigerende maatregel. Behoud ex situ is conform wetgeving een vereiste. Indien een vindplaats behoudenswaardig (ex situ) wordt geacht, dient deze gedocumenteerd te worden door middel van een archeologische opgraving. Dit brengt echter geen vermindering in effect met zich mee, het Nederlandse archeologiebeleid is namelijk gericht op behoud in situ. Behoud ex situ wordt in alle gevallen als negatief beoordeeld.
Binnen Koningsschut zijn geen bekende archeologische waarden aanwezig. Er zijn geen effecten te benoemen.
Landschap en cultuurhistorische waarden
In Ootmaanlanden blijven bij de aanleg van de klimaatbuffer in alle alternatieven de kenmerkende hooilandverkaveling (resterend fijnmazige slotenpatroon) met een perceelrichting dwars op de huidige watergang behouden. Groenstructuren binnen het plangebied worden niet geslecht: er is daardoor geen risico op aantasting van historische houtwallen en andere perceelrandvegetatie. De zone waar de voormalige aanwezigheid van een opgeleide beek wordt verondersteld, valt buiten het plangebied. Ook hier is er geen risico op aantasting.
Binnen het plangebied Koningsschut zijn geen verkavelingsstructuren meer aanwezig die bij de voorgenomen werkzaamheden (klimaatbuffer/KRW-maatregelen) aangetast kunnen worden. De historische houtwallen en greppels ten noordoosten van het plangebied worden in het ontwerp ontzien, hier zijn geen effecten te benoemen. De Van Holthesvaart, die het plangebied vanuit het zuiden doorsnijdt richting de Drentse Hoofdvaart, vormt een beleefbaar onderdeel van de ontginning en historie van het landgoed Oldengaerde. Deze voormalige vaart wordt niet gedempt en blijft als watervoerende sloot herkenbaar in het landschap. Binnen plangebied Koningsschut zal bij de inrichting geen beïnvloeding van landschappelijke en cultuurhistorische waarden optreden ten opzichte van de referentiesituatie.
Woon- en leefomgeving
Muggen
Tijdens de realisatiefase wordt geen extra overlast door muggen verwacht. De overlast neemt mogelijk zelfs tijdelijk af, doordat er tijdens de werkzaamheden verstoringen in het leefgebied van de mug zijn. De poelen worden omgewoeld, waardoor minder muggen kunnen uitkomen (+).
Hinder
De werkzaamheden in Ootmaanlanden leveren tijdelijk ernstige hinder op voor omwonenden (--). De bewoners wonen tijdelijk naast een bouwplaats, waardoor overlast van geluid, trillingen en zichthinder niet kan worden uitgesloten. Conform het bouwbesluit wordt er tijdens de aanbesteding vastgelegd dat de aannemer met de best beschikbare stille technieken werkt. Dit geldt ook voor eventuele bronbemalingen en aggregaten. Mocht het voor het werk nodig zijn deze permanent te gebruiken (dus ook 's avonds en in de weekenden) dan wordt hiervoor door de aannemer een ontheffing aangevraagd. De effectbeoordeling verandert niet (--).De bereikbaarheid van de woningen wordt tijdens de werkzaamheden te allen tijde gegarandeerd. De werkzaamheden vinden plaats in een relatief groot gebied, waardoor de hinder tijdens de werkzaamheden niet te alle tijden even groot is.
Voor recreanten geldt dat fietspaden en wandelpaden mogelijk tijdelijk afgesloten zijn (-).Tijdens de werkzaamheden zijn fietspaden tijdelijk afgesloten. Dit wordt tijdig met borden gecommuniceerd en er wordt een omleidingsroute aangegeven. Het fietspad bij Ootmaanlanden ligt tussen de knooppunten 51 en 62. Het fietspad bij Koningsschut ligt tussen de knoppunten 70 en 76. Bij deze knooppunten wordt aangegeven dat er tijdelijk een andere route moet worden gevolgd. De hinder voor recreanten wordt zo verkleind (0).
Tijdens de werkzaamheden ondervinden boeren in de omgeving weinig tot geen hinder van de werkzaamheden. De hoofdwegen worden niet afgesloten, dus de werkzaamheden kunnen voor de boeren gewoon doorlopen. Er treedt geen effect op de bedrijfsvoering op (0). De twee campings grenzen rechtstreeks aan het plangebied van Ootmaanlanden en grenzen daardoor tijdelijk aan een bouwplaats. Hier ondervinden zij hinder van (zichthinder, geluid) (--). De bereikbaarheid van de campings wordt niet aangetast.
Er wordt op dit moment in zowel Ootmaanlanden als Koningsschut niet actief landbouw beoefend. In Ootmaanlanden vindt op dit moment overgangsbeheer plaats in de vorm van uitmijnen ten behoeve van natuurontwikkeling. In Koningsschut vindt op dit moment alleen begrazing plaats in het kader van natuurbeheer. De werkzaamheden zorgen ervoor dat dit tijdelijk niet kan plaatsvinden (-).
In de navolgende tabel zijn de effecten voor de alternatieven tijdens de gebruiksfase opgenomen (kolommen z). Indien er negatieve effecten optreden is beschouwd in hoeverre er mitigerende maatregelen mogelijk zijn en wat het effect na het nemen van mitigerende maatregelen is. In de tabel zijn ook de scores na mitigatie opgenomen (kolommen m). Na de tabel volgt een toelichting op de effecten zonder en met mitigerende maatregelen, indien van toepassing).
Bodem
Door de werkzaamheden worden aanwezige bodemverontreiniging tijdens de realisatiefase verwijderd. In de gebruiksfase zijn de verontreinigingen niet langer aanwezig in het gebied (0). Er zijn geen grondwaterverontreinigingen bekend in het gebied (0). In de gebruiksfase treedt er geen effect op aanwezige niet gesprongen explosieven op. Deze zijn, indien aanwezig, al verwijderd in de realisatiefase. De beoordeling van alle alternatieven is neutraal (0).
Water
Het beperkt (alternatief 2 en 3) tot optimaal vasthouden (alternatief 1 en 4) van gebiedseigen water leidt tot hogere grondwaterstanden in beide deelgebieden. Bij Ootmaanlanden wordt de uitstraling naar omliggende gebieden beheerst door de aanleg van het Uffelter Boervaartje en de aanleg en verbreding van de randsloot. Door deze watergangen worden de grondwaterstanden in alternatief 2 en 3 bij omliggende bebouwing en landbouw nauwelijks tot niet significant beïnvloed, en leiden de maatregelen niet tot grondwateroverlast (0). Alleen bij het optimaal vasthouden (alternatief 1 en 4) van gebiedseigen water is niet uit te sluiten dat incidenteel grondwateroverlast optreedt bij nabijgelegen bebouwing (-). De mogelijke grondwateroverlast bij het optimaal vasthouden van gebiedseigen water is niet te mitigeren.
Bij Koningsschut treden geen negatieve effecten op tijdens de gebruiksfase (0). Het nieuwe waterpeil van de beek sluit aan bij het peil van de Oude Vaart, boven en benedenstrooms van stuw Koningsschut. Dit betekent dat het nieuwe peil niet hoger is dan het peil van de Oude Vaart, en effecten aan de westzijde worden beheerst door de Oude Vaart. Ten oosten van het plangebied bevindt zich een ander peilgebied, waar het streefpeil ook hoger is dan de huidige streefpeilen in het plangebied. Hierdoor reikt de invloed van het hogere peil van de beek niet zover: de nieuwe peilen van de beek zijn vergelijkbaar of niet veel hoger dan het streefpeil van het aangrenzende plangebied.
Het oppervlaktewatersysteem wordt in de gebruiksfase door de ontwikkeling positief beïnvloed, doordat tijdens extreme piekbuien water tijdelijk wordt vastgehouden in de klimaatbuffer. Dit vermindert de wateroverlast benedenstrooms. Dit is met name het geval in Meppel, waar in het verleden wateroverlast is ervaren. Alternatief 3 en 4 benutten zowel de berging in Ootmaanlanden als in Koningsschut. Alternatief 3 scoort niet significant beter dan alternatief 4, omdat het plaggen het bergingsvolume niet significant laat toenemen. Het watersysteem binnen Ootmaanlanden is zodanig ontworpen dat er geen verslechtering is van de afvoercapaciteit in de watergangen waardoor er geen bovenstroomse negatieve effecten, zoals opstuwing, voorkomen in de Broeken of het tussengebied.
De oppervlaktewaterkwaliteit bij alternatief 2 en 4 verandert niet door de ontwikkeling tijdens de gebruiksfase. In de gebruiksfase stroomt de berging in Ootmaanlanden en Koningsschut tijdens extreme situaties vol. Naar aanleiding van (bodem)onderzoek in de Ootmaanlanden wordt er overwogen om delen van het plangebied bij de alternatieven 1 en 3 te plaggen. Een te hoge fosfaatconcentratie kan de ontwikkeling van nat schraalland en/of vochtig hooiland vertragen of tegengaan. Door plaggen wordt deze fosfaatrijke toplaag afgegraven. Dit betekent dat in de gebruiksfase bij de alternatieven 1 en 3 mogelijk minder fosfaat rijk water in het oppervlaktewater terechtkomt, en de oppervlaktewaterkwaliteit positief beïnvloed wordt (+).
Natuur
In de gebruiksfase kan mogelijk eens in de 25 jaar het gebied vollopen in het kader van wateropvang. Dit wordt verwacht in de winterperiode/voorjaar als er sprake is van een neerslagoverschot. Indien kamsalamander overwintert in het plangebied op lagere delen dan kan dit leiden tot verstoring van de winterslaap en daarmee het doden of verwonden. Met name in alternatief 1 en 2 waar waterberging volledig benut wordt, kan dit effect optreden. Overigens zal dit niet veel voorkomen, omdat direct naast Ootmaanlanden de stuwwal met geschiktere overwinteringsplekken voorhanden is. Mocht dit effect optreden, dan is het incidenteel en betreft het geen significant effect (0).
De eindsituatie heeft op beschermde gebieden en beschermde soorten over het algemeen een neutraal effect (0). De belangrijkste effecten die voor het aspect natuur optreden zijn:
Aardkunde
Alle alternatieven scoren voor aardkunde positief. Door de (beperkte) grondwaterverhoging als gevolg van het vasthouden van gebiedseigen water is er een positief effect op de conservatie van veenrestanten in de beekbodem van Ootmaanlanden en Koninsschut.
Landschap en cultuurhistorie
Alle alternatieven scoren voor de invloed op landschappelijke en cultuurhistorische waarden en structuren en de invloed op zichtbaarheid en beleving in de gebruiksfase positief. Het zichtbaar terugbrengen van het Uffelter Boervaartje in het gebied en het plaatsen van informatieborden zijn hier een belangrijke reden voor. Het is echter onduidelijk wat een mogelijke hoogwatergolf en het onder water zetten van het gebied doet met de landschappelijke en cultuurhistorische waarden (zie leemten in kennis).
Woon- en leefomgeving
Bij alle alternatieven wordt het gebied toegankelijk gemaakt voor recreanten. Hierdoor scoren alle alternatieven positief op recreatief medegebruik (+).
Op dit moment vindt er op enkele percelen overgangsbeheer plaats in de vorm van uitmijnen. De gronden worden niet gebruikt voor landbouw, maar houden wel de aanduiding agrarisch. Hierdoor zijn er geen effecten voor de landbouw (0).
