Plan: | Nieuwbouw koloniewoningen Hooiweg Noord |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1701.572WPHooiwegNoord-0002 |
Overzichtskaart plangebied Nieuwbouw koloniewoningen Hooiweg Noord
Frederiksoord en Wilhelminaoord zijn in 2009 aangewezen als beschermd dorpsgezicht. De Kolonie Frederiksoord is de eerst gestichte kolonie van de Maatschappij van Weldadigheid. De uniciteit van deze Koloniën is in de afgelopen jaren meer en meer voor het voetlicht gekomen en heeft uiteindelijk in 2021 geleid tot de status van UNESCO Werelderfgoed.
Vanwege de aanwijzing als beschermd dorpsgezicht heeft de gemeente Westerveld in 2011 voor een groot deel van het beschermd dorpsgezicht een nieuw bestemmingsplan vastgesteld dat zich richt op het behoud van de aanwezige waarden, maar daarbinnen ruimte laat voor nieuwe ontwikkelingen, zoals de bouw van nieuwe koloniewoningen. Binnen dit bestemmingsplan staat het adagium ‘behoud door ontwikkeling’ onmiskenbaar voorop. Vragen die daaruit voortvloeien zijn dan ook: op welke plekken en op welke manier kunnen nieuwe ontwikkelingen een bijdrage leveren aan de cultuurhistorische waarden en afleesbaarheid van het gebied? Onder andere de bouw van nieuwe koloniewoningen in regels waar vroeger ook koloniewoningen hebben gestaan komt voort uit dat gedachtegoed.
Het plangebied van het voorliggend wijzigingsplan betreft een achttal percelen aan de Hooiweg, waarvan vier percelen gelegen aan de noordzijde van de P.W. Janssenlaan en vier percelen gelegen zijn aan de zuidzijde van de P.W. Janssenlaan. Op deze percelen wordt de mogelijkheid geboden om nieuwe koloniewoningen te bouwen. De wijzigingsbevoegdheid voor het bouwen van deze woningen is opgenomen in het onderliggende bestemmingsplan 'Beschermd dorpsgezicht Frederiksoord-Wilhelminaoord'. Voorliggend wijzigingsplan maakt nu de daadwerkelijke bouw van de woningen mogelijk.
Het plangebied van dit wijzigingsplan bestaat uit de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 4" van het bestemmingsplan Beschermd dorpsgezicht Frederiksoord-Wilhelminaoord.
In hoofdstuk 2 van de toelichting op het bestemmingsplan wordt een kenschets van het plangebied gegeven en wordt ingegaan op de ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het gebied. Ook de cultuurhistorische waardestelling van het gebied komt aan de orde, evenals de beoogde ontwikkelingsrichting van het gebied. Hoofdstuk 3 biedt inzicht in het vigerende beleid van het Rijk, van provincie en gemeente. In hoofdstuk 4 wordt vervolgens ingegaan op de randvoorwaarden vanuit milieu en omgeving. Hoofdstuk 5 omvat de juridische vormgeving. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 stilgestaan bij de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Vrije Kolonie Frederiksoord
In de periode van 1818 tot 1825 sticht de Maatschappij van Weldadigheid in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden in vijf aaneengesloten gebieden de Koloniën van Weldadigheid. Het doel achter deze koloniën is een integrale oplossing te bieden voor het armoedevraagstuk in de stedelijke gebieden, door landontginning en tewerkstelling van de armen te combineren. In zeven jaar tijd worden door stedelijke armen woeste gronden ontgonnen en omgezet in landbouwkoloniën. Op deze manier ontstaan herkenbare landschappelijke eenheden: een ruimtelijke structuur die geheel is toegesneden op de organisatorische opzet; een sterk orthogonaal en hiërarchisch landschap van orde en tucht dat een scherp contrast vormt met het omliggende landschap (bron: Koers op kolonielandschap).
Frederiksoord is de eerste proefkolonie van de Maatschappij van Weldadigheid. In de proefkolonie Frederiksoord e.o. wordt geëxperimenteerd met het vertalen van de doelstellingen van de Maatschappij naar een landschapsmodel. Frederiksoord is een vrije kolonie. Maar dat is maar betrekkelijk, want alles is collectief geregisseerd en er heerst een sterke discipline. Doordat het de eerste (proef)kolonie is en een vrije kolonie met individuele kavels, is de opzet relatief kleinschalig. Het sterke ritme waarin de koloniewoningen in het gebied voorkomen en de ‘uniforme’ basisvorm, die tegelijkertijd in veel variaties en diversiteit voorkomt, zijn iconisch. Het contrast tussen de ‘oorden’ en ‘parten’ onderling is groot. (bron: Koers op kolonielandschap).
Wilhelminaoord, Boschoord en de Vierdeparten, dat zijn drie Kolonieverhalen in één. Ze werden tussen 1820 en 1822 als vrije Koloniën gesticht. Al in 1825 voegde men ze samen tot Kolonie II. Wilhelminaoord sluit aan bij de oudste Kolonie, Frederiksoord. Je kan het daar goed mee vergelijken: de ruimtelijke structuur met rechte ‘bomenlanen’, de lintbebouwing, de voorzieningen met daarbij het kerkje, de begraafplaatsen, de mandenmakerij, de hoeves, de voormalige rustoorden (bron: www.kolonienvanweldadigheid.nl).
Koloniewoningen
De koloniewoningen kenmerken zich door hun kleinschaligheid. Zij werden opgetrokken uit steen en steken door hun witte kleurstelling met rieten daken af in het landschap. De kleine woonruimten werden al snel uitgebreid met een houten achterhuis dat als stal en schuur kon worden gebruikt. Bij latere koloniewoningen is dit hout door steen vervangen.
Van de koloniewoningen zijn er veel verdwenen of verbouwd. Op een aantal plekken zijn de koloniewoningen echter nog aanwezig en laten de bebouwingsstructuur goed zien. Dit is onder meer het geval aan de Koningin Wilhelminalaan en aan de M.A. van Naamen van Eemneslaan. De overgebleven (onaangetaste) koloniewoningen zijn veelal aangemerkt als monument en in bezit van de Maatschappij van Weldadigheid.
Een kenmerk van de koloniewoningen is dat deze niet op een zelfde afstand van elkaar liggen. Bij elke koloniewoning hoorde ongeveer drie morgen grond (circa 2,5 ha). Uit de beschouwingen van de oprichter van de Maatschappij van Weldadigheid, Johannes van den Bosch, komt dit ook naar voren: “Een duurzaam middel om de armoede te bestrijden is ontginnen, vruchtbaar maken en bebouwen van een zekere hoeveelheid grond, omdat dit middel “uit zijnen aard productief” is. Een en ander is te realiseren door een gezin van zes personen de beschikking te geven over drie morgen woeste grond. Op deze hoeveelheid grond zal het gezin het noodzakelijke levensonderhoud kunnen verdienen.”
Bij ondiepe percelen was de onderlinge afstand tussen de woningen groter dan bij diepe percelen. Dit gegeven speelde ook een rol bij de aanwezigheid van eenzijdige of tweezijdige bebouwing langs de weg. Duidelijk is dat de onderlinge afstand tussen de woningen per gebied kon verschillen door de beschikbare kavels. Wat blijft is de regelmaat die het beeld van het gebied van de kolonie bepaalt.
In het plangebied is er sprake van een 4-2-2 opstelling, zoals weergegeven op onderstaande afbeelding. Hierop is ook de gedetailleerde opstelling van de bouwmassa's (hoofd- en bijgebouw) te zien.
Situering percelen 4-2-2 opstelling, bron: B+O Stedenbouw B.V.
De bijzonderheid van het plangebied is evident. In 1998 is het gebied al aangewezen als één van de Belvedèregebieden in Nederland, gevolgd door de aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht in 2009. In 2021 is de Kolonie, samen met drie andere koloniën van Weldadigheid in Nederland en België, aangewezen als UNESCO Werelderfgoed.
In 2008 zijn na een advies van een destijds speciaal ingestelde werkgroep (bestaande uit vertegenwoordigers van de provincie Drenthe, de gemeente Westerveld, het Drents Plateau, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, het Waterschap Reest en Wieden, de Maatschappij van Weldadigheid en de projectleider Belvedèreproject) bestuurlijke afspraken gemaakt over het terugbouwen van in totaal 62 koloniewoningen binnen de Kolonie Frederiksoord/Wilhelminaoord.
De voorgenomen ontwikkeling betreft het realiseren van acht koloniewoningen. Aan de vormgeving van de koloniewoningen zijn duidelijke (welstands)eisen verbonden. In het kader van het hieraan ten grondslag liggende bestemmingsplan Beschermd dorpsgezicht Frederiksoord-Wilhelminaoord zijn daarover duidelijke afspraken gemaakt.
Voor de terugbouw van de koloniewoningen gelden de volgende uitgangspunten:
Het ontwerp van de nieuwe koloniewoningen is gebaseerd op een groeimodel. De basis is een koloniewoning, het instapmodel, met een oppervlak van 76 m2. Deze woning kan desgewenst worden uitgebreid met een aanbouw en een uitbreiding van het hoofdgebouw. Bij recht is de plaatsing van een vrijstaand bijgebouw mogelijk (minimaal 30 m2 en maximaal 50 m2). De navolgende bouwtekeningen geven de uitstraling en bouwmogelijkheden van de koloniewoningen weer.
Plattegrond nieuwe koloniewoningen
Straataanzicht (nieuwe) koloniewoningen inclusief bouwmogelijkheden
Model vrijstaand bijgebouw
In de regels van het voorliggend wijzigingsplan zijn de oppervlakte en maten die voor de nieuwe koloniewoningen worden gehanteerd, vastgelegd. Tevens is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor een aanbouw (10 m lang en 1 m breed) en het aangebouwd bijgebouw (maximaal 60,5 m2; 10 m lang en 6,05 m breed). Voor het vrijstaande bijgebouw is eveneens een regeling opgenomen. Dit gebouw, dienend als garage en carport, heeft een maximum oppervlak van 50 m2. Door het opnemen van regels ten aanzien van onder meer de afmeting en vorm van de nieuwe koloniewoningen worden de uitstraling en de eenheid in het gebied gewaarborgd.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.
Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.
In zijn totaliteit kent de NOVI 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:
Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de afwegingsprincipes benut worden.
Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.
Het initiatief is niet strijdig met de NOVI.
