direct naar inhoud van Regels
Plan: TAM-omgevingsplan hoofdstuk 22b Buitengebied PH Hoffmansweg 6a
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1700.TAMPHHoffmansweg6a-ont1

Regels

Dit TAM-omgevingsplan is gericht op het faciliteren van ontwikkeling op de locatie TAM-omgevingsplan hoofdstuk 22b Buitengebied PH Hoffmansweg 6a en is als een nieuw hoofdstuk 22b opgenomen in het omgevingsplan van de gemeente Twenterand. Dit hoofdstuk is op grond van artikel 11.1, lid 2 Besluit elektronische publicaties bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.


De in dit op https://www.ruimtelijkeplannen.nl uitgegeven deel van het omgevingsplan (hierna: dit deel) weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22b van het omgevingsplan van de gemeente Twenterand. In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer 22b gelezen worden. In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord ‘Bijlage’, na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage 22b gelezen worden.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Toepassingsbereik

  • 1. De besluiten als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet zijn niet van toepassing op de locatie, bedoeld in het derde lid.
  • 2. De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en de regels in afdeling 22.3 zijn niet van toepassing op de locatie, bedoeld in het derde lid, voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.
  • 3. De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie TAM-omgevingsplan hoofdstuk 22b Buitengebied PH Hoffmansweg 6a, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1700.TAMPHHoffmansweg6a-ont1 zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl/.

Artikel 2 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk gelden de volgende begripsbepalingen:

  • a. Bijlage 1 bij dit 'TAM-omgevingsplan hoofdstuk 22b Buitengebied PH Hoffmansweg 6a' bevat begripsbepalingen voor de toepassing van dit TAM-IMRO-deel van het omgevingsplan.
  • b. De bijlage bij de Omgevingswet, bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van overeenkomstige toepassing op dit 'TAM-omgevingsplan hoofdstuk 22b Buitengebied PH Hoffmansweg 6a', tenzij in Bijlage 1 bij dit TAM-omgevingsplan daarvan is afgeweken.

Artikel 3 Aanvraagvereisten

De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van het omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk.

Artikel 4 Meet- en rekenbepalingen

De meet- en rekenbepalingen uit artikel 22.24 van het omgevingsplan zijn van overeenkomstige toepassing op het meten van de waarden die in dit hoofdstuk in m, m2 of m3 zijn uitgedrukt, voor zover hiervan niet is afgeweken in 4.1 tot en met 4.9.

4.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

4.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Daksierelementen (o.a. dakkapellen) over maximaal een derde van de gezamenlijk goot- en/of boeiboord- en/of druiplijnlengten worden niet meegerekend;

4.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Ruimten, zoals kelders, onder de onderzijde van de begane grondvloer en tussen de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) worden niet meegerekend, tenzij de onderzijde van de begane grondvloer op meer dan 0,3 m boven peil is gelegen of de kelder van buiten een directe toegang heeft.

4.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

4.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

4.6 bebouwingspercentage

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel c.q. bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

4.7 lengte, breedte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van scheidsmuren);

4.8 de tiphoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de hoogte van de wiektip in zijn hoogste stand.

Bij toepassing van deze regels wordt gemeten vanuit het hart van een lijn.

4.9 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of functiegebieden worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, entreeportalen en erkers met ten hoogste 50% van de gevelbreedte van een hoofdgebouw, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. functiegrens, dan wel de rooilijn met niet meer dan 1 m wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 Functies en activiteiten

Artikel 5 Agrarisch

5.1 Toepassingsbereik

De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie PH Hoffmansweg 6a, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1700.TAMPHHoffmansweg6a-ont1 zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl

5.2 Functieomschrijving

Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan
overeenkomstig de aan de locatie toegedeelde functies:

  • a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - vee' het bedrijfsmatig houden van vee niet is toegestaan.
  • b. het bestaande aantal bedrijfswoningen;
  • c. een aan huis verbonden beroep, met dien verstande dat per bedrijfswoning maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de begane grond van de bedrijfswoning en aangebouwde bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van het aan huis verbonden beroep met een maximum van 50 m2;
  • d. hobbymatig agrarisch gebruik;
  • e. hobbymatig houden van vee;
  • f. extensieve recreatie;
  • g. stalling en opslag, uitsluitend ten behoeve van het ter plaatse gevestigde agrarische bedrijf;
  • h. paardenbakken voor eigen hobbymatig gebruik;
  • i. een bed and breakfast, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    • 1. de bed and breakfast voorziening mag alleen in de bedrijfswoning worden gevestigd;
    • 2. het aantal kamers bedraagt maximaal 2;
    • 3. de maximale oppervlakte per kamer bedraagt maximaal 25 m2;
    • 4. het gezamenlijke aantal bedden bedraagt maximaal 4;
    • 5. het parkeren vindt plaats op het eigen erf;
  • j. verwerking van en (detail)handel in (semi)agrarische producten en streekproducten met een maximaal brutovloeroppervlak van 100 m2;
  • k. de bestaande inwoning;
  • l. de bestaande nevenactiviteiten;
  • m. de bestaande mestzakken buiten het bouwvlak;
  • n. de bestaande kuilvoerplaten en sleufsilo's buiten het bouwvlak;
  • o. het bewerken van mest afkomstig van de eigen locatie, zoals mengen, roeren, homogeniseren, scheiden van mest in fracties, drogen, hygiëniseren van mest en vergelijkbare vormen van bewerken, waaronder niet het vergisten van mest wordt verstaan;
  • p. de bestaande boerderijkamers;
  • q. zonnepanelen binnen het bouwvlak ten behoeve van het eigen gebruik.

met de daarbij behorende ontsluitings-, parkeer- en groenvoorzieningen, tuinen en erven, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.

5.3 Beoordelingsregels bouwactiviteiten
5.3.1 Bedrijfsgebouwen

Voor bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag maximaal 6 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag maximaal 12 m bedragen;
  • d. het vloerpeil dient 10 tot 20 centimeter boven maaiveld te komen dan wel tenminste op dezelfde hoogte als de bestaande bebouwing;
5.3.2 Bedrijfswoningen

Voor bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan op de bestaande locatie binnen het bouwvlak;
  • b. de goothoogte van de bedrijfswoning mag maximaal 4,5 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van de bedrijfswoning mag maximaal 9 m bedragen;
  • d. de inhoud van de bedrijfswoning mag maximaal 750 m3 bedragen;
  • e. het vloerpeil dient 10 tot 20 centimeter boven maaiveld te komen dan wel tenminste op dezelfde hoogte als de bestaande bebouwing.
5.3.3 Bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. bijgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de goothoogte van een bijgebouw en/of overkapping mag maximaal 3 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een bijgebouw en/of overkapping mag maximaal 6 m bedragen;
  • d. bijgebouwen en overkappingen moeten minimaal 1 meter achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning worden gebouwd;
  • e. bijgebouwen en overkappingen zijn toegestaan op geen grotere afstand dan 25 m van de bedrijfswoning;
  • f. de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen mag maximaal 100 m2 bedragen;
  • g. het vloerpeil dient 10 tot 20 centimeter boven maaiveld te komen dan wel tenminste op dezelfde hoogte als de bestaande bebouwing.
5.3.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen een bouwvlak