Rondom de gebieden Ootmaanlanden en Koningsschut komen kades te liggen. Deze kades worden ingepast in het landschap, waardoor zichthinder minimaal is. Doordat bij de alternatieven 1 en 2 in Ootmaanlanden meer water wordt geborgen duurt het langer voordat het gebied is leeggestroomd. Hierdoor zijn er voor de verstoring van het woongenot grotere risico's (--) dan bij de alternatieven 3 en 4 (-). Zichthinder is niet te voorkomen.
Bij alle alternatieven wordt het gebied natter, waardoor de kans op overlast door muggen toeneemt (-). Door het gebied aantrekkelijk te maken voor natuurlijke vijanden van de mug, zoals de vleermuis, kan hinder door een toename van muggen worden tegengaan (0). Er kunnen bijvoorbeeld nestkasten voor de vleermuis worden opgehangen om het gebied meer aantrekkelijk te maken. Ook maatregelen voor andere natuurlijke vijanden van de mug behoren tot de mogelijkheden.
Er treedt in de alternatieven geen effecten op voor bedrijvigheid (0). Het Natura 2000-gebied wordt niet uitgebreid, waardoor toekomstige uitbreidingen van omliggende bedrijven nabij het plangebied niet zijn verbonden aan andere regelgeving. Natura 2000 heeft strengere regelgeving dan NNN, waardoor ontwikkelingen in het NNN-gebied geen gevolgen hebben voor de mogelijke uitbreiding van bedrijven.
Alle alternatieven behalen de gestelde doelen. Alternatief 1 scoort op alle doelstellingen ++, maar uit berekenen blijkt dat het optimaal vasthouden van gebiedseigen water kan leiden tot grondwateroverlast. Er kan daarom beter worden gekozen voor een alternatief met het beperkt vasthouden van gebiedseigen water (alternatief 2 en 3), en vallen alternatieven 1 en 4 af. Met het beperkt vasthouden van gebiedseigen water is het nog steeds mogelijk dat de beoogde natuurdoelen zich ontwikkelen in het gebied. Echter is de omgeving dan sub-optimaal. Het verschil tussen de alternatieven 2 en 3 bestaat nog uit het plaggen. Bij alternatief 3 wordt er geplagd en bij alternatief 2 niet. Bij alternatief 2 wordt doormiddel van uitmijnen het fosfor uit de grond gehaald. Dit duurt echter een stuk langer dan indien deze verzadigde grond met plaggen verwijderd wordt. Hierdoor heeft vanuit de doelen alternatief 3 de voorkeur boven alternatief 2.
Als er wordt gekeken naar de onderscheidende effecten tussen alternatief 2 en 3, scoort alternatief 3 op alle vlakken beter. Door het bergen van water in zowel Ootmaanlanden en Koningsschut is er minder wateroverlast benedenstrooms, lopen de polders sneller leeg waardoor er sprake is van minder zichthinder en door het plaggen is er minder fosfor in de bodem wat bij draagt aan het ontwikkelen van de natuurdoelen en de waterkwaliteit. Dit pleit ervoor om als voorkeursalternatief alternatief 3 te kiezen.
Leemten in kennis en informatie kunnen deels ontstaan door het ontbreken van kennis en informatie op dit moment, maar ook door onzekerheid over ontwikkelingen in de toekomst. Het doel van de beschrijving van de leemten in kennis en informatie is om besluitvormers inzicht te geven in de volledigheid van de informatie op basis waarvan zij het besluit nemen. In de navolgende tabel staan de leemten in kennis voor de aanleg en het gebruik van de klimaatbuffer voor Ootmaanlanden en Koningsschut samengevat. Het betreft de bundeling van leemten in kennis zoals die per aspect zijn benoemd in deel B van het MER. De opgenomen leemten in kennis staan de besluitvorming niet in de weg.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in een inpassingsplan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding. Dit betekent dat effecten van nieuwe ontwikkelingen op de waterhuishouding inzichtelijk moeten worden gemaakt. Daarnaast is sinds 2003 de Watertoets wettelijk verplicht om op te nemen in ruimtelijke plannen. De watertoets heeft als doel om negatieve effecten (zoals bijvoorbeeld wateroverlast, achteruitgaande waterkwaliteit, verdroging van natuurgebieden, e.d.) te voorkomen en mogelijke kansen voor watersystemen te benutten. Voor onderhavig voornemen is een Watertoets ingediend bij het waterschap. De uitkomsten van de Watertoets zullen worden verwerkt in de toelichting van het ontwerp bestemmingsplan.
Het relevante waterbeleid is beschreven in paragraaf 3.3 en wordt daarom hieronder niet herhaald.
Het plangebied van het bestemmingsplan ligt binnen het beheersgebied van waterschap Drents Overijsselse Delta. Het waterschap maakt deel uit van de werkgroep is derhalve reeds vanaf het begin betrokken bij het proces.
Wateradvies
In het kader van vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro wordt zowel het voorontwerp als ontwerp bestemmingsplan voorgelegd aan het waterschap. Tevens is een Watertoets ingediend bij het waterschap. De uitkomsten van de Watertoets zullen worden verwerkt in de toelichting van het ontwerp bestemmingsplan.
Belangrijke basis voor de inrichting is een goed functionerend watersysteem. Inzicht in het huidige en toekomstige functioneren van dit systeem krijgen we via twee sporen: een oppervlaktewaterspoor voor de extreme hoogwatersituaties (WB21) en een GGOR-spoor waarbij het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime voor de dagelijkse situatie wordt bepaald.
Algemene watersysteembeschrijving
Beide deelgebieden zijn gelegen aan een belangrijke hoofdwatergang. Deelgebied Koningsschut is gelegen aan de Oude Vaart, Ootmaanlanden ligt aan de Drentse Hoofdvaart. De stromingsrichting van deze hoofdwatergangen is van noord naar zuid. Verder benedenstrooms, ter hoogte van de stad Meppel, komen deze twee hoofdwatergangen bij elkaar.
De bergingsgebieden worden ingericht om Meppel voor hoog water te beschermen. Bij Meppel is sprake van wateroverlast in geval van extreme afvoersituaties. Om dit te voorkomen, is vastgesteld dat 400.000 m³ water geborgen moet worden. Dit water kan worden geborgen in de twee deelgebieden Koningsschut en Ootmaanlanden en is van de Oude Vaart afkomstig. De bergingen worden ingezet bij overschrijding van de waterstand bij Meppel van 0,7 m NAP. De beoogde inzetfrequentie van de berging ter plaatse van Ootmaanlanden is 1x per 25 jaar. Deelgebied Koningsschut wordt naast de inzet om Meppel te beschermen, ook ingezet voor reguliere berging tijdens wintersituaties. Bij half- en maatgevende afvoer zal water geborgen worden. Koningsschut wordt via vrij verval minimaal 5 dagen per jaar ingezet.
Bovenstrooms van stuw Koningsschut is een verbinding tussen de Oude Vaart en de Drentse Hoofdvaart aanwezig. Deze verbinding heet de Holthes vaart, in de huidige situatie ligt hier een vistrap. Deze vistrap dient opgeruimd te worden, zodat het geen belemmering vormt voor de wateraflaat naar de Drentse Hoofdvaart.
Onder normale omstandigheden is deze verbinding afgesloten. Bij inzet van het bergingsgebied Ootmaanlanden wordt deze verbinding geopend via de stuw Koningsschut (ID 1583) in de Holthes vaart, zodat het te bergen water van de Oude Vaart naar de Drentse Hoofdvaart wordt geleid. Deze afgeleide waterhoeveelheid wordt vervolgens in Ootmaanlanden ingelaten. Het inlaatwater van Ootmaanlanden betreft dan een mix van het water uit de Oude Vaart en de Drentse Hoofdvaart. Koningsschut wordt direct gevuld met water uit de Oude Vaart.
In de huidige situatie is de afwatering binnen de beide deelgebieden gericht op een snelle afvoer van water ten behoeve van de landbouw en het droogstellen van de laagste percelen.
Waterhuishouding Ootmaanlanden
Het plangebied Ootmaanlanden valt volledig in het peilgebied OV172, waarin ook het Holtingerveld ligt. Het plangebied wordt doorkruist door een leggerwatergang, het Zween. Het gebied Ootmaanlanden ontvangt oppervlaktewater van twee kanten. Vanaf het noorden wateren de peilgebieden OV506, OV128A, OV510 en OV512 (De Broeken) af richting Ootmaanlanden. De ligging van de leggerwatergang is niet gelijk aan het historische tracé van het Uffelter Boervaartje. Het Uffelter Boervaartje zorgt voor de afwatering van het tussengebied en loopt in de huidige situatie het plangebied Ootmaanlanden in. In extreme situaties kan er extra water vanuit het tussengebied komen. Via oppervlakkige afvoer over maaiveld is de kans echter zeer beperkt dat water van het naastgelegen Holtingerveld/Uffelterveen het tussengebied in stroomt. Gezien de hoogteligging is een scenario zonder infiltratie niet denkbaar. Bij normomstandigheden tot een T100-situatie is afwatering vanaf het tussengebied naar Ootmaanlanden niet mogelijk.
Het water in Ootmaanlanden stroomt richting het zuidoosten. Vervolgens gaat het water via een sifon onder de Drentse Hoofdvaart door en komt het uit in de Oude Vaart.
Waterhuishouding Koningsschut
Het deelgebied Koningsschut ligt direct langs de Oude Vaart. Langs de Oude Vaart bevindt zich een kade, waardoor geen directe uitwisseling van oppervlaktewater mogelijk is. Koningsschut bevindt zich in de peilgebieden OV128 en OV120. Deze peilgebieden wateren beide af op de Oude Vaart, direct benedenstrooms van de stuw Koningsschut via de primaire leggerwatergang.
In het projectgebied aan de zuidzijde bevindt zich de stuw Boerenvlake. Deze stuw is aanwezig voor het peilbeheer in het landbouwgebied ten oosten van het plangebied. Het landbouwgebied ten oosten van Koningsschut krijgt een alternatieve afwatering en zal in de toekomstige situatie onder gelijke omstandigheden op de Oude Vaart te blijven afwateren.
Bestaande waterberging
Gemeente Meppel heeft in 2011 gronden beschikbaar gesteld voor de inrichting van de berging in de Wold Aa. Dit bergingsgebied Engelgaarde heeft een capaciteit van 350.000 m3 en is daarmee vergelijkbaar met Ootmaanlanden-Koningsschut. Engelgaarde bestaat uit 2 onderdelen. Het 2e deel is een gestuurde berging in landbouwgronden langs de Wold Aa - dit 2e deel is 300.000 m3 in capaciteit. Verder kent Meppel nog een 2-tal bergingsgebieden rondom het natuurlijke Reestdal bovenstrooms Meppel (omgeving ziekenhuis) met een capaciteit van circa 200,000 m3. Voormalig waterschap Reest en Wieden heeft in de periode 2006-2015 diverse bergingen aangelegd om hier in extreem natte situaties water tijdelijk "te kunnen parkeren". Deze bergingsgebieden worden ingezet om Meppel en omgeving te beschermen tegen hoog water. Voorbeelden van dit soort bergingen zijn: Panjerd-Veeningen, Traandijk, Reestdal, Dwingelderveld-Anserveld en Pesserma. Hierin wordt, in geval van nood, in 1 of 2 dagen tijd een volume van totaal 6 miljoen m3 water gelaten. Dit water wordt ongeveer 10 dagen vastgehouden en geleidelijk weer afgevoerd. Al deze bergingen samen verlagen de waterstand bij Meppel en omgeving met 10 tot 15 cm. Meppel heeft hiermee voldoende waterberging voor het huidige klimaat. Komende jaren wordt met onderzoek gekeken of extra bergingen noodzakelijk zijn.