De koloniën van Weldadigheid in Frederiksoord/Wilhelminaoord zijn door de overheid aangewezen als Belvedèregebied. Belvedèregebieden zijn in 1998 door het rijk aangewezen vanwege hun bijzondere cultuurhistorische en landschappelijke waarden. Het motto voor deze gebieden is: ‘behoud door ontwikkeling’. In veel gevallen is cultuurhistorisch erfgoed gebaat bij ruimtelijke ontwikkelingen die een economische impuls aan het behoud ervan kunnen geven.
In dit verband wordt nauw samengewerkt tussen de Maatschappij van Weldadigheid, provincie Drenthe en de gemeente. Om de koloniën Frederiksoord en Wilhelminaoord duidelijker te profileren als een uniek gebied met een geheel eigen identiteit wordt onder andere ingezet op het herstellen van oorspronkelijke landschapselementen. Het meest opvallende initiatief binnen dit kader is het herbouwen van verloren gegane koloniewoningen. Dit bijzondere project onder de noemer: ‘Koloniewoning van de Toekomst’ geldt als een landelijk voorbeeldproject op het gebied van energieneutraal bouwen. Het voorliggend wijzigingsplan is in overeenstemming met het bovengenoemde initiatief.
Werelderfgoed is cultureel en natuurlijk erfgoed dat wordt beschouwd als onvervangbaar, uniek en eigendom van de hele wereld. Daarnaast wordt dit erfgoed van groot belang geacht om te behouden. Deze titel is alleen weggelegd voor erfgoed dat is ingeschreven op de Werelderfgoedlijst van UNESCO, een gespecialiseerd onderdeel van de Verenigde Naties.
Het gehele plangebied is in 2011 op de Voorlopige Lijst Werelderfgoed geplaatst. Het gebied maakt onderdeel uit van het Culturele Landschap van de Koloniën van Weldadigheid in Nederland en Vlaanderen, dat alle ooit opgerichte Koloniën van Weldadigheid bevat. In 2021 is de status als Werelderfgoed definitief toegekend aan vier van de Koloniën van Weldadigheid: Wilhelminaoord, Frederiksoord, Veenhuizen en Wortel (België).
De Koloniën van Weldadigheid zijn aangewezen omdat:
In het bijbehorende managementplan is vastgelegd hoe de gemeente samen met de andere partners en stakeholders in de nominatie de OUV (uitzonderlijke en universele waarden) in het gebied wil uitdragen en beschermen. Dit gebeurt met het bestaande instrumentarium.
Aangezien het gaat om een serieel werelderfgoed is afstemming met de partners in het werelderfgoed nodig wanneer ontwikkelingen mogelijk de OUV raken. In dat geval kan ook de gezamenlijke Adviescommissie voor Onderzoek, Educatie en Kwaliteit, die ten dienste staat van alle 7 Koloniën van Weldadigheid, worden ingeschakeld door de gemeente en/of de siteholder (provincie Drenthe).
Nieuwbouw van 62 nieuwe koloniewoningen in het totale gebied van de vrije koloniën is voorzien in het managementplan.
De Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe tot 2020, met in sommige gevallen een doorkijk voor de periode daarna. De visie formuleert de belangen, de ambities, de rollen, de verantwoordelijkheden en de sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.
Op 3 oktober 2018 is de Omgevingsvisie door de Provinciale Staten van de provincie vastgesteld.
De missie uit de Omgevingsvisie luidt: Het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij deze kernkwaliteiten.
Deze kernkwaliteiten zijn:
Binnen de Omgevingsvisie zijn naast de kernkwaliteiten ook vijf (robuuste) systemen benoemd (opgaven 2018-2030) te weten een sociaal-economische structuur, een klimaatbestendig watersysteem, robuuste landbouw, robuuste natuur en een multifunctioneel systeem.
Er komen ontwikkelingen op de provincie af die van invloed zijn op de robuuste systemen en op de Drentse identiteit. Ze veranderen Drenthe daardoor blijvend (de gevolgen van klimaatverandering op het water-, natuur- en landbouwsysteem of de inpassing van duurzame energiesystemen en de mondiale trends met effecten voor de economische structuur). Deze ontwikkelingen vormen de strategische opgaven. Deze opgaven vragen om een integrale en zorgvuldige afweging binnen en tussen de verschillende robuuste systemen. Daarbij zoekt de provincie naar mogelijkheden om nieuwe waarden toe te voegen. Ook blijft de provincie streven naar het behoud en ontwikkeling van de Drentse ruimtelijke identiteit. Kortom, we moeten functies, kwaliteiten en strategische opgaven met elkaar zien te combineren. Dit noemt de provincie het combinatiemodel.
In het combinatiemodel is er sprake van een gelaagde aanpak. De basis wordt gevormd door de Uitwerking ruimtelijke kwaliteit die de identiteit van Drenthe vormt. Daarop ligt een viertal robuuste systemen die de functionele aspecten van Drenthe weergeven en een systeem met multifunctionele gebieden waar in de huidige situatie al meerdere functies samenkomen. Daarin landen de strategische opgaven voor 2030. De combinatie van opgaven, robuuste systemen binnen de context van de Drentse identiteit geeft invulling aan onze visie: een bruisend Drenthe.
Cultuurhistorische hoofdstructuur
Het provinciaal beleid ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in de beleidsnota “Cultuurhistorisch Kompas Drenthe”. Twee doelstellingen staan hierin centraal.
Ten eerste wil de provincie de cultuurhistorie herkenbaar houden. Het provinciaal belang Cultuurhistorie is vastgelegd in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur. Ten tweede wil de provincie de ruimtelijke identiteit versterken door ruimtelijke ontwikkelingen te sturen vanuit samenhangende cultuurhistorische kwaliteiten, met respect en durf. Daarin is ruimte voor inspiratie en eigen afwegingen.
De Cultuurhistorische Hoofdstructuur verbindt alle elementen, structuren en gebieden die in hun onderlinge samenhang van provinciaal belang worden geacht. Voor het bepalen welke onderdelen van provinciaal belang zijn, zijn de volgende criteria toegepast:
De Cultuurhistorische Hoofdstructuur is gebiedsgericht beschreven in 10 deelgebieden. Het plangebied is gelegen in deelgebied 5: Drentse Hoofdvaart - vormend land (de mens vormt het land, het land vormt de mens).
Het veiligstellen van cultuurhistorische waarden en tegelijkertijd het bieden van ruimte voor ontwikkelingen, vraagt om een heldere wijze van sturing. De provincie maakt onderscheid tussen drie sturingsniveaus: respecteren, voorwaarden stellen en eisen stellen. De sturingsniveaus zijn gebiedsgericht toegepast en weergegeven in de kaart in het Cultuurhistorische Kompas.
Respecteren: Bij ontwikkelingen ligt de inzet bij het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. Initiatiefnemers hebben de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten voor ontwikkelingen.
Voorwaarden verbinden geldt in gebieden waar de provincie wil dat de cultuurhistorische samenhang als randvoorwaarde dient voor ontwikkelingen. De provincie vraagt initiatiefnemers om dit vroeg in het planproces inzichtelijk te maken en zet zelf in op begeleiding van dat proces.
Eisen stellen: in deze gebieden verwacht de provincie dat initiatiefnemers de cultuurhistorische samenhang als dé drager voor nieuwe plannen gebruiken en bedingen hiervoor vanaf het begin een plek in het planproces.
Kernkwaliteiten
De kernkwaliteiten zijn door de provincie opgenomen op de kernkwaliteitenkaart. Het plangebied valt onder de kernkwaliteit landschap. De ambitie van de provincie ten aanzien van het landschap is het behouden en versterken van de verscheidenheid, de kwaliteit, de identiteit en de beleefbaarheid.
De kernkwaliteitenkaart is onderverdeeld in een aantal aparte kaarten. Het plangebied ligt binnen het op de kernkwaliteitenkaart aangewezen gebied voor het Landschap van de koloniën van Weldadigheid. In de Omgevingsvisie is voor de koloniën opgenomen dat de provincie wil investeren in de culturele en ruimtelijk-economische ontwikkeling ervan, waarbij het verleden inspiratiebron voor de toekomst is.
Daarnaast ligt het plangebied binnen de kernkwaliteit Cultuurhistorie in deelgebied 5: Drentse Hoofdvaart - vormend land (de mens vormt het land, het land vormt de mens). Kenmerkend voor dit gebied is een onderscheid in drie delen met elk eigen kenmerken, en de Drentse Hoofdvaart die de verschillen tussen noord en zuid weerspiegelt. De twee gebieden van de Maatschappij van Weldadigheid, Frederiksoord/Wilhelminaoord en Veenhuizen, vertonen een grote verwantschap door de orthogonale, hiërarchische opbouw, waarbinnen lijnen, bebouwing en beplanting een sterke onderlinge relatie hebben. Rangschikken van structuren van provinciaal belang binnen de Maatschappij van Weldadigheid zijn in het algemeen: een hiërarchische opbouw van orthogonale lijnen, beplanting en bebouwing in grote samenhang. Specifiek voor Frederiksoord/Wilhelminaoord als landbouwkolonie met koloniehoeves en voorzieningen aan de hoofdassen, en het onderliggend oudere landgoed Westerbeek.
De ambitie van de provincie is om in de Maatschappijen van Weldadigheid van Frederiksoord en Veenhuizen te sturen op:
In het omgevingsbeeld voor Wilhelminaoord heeft de provincie het volgende opgenomen in haar Omgevingsvisie. Voor de sturing op het provinciaal belang is het Cultuurhistorisch Kompas het kader. Voor de sturing op de OUV vanuit de rol van siteholder zijn het nominatiedossier en Managementplan van de Kolonien van Weldadigheid het kader (internationaal belang). De provincie kan vanuit beide rollen opereren. De te beschermen en uit te dragen waarden ofwel ‘Outstanding Universal Value’ van de Koloniën van Weldadigheid uit zich in de landschappelijke basistypologie, de structuur, en in representatieve bebouwing en beplanting. Deze zijn voor Frederiksoord en omstreken in het Nominatiedossier aangeduid op de volgende kaarten: M 3.2.1, M.3.2.2, M 3.2.3 (Wilhelminaoord).