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen een bouwvlak gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van kuilvoerplaten en sleufsilo's mag maximaal 3 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van mestopslagplaatsen en mestsilo's mag maximaal 4 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van voedersilo's mag maximaal 12 m bedragen, met dien verstande dat deze niet hoger zijn dan de bestaande bedrijfsgebouwen;
  • d. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag maximaal 8 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van antennemasten mag maximaal 15 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 m bedragen;
  • g. het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een paardenbak is toegestaan, onder voorwaarde dat:
    • 1. de totale oppervlakte maximaal 800 m2 bedraagt;
    • 2. de paardenbak achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning is gesitueerd;
    • 3. de bouwhoogte van het hekwerk rondom de paardenbak maximaal 1,5 m bedraagt;
    • 4. de bouwhoogte van lichtmasten maximaal 6 m bedraagt;
    • 5. de paardenbak wordt gerealiseerd op een minimale afstand van 50 m tot de woning van een derde;
  • h. tijdelijke en permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan met een maximale bouwhoogte van 2,5 m, met dien verstande dat permanente teeltondersteunende voorzieningen, waarbij de bouwhoogte meer bedraagt dan 1,5 m, uitsluitend zijn toegestaan bij grondgebonden agrarische bedrijven;
  • i. het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde in de vorm van zonnepanelen is toegestaan, onder de voorwaarde dat:
    • 1. de zonnepanelen achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het dichtst bij de weg gelegen gebouw worden gesitueerd;
    • 2. de bouwhoogte maximaal 2,5 m bedraagt;
  • j. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt 2 m.
5.3.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten een bouwvlak gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouw zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, mogen worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 2 m met dien verstande dat:
    • 1. kuilvloerplaten, (sleuf)silo's en mestopslagplaatsen niet zijn toegestaan;
    • 2. perceels- en erfafscheidingen niet zijn toegestaan behoudens voor het betreft open afrasteringen met een hoogte van maximaal 1 m;
    • 3. zonnepanelen niet zijn toegestaan.
  • b. het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een paardenbak is toegestaan, onder voorwaarde dat:
    • 1. de paardenbak direct aansluitend aan het bouwvlak wordt opgericht;
    • 2. de totale oppervlakte maximaal 800 m2 bedraagt;
    • 3. de paardenbak achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning is gesitueerd;
    • 4. de bouwhoogte van het hekwerk rondom de paardenbak maximaal 1,5 m bedraagt;
    • 5. de bouwhoogte van lichtmasten maximaal 6 m bedraagt;
    • 6. de paardenbak wordt gerealiseerd op een minimale afstand van 50 m tot de woning van een derde.
  • c. tijdelijke en permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan, onder de voorwaarde dat:
    • 1. de teeltondersteunende voorzieningen direct aansluitend aan het bouwvlak worden opgericht, waarbij de teeltondersteunende voorzieningen aan één zijde van het bouwvlak over een afstand van minimaal 25 m moeten aansluiten;
    • 2. de oppervlakte buiten het bouwvlak maximaal 1.000 m2 bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte maximaal 2,5 bedraagt;
    • 4. permanente teeltondersteunende voorzieningen, waarbij de bouwhoogte meer bedraagt dan 1,5 m, uitsluitend toegestaan zijn bij grondgebonden agrarische bedrijven.
5.3.6 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1,5 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag ten hoogste 2 m bedragen.
5.4 Specifieke functieregels
5.4.1 Strijdig gebruik

Tot een met deze functie strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van veehouderij;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken als manege.
5.5 Specifieke beoordelingsregels gebruik
5.5.1 Inwoning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2 ten behoeve van inwoning in de bedrijfswoning, met dien verstande dat de bedrijfswoning met inwoning blijft voldoen aan de bouwregels zoals deze zijn opgenomen in de bouwregels van 5.3.

Artikel 6 Waarde - Archeologie lage verwachting

6.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als Waarde - Archeologie lage verwachting.

6.2 Oogmerk

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

6.3 Beoordelingsregels bouwactiviteiten

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. voor bouwwerken die volledig worden gebouwd op gronden aangewezen voor de 'Waarde - Archeologie lage verwachting' gelden geen regels aanvullend aan het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen;
  • b. voor bouwwerken die deels worden gebouwd op gronden aangewezen voor de 'Waarde - Archeologie lage verwachting en deels worden gebouwd binnen de gebiedsaanwijzing 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting' zijn de regels van de gebiedsaanwijzing die ziet op de hoogste archeologische waarde ter plaatse, van toepassing op het hele bouwwerk, voor zover gelegen binnen een afstand van 10 m vanaf de betreffende gebiedsaanwijzing met de hoogste archeologische waarde;
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die volledig worden uitgevoerd op gronden aangewezen voor de 'Waarde - Archeologie lage verwachting' gelden geen regels aanvullend aan het bepaalde bij de andere daar voorkomende gebiedsaanwijzing;
  • b. voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die deels worden uitgevoerd op gronden aangewezen voor de 'Waarde - Archeologie lage verwachting en deels worden uitgevoerd binnen de gebiedsaanwijzing 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting' zijn de regels van de gebiedsaanwijzing die ziet op de hoogste archeologische waarde ter plaatse, van toepassing op het hele werk of de hele werkzaamheid, voor zover gelegen binnen een afstand van 10 m vanaf de betreffende gebiedsaanwijzing met de hoogste archeologische waarde.