Doel
De volgende waterdoelen dienen gerealiseerd te worden met de toekomstige inrichting van de deelgebieden Ootmaanlanden en Koningsschut:
Werkwijze
Ten behoeve van de natuurdoelen in beide gebieden is het optimale grond- en oppervlaktewaterpeil bepaald (GGOR). Met de GGOR-methodiek zijn de optimale grond- en oppervlaktewaterpeilen voor de deelgebieden en de effecten van het GGOR op de omgeving bepaald. Dit gaat om het functioneren van het systeem in normale situaties. De uitkomsten van de GGOR-studie leiden, in combinatie met de overige functies en wensen in het plangebied en de omgeving, tot nieuwe oppervlaktewaterpeilen voor de twee gebieden in normale situaties. Deze peilen vormen een van de randvoorwaarden voor de oppervlaktewatermodellering. Met de oppervlaktewatermodellering is vervolgens bepaald hoeveel water er geborgen kan worden in extreme neerslagsituaties en waar, in combinatie met de natuurdoelen, nog een restopgave ligt. In samenspel met het grond- en oppervlaktespoor en de overleggen met de omgeving, wordt de uiteindelijke inrichting bepaald.
Het GGOR onderzoek is opgenomen in Bijlagenboek bij deze toelichting als bijlage 11.
Uit het onderzoek blijkt dat De GGOR-maatregelen in Ootmaanlanden leiden tot een beperkte verhoging van de grondwaterstanden buiten het plangebied. Op basis van de gemeten GHG en de berekende verandering van de GHG is geconcludeerd dat bij alle bestaande woningen en infrastructuur aan de ontwateringseis van 0,70 meter onder maaiveld (0,90 m onder het vloerpeil) wordt voldaan.
Hoewel geen schadelijke effecten van de GGOR-maatregelen worden verwacht, is een aantal locaties waar de berekende GHG – na de uitvoering van de inrichtingsmaatregelen – net voldoen aan de ontwateringseis.
Deze grondwaterstanden bij locaties zullen gemonitord gaan worden.
Het doel van het (reeds aanwezige) meetnet is om (1) de referentiesituatie vóór de inrichting van de Ootmaanlanden en (2) de (eventuele) schadelijke effecten op de GHG tijdens en na de uitvoering van de maatregelen in beeld te brengen. Als uit de monitoring blijkt dat bij een locatie niet wordt voldaan aan de ontwateringseis, en dit te herleiden is aan de inrichtingsmaatregelen, dienen aanvullende maatregelen te worden getroffen. Voor de aanwezige woningen en wegen geldt hierbij de ontwateringseis van 0,70 meter onder maaiveld (0,90 m onder het vloerpeil) als signaalwaarde (Zwaanswijk en Schunselaar, 2014)
De resultaten van de uitgevoerde onderzoeken vormen geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen belemmering in relatie tot de voorgenomen werkzaamheden en het onderhavige bestemmingsplan.
Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet men de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk maken. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.
Door Eco Reest BV is historisch onderzoek uitgevoerd voor de locaties Ootmaanlanden te Uffelte en Koningsschut te Dwingeloo (d.d. 5 februari 2020, met projectnummer 191745 – 2 separate rapportages, die in het Bijlagenboek als bijlage 5 en 6 zijn bijgevoegd).
Doel van het vooronderzoek is aan de hand van de verzamelde informatie een oordeel te geven omtrent de mogelijkheid van de aanwezigheid van bodemverontreiniging ter plaatse.
Ootmaanlanden
Uit gegevens van BAG-viewer en topotijdreis.nl blijkt dat de locatie tot op heden onbebouwd is. Uit informatie van het Bodemloket blijkt dat ter plaatse tot dusver geen bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Binnen het gebied is sprake van een puinpad, tussen de N371 en het perceel Rijksweg nr. 48 (gelegen bij de Postweg). Daarnaast is aan de zuidzijde van het gebied (ter plaatse van de huidige Ootmaandijk en de houtwal in het verlengde ervan) een gedempte watergang (voormalig Boervaartje) aanwezig. Voor het overige zijn tijdens de locatie inspectie ter plaatse geen bodembedreigende activiteiten waargenomen.
Het puinpad (Oude Nieuwlandenweg) is aan te merken als asbestverdacht; hierop is asbestonderzoek volgens de NEN5897 (open halfverharding) van toepassing. De gedempte watergang ter plaatse van de huidige Ootmaandijk is aangemerkt als verdacht voor bodemverontreiniging met chemisch parameters. Voor verkennend chemisch bodemonderzoek van dit terreindeel is de NEN 5740:2009/A1:2016 (lijnvormige locatie met een heterogeen verdeelde verontreinigende stof op schaal van monsterneming; strategie VED-HE-L) van toepassing.
De overige delen van de locatie zijn aangemerkt als grootschalig en onverdacht voor bodemverontreiniging. Voor verkennend chemisch bodemonderzoek van dit terreindeel is de NEN 5740:2009/A1:2016 (grootschalige onverdachte locatie; strategie ONV-GR) van toepassing.
Uit het historisch onderzoek is ook gebleken dat het gebied PFAS onverdacht is. Nader onderzoek in dat kader wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
Koningsschut
Uit gegevens van BAG-viewer en topotijdreis.nl blijkt dat de locatie tot op heden onbebouwd is. Uit informatie van het Bodemloket blijkt dat ter plaatse tot dusver geen bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Tijdens de locatie inspectie zijn ter plaatse eveneens geen bodembedreigende activiteiten waargenomen.
De locatie is aangemerkt als grootschalig en onverdacht voor bodemverontreiniging. Voor verkennend chemisch bodemonderzoek is de NEN 5740:2009/A1:2016 (grootschalige onverdachte locatie; strategie ONV-GR) van toepassing.
Uit het historisch onderzoek is ook gebleken dat het gebied PFAS onverdacht is. Nader onderzoek in dat kader wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
Naar aanleiding van het uitgevoerde historisch onderzoek is door Eco Reest BV een verkennend milieukundig bodemonderzoek, waterbodemonderzoek en indicatief grondonderzoek uitgevoerd (d.d. 10 september 2020, met projectnummer 201036, zie Bijlagenboek bijlage 7) ter plaatse van de locatie Ootmaanlanden te Uffelte.
Aanleiding tot onderzoek is de geplande herinrichting van de betreffende locatie. Doel van het onderzoek:
Vooronderzoek
De locatie betreft een weidegebied met watergangen met een totale lengte van circa 4.435 meter, alsmede een gedempte watergang met een lengte van circa 720 meter. Op basis van aanvullende informatie van de opdrachtgever is binnen het onderzoeksgebied sprake van een voormalige loopgraaf, met een totale lengte van circa 1.700 meter, alsmede 44 mogelijk puinhoudende dammen.
Veldwerkzaamheden
De onderzoekslocaties en het opgeboorde en opgezogen materiaal zijn in het veld zintuiglijk beoordeeld op bijzonderheden. Ter plaatse van de onderzochte dammen nrs. 13 en 14 is puin op, maar niet in de bodem waargenomen. Ter plaatse van dam 28 is puin in de bodem waargenomen. Voor het overige zijn bij de uitvoering van het onderzoek geen voor het onderzoek van belang zijnde waarnemingen naar voren gekomen.
Het slib is aangemerkt als matig steekvast, en licht tot sterk zandig. Ter plaatse van deellocatie A3 heeft de sliblaag een dikte van gemiddeld circa 16,5 cm, ter plaatse van deellocatie A4 is sprake van gemiddeld circa 10 cm slib.
Bij de beoordeling van het terrein en het opgezogen materiaal is ook speciaal gelet op asbest-(houdende) materialen. Deze zijn zintuiglijk niet in het opgezogen materiaal of ter plaatse van het onderzoeksterrein waargenomen.
Resultaten, conclusies en aanbevelingen landbodemonderzoek
Deellocatie A1 en B1: Gedempte Boervaartje
In de bovengrond van de meetpunten 1, 3, 4 en 7 (zie bijlage 1.2 van het verkennend bodemonderzoek in bijlage 7 van het Bijlagenboek voor het overzicht van de boorpunten, slibsteken en boorputten) overschrijdt het gehalte aan minerale olie de achtergrondwaarde en overschrijdt het gehalte aan PAK de interventiewaarde. Bij uitsplitsing overschrijdt het gehalte aan PAK ter plaatse van meetpunt 4 de interventiewaarde en ter plaatse van meetpunt 3 de achtergrondwaarde. In de bovengrond van de meetpunten 1 en 7 zijn geen verhoogde gehalten aan PAK gemeten boven de achtergrondwaarden en/of detectiegrenzen.
In de overige geanalyseerde mengmonsters van de boven- en ondergrond (Mp. 2, 9, 13, 15, Mp. 1, 10, 14, 15 en Mp. 1, 3, 14, 15) zijn geen gehalten aan de onderzochte parameters gemeten boven de achtergrondwaarden en/of detectiegrenzen.
In het grondwater uit de peilbuizen nrs. 1 en 2 overschrijden de gehalten aan barium en/of koper de streefwaarden.
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de bovengrond en in het grondwater ter plaatse van deellocatie A1 (gedempte Boervaartje) overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond. Plaatselijk overschrijdt het gehalte aan PAK de interventiewaarde.
De onderzoekshypothese met betrekking tot het gedempte Boervaartje (deellocatie B1), zijnde een verdachte locatie, is hiermee derhalve bevestigd.
Deellocatie A2: Kruisingen voormalige loopgraaf met gedempte Boervaartje en nieuwe watergang noordzijde
In het opgeboorde materiaal (boringen nrs. 1 t/m 10) zijn zintuigelijk geen bijzonderheden waargenomen. derhalve zijn in overleg met de opdrachtgever geen monsters voor analyse ingezet.
Deellocatie A5; nieuw te graven watergang noordzijde
In de geanalyseerde mengmonsters van de boven- en ondergrond (mp. 1 t/m 8) zijn geen gehalten aan de onderzochte parameters gemeten boven de achtergrondwaarden en/of detectiegrenzen.
Met betrekking tot de te graven watergang aan de noordzijde van het onderzoeksgebied (deellocatie A5), zijnde een onverdachte locatie, is hiermee derhalve bevestigd.
Resultaten, conclusies en aanbevelingen waterbodemonderzoek
Toepassing op landbodem
Bij toetsing van de resultaten ten behoeve van toepassing op landbodem voldoet het slib ter plaatse van de onbelaste watergangen (deellocatie A3) en het noordelijk deel van de belaste bermsloot (deellocatie A4) aan de normen voor de klasse Industrie en kan het slib worden toegepast in een gebied waar bodemkwaliteitsklasse industrie is toegestaan en de ontvangende bodem van dezelfde, of mindere kwaliteit is dan de onderzochte partij.
Bij toetsing van de resultaten ten behoeve van toepassing op landbodem voldoet het slib ter plaatse van de zuidelijke delen van de belaste bermsloot (deellocatie A4) aan de normen voor de klasse Landbouw/Natuur en kan als zodanig multifunctioneel worden toegepast op landbodem.
Toepassing in oppervlaktewater
Bij toetsing van de resultaten ten behoeve van toepassing in oppervlaktewater voldoet het slib ter plaatse van de onbelaste watergangen (deellocatie A3) en het noordelijk deel van de belaste bermsloot (deellocatie A4) aan de normen voor klasse A en kan het slib worden toegepast in een gebied waar de maximale waarden voor kwaliteitsklasse A is toegestaan en de ontvangende waterbodem van dezelfde, of mindere kwaliteit is dan de onderzochte partij.