Daarnaast ligt het plangebied binnen de kernkwaliteit archeologie (beschermingsniveau generiek). Het beschermingsniveau Generiek richt zich op het algemene uitgangspunt dat alle behoudenswaardig archeologische vindplaatsen (waarden) die op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van Drenthe staan en de nieuw ontdekte behoudenswaardige vindplaatsen niet ongezien kunnen verdwijnen.
Binnen de kernkwaliteit Aardkundige waarden valt het plangebied binnen twee waarden "generiek" en "middel". Binnen de waarde "generiek" is de ambitie van de provincie om in deze gebieden de lokale, aardkundige kenmerken voor de toekomst te bewaren. De provincie verwacht van gemeenten dat zij in deze gebieden nagaan welke kenmerkende aardkundige waarden aanwezig zijn en dat zij hieraan bescherming geven via het gemeentelijk bestemmingsplan en plannen en initiatieven daarop beoordelen. Bij ontwikkelingen kunnen aardkundige kwaliteiten als inspiratiebron worden gebruikt.
Binnen de waarde "middel" is de ambitie van de provincie dat in deze gebieden de aardkundige waarden een randvoorwaarde vormen voor ontwikkelingen. Aardkundige waarden geven de richting aan, door het behoud van karakteristieken na te streven, zodat de kenmerken van het aardkundig hoofdlandschap worden behouden. Initiatiefnemers hebben de verantwoordelijkheid om vroegtijdig in het planproces inzichtelijk te maken hoe zij de aardkundige kwaliteiten als (ruimtelijke) onderlegger voor nieuwe plannen benutten.
Ter plaatse van het plangebied zijn geen kenmerkende aardkundige waarden aanwezig.
Kernkwaliteit Aardkundige waarden generiek (groen) - middel (bruin)
Het plangebied ligt binnen het "robuust landbouwsysteem", met hier binnen: intensieve veehouderij, grondgebonden veehouderij en landbouwgebied (allen met de gebiedsbegrenzing indicatief). Binnen het plangebied worden geen veehouderijen of anderzins mogelijkheden voor de landbouw mogelijk gemaakt, anders dan het bestaande gebruik.
Binnen de kernkwaliteit "robuust en klimaatbestendig watersysteem" ligt het plangebied in de gebieden "zand Rijn-oost", "Drents Plateau" met een onderverdeling in "landbouwfunctie van watersystemen" en "natuurfunctie van watersystemen".
De provinciale ambitie voor het Drents Plateau is om zoveel mogelijk water vast te houden om droogte te overbruggen. Hierdoor is de landbouw gedeeltelijk zelfvoorzienend en wordt verdroging van natuur zoveel mogelijk voorkomen.
De grondwatervoorraad wordt, waar mogelijk, verhoogd. De provincie streeft naar het zoveel mogelijk vasthouden van water in natuurgebieden. Naaldhout moet worden vervangen door loofhout of korte vegetaties. In de landbouwgebieden stimuleert de provincie een optimaal bodembeheer. De bedrijfsvoering in de landbouw moet gericht zijn op het zuinig omgaan met water. De provincie streeft naar een zo groot mogelijke voorraad zoet grondwater van een goede kwaliteit, beschikbaar voor mens en natuur.
Conclusie
Het plangebied (Unesco Werelderfgoed) heeft doorwerking in de Provinciale Omgevingsverordening. De provincie werkt samen met partners aan het verder uitwerken van het managementplan van de Koloniën van Weldadigheid.
Het voorliggend wijzigingsplan bouwt zorgvuldig voort op en wordt ontwikkeld binnen de aanwezige cultuurhistorische kaders en structuren.
Voor het plangebied geldt nu het bestemmingsplan Beschermd Dorpsgezicht Frederiksoord-Wilhelminaoord vastgesteld op 25 januari 2011 en de correctieve herziening daarop die is vastgesteld op 31 maart 2015.
Het plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch'. Tevens is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen met de aanduiding "wro-zone – wijzigingsgebied 4". Met deze wijzigingsbevoegdheid kan de betsemming worden veranderd in de bestemming 'Wonen – Koloniewoningen' (voor nieuwe koloniewoningen). Hiervoor geldende de volgende voorwaarden:
Om de bouw van de koloniewoningen mogelijk te maken wordt gebruik gemaakt van deze wijzigingsbevoegdheid. Hieronder bespreken we de voorwaarden:
Onderhavige plan past daarmee binnen de regels van de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan Beschermd Dorpsgezicht Frederiksoord-Wilhelminaoord.
De Structuurvisie Westerveld (vastgesteld 26 november 2013) bevat de visie en de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid voor het hele grondgebied van de gemeente. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke invloed van allerlei verschillende beleidsterreinen bekeken zoals milieu, infrastructuur, wonen, cultuurhistorie, landschap, economie en welzijn. In de structuurvisie maakt de gemeenteraad duidelijk wat hij de komende tien jaren wil versterken, ontwikkelen, herstructureren of juist wil behouden of beschermen. Daarmee bepaalt de structuurvisie ook de richting van de bestemmingsplannen die in de toekomst worden opgesteld.
Relevant voor het voorliggende plangebied is de duiding van de gemeente van Frederiksoord als gebied dat primair van belang is voor de uitstraling, beleving en positie van de gemeente Westerveld als recreatie- en woongemeente.
Frederiksoord en haar buitengebied worden gezien als woonomgeving. In deze woonomgeving zijn de voorzieningen beperkt en staat het wonen als hoofdfunctie centraal. Daarnaast is er ruimte voor (beperkte) woningbouw, waarbij maatwerk en waar mogelijk versterking van de ruimtelijke kwaliteit en belevingswaarde van groot belang zijn. Sleutelwoorden zijn karakteristiek, lokaal, kleinschalig, organisch, duurzaam en gevarieerd. De realisatie van het planvoornemen wordt expliciet in de structuurvisie genoemd als positieve ontwikkeling omtrent wonen. Het wijzigingsplan is in overeenstemming met de structuurvisie gemeente Westerveld.
De waarde van het plangebied wordt al geruime tijd onderkend. De kernen Frederiksoord en Wilhelminaoord en een gebied rondom zijn in 2009 aangewezen als ‘beschermd dorpsgezicht’ in het kader van de Monumentenwet 1988. In 2011 is de bescherming van deze kenmerken door de gemeente Westerveld voor het grootste deel verankerd in het bestemmingsplan Beschermd dorpsgezicht Frederiksoord-Wilhelminaoord. Voorliggend plangebied ligt binnen dit bestemmingsplan.
Het beschermd dorpsgezicht van Frederiksoord-Wilhelminaoord is van buitengewoon belang vanwege de culturele en sociaal-economische ontwikkelingen van het gebied als gevolg van de economische ontwikkelingen van de Maatschappij van Weldadigheid. De achterliggende gedachte van de Maatschappij om werkgelegenheid te combineren met scholing en huisvesting in een kolonie, maakt het gebied uniek. Delegaties uit verschillende landen bezoeken de Maatschappij vanwege de methode van armoedebestrijding, die in 19e eeuws Europees verband wordt gezien als een van de meest toonaangevende. In de zuidelijke Nederlanden, nu België, wordt zelfs een zustermaatschappij opgericht. Daarnaast loopt de Maatschappij in die tijd ook voorop op het gebied van ziekenfonds en de leerplicht.
De inrichting van het gebied is een nog grotendeels onverstoorbare ruimtelijke weerslag van de werkwijze van de Maatschappij van Weldadigheid die op systematische wijze de woeste gronden heeft ontgonnen. Deze werkwijze heeft geresulteerd in een voor dit gebied karakteristieke ruimtelijke structuur die in beginsel gekenmerkt wordt door een rechtlijnig wegenpatroon en gelijkvormige woningen, die op een regelmatige afstand van elkaar staan.
In de tweede helft van de 19e eeuw treedt er schaalvergroting op, waarbij een aantal grote landbouwbedrijven over de oude structuur van koloniehoeven heen wordt gelegd. Hoewel de infrastructuur als de bebouwingsstructuur in de loop van de tijd zijn aangepast, geeft de huidige ruimtelijke structuur een karakteristiek en herkenbaar beeld van de ontwikkelingsgeschiedenis van het gebied.
Voor het beschermd dorpsgezicht is in 2011 een bestemmingsplan opgesteld dat helemaal toeziet op het behouden en ontwikkelen van de aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke en architectonische waarden in het gebied.
Dit wijzigingsplan is een uitwerking van de wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in het bestemmingsplan Beschermd dorpsgezicht Frederiksoord-Wilhelminaoord. Bij het terugbouwen van de koloniewoningen is in het bestemmingsplan Beschermd dorpsgezicht Frederiksoord-Wilhelminaoord gebruik gemaakt van een fasering. Dit bestemmingsplan bevat tevens een ruimtelijk kader, waarop de (globale) ligging van de nieuwe koloniewoningen inclusief de nummering van de bouwblokken overeenkomstig de fasering is aangegeven.
De koloniewoningen aan Hooiweg noord vallen onder fase vier en zijn gelegen binnen bouwblok 8. Voor deze fase geldt een termijn na 2018. Van de 10 woningen voorzien in fase 4 worden er 8 in dit wijzigingsplan mogelijk gemaakt.
fasering | jaar van realisatie | bouwblok | aantal woningen |
fase 1 | tot en met 2012 | bouwblok 12 bouwblok 2 bouwblok 10 bouwblok 4 |
6 8 3 9 |
fase 2 | tot en met 2016 | bouwblok 9 bouwblok 6 bouwblok 5 |
9 4 4 |
fase 3 | tot en met 2018 | bouwblok 1 bouwblok 4 |
7 2 |
fase 4 | na 2018 | bouwblok 8 | 10 |
Schema fasering bouw koloniewoningen
De gemeente Westerveld beschikt sinds 2012 over een cultuurhistorische waardenkaart. Deze waardenkaart brengt de ontwikkelingsgeschiedenis van de gemeente in beeld en geeft weer waar de vele waardevolle sporen van deze geschiedenis nog terug te vinden zijn.
In het bij de waardenkaart horende rapport is veel aandacht besteed aan de geschiedenis van de kolonie van Maatschappij van Weldadigheid, die in verschillende fasen is uitgesplitst. De waarden van de kolonie zijn op een aparte kaart uitgelicht. Daarbij gaat het onder andere om historische ontginningsstructuren, plekken van koloniewoningen en andere functies van de Kolonie.
Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Hooiweg noord
Op 17 december 2019 heeft de gemeenteraad de Woonvisie Westerveld vastgesteld. De Woonvisie is een actualisering van het woonbeleid zoals is opgenomen in de Structuurvisie en de Visie op Wonen.
In de gemeente Westerveld is het goed wonen. Om te zorgen dat het in de toekomst nog altijd goed wonen is in onze gemeente vindt de gemeente het belangrijk om richting te geven aan een prettig woonklimaat. In de woonvisie heeft de gemeente haar ambities om het woonklimaat te behouden en te versterken vastgelegd.
Gedurende de jaren van economische crisis rond 2010 is het aantal vestigers in de gemeente teruggelopen. Nu de economie steeds verder aantrekt, neemt het aantal vestigers weer toe. Mensen blijven minder in de stad wonen, waardoor mensen vanuit bijvoorbeeld regio Zwolle in Westerveld zoeken naar een woning. In de bestaande woningen en door onderscheidende nieuwbouw kunnen zij in Westerveld hun plek vinden. Een mooi voorbeeld is de ontwikkeling van energiezuinige koloniewoningen van de toekomst in Frederiksoord en Wilhelminaoord.
Het plan voldoet niet aan de voorwaarden die genoemd zijn in het "Afwegingskader nieuwbouw" van de Woonvisie 2019-2025. De wijzigingsbevoegdheid voor de bouw van deze 8 woningen is planologisch echter al in 2011 vastgelegd. Het gaat hiermee om een uitzondering waarbij wel extra woningen in het buitengebied worden toegevoegd in het Unesco-gebied.
De Maatschappij van Weldadigheid heeft samen met de gemeente Westerveld en de provincie Drenthe het initiatief genomen om een visie voor het behoud en de ontwikkeling van haar bezit te ontwikkelen.
De in juni 2005 gepresenteerde gebiedsvisie 'Een monument in beweging' geeft hiertoe een aantal mogelijkheden, zij het in nog abstracte/niet uitgewerkte vorm. In essentie spreekt de visie over herstel van het casco door herstel van het landschap, het wegen- en lanenpatroon, evenals de bebouwing; voorts het beter benutten en verbeteren van bestaande functies en de ontwikkeling van nieuwe functies.
Uitvoeringsplan (2006)
De gebiedsvisie is in 2006 nader uitgewerkt in een uitvoeringsplan. De stuurgroep van het Belvedèreproject (bestaande uit bestuurders van de Maatschappij van Weldadigheid, gemeente Westerveld en provincie Drenthe) heeft op 16-11-2007 besloten in te stemmen met de inhoud van het uitvoeringsplan Belvedèregebied dat als uitwerking dient van het rapport 'Een monument in beweging'. Het uitvoeringsplan bestaat uit vijf productlijnen en twee integrale thema's. De productlijnen zijn:
De twee integrale thema's bestaan uit enerzijds ruimtelijke kwaliteit en ontwikkeling van het gebied en anderzijds uit de rol en regie van de Maatschappij van Weldadigheid.
In 2011 is het uitvoeringsplan geactualiseerd. Het herstel en de versterking van de oorspronkelijke lintstructuren is opgenomen als een van de belangrijkste structurerende elementen in het gebied. Uitvloeisel daarvan is de herbouw van 62 koloniewoningen.
De mogelijke aanwijzing van de koloniën als Werelderfgoed, de gewenste terugkoop van het complex van de voormalige tuinbouwschool en het 200-jarig bestaan van de Maatschappij van Weldadigheid in 2018 hebben in 2015 geleid tot een nieuw document (MvW200), dat een jaar later is opgevolgd door het Kolonieplan.
Kolonieplan (2016)
Het doel van het Kolonieplan is de versterking van de economische, maatschappelijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarde van het gebied door een nieuwe toekomstgerichte invulling te geven aan het materiële en immateriële gedachtegoed van Johannes van den Bosch (stichter van de Maatschappij van Weldadigheid) en de regio vitaler te maken. Om dat doel te bereiken zijn zes kernprojecten gedefinieerd:
De bouw van nieuwe koloniewoningen is bij uitstek bedoeld om het cultuurlandschap van de Kolonie beter zichtbaar en beleefbaar te maken en sluit dan ook goed aan op de ambities van het Kolonieplan.
Voor de bodemkwaliteit gelden de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan dient de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk te worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie en dat het de financiële haalbaarheid van het plan niet in gevaar brengt.
In het plangebied is een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd door Sigma, d.d. 9 juli 2020, projectnummer 20-M9366). Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek. Een samenvatting van de onderzoeksresultaten is opgenomen in onderstaande tabel.
Het verhoogd gemeten gehalte lood in het bovengrondmengmonster MM3 overschrijdt de tussenwaarde (indicatiewaarde voor nader onderzoek) en de bodemindex-waarde (>0.5) en geeft daardoor uit milieuhygiënische overweging, naar mening van Sigma, een directe aanleiding tot het instellen van aanvullend onderzoek.
Peilbuis 4 (3,0-4,0 m-mv), het grondwater ter plaatse van peilbuis 4 bevat een verhoogd gehalte koper t.o.v. de tussenwaarde. Het verhoogd gemeten gehalte koper (zware metalen) in het grondwater ter plaatse van peilbuis 4 overschrijdt de tussenwaarde en geeft daardoor aanleiding tot het instellen van aanvullend onderzoek.
Het matig verhoogd gemeten gehalte koper (zware metalen) in het grondwater ter plaatse van peilbuis 4 is niet direct te relateren en hangt in dit geval naar verwachting niet samen met een locatiespecifieke verontreiniging. Ter verificatie hiervan wordt geadviseerd het grondwater ter plaatse van peilbuis 4 opnieuw te bemonsteren en te analyseren op het gehalte koper (zware metalen).
Voor het overige bevatten de boven- en ondergrond en het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie verontreinigingen ten opzichte van respectievelijk de achtergrondwaarde en de streefwaarde. De verhoogd gemeten chemische verontreinigingen overschrijden de tussenwaarde en/of de bodemindex >0.5 niet en geven daardoor geen aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek.
De onderzoeksresultaten stemmen niet geheel overeen met de gestelde hypothese, de vooraf gestelde hypothese “onverdacht” dient verworpen te worden. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat er beïnvloeding van de bodemkwaliteit heeft plaatsgevonden.
De vooraf gehanteerde hypothese is gezien de doelstelling van het onderzoek alsmede de bekende onderzoeksresultaten onvoldoende om conclusies te verbinden betreffende de kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie. Opgemerkt wordt dat de conclusies betrekking hebben op de chemische gesteldheid van de bodem (excl. asbest). Een asbestonderzoek in grond of puin conform de NEN 5707+C1 resp. NEN 5897 heeft geen onderdeel uitgemaakt van de scope van het uitgevoerde onderzoek. Op basis van het verrichte onderzoek dat volgens NEN-5740+A1 is uitgevoerd kan geen uitspraak worden gedaan omtrent de aanwezigheid van asbesthoudend materiaal in de bodem of puin.
Op 8 juli jl. heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu een tijdelijk handelingskader vastgesteld voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie. Vanaf 8 juli 2019 is het verplicht om onderzoek naar de stofgroep PFAS uit te voeren bij o.a. partijkeuringen in het kader van afvoer van grond. In het verkennend bodemonderzoek is geen onderzoek uitgevoerd naar PFAS stoffen in de bodem.
Naar aanleiding van het verkennend bodemonderzoek is aanvullend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 2 Aanvullend bodemonderzoek.
In het aanvullend onderzoek zijn de matig verhoogd gemeten gehalte lood (zware metalen) in de individuele deelmonsters niet opnieuw gemeten. De individuele geanalyseerde deelmonsters van de boringen 24 t/m 29 bevatten geen verhoogd gehalte lood (zware metalen) t.o.v. de achtergrondwaarde. De na uitsplitsing gemeten gehalten lood (zware metalen) in de bovengrondmonsters AV1 t/m AV6 geven naar menig van Sigma geen verdere aanleiding tot het instellen van afperkend onderzoek.
Het in peilbuis 4, in het kader van het verkennend bodemonderzoek, matig verhoogd gemeten gehalte koper (zware metalen) is na herbemonstering niet opnieuw gemeten. Het na herbemonstering gemeten gehalten koper (zware metalen) in het grondwatermonster uit peilbuis 4 geeft naar mening van Sigma geen verdere aanleiding tot het instellen van afperkend onderzoek.
Conclusie
Het aspect bodem is voldoende onderzocht voor het onderhavige wijzigingsplan.
In de Erfgoedwet stellen Rijk en provincie dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te wordenbetrokken. Daarnaast dient aangetoond te worden dat het voorziene plan geen afbreuk doet aan bestaande cultuurhistorische waarden.
Voorliggend plangebied is in het bestemmingsplan Beschermd Dorpsgezicht Frederiksoord-Wilhelminaoord voorzien van de dubbelbestemming 'waarde - archeologie 2'.
De voor 'Waarde - archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van middelhoge en hoge archeologische waarden. Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 30 cm beneden het maaiveld wordt geroerd, met uitzondering van bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 1.000 m² ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de bouwregels, mits:
Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de vergunning voorwaarden te verbinden wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
In de afgelopen jaren is er een toenemende belangstelling voor de jonge archeologie. Gelet op de geschiedenis van het plangebied als onderdeel van de Kolonie van de Maatschappij van Weldadigheid is het voor de hand liggend dat oude archeologische sporen (van voor 1800) zijn vergraven in de tijd dat de Kolonie is gesticht en de gronden zijn ontgonnen. Wel ligt het in de lijn der verwachting dat er nu sporen te vinden zijn van de bewoningsgeschiedenis uit de tijd van de Kolonie.
Bij een eerder onderzoek aan de M.E. van der Meulenweg te Frederiksoord zijn ook twee kolonie woningen van de Maatschappij van Weldadigheid opgegraven. Uit de resultaten van dit onderzoek bleek dat de voormalige bebouwing omstreeks 1930 grondig is gesloopt en dat hierbij waarschijnlijk ook het oorspronkelijke maaiveld gedeeltelijk is afgegraven en/of afgeschoven. Het aantal in situ sporen van de kolonistenwoningen zelf zijn zeer beperkt en bestaan uit restanten van giertonnen of beerputten en twee kleine restanten van de buitenmuren.
Op basis van dit onderzoek is gebleken dat het opgraven van meerdere woningen niet meer informatie gaat opleveren dat er nu al is. De wetenschappelijke meerwaarde van het opgraven van alle woningen is dan ook beperkt.