Artikel 7 Waarde - Archeologie middelhoge verwachting

7.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als Waarde - Archeologie middelhoge verwachting.

De regels in dit artikel zijn niet van toepassing op het oprichten van bebouwing mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders, of;
  • c. het nieuw te bebouwen oppervlak kleiner is dan 2.500 m2;
  • d. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, met behoud van bestaande funderingen.

De regels in dit artikel zijn niet van toepassing op het verrichten van werken of werkzaamheden mits:

  • a. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • c. voor werken en werkzaamheden over een oppervlakte kleiner dan 2.500 m2 en niet dieper dan 0,4 m vanaf het maaiveld;
  • d. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • e. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • f. ingeval op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Erfgoedwet van toepassing zijn.

7.2 Oogmerk

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de bodem.

7.3 Beoordelingsregels bouwactiviteiten
7.3.1 Algemeen

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. Indien uit onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht, of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen, of;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden voor een archeologische deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen, en/of;
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld. Het onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
7.3.2 Advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in artikel 7.3.1 onder a, wint het advies in bij de archeologische deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Vergunningsplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 7.2 bedoelde gronden de onderstaande werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  • b. grondwerkzaamheden waartoe wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakte verhardingen;
  • c. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
7.4.2 Beoordelingscriteria

Ten aanzien van de in artikel 7.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  • a. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate zijn vastgesteld. In dien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de archeologisch deskundige zo nodig een opgraving plaats te vinden;
  • b. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld.
7.4.3 Voorwaarden aan omgevingsvergunning
  • a. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kan voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waaronder (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel gericht zijn, of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen, of;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologische deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen, en/of;
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • b. Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.4.1 wint deze advies in bij een archeologische deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
7.4.4 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in artikel 7.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

Artikel 8 Waarde - Landschap

8.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als Waarde - Landschap.

8.2 Oogmerk

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden.

8.3 Beoordelingsregels bouwactiviteiten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd voorwaarden te stellen ten aanzien van de situering, afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ter plaatse van de aanduiding 'openheid' ter waarborging van de openheid van het landschap.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Vergunningsplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 8.2 bedoelde gronden de onderstaande werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren ter plaatse van de aanduiding 'openheid':

  • a. het beplanten met (fruit)bomen, heesters en andere opgaande beplanting anders dan erfbeplanting;
  • b. het aanleggen en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen, met uitzondering van koepaden;
8.4.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden kan slechts worden verleend indien door het uitvoeren van het werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen niet blijven onevenredig afbreuk wordt gedaan aan ter plaatse aanwezige natuur- en landschapswaarden en door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen. De aanwezige natuur- en landschapswaarden betreffen ter plaatse van de aanduiding 'openheid': de openheid.

8.4.3 Uitzonderingen vergunningsplicht

De in artikel 8.4.1 vervatte verboden gelden niet voor het uitvoeren van de volgende werken of werkzaamheden:

  • a. werken of werkzaamheden die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. werken of werkzaamheden die op het tijdstip van het in werking treden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene regels voor bouwactiviteiten

10.1 Bestaande afmetingen
  • a. In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen meer bedraagt dan in de bouwregels in Hoofdstuk 2 van deze regels is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a dient ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - vrijgekomen gebouwen' de bestaande maatvoering van de bestaande gebouwen wat betreft oppervlakte, bouw- en goothoogte als maximum worden beschouwd, ook in geval van herbouw.
10.2 Bestaande afstanden

In die gevallen dat de bestaande afstand van een bouwwerk tot enige op de verbeelding of in de regels aangegeven lijn dan wel tot een ander bouwwerk, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand is gekomen minder bedraagt dan in de bouwregels in Hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt die afstand in afwijking daarvan als minimaal toegestaan.