Bij toetsing van de resultaten ten behoeve van toepassing in oppervlaktewater voldoet het slib ter plaatse van de zuidelijke delen van de belaste bermsloot (deellocatie A4) aan de achtergrondwaarden en kan als zodanig vrij kan worden toegepast in oppervlaktewater.
Verspreiding over aangrenzende percelen
Ter plaatse van zowel de onbelaste watergangen als de belaste bermsloot voldoet het slib aan de maximale waarden voor verspreiding over het aangrenzend perceel.
Het plan om bagger te verwerken moet ten minste vijf werkdagen van tevoren worden gemeld bij het Meldpunt bodemkwaliteit (https://www.meldpuntbodemkwaliteit.nl).
Resultaten, conclusies en aanbevelingen indicatief onderzoek dammen
In het opgeboorde en uitgegraven materiaal uit de inspectieputten ter plaatse van de onderzochte dam nr. 28 is puin aangetroffen. ter plaatse van de dammen nrs. 13 en 14 is puin op het maaiveld aangetroffen.
Ter plaatse van de overige onderzochte dammen zijn zintuiglijk geen afwijkingen waargenomen.
In het geanalyseerde indicatieve monster van het puin uit IP 28, ter plaatse van dam nr. 28 is geen asbest aangetoond. Op grond van de huidige resultaten is met betrekking tot dam nr. 28 volgens Eco Reest BV geen nader asbestonderzoek noodzakelijk.
Naar aanleiding van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek is door Eco Reest BV een Aanvullend en nader bodemonderzoek (d.d. 18 februari 2021, met projectnummer 201506, zie Bijlagenboek bijlage 8) ter plaatse van de locatie Ootmaanlanden te Uffelte.
Aanleiding tot aanvullend bodemonderzoek is het vrijkomen van grond vanuit de af te plaggen delen van het onderzoeksgebied. Doel van het aanvullend bodemonderzoek is verifiëren van de bodemkwaliteit ten aanzien van PFAS ter plaatse van de af te plaggen terreindelen.
Aanleiding tot het nader bodemonderzoek zijn de resultaten van het eerder uitgevoerde verkennend bodemonderzoek waarin plaatselijk een sterk erhoogd gehalte aan PAK in de bovengrond is aangetoond. Doel van het nader onderzoek is het bepalen van de omvang, ernst en mate van spoed van sanering van het sterk verhoogde gehalte aan PAK in de grond ter plaatse van het betreffende terreindeel.
Vooronderzoek
Bij het voorgaande verkennend bodemonderzoek (rapport Eco Reest BV, projectnummer 201036) is in de bovengrond van een meetpunt (mp. 4), ter plaatse van de houtwal aan de oostzijde van de demping een sterk verhoogd PAK-gehalte aangetoond. Bij het gelijktijdig met het verkennend bodemonderzoek uitgevoerde verkennend waterbodemonderzoek blijkt, dat het slib in de sloten in het onderzoeksgebied deels voldoet aan de normen voor de klasse industrie en deels aan de normen voor de klasse Landbouw/Natuur.
Uit het indicatief grondonderzoek blijkt, dat ter plaatse van een van de onderzochte dammen in het gebied sprake is van een sterk puinhoudende bovengrond. In het geanalyseerde mengmonster van het betreffende puin is geen asbest aangetoond.
Daarnaast blijkt uit het indicatief grondonderzoek, dat de dammen in de bermsloot langs de N371 (nrs. 35 t/m 44) voorzien zijn van verharding met grasklinkers, waardoor deze niet konden worden onderzocht.
De opdrachtgever is voorts voornemens om ter plaatse van een deel van het gebied Ootmaanlanden (totaal circa 34,85 ha.) de bodem af te plaggen, waarbij de betreffende teelaarde vrijkomt.
Veldwerkzaamheden
Uit de veldwerkzaamheden blijkt dat de bodem van de onderzochte locatie tot circa 1,5 m-mv opgebouwd is uit matig fijn zand, gevolgd door leem tot circa 2,0 m-mv. Het grondwaterniveau is tijdens het onderzoek vastgesteld op 1,5 m-mv.
Tijdens het veldwerk zijn geen voor het onderzoek van belang zijnde waarnemingen naar voren gekomen. Bij de beoordeling van het terrein en het opgeboorde materiaal is ook speciaal gelet op asbest(houdende) materialen. Deze zijn zintuiglijk niet op de bodem en in het opgeboorde materiaal ter plaatse van het onderzoeksterrein waargenomen.
Uit de chemische analyses is het volgende naar voren gekomen:
Deellocatie A: Nader bodemonderzoek mp. 4
In de bovengrond van mp. 101 en 102 overschrijden de gehalten aan PAK de achtergrondwaarden.
In de bovengrond van mp. 100 en 103, alsmede de ondergrond van mp. 104 zijn geen gehalten aan PAK gemeten boven de achtergrond waarde en/of detectiegrens.
Deellocatie B: Verkennend onderzoek af te plaggen terreindelen
In de geanalyseerde mengmonsters van de bovengrond zijn geen ten opzichte van de achtergrondwaarden verhoogde gehalten aan (individuele en/of som) PFAS aangetoond.
Uit het indicatieve onderzoek is het volgende naar voren gekomen:
Deellocatie C; dammen nrs. 35 t/m 44
In het uitgegraven en opgeboorde materiaal uit de inspectieputten nrs. IP 35 t/m IP 44 is zintuiglijk geen puin en/of asbestverdachte materialen waargenomen.
Ter plaatse van de dammen nrs. 35 en 37 t/m 44 is onder de verharding met grasklinkers een laag van 20 cm menggranulaat aanwezig. Dit materiaal kan echter niet zonder verwijdering van de grasklinkers worden bemonsterd. Hierbij is verder geen bodemvreemd en/of asbestverdacht materiaal waargenomen.
Conclusies en aanbevelingen
Nader bodemonderzoek mp. 4
Op basis van het huidige totaal aan gegevens wordt, mede gelet op de doelstelling van onderhavige nader bodemonderzoek, het navolgende geconcludeerd.
Ter plaatse is sprake van naar schatting maximaal circa 2 m3 sterk met PAK verontreinigde grond. De verontreiniging is vermoedelijk ontstaan als gevolg van (gehalten in) het ter plaatse toegepaste dempingsmateriaal, zodat het Zorgplichtbeginsel hierop niet van toepassing is.
De ter plaatse aangetoonde grondverontreiniging met PAK overschrijdt niet het volumecriterium (25 m3 grond > Interventiewaarde) en is derhalve aan te merken als niet ernstig; hiervoor bestaat geen wettelijke saneringsnoodzaak.
Geadviseerd wordt, om voor de verwijdering van de sterke grondverontreiniging met PAK een Plan van Aanpak aan de gemeente Westerveld voor te leggen.
B: Verkennend onderzoek af te plaggen terreindelen
In de geanalyseerde mengmonsters van de bovengrond zijn geen gehalten aan (individuele en/of som) PFAS aangetoond boven de achtergrondwaarde.
Deellocatie C; dammen nrs. 35 t/m 44
In de inspectieputten en de opgeboorde ondergrond is zintuiglijk geen puin en/of asbestverdacht materiaal waargenomen.
Ter plaatse van de dammen nrs. 35 en 37 t/m 44 is onder de verharding met grasklinkers een laag van 20 cm menggranulaat aanwezig. Dit materiaal kan echter niet zonder verwijdering van de grasklinkers worden bemonsterd.
De resultaten van de uitgevoerde onderzoeken vormen geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de voorgenomen werkzaamheden en het onderhavige bestemmingsplan. Wel wordt geadviseerd om voor de verwijdering van de sterke grondverontreiniging met PAK een Plan van Aanpak aan de gemeente Westerveld voor te leggen.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van deze wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van het voorgaande dan ook aangegeven worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Uit het door Arcadis uitgevoerde 'Bureauonderzoek archeologie, cultuurhistorie en aardkundige waarden' (d.d. 20 februari 2020, met kenmerk 083964810 0.25, zie Bijlagenboek bijlage 22), blijkt dat de ondergrond en het reliëf van het landschap belangrijke variabelen zijn voor de kans op het aantreffen van archeologische resten. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen het beekdallandschap en de hoger gelegen dekzandgronden. Deze archeologische verwachting (onderhavige paragraaf) is van toepassing op de landschappelijke eenheden (cultuurhistorie, paragraaf 4.7) in beide plangebieden.
Op onderstaande figuur zijn de deelgebieden Ootmaanlanden en Koningsschut en de bijbehorenden onderzoeksgebieden weergegeven. Voor het overige kaartmateriaal wordt verwezen naar het onderzoek dat in het Bijlagenboek in bijlage 22 is bijgevoegd.
Figuur: Overzicht ligging plangebied Ootmaanlanden en plangebied Koningsschut (op een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan)
Beekdalbodem
De beekdalbodems binnen het plangebied zijn een indicatie dat een gebied totdat het werd ontgonnen, te nat was voor bewoning. Binnen deze zones geldt wel een verwachting op andersoortige archeologische resten in de vorm van watergerelateerde economische en rituele activiteiten zoals bruggen en vondsten gerelateerd aan visserij of jacht. Vanwege betere conserveringsomstandigheden geldt in beekdalbodems met veen een hogere verwachting op het aantreffen van (organische) resten dan in beekdalbodems zonder veen. Het gaat veelal om organisch materiaal zoals hout of botmateriaal, welke enkel geconserveerd zullen zijn in natte omstandigheden. Aangezien de beekdalbodems gedurende de Middeleeuwen zijn ontgonnen door middel van afwateringssloten, is de mate van intactheid van mogelijk aanwezige vindplaatsen afhankelijk van de dikte van het pakket beekafzettingen. In beide plangebieden is in boringen veen aangetroffen vanaf maaiveld tot 40 cm -mv. (DINO-loket). Dit geeft blijk van een mogelijk intacte bodem waarin archeologische resten geconserveerd kunnen zijn. Het is onbekend of dit veenpakket in andere delen van het plangebied op een dieper niveau nog aanwezig is.
Dekzandopduikingen in beekdal
Binnen de hoge verwachtingszone (beekdal) zijn tevens zones aangewezen vanwege de mogelijke aanwezigheid van dekzandkoppen, waarop prehistorische jacht- en extractiekampjes verwacht worden. Aangezien de laagstgelegen opduikingen als eerste overdekt zijn geraakt met veen, geldt hier een gespecificeerde verwachting op Mesolithische sporen (Aalbersberg, 2010).
Dekzandlandschap buiten beekdal
Voor de hoger gelegen zones langs de grenzen van de plangebieden (grondmoreneruggen en gordeldekzandwelvingen) geldt een verwachting op (pre)historische bewoningssporen (Laat-Paleolithicum tot Nieuwe Tijd). Het archeologisch relevante niveau ligt direct onder maaiveld, vanaf de top van het dekzandpakket. Vanwege de relatief hoge ligging ten opzichte van het beekdal en een goede ontwatering zijn in deze bodems podzols gevormd. Zowel ten zuiden van het plangebied Ootmaanlanden (Weg achter de Es) en ten noorden (het Oosterzand) kunnen sporen van landgebruik worden verwacht. Het aantal prehistorische vondsten is talrijk (vanaf Paleolithicum), zoals aardewerkfragmenten en bewerkt vuursteen. Aan de vlakte van sneeuwsmeltwaterafzettingen bedekt met dekzand is een lage verwachting toegekend. Het betreft de laagste delen van het dekzandlandschap. Vanwege de lage ligging en het ontbreken van afwateringsmogelijkheden waren ook deze zones te nat voor bewoning.