In overleg met de archeologisch adviseur van de gemeente en met de provinciaal archeoloog is besloten om bij de uitvoering van het wijzigingsplan een archeologische begeleiding (bij de uitvoering van graafwerkzaamheden) op te nemen in geval van een oppervlakte groter dan 70 m² en een diepte van meer dan 30 cm. Dit zal, net als bij het onderzoek aan de M.E. van der Meulenweg, eerst voor twee woningen gebeuren. Op basis van de bevindingen kan dan besloten worden of het nog nodig zal zijn om de andere woningen te begeleiden of dat gestopt kan worden met begeleiden.
Conclusie
Het planvoornemen is voor advies voorgelegd aan de provinciaal en gemeentelijk archeoloog.
In het plan is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen om de archeologische begeleiding te regelen. Op basis van de begeleiding van de eerste twee woningen zal door het bevoegd gezag een besluit genomen worden ten aanzien van eventueel aanvullend veldonderzoek bij de overige woningen. Als blijkt dat het veldonderzoek bij de eerste twee woningen weinig tot geen nieuwe informatie heeft opgeleverd zal de locatie vrij gegeven worden.
In dat geval stelt de gemeente het op prijs als amateur-archeologen de gelegenheid wordt geboden om waarnemingen te doen. Tevens kan het interessant zijn om eventueel gedane vondsten te behouden om daarmee op een nader te bepalen locatie het verhaal te kunnen vertellen van de voormalige bewoners van de te ontwikkelen koloniewoning.
De P.W. Janssenlaan en de Hooilaan hebben in het vigerende bestemmingsplan de bestemming 'Verkeer onverhard'. De Maatschappij van Weldadigheid heeft niet de intentie om deze functie te veranderen, hierdoor maken deze wegen geen onderdeel uit van voorliggend plan. Vooralsnog wordt een versteviging van de toplaag voorzien waarbij door bijmenging van specifieke zandfracties 'hydraulisch zand' ontstaat. Wanneer de bewerking niet dieper gaat dan 30 centimeter is geen aanlegvergunning ten aanzien van het omgevingsaspect archeologie nodig.
Wettelijk kader
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk meegewogen moeten te worden bij het vaststellen van wijzigingsplannen. De overige cultuurhistorische waarden moeten, naast de archeologische waarden, worden betrokken in het onderzoek.
De gemeente Westerveld heeft de cultuurhistorische waarden van de gemeente laten vaststellen door een gespecialiseerd bureau. In het rapport 'Tussen Havelterberg en Lheebroek: een cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Westerveld' (RAAP-RAPPORT 2493, 2012) worden de kenmerken van de landschapstypen van de gemeente Westerveld nader omschreven. Daarnaast is een groot aantal cultuurhistorisch waardevolle elementen in beeld gebracht, variërend van historische wegen en waterlopen tot strubbenbossen, monumentale gebouwen, structuren die verband houden met de Drentse Hoofdvaart, markegrenzen en sporen van de Tweede Wereldoorlog.
De Cultuurhistorische waardenkaart wordt geactualiseerd. De geactualiseerde kaart is op het moment van vaststelling van dit wijzigingsplan waarschijnlijk nog niet vastgesteld,
Het plangebied maakt ook onderdeel uit van het beschermd dorpsgezicht Frederiksoord. Frederiksoord - Wilhelminaoord is aangewezen als beschermd gezicht, omdat het sociaalhistorisch en ruimtelijk gezien van belang is vanwege de systematische ontginning van de woeste gronden, die in een voor dit gebied karakteristieke ruimtelijke structuur heeft geresulteerd. Deze wordt in beginsel gekenmerkt door een rechtlijnig wegenpatroon en gelijkvormige woningen, die op een regelmatige afstand van elkaar staan.
Onderzoek
Outstanding universal Values (OUV)
Het gebied maakt onderdeel uit van de vrije kolonie Frederiksoord. De Kolonie staat, samen met andere Koloniën van Weldadigheid op de lijst van UNESCO Werelderfgoed. Onderdeel van deze nominatie is het benoemen van de OUV's van het gebied. In en rond het plangebied zijn de kenmerkende OUV's:
Oorspronkelijk stonden langs de Hooiweg - Noord koloniewoningen. Deze koloniewoningen zijn aan het begin van de 20e eeuw als gevolg van nieuwe landbouwkundige inzichten gesloopt. Kenmerkend voor de kolonie zijn de koloniewoningen, in duidelijke ritmiek langs lange wegen en paden.
Uitsnede kaart attributes Kolonie van Weldadigheid
Overige cultuurhistorische waarden
De Kolonie is een levend landschap. Bijzonder zijn dan ook de tijdlagen die in de Kolonie te zien zijn.. De oorspronkelijke tijdslaag vormt de basis voor de nominatie tot werelderfgoed. De waarden die daarbij horen, zijn benoemd als OUV's.
Als de Kolonie in het midden van de 19e eeuw te maken krijgt met tegenslagen, voert de Maatschappij een schaalvergroting en reorganisatie door. Er worden grotere boerenhoeven gebouwd. Een van deze hoeven is hoeve Prinses Marianne, op korte afstand van het plangebied.
Principes voor ontwikkeling
De bouw van de koloniewoningen is een uitvloeisel van al langlopende bestuurlijke afspraken. Met het terugbouwen van koloniewoningen wordt een bijzondere woonvorm toegevoegd en tegelijkertijd de uniciteit van de Kolonie beter zichtbaar gemaakt.
Voor de terugbouw van de koloniewoningen gelden de volgende uitgangspunten:structuurherstel en versterking;
Relatie met het voorliggende plan
Langs de Hooiweg-Noord lagen oorspronkelijk 10 kavels met koloniewoningen. Daarvan worden er 8 op de historische plaats teruggebouwd. Er is gekozen voor deze 8 koloniewoningen om plekken met grote natuurwaarden te sparen en toch de oorspronkelijke ritmiek weer zichtbaar te maken.
De laanstructuur blijft behouden en ook het pad blijft onverhard.
De opzet en maatvoering van de kavels is afgestemd op de oorspronkelijke opzet van de kavels van koloniewoningen. Langs de Hooiweg-Noord wordt voor de nieuwe kavels gebruik gemaakt van dezelfde 'plot' als bij de andere nieuwgebouwde koloniewoningen. Daardoor wordt de 'kracht van de herhaling' zichtbaar. En daarmee ook het beeld dat refereert aan de situatie van lang geleden.
Conclusie
De OUV's mogen niet worden aangetast. Dat is met voorliggende plannen niet aan de orde. De laanstructuur langs de Hooiweg – Noord blijft behouden en ook de weg zelf blijft onverhard. De kenmerkende ontginningsstructuur blijft onveranderd.
De nieuwe koloniewoningen zijn een nieuwe tijdlaag in het levende landschap van de Kolonie. De koloniewoningen zijn identiek aan de andere al gebouwde koloniewoningen en doen daarmee recht aan de illusie van regelmaat en de kracht van de herhaling waarop de Kolonie ooit is gebouwd.
Ook de andere cultuurhistorische waarden in de directe omgeving worden gerespecteerd. Ten aanzien van het aspect cultuurhistorie treden er daarom geen belemmeringen op.
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Binnen de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 200 meter. Buiten de bebouwde kom bedraagt deze afstand voor tweestrookswegen 250 meter.
Het wijzigingsplan voorziet in het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing buiten de geluidszone van de N353. De Hooiweg is in de huidige situatie een onverharde weg. Mogelijk krijgt deze in de toekomst een halfverharding. In de zin van de Wet geluidhinder kent deze weg geen zone. Ook als (een deel van) de weg verhard is, kan akoestisch onderzoek achterwege blijven gelet op de zeer geringe verkeersintensiteiten.
Conclusie
Gelet op de grote afstand tot de N353 (Koningin Wilhelminalaan) en de ondergeschikte verkeersfunctie van omliggende wegen als P.W. Janssenlaan en Boergrup, kan ook voor deze wegen akoestisch onderzoek achterwege blijven. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB zal niet worden overschreden.
Milieuaspecten worden weliswaar geregeld via de daartoe geëigende wetgeving, maar daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, dient met deze aspecten rekening te worden gehouden. Het gaat dan met name om de situering ten opzichte van milieuhinderlijke inrichtingen. Om te bepalen welke afstanden dienen te worden aangehouden, is de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering (2009) geraadpleegd. In deze brochure staan richtafstanden van bedrijven tot bebouwing aangegeven.
In het kader van het bestemmingsplan Beschermd dorpsgezicht Frederiksoord-Wilhelminaoord is verkend in hoeverre er milieuhinderlijke activiteiten in en in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn die de bouwmogelijkheden (bij recht en via wijziging) kunnen beïnvloeden. Uit die verkenning blijkt dat aan de Kon. Wilhelminalaan 21 t/m 31 een bedrijfsverzamelgebouw (met een meubelbedrijf en dierenkliniek) is gevestigd. Aan de Kon. Wilhelminalaan 33 is een grondgebonden agrarisch bedrijf aanwezig.
Conclusie
Het bedrijfszamelgebouw heeft de bestemming "Bedrijf", binnen deze bestemming kunnen zich categorie 1 en 2 bedrijven vestigen (grootste afstand 30 meter). De dichtstbijzijnde koloniewoningen worden gerealiseerd op circa 250 meter van deze bedrijfsbestemming. Hierdoor treden er geen belemmeringen op voor de bouw van de koloniewoningen.
Het agrarische bedrijf valt onder het Besluit landbouw milieubeheer, waarmee de gemeentelijke Geurverordening niet van toepassing is op dit bedrijf. Conform het Besluit landbouw worden de koloniewoningen aangemerkt als een categorie III-object: ‘Verspreid liggende niet-agrarische bebouwing die aan het betreffende buitengebied een overwegende woon- of recreatiefunctie verleent’. De afstand die dient te worden aangehouden, bedraagt 50 m (gemeten vanaf het emissiepunt tot de gevel van het geurgevoelige object). De dichtbijzijnde koloniewoningen worden gerealiseerd op circa 180 meter van het agrarisch bedrijf. Hierdoor treden er geen belemmeringen op voor de bouw van de koloniewoningen.
