direct naar inhoud van 4.6 Ecologie
Plan: Recycling Westerveld Oeveraseweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1701.0000BP000000000555-0004

4.6 Ecologie

Sinds 2002 moeten alle ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan bepalingen uit het natuurbeschermingsrecht: de Flora- en faunawet (soortbescherming) en de Natuurbeschermingswet (gebiedsbescherming). De natuurwetgeving in Nederland heeft als belangrijkste component het zorgplichtbeginsel, dat van elke initiatiefnemer verlangt dat hij zich vooraf op de hoogte stelt van eventuele schadelijke effecten op voorkomende beschermde soorten planten en dieren en hun leefomgeving.

Uit deze wet- en regelgeving vloeit voort dat bij de planontwikkeling dient te worden na gegaan of ruimtelijke ingrepen een negatieve invloed hebben op beschermde planten- en diersoorten. Is dat aan de orde, dan is een ontheffing van de Flora- en faunawet en/of een Natuurbeschermingswetvergunning vereist. In hoeverre die afgegeven kunnen worden hangt af van de beschermingsstatus van de betreffende soort, de aard van de effecten, de mogelijkheden voor compensatie en mitigatie, en het belang van de ruimtelijke ontwikkeling.Op basis van een natuurtoets zijn de werkzaamheden ten behoeve van de uitbreiding van het bedrijventerrein Oeveraseweg getoetst aan de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet. In de volgende paragrafen wordt per soortcategorie aangegeven of er schadelijke effecten worden verwacht als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.

Gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, die ten uitvoering van de bovengenoemde Europese richtlijnen zijn of worden aangewezen. Natura 2000 is een samenhangend Europees netwerk van beschermde gebieden, met als doel de waardevolle en gevarieerde Europese natuur te behouden. Nederland telt nu 166 Natura 2000-gebieden (waaronder vier gebieden in de Noordzee), die momenteel formeel worden aangewezen. Daarnaast regelt de Natuurbeschermingswet de bescherming van de Beschermde Natuurmonumenten, die in het verleden zijn aangewezen in het kader van Nederlandse regelgeving. De status van Beschermde Natuurmonumenten die binnen de begrenzing van Natura 2000-gebieden liggen, zal komen te vervallen bij de formele aanwijzing als Natura 2000-gebied. In de wijde omgeving van Havelte liggen geen Beschermde Natuurmonumenten.

Het plangebied ligt op ruim twee kilometer van Natura 2000-gebied Havelte-Oost.

Stikstofdepositie

Effecten als gevolg van stikstofdepositie kunnen op relatief grote afstand optreden. Daarom zijn stikstofberekeningen uitgevoerd om de effecten op Natura 2000 in beeld te brengen (Notitie stikstofdepositie bedrijventerrein Oeveraseweg, Grontmij, Oktober 2012).

Het bestemmingsplan Bedrijventerrein Oeveraseweg leidt als gevolg van stikstofdepositie niet tot een significante verslechtering van de kwaliteit en/of oppervlakte van de habitattypen waarvoor de Natura 2000-gebieden De Wieden, Dwingelderveld en Havelte-Oost zijn aangewezen. Op de dichtstbijzijnde rand van de Natura 2000-gebieden De Wieden en Dwingelderveld zijn zeer beperkte toenames van respectievelijk maximaal 0,04 en 0,03 mol N/ha/jr berekend. Dergelijk kleine toenames (omgerekend respectievelijk 0,5 en 0,4 gram stikstof per hectare per jaar) vallen binnen de onzekerheidsmarge van het rekenmodel en zijn bovendien in ecologische zin niet van merkbare invloed op de kwaliteit van een natuurlijk habitat. Boven ligt het meetpunt op de dichtst bijzijnde rand van het Natura 2000-gebied, terwijl de kwalificerende habitats op grotere afstand zijn gelegen. Effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden De Wieden en Dwingelderveld kunnen derhalve met zekerheid worden uitgesloten.

Op het Natura 2000-gebied Havelte-Oost zijn iets grotere toenames berekend, tot maximaal 2,9 mol N/ha/jr op het habitattype Droge heiden. Dit habitattype is ook al in de berm van de N353 aanwezig. Voor de habitattypen Vochtige heiden, Droge heiden en Heischrale graslanden waarop een beperkte toename van stikstofdepositie is berekend, is gekeken naar de oppervlakte van het habitattype waarop een toename plaatsvindt ten opzichte van de oppervlakte waarop sprake is van een afname.

Geconcludeerd kan worden dat voor alle drie de habitattypen geldt dat op veruit het grootste gedeelte van de oppervlakte van het habitattype (> 97%) sprake is van een afname van stikstofdepositie. Voor geen van de habitattypen geldt dat per saldo sprake is van een significante verslechtering van de kwaliteit van het betreffende habitattype. Bovendien vindt in het Natura 2000-gebied heidebeheer gericht op het voorkomen van vergrassing plaats door middel van periodiek plaggen van heide. Door middel van dit reguliere beheer wordt jaarlijks stikstof uit het systeem verwijderd in orde van grootte van enkele kg. De zeer beperkte toenames van stikstofdepositie op droge en natte heiden als gevolg van het plan worden derhalve ondervangen door het reguliere heidebeheer in het Natura 2000-gebied dat wordt uitgevoerd om vergrassing tegen te gaan.

Aangezien significant negatieve effecten kunnen worden uitgesloten, staat de Natuurbeschermingswet niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg.

Soortbescherming

Op 7 juni 2012 is een ecologische verkenning in het plangebied uitgevoerd door Buro Bakker (Natuurtoets voor de realisatie van een bedrijventerrein aan de Oeveraseweg te Havelte, 2012). Daarbij is gelet op de aanwezigheid van beschermde flora en fauna. Daarnaast zijn inschattingen gemaakt van het voorkomen van beschermde soorten op basis van terreinkenmerken.

Gericht veldonderzoek heeft uitgewezen dat de strikt beschermde Poelkikker niet voorkomt in het gebied. Alle in het plangebied gevonden en te verwachten soorten zijn licht beschermd (zie onderstaande tabel). Voor deze soorten geldt een vrijstelling. Een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet hoeft voor deze soorten niet te worden aangevraagd. De algemene zorgplicht is dan wel van kracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1701.0000BP000000000555-0004_0018.png"  
Overzicht van licht beschermde soorten die (waarschijnlijk) in het plangebied voorkomen.  

Wanneer de grond in 2013 of later bouwrijp zal worden gemaakt, dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Werkzaamheden kunnen plaatsvinden in het broedseizoen, wanneer deze voor het broedseizoen zijn opgestart en continu doorlopen en er redelijkerwijs van kan worden uitgegaan dat zich geen broedvogels zullen vestigen. Indien dit niet mogelijk is, zal een vogeldeskundige voorafgaand aan de werkzaamheden het terrein moeten inspecteren op broedgevallen. De aanwezigheid van overige licht beschermde soorten leidt niet tot verdere consequenties ten aanzien van de Flora- en faunawet.