Middeleeuwen – Nieuwe Tijd
Er moet ook rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische resten uit jongere perioden. Sporen van landgebruik kunnen binnen het plangebied worden verwacht in de vorm van relicten van historische bevloeiingssystemen (Bleumink & Neefjes, 2018). Ook kunnen op basis van Neelen (2019, Bijlage 4 en 5 bureauonderzoek) sporen uit de Tweede Wereldoorlog aanwezig zijn. Historisch kaartmateriaal toont bebouwing en landgebruik uit de Nieuwe Tijd, die verband houden met de aanleg van de Drentse Hoofdvaart, het Uffelter Boervaartje en de Van Holthesvaart. Mogelijk is het archeologisch relevante niveau door de bodemingrepen reeds aangetast.
Conclusie
Voor beide plangebieden geldt vanuit de SIKB de verplichting om bodemingrepen waar mogelijk te beperken. De werkzaamheden ter hoogte van de verslenking en de poeltjes zal tijdens de uitvoeringsfase plaatsvinden onder archeologische begeleiding.
Voor het advies ten aanzien van de beide plangebieden, uitgaande van de bodemingrepen voor zover bekend bij het opstellen van het bureauonderzoek, wordt verwezen naar paragraaf 5.2 van het bureauonderzoek (zie Bijlagenboek bijlage 22).
Laagland Archeologie heeft in mei 2020 een Inventariserend veldonderzoek - verkennende/karterende fase uitgevoerd aan de Uffelter Boervaart te Uffelte (zie Bijlagenboek bijlage 24). Het onderzoek vond plaats in verband met de ruimtelijke procedure rondom de aanleg van een watergang van vijf meter breed en circa 2 meter diep.
Het verwachtingsmodel is getoetst en aangevuld door middel van verkennend booronderzoek. Daarnaast zijn een aantal karterende boringen gezet met als doel de oorspronkelijke dimensies van de Uffelter Boervaart in kaart te brengen.
Booronderzoek
Het verkennende booronderzoek heeft tot doel het verwachtingsmodel te toetsen en zonodig aan te vullen. Hiertoe zijn verspreid over het toegankelijke deel van het plangebied verkennende boringen gezet. In dit stadium is verkennend booronderzoek de meest efficiënte onderzoekswijze om de archeologische potentie van het plangebied in kaart te brengen.
Uit het verkennend booronderzoek blijkt dat de bodem nagenoeg overal tot in de C-horizont is verstoord. In één boring is een B-horizont aangetroffen. De kans dat het gebied nog archeologische resten met een intacte archeologische context bevat wordt daarom laag geacht en voor dit onderdeel wordt geen nader archeologisch onderzoek aanbevolen.
Conclusie en verwachting
In vrijwel alle verkennende en karterende boringen is sprake van een tot in de C-horizont verstoord bodemprofiel. De C-horizont ligt gemiddeld onder een verstoord pakket van ongeveer 50 cm dik, maar er zijn uitschieters naar boven en onder. Op de locatie van het AMK-terrein is deels sprake van een relatief diepe verstoring. In één boring is een redelijk intact bodemprofiel met een B- en BC-horizont aangetroffen. Uit bijlage 4 blijkt echter dat de dekzandtop hier relatief laag ligt, wat deze locatie waarschijnlijk onaantrekkelijk maakte voor bewoning.
Wat betreft archeologische resten kan de verwachting in het gehele plangebied daarom worden bijgesteld naar ‘laag’ voor alle archeologische perioden met uitzondering van de Nieuwe Tijd (turfvaart). Het kan niet worden uitgesloten dat in het plangebied nog resten van zeer diepe grondsporen bewaard zijn gebleven in de C-horizont. Voor zover aanwezig dan betreft dit waarschijnlijk maar een zeer klein deel van een oorspronkelijk aanwezige vindplaats: ondiepe grondsporen, het oorspronkelijke leefniveau èn het niveau waarom mobiele vondsten mogen worden verwacht zijn alle verdwenen. De archeologisch-wetenschappelijke waarde van dergelijke incidentele diepe grondsporen is daarom zeer beperkt.
In raaiprofiel 100 t/m 104 ligt de voormalige bodem van de vaart op 4 m + NAP, ongeveer 100 cm -mv. Een vergelijkbare diepte mag ook in het resterende deel van het plangebied worden verondersteld.8 Op basis van raaiprofiel 100 – 104 is de Uffelter Boervaart tenminste 5 m breed geweest en mogelijk is bij de aanleg gebruik gemaakt van bestaande, natuurlijke waterlopen. Het hier uitgevoerde booronderzoek geeft op dit punt onvoldoende duidelijkheid.
Selectieadvies
Op basis van het uitgevoerde verkennende booronderzoek is de kans klein dat het plangebied archeologische sporen bevat, afgezien van eventuele zeer diepe grondsporen. Het archeologisch belang hiervan is echter laag. Het karterend booronderzoek is er maar beperkt in geslaagd de dimensies van de Uffelter Boervaart te reconstrueren. Dat heeft enerzijds waarschijnlijk te maken met de beperkingen rondom betredingstoestemming en anderzijds omdat de slootdempingen waarschijnlijk veelal slecht zijn te onderscheiden van latere of contemporaine verstoringen.
Om deze reden wordt geadviseerd de aanleg van de nieuwe watergang onder archeologische begeleiding te laten plaatsvinden. Het is daarbij echter niet noodzakelijk dat de gehele aanleg van de watergang onder archeologische begeleiding (protocol Proefsleuven) plaatsvindt. In principe volstaan locaties aan het begin van de watergang, bij de Winkelsteeg en twee locaties daar tussenin. Idealiter
worden hier machinale coupes haaks op de watergang gezet.
Mochten tijdens de werkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, of resten waarvan redelijkerwijze kan worden vermoed dat het om archeologische resten gaat, dan geldt op grond van de Erfgoedwet (art. 5.4) een meldingsplicht. Dit kan bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE, www.cultureelerfgoed).
Het bureauonderzoek heeft uitgewezen dat voor beide plangebieden een hoge archeologische (beekdal)verwachtingswaarde geldt. Zodoende blijft de verplichting, conform geldende SIKB KNA eisen, tot het uitvoeren van vervolgonderzoek, zoals ook besloten door het bevoegd gezag, gehandhaafd.
Welke vorm van vervolgonderzoek (archeologisch vervolgonderzoek dan wel archeologische begeleiding) noodzakelijk, is afhankelijk van het type bodemingreep. Deze verplichting tot vervolgonderzoek of begeleiding is reeds geborgd middels de vanuit het vigerende bestemmingsplan reeds van toepassing zijnde dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3'. Deze vigerende dubbelbestemmingen zullen derhalve in de regels en op de verbeelding worden gehandhaafd.
Daarnaast dienen alle bodemverstorende werkzaamheden die plaatsvinden binnen de hoge archeologische verwachtingszone (beekdal, provinciale aandachtszone) plaats te vinden onder archeologische begeleiding.
Overigens geldt voor het aantreffen van archeologische resten ten alle tijden een meldingsplicht.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in een ruimtelijk plan een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
Uit het bureauonderzoek (Bijlagenboek bijlage 22) blijkt dat de cultuurhistorische en landschappelijke kenmerken sterk bijdragen aan de leesbaarheid van de historische ontwikkeling van het gebied. De huidige ontwikkeling biedt de kans deze elementen te versterken of terug te brengen waar ze zijn verdwenen. Geïnventariseerde elementen worden weergegeven op inventarisatiekaarten in het bureauonderzoek van Arcadis (d.d. 20 februari 2020, met kenmerk 083964810 0.25). Deze kaarten alsmede de risico's en kansen per deelgebied zijn onderstaand een rij gezet.
Ootmaanlanden
Inventarisatie Cultuurhistorische waardenkaart Provincie Drenthe
Op de Cultuurhistorische Hoofdstructuur zijn aan weerszijden van het plangebied zones aangemerkt als waardevol voor de karakteristiek en structuur van het Drentse landschap (zie onderstaande figuur).
Esdorpenlandschap
Het betreft het 'Oosterzand' ten westen van het plangebied (aangeduid als 'hoge rug' in het esdorpenlandschap rond de Havelterberg). Het is aangemerkt als waardevol vanwege de aanwezigheid van sporen van verschillende tijdlagen van prehistorie tot Tweede Wereldoorlog en de scherp begrensde boseenheden als representanten van de jonge ontginningen (Cultuurhistorisch Kompas 2009, 103). Ten aanzien van het esdorpenlandschap beoogt de provincie Drenthe de karakteristiek in stand te houden zoals deze tot uiting komt in de ruimtelijke samenhang tussen (on)zichtbare (pre)historische bewoningssporen, esdorp, es, beekdal en veld, met bijbehorend microreliëf en beplantingselementen als houtwallen en esrandbosjes (2009, 111).
Drentse Hoofdvaart
Ten oosten van het plangebied betreft het de Drentse Hoofdvaart met het ensemble van kanaal, sluis- en brugcomplexen en gerelateerde bebouwing (2009, 103). Ten aanzien van de Drentse Hoofdvaart beoogt de provincie Drenthe het karakter als zelfstandige beelddrager met de inrichting van kanaal en verwante bebouwing te versterken (2009, 111).
Figuur: Cultuurhistorische Hoofdstructuur (Cultuurhistorisch Kompas Drenthe 2009, 60-1).
Inventarisatie Cultuurhistorische waardenkaart gemeente Westerveld
Om zicht te krijgen op welke cultuurhistorisch waardevolle elementen binnen het plangebied liggen, is gebruik gemaakt van de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Westerveld (CHW, zie onderstaande figuur). Het plangebied wordt hoofdzakelijk aangeduid als beekdal met een strookvormige verkaveling (Code Bs). Het noorden van het plangebied bestaat volgens deze kaart uit een overwegend blokvormige verkaveling (code Bb, beekdal en broeken). Aan de rand van het Oosterzand staat de voormalige postroute aangegeven en wordt een zone aangeduid als punt- en lijnvormig opgaand groen en aarden wallen. De zuidelijke grens van het plangebied betreft een verdwenen historische waterloop. Dit betreft de voormalige loop van de Uffelter Boervaart. Langs de Uffelter Boervaart is ter hoogte van de Drentse Hoofdvaart een historisch erf aangeduid.
Figuur: Plangebied Ootmaanlanden op de Cultuurhistorische waardenkaart gemeente Westerveld (Keunen en van der Veen 2012). Voor de legenda, zie Bijlage 3 van het onderzoek in het Bijlagenboek bijlage 22.
Kansen en risico's
De landschappelijke en cultuurhistorische waarden binnen het plangebied zijn beschermd door middel van een dubbelbestemming 'Waarde – Landschap 2'. Voor plangebied Ootmaanlanden wordt geadviseerd de fijnmazige verkavelingsstructuur met historische perceelrandbeplanting zoveel mogelijk te ontzien. Het gaat om een kenmerkende, vrijwel intacte historische verkaveling met een perceelrichting dwars op de betreffende afwateringssloten. Ook het historisch groen binnen het plangebied is aangeduid als cultuurhistorisch zeer waardevol. Dit geldt voor zowel de perceelrandbeplanting van de hooilandverkaveling, als de langs de begrenzing van het plangebied aanwezige historische houtwallen.
Kansen
Risico's
Koningsschut
Inventarisatie Cultuurhistorische waardenkaart Provincie Drenthe
Op de Cultuurhistorische Hoofdstructuur zijn in het plan- en onderzoeksgebied zones aangemerkt als waardevol voor de karakteristiek en structuur van het Drentse landschap (zie onderstaande figuur).