Als een ruimtelijke ontwikkeling nabij een hoge druk aardgastransportleiding binnen het invloedsgebied plaatsvindt, dient het plan te worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Deze toetsing houdt in dat het plan aan het plaatsgebonden risico 10-6 wordt getoetst, de ligging ten opzichte van de belemmeringenstrook wordt beoordeeld en de gevolgen voor het groepsrisico moeten worden beoordeeld en worden verantwoord.
Doel van het Bevb is individuele en groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met een ondergrondse hoge druk aardgastransportleiding. Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich permanent en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt. Hoe dichter bij de bron, hoe groter het risico. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven met de PR10E-06 risicocontour. Het groepsrisico (GR) is de kans per jaar dat, in het geval van een ongeval met gevaarlijke stoffen, in één keer een groep van een bepaalde grootte dodelijk slachtoffer wordt. Hoe meer mensen nabij de bron, hoe groter het groepsrisico.
In het navolgende zullen de voor het plangebied relevante risicofactoren worden beschreven en afgewogen.
Uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)
Inrichtingen
In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen inrichtingen gelegen.
Buisleidingen
Door het plangebied ligt een aardgastransportleiding van Vermillion. De leiding heeft een diameter van 273,10 mm, een wanddikte van 8 mm en een druk van 89 bar. De leidingstrook heeft een breedte van 10 meter (aardgastransportleiding inclusief de belemmeringenstrook van 5 meter aan weerszijden van de leiding). Verder geldt voor de leiding een 100% letaliteitszone van 80 meter en een invloedsgebied (1% letaliteitszone) van 165 meter. De PR 10-6 zone ligt niet buiten de belemmeringenstrook. Voor het onderdeel externe veiligheid in dit bestemmingsplan heeft de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe een advies opgesteld. Het advies is bij deze toelichting gevoegd als bijlage 3 Advies externe veiligheid RUD.
Belemmeringenstrook
Voor de hoge druk aardgastransportleiding met een maximale werkdruk van 89 bar geldt op grond van het Bevb een belemmeringenstrook van 5 meter, gemeten uit het hart, aan weerszijden van de leiding. Binnen deze belemmeringenstrook mogen geen objecten worden gerealiseerd. De planlocatie ligt wel gedeeltelijk binnen de belemmeringenstrook maar het bouwvlak van de koloniewoningen ligt daar ruimschoots buiten. De belemmeringenstrook levert dus geen beperking op voor deze ruimtelijke ontwikkeling.
Plaatsgebonden risico (artikel 11, Bevb)
De hoge druk aardgastransportleiding VE 5201 heeft volgens de uitgevoerde QRA geen PR10-6 dat buiten de belemmeringenstrook van de leiding ligt. Dit houdt in dat het PR10-6 geen beperking oplevert en dat het plan voldoet aan de grens- en richtwaarde van het PR10-6 per jaar.
Groepsrisico (artikel 12, Bevb)
Omdat het bestemmingsplan wel drie woningen in het invloedsgebied van de buisleiding mogelijk maakt, moet op grond van het Bevb het groepsrisico worden verantwoord. Om de hoogte van het groepsrisico te berekenen is een kwantitatieve risico analyse (QRA) opgesteld. In de huidige situatie is er geen sprake van een berekend groepsrisico. Door de toevoeging van de populatie van drie koloniewoningen treedt er geen verandering op in de hoogte van het groepsrisico. De hoogte van het berekende groepsrisico blijft dus op 0 slachtoffers staan. Zie onderstaande grafiek.
Groepsrisicocurve
Hieruit blijkt dat het groepsrisico niet hoger is dan 10% van de oriëntatiewaarde. Daarmee is een beperkte verantwoording van het groepsrisico voldoende. Naast het berekenen van het groepsrisico moet de verantwoording ingaan op:
De RUD en de Veiligheidsregio hebben over deze twee onderdelen geadviseerd. Het advies van de Veiligheidsregio is als bijlage 4 Advies externe veiligheid Veiligheidsregio Drenthe bij deze toelichting gevoegd. In beide adviezen komt naar voren dat er één aanpassing van het plan mogelijk is om het risico te reduceren, andere maatregelen zijn niet mogelijk vanwege de snelheid van het scenario bij hoge druk aardgastransportleidingen. Het gaat om het volgende advies:
De gemeente heeft besloten de locatie van de woning niet te verplaatsen naar buiten de 100% letaliteitszone. Reden hiervoor is dat de koloniewoning die is gepland in de 100% letaliteitszone, op de oude voetprint komt te staan waar in het verre verleden ook een koloniewoning heeft gestaan. Om deze cultuurhistorische reden, is het verplaatsen van de woning richting het noorden onwenselijk. De gemeente heeft het plan op dit punt afgewogen en het risico maatschappelijk verantwoord geacht.
Bestemming Leiding - Gas (artikel 14, Bevb)
In het bestemmingsplan wordt voor de belemmeringenstrook de bestemming 'Leiding - Gas' opgenomen ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding. Daarnaast bevat de belemmeringenstrook geen nieuwe bestemmingen die het oprichten van bouwwerken toestaan. Tot slot is een vergunningenstelsel opgenomen voor werken of werkzaamheden binnen deze bestemming.
Transport
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied liggen geen wegen die zijn aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (bron: Risicokaart).
Conclusie
Samenvattend kan worden geconcludeerd dat de aspecten inrichtingen, buisleidingen en transport niet leiden tot veiligheidsproblemen voor het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het onderhavige wijzigingsplan.
Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.
NLS/nibm
Op 15 november 2007 is dit onderdeel van de Wet milieubeheer in werking getreden.
Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.
De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.
In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Wijzigingsplan
Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van acht koloniewoningen. Op basis van de CROW-publicatie nr. 381 'Toekomstbestendig parkeren' (2018) is de verkeersgeneratie van een koloniewoning (koop, vrijstaand, buitengebied, niet stedelijk) bepaald op 8.6 ritten per etmaal. De totale verkeersgeneratie bedraagt afgerond 69 ritten.
Nibm-tool
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft VROM in samenwerking met InfoMil de nibm-tool 2020 ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.
NIBM-Tool
Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een beknopte natuurtoets uitgevoerd, welke is opgenomen in Bijlage 5 Beknopte natuurtoets. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 18 maart 2020 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. De weersomstandigheden tijdens het veldbezoek waren droog, bewolkt, circa 11ª C en een zwakke wind.
Het plangebied omvat een strook akker/grasland aan de oostzijde van de Hooiweg in Wilhelminaoord, tussen het perceel van Hooiweg 1 in het zuiden en grofweg de grens met Friesland in het noorden. Langs de onverharde weg staan aan weerszijden eiken- en beukenbomen. Straatverlichting ontbreekt. Tussen de Hooiweg en de geplande locaties voor de bouw van de nieuwe koloniewoningen ligt een afwateringssloot, waar ten tijde van het veldbezoek een klein laagje water in stond. Er worden dammen gelegd over de afwateringssloot. Aan de noordzijde van het plangebied wordt een drietal bomen gekapt. Verder wordt er grond vergraven en vegetatie verwijderd.
Impressie van het plangebied op 18 maart 2020. Linksonder geeft de grens van het plangebied in het noorden aan
Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:
Van deze laatstgenoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde ‘lijst met vrijstellingen’ opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.
TOETSING
Bij uitvoering van het plan verandert het foerageergebied voor buizerd, roek en sperwer en wordt mogelijk minder geschikt. Het plangebied vormt hooguit een klein onderdeel van het foerageergebied van deze soorten en bovendien is in de directe omgeving in ruime mate alternatief foerageergebied aanwezig voor deze soorten. Negatieve effecten door verlies van foerageergebied treden dan ook niet op.
Voor de overige vogelsoorten geldt dat, indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, in gebruik zijnde nesten van vogels in de directe omgeving kunnen worden verstoord of vernietigd. Dit is bij wet verboden. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt evenwel dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.
Het plangebied heeft beperkte waarde als foerageergebied voor das, vleermuizen en steenmarters. In de omgeving van het plangebied is bovendien in ruime mate alternatief en deels ook hoogwaardiger foerageergebied voor deze soort(groep)en aanwezig. Negatieve effecten zijn dan ook niet aan de orde.
Als gevolg van de werkzaamheden kunnen tot slot verblijfplaatsen van enkele vrijgestelde beschermde amfibieën- en zoogdiersoorten worden vernietigd en verstoord. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De aanwezige beschermde soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Drenthe. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wet natuurbescherming.
Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening.
TOETSING
Gezien de afstand, de inrichting van het tussenliggende gebied met bebouwing, wegen en de aard van de ontwikkeling, zijn veel potentiële effecten op het Natura 2000-gebied op voorhand uit te sluiten. Over deze afstand kan echter in potentie wel sprake zijn van een toename van stikstofdepositie op Natura 2000- gebieden. Daarom dient een AERIUS-berekening te worden gemaakt waaruit blijkt of tijdens de aanleg- en gebruiksfase al dan niet sprake is van stikstofdepositie boven 0.00 mol N/ha/jaar in stikstofgevoelige habitattypen van Natura 2000-gebieden. Gezien de afstand tot het NNN en de aard van het plan, zijn geen negatieve effecten te verwachten op het NNN. Het project is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.
Naar aanleiding van de zienswijzen is nader onderzoek uitgevoerd om meer inzicht te krijgen in de locaties van de dassenburchten en het gebruik van het plangebied en de omgeving door das. De bijbehorende notite is opgenomen in Bijlage 6 bij de toelichting.
Tijdens een veldbezoek op 30 september 2021 is de bosstrook evenwijdig aan het plangebied gecontroleerd op de aanwezigheid van verblijfplaatsen (hoofdburcht, bijburcht, vluchtpijp) van de das door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs BV en de opzichter van de Maatschappij van Weldadigheid. Tevens is tijdens dit veldbezoek het gebruik van de omliggende percelen in kaart gebracht om te kunnen bepalen hoe essentieel het plangebied is als foerageergebied of leefgebied voor das.
Conclusie van het onderzoek is dat er geen negatieve effecten zijn te verwachten op verblijfplaatsen en essentieel foerageergebied van das. Het aanvragen van een ontheffing van de Wet natuurbescherming is niet nodig.
Op basis van het veldbezoek d.d. 18 maart 2020 en de bestudering van bronnen is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Het plan heeft geen negatieve effecten op beschermde soorten. Nader onderzoek naar beschermde soorten of het aanvragen van een ontheffing in het kader van de soortenbescherming van de Wnb is niet nodig. Wel komt uit het onderzoek naar voren dat rekening moet worden gehouden met het broedseizoen van vogels.