Drentse Hoofdvaart
De Drentse Hoofdvaart ligt ten westen van het plangebied en wordt gewaardeerd als zelfstandige beelddrager met een ensemble van kanaal, sluis- en brugcomplexen en gerelateerde bebouwing (2009, 103). Ten aanzien van de Drentse Hoofdvaart beoogt de provincie Drenthe het karakter met de inrichting van kanaal en verwante bebouwing te versterken (2009, 111). Binnen het plangebied is de genormaliseerde loop van de Oude Vaart aangemerkt als 'kanaal'.
Figuur: Cultuurhistorische Hoofdstructuur (Cultuurhistorisch Kompas Drenthe 2009, 60-1).
Inventarisatie Cultuurhistorische waardenkaart gemeente Westerveld
Om zicht te krijgen op welke cultuurhistorisch waardevolle elementen binnen het plangebied liggen is gebruik gemaakt van de cultuurhistorische waardenkaart (CHW, zie onderstaande figuur) van de gemeente Westerveld (Keunen & van der Veen 2012). Binnen het plangebied is de voormalige meanderende loop van de Oude Vaart aangegeven met twee locaties waar sluizen zijn gesitueerd. De naburige percelen worden aangeduid als beekdal met een overwegend strookvormige verkaveling (Code Bs) en gedeeltelijk blokvormige verkaveling (Code Bb). In het westen van het plangebied ligt een perceel dat wordt aangeduid als een zone 'bestaand gemengd bos' (Code Ug, oude bossen), met lijnvormig opgaand groen en aarden wallen. Het oosten van het plangebied wordt doorsneden door een historische waterloop, dit betreft de Van Holthesvaart. Langs de Van Holthesvaart is ter hoogte van de Drentse Hoofdvaart een historisch erf met monumentale bomen aanwezig.
Figuur: Plangebied Koningsschut op de Cultuurhistorische waardenkaart gemeente Westerveld (2009). Voor de legenda, zie Bijlage 3 van het onderzoek in het Bijlagenboek bijlage 22.
Risico's en kansen
Het advies voor plangebied Koningsschut is om het bosperceel in de noordoosthoek te ontzien vanwege de aanwezige historische houtwallen en greppels. Het bosperceel langs de Oude Vaart is van recente aard, deze hoeft vanuit cultuurhistorische overwegingen niet te worden ontzien. Wel is daarin een oude meander van de voormalige Oude Vaart aanwezig.
Kansen
Risico's
De in paragraaf 4.7.2 genoemde dubbelbestemmingen ('Waarde – Landschap 1' en 'Waarde – Landschap 2') blijven van toepassing, zodat de bescherming van de aanwezige cultuurhistorische waarden blijft geborgd.
Voor het plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van natuurbescherming relevant: de Wet natuurbescherming (Wnb) en de provinciale Omgevingsvisie en -verordening. De Wnb is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden. In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.
Ten behoeve van het voornemen is een quickscan uitgevoerd (Arcadis, d.d. 20 november 2019, met kenmerk D10002444:18, zie Bijlagenboek bijlage 13).
Soortbescherming
Op basis van de quickscan kon de aanwezigheid van een aantal beschermde soorten/soortgroepen niet worden uitgesloten. Derhalve is een nadere inspectie uitgevoerd, waarbij aandacht is besteed aan vleermuizen, otters, eekhoorns en roofvogels (Arcadis, d.d. 12 maart 2020 met kenmerk D10006346:1, zie Bijlagenboek bijlage 15).
Op basis van de nadere inspectie kan geconcludeerd worden dat in de te kappen bomen en de vergraven delen van Ootmaanlanden verblijfplaatsen van vleermuizen, otters en eekhoorns kunnen worden uitgesloten. Op basis van nadere inspectie kan geconcludeerd worden dat in de Koningsschut verblijfplaatsen van eekhoorns kunnen worden uitgesloten. Er zijn wel (mogelijke) verblijfplaatsen van vleermuizen, vossen en de buizerd. Als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden treedt mogelijk overtreding op voor de Wet natuurbescherming ten aanzien van verblijfplaatsen van vleermuizen en de buizerd. Hiervoor dienen mitigerende maatregelen genomen te worden of dient nader onderzoek plaats te vinden en is bij aanwezigheid een ontheffing Wet natuurbescherming noodzakelijk. Voor de vos is er geen sprake van overtreding van de Wet natuurbescherming omdat er een vrijstelling geldt voor de vos bij ruimtelijke ontwikkelingen in de Provincie Drenthe. De vos valt onder de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wnb). Om aan de zorgplicht te voldoen dienen hiervoor mitigerende maatregelen genomen te worden.
Mitigerende maatregelen buizerd, vos en vleermuizen
Nader onderzoek
Gebiedsbescherming
Voor de toetsing of er effecten zijn op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN aan de hand van de beheertypenkaart van 2020, is het effect van oppervlakteverlies en versnippering leidend. Hetgeen is getoetst is op basis van:
Ootmaanlanden
Samenhang NNN
Door de voorgenomen ontwikkeling is er geen sprake van versnippering. Het NNN-gebied blijft behouden.
Ook blijven lijnvormige structuren welke als verbinding voor beschermde soorten kunnen vormen. Hierdoor is er geen sprake van versnippering van de NNN
Oppervlakte verlies
De huidige NNN-terreinen in Ootmaanlanden blijft behouden. Beide gebieden behouden hun natuurfunctie. Hierdoor is er geen sprake van oppervlakte verlies van NNN-gebieden.
Kwaliteit wezenlijke kenmerken en waarden
Als gevolg van de werkzaamheden, wordt het gebied ingericht als NNN gebied en wordt voldaan aan de ambitietype van de NNN. Onderstaand wordt op enkele onderdelen van de huidige wezenlijke
kenmerken en waarden ingegaan:
Koningschut
Samenhang NNN
Door de voorgenomen ontwikkeling is er geen sprake van versnippering. Het NNN-gebied blijft behouden.
Ook blijven lijnvormige structuren welke als verbinding voor beschermde soorten kunnen vormen. Hierdoor is er geen sprake van versnippering van de NNN
Oppervlakte verlies
De huidige NNN-terreinen in Koningschut blijft behouden. Beide gebieden behouden hun natuurfunctie.
Hierdoor is er geen sprake van oppervlakte verlies van NNN-gebieden.
Kwaliteit wezenlijke kenmerken en waarden
Als gevolg van de werkzaamheden, wordt het gebied ingericht als NNN gebied en wordt voldaan aan de ambitietype van de NNN. Onderstaand wordt op enkele onderdelen van de huidige wezenlijke kenmerken en waarden ingegaan:
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de doelstellingen van de NNN. Hierdoor is er geen sprake van oppervlakte verlies, versnippering of afname in kwaliteit van de NNN. Verdere toetsing in het kader van de NNN is dan ook niet nodig.
Uit de Quickscan natuurwetgeving is naar voren gekomen dat de voorgenomen ingreep mogelijk een (tijdelijk) negatief effect heeft op beschermde vogels, vleermuizen, amfibieën en reptielen. Doormiddel van een inspectie is tevens gekeken of negatieve effecten verder uitgesloten konden worden.
Voor sommige soorten konden negatieve effecten niet op voorhand uitgesloten worden. Hiervoor is nader onderzoek (zie Bijlagenboek bijlage 16 voor de soortbeschermingstoets) uitgevoerd te worden. Het gaat hierbij om de volgende soorten:
Voor de methode en de resultaten van de uitgevoerde soortbeschermingstoets, alsmede de toetsing van de effectbeschrijving, wordt verwezen naar Bijlagenboek bijlage 16.
Effectbeschrijving
Ootmaanlanden
Vogels
Steenuil
De bomenrij waar de steenuilen kast aanwezig is, wordt niet gekapt. Indien de werkzaamheden langs de bomenrij in het broedseizoen plaatsvinden, kan er verstoring optreden.
Overige roofvogels
Het plangebied wordt door diverse roofvogels als foerageergebied gebruikt.
Amfibieën
Alpenwatersalamander
De alpenwatersalamander komt voor in een poel in het zuidelijk deel van Ootmaanlanden. Deze wordt als voortplantingshabitat gebruikt. Omliggende bosschages, struiken en bomensingels worden gebruikt als landhabitat. Hier overwinterd de alpenwatersalamander tevens. Als gevolg van de werkzaamheden wordt dit landhabitat (gedeeltelijk) tijdelijk aangetast doordat een deel rondom de watergang mogelijk gekapt wordt. Ook kan door het plaggen tijdelijk landhabitat verloren gaan. Dit gebeurt echter niet rondom de poel waar de alpenwatersalamander voorkomt. Als gevolg van de werkzaamheden (kappen van bomen en plaggen) kunnen (winter)verblijfplaatsen vernietigd worden en kunnen dieren gedood of verwond worden. Ook kan er verstoring optreden als gevolg van de werkzaamheden. Het voortplantingshabitat blijft wel behouden, al kan deze op termijn verloren gaan doordat er geen beheer wordt uitgevoerd.
Door de herinrichting en door het aanleggen van nieuwe poelen, kan het areaal geschikt leefgebied op termijn wel toenemen. Negatieve effecten zijn daardoor van tijdelijke aard.
Kamsalamander
In het plangebied van Ootmaanlanden is geen voortplantingsplekken van de kamsalamander aanwezig. Dit wordt mede veroorzaakt door de slechte staat van de poelen. Wel is er voorplantingsplek net buiten het plangebied. Hierdoor kunnen bosschages, singels en struiken landhabitat van de kamsalamander vormen. Hier kunnen mogelijk winterverblijfplaatsen van de kamsalamander aanwezig zijn. Bij kapwerkzaamheden en plagwerkzaamheden kunnen deze verblijfplaatsen vernietigd of beschadigd worden. Ook kunnen kamsalamanders gedood of verwond worden en kan er verstoring optreden.
Doordat nieuwe poelen worden aangelegd welke geschikter zijn als voortplantingshabitat kan het areaal geschikt leefgebied toenemen. Hierdoor zou een positief effect op kunnen treden. Negatieve effecten zijn daardoor van tijdelijke aard.
Poelkikker
Het plangebied wordt gebruikt als voortplantingshabitat (waterschapssloot en een poel) en wordt als landhabitat gebruikt. Als gevolg van het vergraven van de watergang wordt voortplantingshabitat (tijdelijk) aangetast. Als gevolg van kapwerkzaamheden en plagwerkzaamheden wordt het landhabitat (tijdelijk) aangetast. Hierdoor worden verblijfplaatsen en voortplantingsplekken beschadigd en/of vernietigd. Ook kunnen dieren gedood, verwond of verstoord worden als gevolg van de werkzaamheden.
Op termijn wordt het leefgebied van de poelkikker wel geschikter. Doordat de oevers van het talud flauwer worden, neemt de kwaliteit van het huidige voortplantingshabitat toe. Ook nemen de
Reptielen
Ringslang
De ringslang gebruikt het gehele plangebied als leefgebied. Hier vindt voortplanting plaats, wordt gefoerageerd en mogelijk overwinterd. Als gevolg van de voorgenomen kap- en plagwerkzaamheden worden verblijfplaatsen vernietigd en/of beschadigd. Ook kunnen aanwezige dieren gedood of verwond worden en kan er verstoring op treden.
Op termijn wordt het leefgebied weer geschikt en mogelijk geschikter door de toename van geschikt leefgebied voor diverse amfibieën, welke weer als voedsel dienen voor de ringslang. Hierdoor zijn negatieve effecten van tijdelijke aard.
Hazelworm
De hazelworm komt in het zuidelijk deel van het leefgebied voor. Als gevolg van kap en plagwerkzaamheden Als gevolg van de voorgenomen kap- en plagwerkzaamheden worden verblijfplaatsen vernietigd en/of beschadigd. Ook kunnen aanwezige dieren gedood of verwond worden en kan er verstoring op treden. Indien met de inrichting huidige structuurvariaties behouden blijven, wordt het leefgebied weer geschikt voor de hazelworm.
Koningschut
Vleermuizen
In het plangebied is een essentiële vliegroute van gewone dwergvleermuis en watervleermuis. Mogelijk worden enkele bomen uit deze vliegroute gekapt voor de aanleg van een kade. Het betreft enkele bomen waardoor het bosschage zelf behouden blijft en daarmee de lijnvormige structuren die gebruikt worden bij de vliegroute ook behouden blijft. In de te kappen bomen zijn geen verblijfplaatsen aangetroffen waardoor deze uitgesloten kunnen worden. Hierdoor zijn negatieve effecten op verblijfplaatsen uitgesloten. Het plangebied (met name de Oude Vaart) wordt gebruikt als foerageergebied. Deze blijft behouden bij de werkzaamheden. Op termijn wordt het plangebied door aanleg van de moeraszone nog meer geschikt als foerageergebied voor vleermuizen.
Wel zou er, verstoring op kunnen treden indien er in het actieve seizoen van vleermuizen (maart t/m november) verlichting gebruikt wordt welke kan schijnen op de foerageergebieden en vliegroutes. Hierdoor worden vleermuizen verstoord.
Grondgebonden zoogdieren
Das
Er wordt een kade aangelegd in de nabijheid van de dassenburcht. Hierdoor wordt de dassenburcht mogelijk beschadigd of vernietigd. Ook kan er verstoring optreden als gevolg van werkzaamheden in de nabijheid van de dassenburcht. Daarnaast kunnen aanwezige dassen gedood of verwond worden.
Amfibieën
Poelkikker
Als gevolg van de werkzaamheden vindt mogelijk verstoring plaats in een (klein) deel van het huidige voortplantingshabitat. Tevens vinden er werkzaamheden plaats in het landhabitat van de poelkikker. Hierdoor worden (winter)verblijfplaatsen mogelijk vernietigd of beschadigd en kunnen aanwezige poelkikkers gedood, verwond of verstoord worden.
Op termijn neemt het areaal geschikt voortplantingshabitat toe door de aanleg van een nieuwe watergang in Koningschut. Ook kunnen de toekomstige poelen geschikt worden als voortplantingshabitat waardoor het voortplantingshabitat uitbreidt.
Mitigerende en compenserende maatregelen en zorgplicht
Onderstaand zijn de mitigerende maatregelen beschreven die noodzakelijk zijn om overtreding van de verbodsbepalingen zo veel als mogelijk te voorkomen en de compenserende maatregelen die nodig zijn om een aantasting van de gunstige staat van instandhouding te voorkomen. Het toepassen van deze maatregelen tijdens de uitvoering van de werkzaamheden is niet vrijblijvend. De Wnb schrijft namelijk voor dat een ontheffing alleen verleend kan worden als er geen andere bevredigende oplossing is en de staat van instandhouding van de soort niet in gevaar komt. Dat betekent dat als mitigatie in redelijkheid mogelijk is, dit ook verplicht is. Verder zijn vaak ook nadere maatregelen noodzakelijk om tegemoet te komen aan de zorgplicht. Verder kan een ontheffing alleen verleend worden wanneer er geen gevolgen zijn voor de gunstige staat van instandhouding van de soort. Om dit zeker te stellen kan het nodig zijn een compenserende maatregel uit te voeren.
Ootmaanlanden
Amfibieën en reptielen
Steenuil
Zorgplicht
Koningschut
Vleermuizen
Das
Zorgplicht
Conclusies en vervolg
Ecologisch werkprotocol
Bovenstaand zijn de mitigerende maatregelen beschreven. Voorafgaand aan de start van de werkzaamheden worden deze uitgewerkt in een ecologisch werkprotocol (EWP), zodat een juiste uitvoering van de maatregelen gegarandeerd is.
Ontheffingsaanvraag
Als gevolg van het toepassen van de maatregelen zal een deel van de mogelijke overtredingen van de verbodsbepalingen worden voorkomen. Het is echter niet mogelijk alle overtredingen te voorkomen, zodat voor een aantal soorten (Steenuil, Poelkikker, Kamsalamander, Alpenwatersalamander, Ringslang en Hazelworm) een ontheffing van de verbodsbepalingen van de Wnb noodzakelijk is om het project te mogen uitvoeren. Hiervoor is het verkrijgen van een ontheffing Wet natuurbescherming noodzakelijk. Het ligt in de lijn der verwachtingen dat deze ontheffing zal worden verkregen. Voor de onderbouwing daarvan wordt verwezen naar de memo in het Bijlagenboek bijlage 14.
Om deze conclusie te borgen is in de regels een voorwaardelijke verplichting (artikel 15.3) opgenomen. Deze ziet erop toe dat het inrichten en gebruiken van de gronden ten behoeve van waterberging, natuurontwikkeling en vispassage uitsluitend is toegestaan indien:
Door de voorgenomen ingreep is mogelijk sprake van negatieve effecten op kwalificerende waarden van de Natura 2000-gebieden in het kader van de Wet natuurbescherming (hierna Wnb). Een voortoets is opgesteld om na te gaan of negatieve effecten op voorhand zijn uit te sluiten, en eventuele benodigde vervolgstappen in het kader van de Wnb (gebiedsbescherming) in beeld te brengen (Arcadis, d.d. 19 juli 2012 met kenmerk C03081.000462, zie ook Bijlagenboek bijlage 20).
Ootmaanlanden
De werkzaamheden in Ootmaanlanden hebben net als Koningsschut een lokaal effect. Echter ligt een deel van het plangebied in het Natura 2000-gebied en kunnen sommige effecten op voorhand niet uitgesloten worden. Negatieve effecten die wel op voorhand uitgesloten kunnen worden, zijn:
Effecten die op voorhand echter niet uitgesloten kunnen worden, zijn:
Deze effecten dienen, zoals ook aangegeven in paragraaf 4.8.2.2.2, nader onderzocht te worden door middel van een passende beoordeling. Hierbij dient beoordeeld te worden of deze effecten een significant negatief effect hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Holtingerveld.
Daarnaast treedt er stikstofdepositie op in het Holtingerveld en enkele omliggende gebieden. De werkzaamheden vallen echter onder de vrijstelling van het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering waardoor nadere toetsing naar de effecten vermesting en verzuring als gevolg van stikstofdepositie niet noodzakelijk is.
Koningsschut
De werkzaamheden in Koningsschut hebben een lokaal effect. Op basis van deze voortoets kunnen de volgende effecten op voorhand uitgesloten worden:
Vervolgstappen met betrekking tot bovenstaande effecten zijn dan ook niet nodig.
Zoals ook reeds opgemerkt in de paragrafen 4.2.1 en 4.8.2.2.1 is een passende beoordeling verplicht, wanneer niet kan worden uitgesloten dat een plan of project significante gevolgen heeft op een Natura-2000 gebied.
Uit de uitgevoerde passende beoordeling (zie Bijlagenboek bijlage 21) blijkt dat de voorgenomen werkzaamheden in het gebied Ootmaanlanden niet leiden tot significantie aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natura 2000-gebied Holtingerveld. Cumulatieve significante effecten met andere projecten en activiteiten zijn eveneens uitgesloten.
Doordat er bij de werkzaamheden nieuw voortplantingshabitat wordt gerealiseerd in de vorm van poelen in het plangebied, kan de kamsalamander in te toekomst zijn leefgebied uitbreiden. Hierbij is goed beheer van belang om het verlanden en dichtgroeien van de poelen in de toekomst te voorkomen en deze geschikt te houden voor de kamsalamander. Dit draagt ook bij aan het uitbreidingsdoel van de kamsalamander voor het Natura 2000-gebied Holtingerveld.
Door deze uitbreiding in leefgebied, bestaat er wel een kans dat er verstoring van het leefgebied optreedt bij de inzet van de waterberging (naar verwachting eens in de 25 jaar). Zo kunnen de nieuwe voortplantingswateren die binnen de kades liggen in verbinding komen met visrijk water waardoor ze minder geschikt worden als voortplantingswater (door de aanwezigheid van predatoren in de vorm van vis). Dit kan worden voorkomen door de voortplantingswateren in de daaropvolgende periode oktober – februari (als ze niet als voortplantingswater worden gebruikt) te laten droogvallen om zo de (permanente) vestiging van vis in de poelen te voorkomen. Ook kan het zo zijn dat overwinterende kamsalamanders binnen de kades komen te overlijden of worden verstoord bij hun winterslaap door het verhogen van het waterpeil. Doordat de nieuwe voortplantingswateren in de nabijheid van de stuwwal liggen, ligt een deel van het kernhabitat op de stuwwal, die hoger is gelegen. Doordat deze droger is, is de kans groter dat kamsalamanders hier overwinteren. Het doden van kamsalamanders in hun toekomstige habitat als gevolg van de waterberging kan echter niet volledig worden uitgesloten. Desondanks neemt het leefgebied in de toekomstige situatie toe en kunnen negatieve effecten als gevolg van incidentele waterberging door middel van mitigerende maatregelen zoveel mogelijk worden beperkt.
Om effecten tijdens de werkzaamheden zoveel mogelijk te beperken, zijn tevens de volgende mitigerende maatregelen van toepassing:
Een uitgebreide beschrijving van deze maatregelen is te vinden in paragraaf 6.2 van de passende beoordeling.
Onderzocht is in hoeverre het aanleggen van een waterberging en de natuurontwikkelingen in Ootmaanlanden en Koningsschut, de overlast van enkele soorten zoogdieren en ongewervelde dieren, de zogenoemde ‘overlast’ dieren, zou kunnen toenemen; zie Bijlagenboek bijlage 25. Het onderzoek richt zich op onderstaande drie onderdelen:
In het uitgevoerde onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken:
De resultaten van de uitgevoerde onderzoeken vormen geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen belemmering in relatie tot de voorgenomen werkzaamheden en het onderhavige bestemmingsplan.
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is dit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), voor transportroutes het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en voor hogedruk aardgastransportleidingen het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Op 27 oktober 2004 zijn het Bevi en de Regeling externe veiligheid inrichtingen van kracht geworden. In het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot inrichtingen met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaarcontour (die als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar-contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde. Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1%-letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.
In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk gemaakt.
Uit de risicokaart blijkt dat de er geen risicovolle inrichtingen in of in de directe nabijheid het plangebied zijn gelegen. Daarnaast voorziet het voorliggende plan ook niet in de realisatie van (beperkt) kwetsbare objecten. De voorgenomen ontwikkeling/maatregelen die nodig zijn in het kader van het onderhavige voornemen liggen buiten de invloedssfeer van risicovolle inrichtingen. Tevens ligt het plangebied niet binnen de invloedssfeer van overige inrichtingen of buisleidingen waarin gevaarlijke stoffen aanwezig zijn.
Het Rijk heeft het Basisnet Weg, Water en Spoor opgesteld. Het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen bestaat uit drie kaarten: vervoer over de weg, de binnenwateren en het spoor. In en rond het plangebied zijn geen vervoerswegen aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Ook zijn er in en rond geen hoogspanningsleidingen gelegen.