Op basis van een stikstofberekening kan worden bepaald of een vergunning in het kader van de Wnb nodig is voor uitvoering van het plan.
Een nadere analyse van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. De ontwikkeling is op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe.
Voor het voornemen is de depositie van stikstof ten gevolge van het gebruik van 8 woningen berekend. Het wijzigingsplan maakt het gebruik van 8 woningen mogelijk op een locatie in het niet stedelijk woonmilieu. De depositie van stikstof in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden ten gevolge van de emissie van NOx en NH3 van deze ontwikkeling, alsmede van het verkeer van en naar de locatie is berekend met het programmapakket AERIUS (24 februari 2022). Uitgangspunt hierbij is dat de woningen gasloos worden uitgevoerd. Dit is sinds 1 juli 2018 verplicht bij nieuwbouw. Het volledige rapport met de AERIUS-berekening is opgenomen in Bijlage 7 Berekening stikstofdepositie.
Rekenresultaten en conclusie
De berekening met AERIUS genereert een rekenresultaat en een pdf bestand waarin wordt geconstateerd dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Dit pdf bestand is als bijlage opgenomen en separaat toegevoegd. Volledigheidshalve merken we op dat, op grond van het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering (juli 2021), stikstofdepositie in de bouw- en aanlegfase is vrijgesteld. In de berekening is dus alleen de gebruiksfase opgenomen.
Rekenresultaat
Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) op beschermde Natura 2000-gebieden. Het aspect stikstof staat nadere besluitvorming niet in de weg.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Deze standaard waterparagraaf heeft betrekking op het plan om 8 koloniewoningen te bouwen aan de Hooiweg noord in Wilhelminaoord, zie onderstaand kaartbeeld.
Kaartbeeld bestaande waterhuishouding rond het plangebied
Het beleid van waterschap Drents Overijsselse Delta, is beschreven in het Waterbeheerplan 2016-2021 en de Beleidsnotitie stedelijk waterbeheer Water Raakt! (2015).
De vertaling van dit beleid naar de onderhavige Watertoets is gebaseerd op de informatie die de initiatiefnemer in het planstadium aanlevert.
Het betreft de realisatie van 8 koloniewoningen op grote kavels gelegen in het buitengebied. Het verhard oppervlakte per kavel is circa 250 m2, derhalve in totaal circa 2000 m2. Voor de riolering is gekozen voor een IBA-systeem.
Rondom de kavels worden sloten en greppels aangelegd ter compensatie.
Indien zij water afvoeren wateren zij af in noordelijke richting op de watergang langs Oostvierdeparten en kruist daarbij via een sifon de Verlengde Nijensleker Schipsloot.
Bestaande waterhuishouding
Het plan ligt in het stroomgebied Fryslân. Rond het plangebied liggen primaire categorie-A watergangen die in het beheer van het waterschap zijn.
Het peilgebied heeft een maximumpeil van NAP + 1,65 m.
Dit peil is de instelhoogte van het kunstwerk. Lokaal kunnen er verschillen optreden in het peil afhankelijk van de afstand tot de instelhoogte.
De hoogte van het maaiveld bedraagt gemiddeld circa NAP + 4,2 m en de maximale grondwaterstand ligt op max 20 - 60 cm onder maaiveld.
Bij extreme neerslag wordt geen wateroverlast in of nabij het plangebied verwacht (zie Klimaatatlas WDODelta).
Uitgangspunten op inrichtingsniveau
Watersysteem
De woonkavels worden aan de oostkant van de Hooiweg noord gerealiseerd. Aan beide zijden van de Hooiweg bevinden zich sloten/greppels van C-categorie die het merendeel van het jaar droog staan.
De te realiseren woonkavels worden omzoomd met te graven ondiepe sloten/greppels, eveneens C-categorie, die naar verwachting ook het merendeel van het jaar droog zullen staan.
Het hemelwater van de daken (woningen en bijgebouwen) wordt via goten en een hemelwaterafvoer geloosd op deze greppels/ loten. Bij eventuele extreme neerslag mogelijk in de reeds bestaande bermsloot van de Hooiweg. Omdat de greppels/sloten merendeels droog staan is er eerder sprake van infiltratie naar het grondwater dan van lozing op het oppervlaktewater. Hemelwater op de tuinverhardingen voegt zich via bodempassage bij het grondwater c.q. in de greppels.
Voor het graven van de greppels/sloten rondom de kavels wordt een watervergunning en indien nodig een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, aangevraagd.
De ontsluiting van de kavels wordt gerealiseerd op de Hooiweg. Om de ontsluiting mogelijk te maken worden dammen gerealiseerd in de bestaande sloot langs de Hooiweg. In deze dammen worden duikers geplaatst welke voldoende profiel hebben om de, overigens beperkte, afwaterende functie van de sloot blijvend te garanderen.
Wateroverlast
In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast opgetreden. Om bij hevige regenval de versnelde afvoer van het verhard oppervlak van de gebouwen te kunnen opvangen, moet bij de toename van het verhard oppervlak van maximaal 2.000 m2 circa 10% (200 m2) worden gecompenseerd, met een waterbergend oppervlak waar maximaal 30 centimeter aan berging kan plaatsvinden.
In het plan is voorzien in de aanleg van circa 730 meter 'bredere watergangen' (bovenbreedte 2,8 meter) achter de kavels langs en circa 608 meter greppels (bovenbreedte 1,6 meter) aan de zijkanten van de woonkavels.
Doordat de greppels direct lozen op de achtersloten, dragen de greppels nauwelijks bij aan de berging. In de 30 centimeter diepere achtersloten daarentegen is ruimte voor 730 meter keer gemiddeld 1,10 m2 per meter, derhalve 803 m2. Deze voldoet dus met factor 4 ruimschoots zodat er geen sprake zal zijn van wateroverlast.
De perceel-omsluitende greppels zullen de kavels enigszins draineren en omdat het vloerpeil 15 centimeter hoger wordt aangelegd dan het aansluitende kavelpeil en er kruipruimteloos wordt gebouwd, bestaat er geen risico op (grond)wateroverlast.
Waterkwaliteit
De toe te passen bouwmaterialen zijn beperkt gevoelig voor uitloging, hierdoor heeft het plan geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en het aspect ecologie.
Huishoudelijk afvalwater
De eigenaren van de 8 woningen verwerken, ieder individueel hun huishoudelijk afvalwater. Per kavel is er een IBA aanwezig waarbij via een septic-tank en een helofytenfilter het afvalwater wordt omgezet in effluent dat op de greppel mag worden geloosd. Voor de aanleg van een IBA zal een watervergunning worden aangevraagd. In deze situatie volstaat een zogenaamd verbeterde septic-tank van minimaal 6 m3 per woning. Naast het gezuiverde water uit het helofytenfilter lozen de bewoners het hemelwater in de greppels. De gemeente ontvangt en verwerkt in dit geval geen (afval)water.
Externe werking wijzigingsplan
Peilbeheer grasland
Het plangebied ligt in een agrarisch gebied met grasland. Het peilbeheer in graslanden kent hogere waterstanden dan bij akkerbouw. In extreme neerslagsituaties kan op grasland/ maïsland groter dan 1/10 jaar wateroverlast optreden en op akkerbouwgebieden groter dan 1/25 jaar wateroverlast optreden. Het peilbeheer is hierop aangepast.
Gezien de drooglegging van de kavels en de greppels die om de percelen worden aangelegd worden hier, ook in extreme situaties, geen problemen verwacht.
Verdroging en vernatting
Het waterschap gaat bij het plan uit van het bestaande grond- en oppervlaktewaterregime. Indien bij ontwikkelingen van grasland naar bebouwd gebied het waterpeil wordt gewijzigd is op grond van de Waterwet een vergunning van het waterschap nodig. In het plangebied is geen sprake van (grond)waterpeilwijzigingen, hierdoor hoeft er geen vergunning te worden aangevraagd.
Beheer en onderhoud
Zowel de bestaande als de nieuwe waterlopen zijn van de C-categorie zodat het beheer en onderhoud bij de eigenaar, in dit geval de Maatschappij van Weldadigheid, ligt.
Alle greppels en/of sloten zijn vanuit minimaal één zijde volledig bereikbaar zodat op eenvoudige wijze machinaal onderhoud kan plaatsvinden.
Watertoetsproces
Initiatiefnemer heeft het waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.
"De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking Watertoets III. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft een positief wateradvies".
Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd door het 'Besluit reparatie en modernisering milieueffectrapportage' en is bepaald dat de grenswaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplicht indicatief zijn. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). In het kader hiervan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.
De activiteit die mogelijk wordt gemaakt in dit wijzigingsplan, valt onder onderdeel D 11.2 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Onderdeel D 11.2 betreft: 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden. Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd.
De aanmeldnotitie m.e.r. is opgenomen in Bijlage 8.
Het plan is in vergelijking met de drempelwaarde van een stedelijk ontwikkelingsproject van een relatief geringe omvang. Wanneer er geen 'belangrijke nadelige gevolgen' zijn voor het milieu is het conform de wetgeving en de vigerende praktijk niet nodig om een volledige m.e.r.-procedure te doorlopen.
Uit de uitgevoerde analyse blijkt dat er geen relevante effecten zijn die het doorlopen van de m.e.r.-procedure noodzakelijk maken. Het voorstel is om het college van B & W van de gemeente Westerveld op basis van deze notitie te laten besluiten dat geen milieueffectrapportage nodig is.
Het plan is vervat in:
De regels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Het aantal regels is zo eperkt mogelijk gehouden. Alleen datgene is geregeld, wat werkelijk noodzakelijk is. Toch kan het in een concrete situatie voorkomen dat een afwijking van de regels gewenst is. Daarom zijn er in het plan afwijkingsmogelijkheden (met omgevingsvergunning) opgenomen. De uitvoering berust bij het bevoegd gezag, doorgaans burgemeester en wethouders. Deze afwijkingen maken kleine afwijkingen mogelijk binnen de aan de grond toegekende bestemming.
De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
In hoofdstuk 1 worden de in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten.
In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de op de verbeelding gegeven bestemmingen. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en zo nodig uit afwijkings- en wijzigingsregels. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het gebruik van de grond. De bestemmingen sluiten zoveel mogelijk aan bij de bestemmingen van het bestemmingsplan Beschermd dorpsgezicht Frederiksoord-Wilhelminaoord, zo ook voor de nieuwbouw van de koloniewoningen.
De hoofdstukken 3 en 4 bevatten regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen. Uit praktische overwegingen wordt de voorkeur gegeven om deze in een afzonderlijke paragraaf onder te brengen.
De Maatschappij van Weldadigheid is eigenaar van vrijwel alle gronden. Zij draagt de verantwoordelijkheid voor de exploitatie en doorontwikkeling van het gebied, zoals dat ook in het Kolonieplan is beoogd.
Met de Maatschappij van Weldadigheid is een planschadeovereenkomst gesloten. Mogelijke tegemoetkoming in planschade op basis van artikel 6.1 Wet ruimtelijke verordening is hierbij voor rekening van de Maatschappij van Weldadigheid.
Dit wijzigingsplan is voor de duur van zes weken ter visie gelegd en ter beoordeling voorgelegd aan de 'overlegpartners' (art. 3.1.1 Bro).
Vooroverleg
Van de volgende overlegpartners is een overlegreactie ontvangen:
De overlegreacties zijn als bijlage 9 bij de toelichting opgenomen.
Provincie Drenthe
De locatie ligt binnen het door door de provincie als 'Landschap van de koloniën van Weldadigheid' aangemerkte gebied. Er is sprake van een provinciaal belang voor onder andere archeologie, cultuurhistorie en landschap.
Over de provinciale belangen in het plangebied is ambtelijk overleg geweest. Er zijn een aantal punten die nog extra aandacht behoeven o.a. het aanbrengen van de archeologische dubbelbestemming. Via de mail zijn de uitgebreide adviezen ontvangen.
Archeologie:
Toelichting H 4.2
Verbeelding/regels
De provincie mist in de verbeelding en regels de archeologische dubbelbestemming. Dit plan is dan wel vrijgesteld van archeologisch onderzoek, maar dat betekent niet dat de archeologische dubbelbestemming eraf kan. Er is geen archeologisch onderzoek uitgevoerd waardoor de verwachtingswaarde kan worden bijgesteld/verwijderd. (Voor eventuele toekomstige ingrepen zou een archeologisch onderzoek mogelijk nog wel aan de orde kunnen zijn).
Wat betreft de verwachtingswaarde en bijbehorende onderzoeksvrijstellingsgrens voor de archeologische dubbelbestemming wordt aangeraden om ook te kijken naar het wijzigingsplan voor de Nieuwbouw koloniewoningen, M.E. van der Meulenweg en Hooiweg zuid. Voor dit plangebied is de onderzoeksvrijstellingsgrens van 1000 m² verkleind naar 70 m², in de toelichting (H. 4.2.) is daarover het volgende opgenomen:
“In de afgelopen jaren is er een toenemende belangstelling voor de jonge archeologie. Gelet op de geschiedenis van het plangebied als onderdeel van de Kolonie van de Maatschappij van Weldadigheid is het voor de hand liggend dat oude archeologische sporen (van voor 1800) zijn vergraven in de tijd dat de Kolonie is gesticht en de gronden zijn ontgonnen. Wel ligt het in de lijn der verwachting dat er nu sporen te vinden zijn van de bewoningsgeschiedenis uit de tijd van de Kolonie.
Het planvoornemen is daarom voor advies voorgelegd aan de provinciaal en gemeentelijk archeoloog. In overleg is voorgesteld om voor ontwikkelingen in het plan een archeologische begeleiding bij de uitvoering van graafwerkzaamheden op te nemen in geval van een oppervlakte groter dan 70 m² en een diepte van meer dan 30 cm.”
Reactie gemeente
Toelichting
De voorgestelde aanpassingen zullen in de toelichting worden verwerkt.
Wat betreft de opmerking over de amateurarcheologen het volgende. Dit is geen advies maar een aanbeveling aan de de Maatschappij van Weldadigheid. De gemeente is voorstander van het gelegenheid bieden aan amateur-archeologen om waarnemingen te doen op dergelijke bouw locaties. Tevens kan het interessant zijn om eventueel gedane vondsten te behouden om daarmee op een nader te bepalen locatie het verhaal te kunnen vertellen van de voormalige bewoners van de te ontwikkelen koloniewoning.
In overleg met de provincie is afgesproken dat bij de uitvoering van het wijzigingsplan archeologische begeleiding (bij de uitvoering van graafwerkzaamheden)zal plaatsvinden in geval van een oppervlakte groter dan 70 m² en een diepte van meer dan 30 cm. Dit zal eerst voor twee woningen gebeuren. Op basis van de bevindingen kan dan besloten worden of het nog nodig zal zijn om de andere woningen te begeleiden of dat gestopt kan worden met begeleiden.
Verbeelding/Regels
Het is inderdaad niet juist dat de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 2' niet op de verbeelding en in de regels is opgenomen. Dit zal worden aangepast.
Zoals hiervoor reeds aangegeven zal in de bestemming 'Waarde - Archeologie' worden opgenomend dat bij de uitvoering van het wijzigingsplan archeologische begeleiding (bij de uitvoering van graafwerkzaamheden) zal plaatsvinden in geval van een oppervlakte groter dan 70 m² en een diepte van meer dan 30 cm.
Cultuurhistorie
Dit plan maakt deel uit van een langlopende afspraak tussen de verschillende partijen, waaronder de
provincie, over het bouwen van zgn. Nieuwe koloniewoningen, passend in de structuur van de
historische ontginnings- en bouwstructuur.
Over deze fase aan de Hooiweg Noord is regelmatig overleg geweest met zowel gemeente als
Maatschappij van Weldadigheid en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed– dit in het zgn Erfgoed overleg. Het concrete plan volgt inderdaad wat hier is besproken en hierover zijn dan ook inhoudelijk geen opmerkingen. De provincie heeft een paar opmerkingen op het plan.
Een deel van de opmerkingen gaan over een nadere toelichting op het plan vanuit landschap en UNESCO. Het andere deel gaat over aanpassing van het ontwerp met aanvullende lanen en beplanting.
Reactie gemeente
De aanvulling en motivering van het plan vanuit landschap en UNESCO hebben we opgesteld en opgenomen in paragraaf 2.2 waarde stelling gebied, paragraaf 3.1.2 aanwijzing UNESCO werelderfgoed en een nieuwe paragraaf cultuurhistorie in hoofdstuk 4 van de toelichting.
Wat betreft de opmerkingen over aanpassing van het plan heeft nader overleg met de provincie plaatsgevonden en heeft de provincie aangegeven aan te sluiten bij het standpunt van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. De hier genoemde aanpassingen zijn dan ook niet verwerkt in het bestemmingsplan.
Veiligheidsregio Drenthe
De VRD constateert dat er geen sprake is van een groepsrisico en de vraag ligt dan ook voor of de gemeente wel een groepsrisico verantwoording moet doen.
Verder is de VRD het met de RUD eens dat (als er nog mogelijkheden zijn) het verstandig is om de huizen buiten de 100% letaliteitszone te positioneren.
Ten aanzien van de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid kan de VRD geen aanvullende maatregelen bedenken. Dit gezien de snelheid van het scenario bij hoge druk aardgastransportleidingen.
Reactie gemeente
Vanwege het feit dat er drie woningen in het invloedsgebied van de buisleiding worden gebouwd, moet op grond van het Bevb het groepsrisico worden verantwoord. Om de hoogte van het groepsrisico te berekenen is kwantitatieve risico analyse (QRA) opgesteld. In de huidige situatie is er geen sprake van een berekend groepsrisico. Door de toevoeging van de populatie van drie koloniewoningen treedt er geen verandering op in de hoogte van het groepsrisico. De hoogte van het berekende groepsrisico blijft dus op 0 slachtoffers staan. In de toelichting van het bestemmingsplan is paragraaf 4.5 aangevuld. De aangevulde paragraaf 4.5 is getoetst door de RUD. Naar aanleiding van die toets hebben een paar aanpassingen plaatsgevonden.
Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
De RCE geeft aan dat Rijk, provincie en gemeente geruime tijd samen werken aan de bestendiging van het erfgoed in de gemeente Westerveld. In het bijzonder daar waar het gaat om het erfgoed van de Koloniën van Weldadigheid. Afgelopen juli is het bijzondere karakter hiervan bekrachtigd met de status van UNESCO werelderfgoed. De gezamenlijke overheden hebben in het managementplan afspraken gemaakt over de bescherming van en bestendiging van de erfgoedwaarden. Deze afspraken zijn geïmplementeerd in respectievelijk de provinciale omgevingsverordening, het gemeentelijk bestemmingsplan en het Kolonieplan van de Maatschappij van Weldadigheid. Het wijzigingsplan refereert hieraan.
RCE kan instemmen met het gepresenteerde ontwerp wijzigingsplan. Het plan presenteert de locatie en regelgeving met betrekking tot de nieuw te bouwen woningen op een heldere wijze. De RCE is in een eerder stadium direct betrokken bij de uitwerking hiervan voor Hooiweg Noord. De locatie en oriëntatie van de woningen spelen in op de vastgestelde uitgangspunten voor het toevoegen van nieuwe koloniewoningen en versterken daarmee het planmatige orthogonale karakter van de Kolonie Wilhelminaoord.
Bij de verdere uitwerking van het plan vraag ik uw aandacht voor de ontsluiting van de woningen en de inrichting van de Hooiweg als ontsluitingsweg. Ook deze weg draagt bij aan de uitzonderlijk universele waarde van het werelderfgoed. Deze waarden dienen in overweging te worden genomen bij de realisatie van nieuwe koloniewoningen en het effect daarvan op het gebruik van de weg.
Reactie gemeente
Bij de uitwerking van de plannen heeft de inrichting van de Hooiweg en de ontsluiting van de woningen extra aandacht.
Waterschap Drents Overijsselse Delta
Het waterschap geeft goedkeuring aan het plan, mits de uitgangspunten hoofdstuk 4.9 water worden gevolgd.
Reactie gemeente
Wij dragen er zorg voor dat bij de uitwerking van de plannen de genoemde uitgangspunten worden gevolgd.
Zienswijzen
Tegen het plan zijn zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn in de zienswijzennota samengevat en van een reactie van de gemeente voorzien. De zienswijzennota is als Bijlage 10 opgenomen bij de toelichting.