Het voorliggende plan levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het plan gelet op het aspect externe veiligheid.
Op grond van de Wet geluidhinder is een geluidszone van kracht rond inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken' en rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/u en rond spoorwegen. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones is akoestisch onderzoek nodig om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde. Het gaat daarbij om geluidsgevoelige bestemmingen als woningen, scholen en ziekenhuizen.
In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen, en nieuwe geluidproducerende bestemmingen, zoals bedrijven en hoofdinfrastructuur, mogelijk gemaakt. Het aspect geluid hoeft dan ook niet te worden onderzocht.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Voor het aspect luchtkwaliteit geldt hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Hierin staan de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit. Voor de ruimtelijke ordening zijn met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) belang. Projecten die in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling Niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) zijn onder andere de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
De in het bestemmingsplan voorgestane maatregelen hebben uitsluitend betrekking op de twee deelgebieden en zullen geen zodanige nieuwe luchtverontreiniging toevoegen, dat daardoor grenswaarden worden overschreden. Voor wat betreft de in en rond het plangebied optredende emissie kan opgemerkt worden dat de in het bestemmingsplan voorgestane maatregelen geen zodanige nieuwe luchtverontreiniging toe zullen voegen dat daardoor grenswaarden zouden kunnen worden overschreden. Het besluit en de regeling 'niet in betekende mate' is op dit inpassingsplan zodoende van toepassing.
Tevens kan in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied, met het oog op het aspect luchtkwaliteit, sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
De in dit plan mogelijk gemaakte maatregelen ten behoeve van de realisatie van de klimaatdoelstellingen, zoals in dit plan zijn beschreven, hebben geen nadelige invloed op de luchtkwaliteit in het plangebied.
Voor de bedrijfsvoering van agrarische bedrijven zijn in ieder geval relevant:
Het bestemmingsplan voegt geen Natura-2000 of NNN toe. Het bestemmingsplan is daarmee beleidsneutraal en heeft dus geen extra beperkende consequenties voor de omliggende bedrijven.
De Wet ammoniak en veehouderij (Wav) is bedoeld om de ammoniakuitstoot in heel Nederland terug te dringen. Binnen zeer kwetsbare gebieden en in een zone van 250 meter daaromheen gelden aanvullende ammoniakregels om de ammoniakdepositie op die gebieden te verminderen. Vestiging van nieuwe veehouderijen is hier niet meer mogelijk. Bestaande veehouderijen hebben slechts beperkte uitbreidingsmogelijkheden tot een voor deze veehouderijen vastgelegd emissieplafond. Kwetsbare gebieden in de zin van de Wav zijn gebieden die zijn aangewezen als NNN gebied en die bovendien verzuringgevoelig zijn.
Gelet op de ontwikkelingen die in onderhavig bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt en gelet op het feit dat het bestemmingsplan geen nieuw NNN-gebied toevoegt leidt de Wav niet tot extra beperkingen.
Door ECG is d.d. 19 mei 2019 met kenmerk 171-019-VO-01 een vooronderzoek uitgevoerd naar het risico op het aantreffen van Conventionele Explosieven in het onderzoeksgebied 'Holtingerveld'; zie Bijlagenboek bijlage 10. Het doel van deze studie is het verkrijgen van een gefundeerd antwoord op drie kernvragen door middel van het verzamelen en verwerken van relevant historisch feitenmateriaal.
ECG adviseert om het opsporingsproces voort te zetten in de gebieden die op de CE-Bodembelastingkaarten (onder bijlage 1 in het rapport dat in het Bijlagenboek als bijlage 10 is opgenomen) als 'verdacht' zijn aangemerkt en waar de bodem zal worden geroerd. In de Risicoanalyse is gespecificeerd hoe de verdachte gebieden zich verhouden tot de geplande werkzaamheden. Aangezien de werkzaamheden binnen het bereik van de gangbare meetapparatuur vallen, kan er van worden uitgegaan dat oppervlaktedetectie volstaat bij het vaststellen van de aanwezigheid van verdachte objecten. Afhankelijk van de locatie dient een keuze te worden gemaakt tussen de inzet van realtime en non-realtime oppervlaktedetectie.
Bij het uitvoeren van werkzaamheden in onverdacht gebied wordt aangeraden om uitvoerende partijen op de hoogte te stellen van het Protocol Spontane Vondst dat in Bijlage 5 van de rapportage is bijgevoegd. Mochten er onverhoopt munitie(gelijkende) objecten worden aangetroffen in de als 'onverdacht' geclassificeerde gebieden, dan wordt geadviseerd om de werkzaamheden direct te staken en de lokale politie van deze vondst op de hoogte te stellen. Tevens wordt geadviseerd om in een dergelijke situatie contact op te nemen met een WSCS-OCE gecertificeerd opsporingsbureau en gezamenlijk vast te stellen of opschaling noodzakelijk is.
Tijdens de uitvoering van het vooronderzoek heeft ECG de crashlocaties van vier vliegtuigen achterhaald in (de omgeving van) het onderzoeksgebied. Daarnaast is bij ECG bekend dat er in de gemeente Westerveld nabij Dwingeloo een vliegtuigwrak in de bodem aanwezig is dat op de lijst van het Nationaal programma berging vliegtuigwrakken staat. ECG adviseert om middels detectie na te gaan of er ter plaatse van de crashlocaties nog restanten van deze vliegtuigen aanwezig zijn en de crashlocaties definitief vast te stellen.
Nader onderzoek ter plaatse van de opgevulde loopgraven wordt niet uitgevoerd. De uitvoeringswerkzaamheden ter plaatse van de loopgraven worden onder begeleiding van een NGE-expert uitgevoerd.
Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Deze paragraaf bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een ruimtelijk plan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit:
Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro is het verplicht om een bestemmingsplan te vergezellen van een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachte aan het plan ten grondslag ligt en wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige planregels puntsgewijs besproken.
In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de regels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:
De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs.
Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Begrippen) en de wijze van meten (Wijze van meten). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast in overeenstemming met de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen zijn in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.
Voor de begrippen is aansluiting gezocht bij het vastgestelde bestemmingsplan 'Buitengebied Westerveld 2018'. Voor de wijze van meten geldt dat ook deze overeenkomt met dat bestemmingsplan.
Dit hoofdstuk bestaat uit een 9-tal artikelen:
Onderstaand worden de regels van de opgenomen bestemmingen kort nader toegelicht. Waarbij wordt opgemerkt dat ook voor de (dubbel) bestemmingen aansluiting is gezocht bij het vastgestelde bestemmingsplan 'Buitengebied Westerveld 2018'. Bepalingen die inzake het onderhavige bestemmingsplan niet aan de orde waren, zijn komen te vervallen.
Agrarisch - 1 en Agrarisch - 2 (artikel 3 en 4)
De voor 'Agrarisch - 1' en 'Agrarisch - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarisch grondgebruik. Ter plaatse van deze bestemmingen is uitsluitend het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.
Als gevolg van onderhavig bestemmingsplan zijn de gronden binnen deze bestemmingen tevens bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en de landschappelijke waarden. Waarbij natuur nooit een belemmering mag vormen voor het toegestane agrarische hoofdgebruik.
Het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en de landschappelijke waarden van de natuurgebieden is toegestaan binnen de bestemming 'Natuur'. Met daaraan ondergeschikt o.a. extensief agrarisch medegebruik en extensief dagrecreatief medegebruik en educatief medegebruik van bestaande infrastructuur en voorzieningen.
Uitsluitend het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is toegestaan.
Gronden met deze bestemming mogen onder andere worden ingericht als (ontsluitings)weg en pad. Hiermee sluit de bestemming 'Verkeer' aan bij de bestaande bestemming 'Verkeer'.
Waarde - Archeologie 2 (artikel 7) en Waarde - Archeologie 3 (artikel 8)
De voor 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor: het behoud van de archeologische waarden.
Deze archeologische waarden worden beschermd middels de bouwregels en een omgevingsvergunning:
Met omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.2 en 8.2, mits:
Indien aan de afwijking voorwaarden worden verbonden, wordt de archeologisch adviseur van de gemeente Westerveld om advies gevraagd.
Waarde - Landschap 1 (artikel 9) en Waarde - Landschap 2 (artikel 10)
'Waarde - Landschap 1' regelt het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijk, waterhuishoudkundig en/of cultuurhistorisch waardevolle landschapselementen en/of landschappelijke waardevolle gebieden, zoals die zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - Uffelter Boervaartje'.
'Waarde - Landschap 2' regelt het het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijk en waterhuishoudkundig waardevolle beekdalen.
Waterstaat - Waterberging (artikel 11)
De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterberging' maakt het mogelijk om naast de mogelijkheden die geboden worden door de enkelbestemming, het plangebied ook in te zetten als waterberging. Deze dubbelbestemming is van toepassing op het gehele plangebied.
De algemene regels bestaan uit een vijftal regels:
1. Anti-dubbeltelregel;
2. Algemene gebruiksregels;
3. Algemene afwijkingsregels;
4. Overige regels.
De Anti-dubbeltelregel is op basis van artikel 3.2.4 van het Bro. Het betreffende besluit schrijft voor dat de tekst van artikel 3.2.4 van het Bro één op één in een bestemmingsplan wordt overgenomen. De Algemene bouwregels, Algemene gebruiksregels, Algemene afwijkingsregels en de Overige regels zijn ontleend aan het bestemmingsplan ''Buitengebied Westerveld 2018'. Voor deze algemene regels geldt hetzelfde als voor de bestemmingsregels: onderdelen van de regels die niet van toepassing zijn in het plangebied zijn uit de artikelen verwijderd.
In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Bro. Dit besluit schrijft dwingend voor hoe het overgangsrecht moet luiden. Bebouwing die niet voldoet aan de regels van het bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met tien procent wordt mogelijk gemaakt.
Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Tot slot bevat hoofdstuk 3 de slotregel waarin is aangegeven hoe het bestemmingsplan kan worden aangehaald.
Alle kosten, zowel voor het bouw- en gebruiksklaar maken van het plangebied als de onderzoeks- en plankosten die betrekking hebben op het onderhavige bestemmingsplan, van het voornemen komen ten laste van Prolander.
Dit geldt ook voor de mogelijke kosten die samenhangen met tegemoetkomingen in het kader van planschade en nadeelcompensatie. Door het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor de betreffende gronden is er de kans dat door belanghebbende eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1. Wro een verzoek tot tegemoetkoming in de planschade wordt ingediend. Hiervoor wordt tussen de gemeente en eigenaar een planschadeovereenkomst ondertekend.
Voorgaand betekent dat het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar wordt geacht.
Het voorontwerp van het voorliggende bestemmingsplan heeft van 15 april t/m 26 mei 2021 ter inzage gelegen op het gemeentehuis van de gemeente Westerveld. Gedurende deze periode kon eenieder een inspraakreactie schriftelijk indienen. In het kader van het wettelijk verplichte overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, is het voorontwerpbestemmingsplan tevens toegezonden aan een aantal instanties en organisaties. In totaal zijn er 4 inspraakreacties en 3 vooroverlegreacties ontvangen.
Alle reacties zijn in de Nota van inspraak en vooroverleg (zie Bijlage 5) kort en zakelijk samengevat en daarna van een inhoudelijk oordeel voorzien. Hoewel de inhoud van de reacties samengevat wordt, heeft een volledige en integrale beoordeling van de reacties plaatsgevonden. De benodigde aanpassingen zijn doorgevoerd in het ontwerpbestemmingplan.