10.3 Bestaande percentages

In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

Artikel 11 Algemene regels voor functies en activiteiten

11.1 Parkeren en laden/lossen
  • a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw bedoeld voor wonen of een ander soort verblijf van mensen wordt slechts verleend, indien wordt of zal worden voorzien in de aanleg van voldoende parkeerplaatsen, waarbij ten minste voldaan moet worden aan de maximum parkeernormen zoals die zijn opgenomen in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' van CROW, met dien verstande dat het totale aantal benodigde parkeerplaatsen wordt afgerond op het dichtstbijzijnde hele getal.
  • b. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw waarvoor een behoefte bestaat voor ruimte voor het laden of lossen van goederen wordt slechts verleend, indien is aangetoond dat op het betreffende bouwperceel in voldoende mate ruimte voor het laden of lossen van goederen wordt of zal worden aangebracht.
  • c. Parkeerplaatsen dienen aangelegd te worden op het eigen terrein.
  • d. De afmetingen van een parkeerplaats bedragen ten minste 1,80 m bij 5 m en ten hoogste 3,25 m bij 6 m.
  • e. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het onder a, b en c bepaalde:
    • 1. indien het voldoen aan de parkeerbehoefte als gevolg van bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of;
    • 2. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid of laad- of losruimte wordt voorzien;
  • f. Het bevoegd gezag kan aan een omgevingsvergunning als bedoeld onder a voorwaarden koppelen met betrekking tot de verplichting het benodigde aantal parkeerplaatsen in stand te houden.
  • g. Het onder a bepaalde is niet van toepassing ingeval een bouwwerk ten gevolge van een calamiteit geheel verloren is gegaan en dit bouwwerk, indien en voor zover sprake is van dezelfde functie en omvang, wordt herbouwd en op gelijke wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien als voor de calamiteit feitelijk het geval was, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
11.2 Evenementen

Onder een gebruik in strijd met het plan wordt niet verstaan het gebruiken en/of laten gebruiken van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen, festiviteiten en/of manifestaties met een maximum van drie keer per kalenderjaar en een duur van ten hoogste tien dagen per evenement, festiviteit en /of manifestatie, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement, de festiviteit en/of de manifestatie hieronder begrepen. Voor paasvuren geldt dat drie maanden voorafgaand aan het ontsteken van het paasvuur benut kunnen worden voor de opbouw.

11.3 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met alle functies wordt in ieder geval verstaan:

  • a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • c. een gebruik van gronden voor opslag van mest in mestzakken of in andere opslagmiddelen, niet zijnde een bouwwerk, anders dan als opslag voor normaal gebruik binnen het agrarisch bouwvlak
  • d. een gebruik van gronden en bouwwerken voor (detail)handel of containerteelt, anders dan de regels van de bestemmingen toestaan;
  • e. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;
  • f. een gebruik van gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatie, anders dan de regels van de bestemmingen toestaan;
  • g. het gebruik van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van reclame-uitingen, anders dan voor de eigen bedrijfsvoering of de verkoop van eigen producten;
  • h. een gebruik van bijgebouwen, recreatiewoningen, boerderijkamers, plattelandskamers, groepsaccommodaties, kampeermiddelen en stacaravans ten behoeve van permanente bewoning;
  • i. het (zelfstandig) bewonen van vrijstaande gebouwen, niet zijnde woningen;
  • j. een gebruik van gronden en bouwwerken voor het beproeven van voertuigen, voor het racen of crossen met motorvoertuigen of bromfietsen en voor het beoefenen van de modelvliegsport.
11.4 Specifieke gebruiksverboden

Als strijdig gebruik wordt in elk geval aangemerkt:

  • a. het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
  • b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond bodemspecie en puin voor het storten van vuil, anders dan ten behoeve van de uitvoering krachtens de functie toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • c. het gebruiken of het laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting en de bewoning van vrijstaande bijgebouwen.
  • d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • e. het gebruik van de gronden als een paardrijbak;

Hoofdstuk 4 Overgangsregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit 'TAM-omgevingsplan hoofdstuk 22b Buitengebied PH Hoffmansweg 6a' aanwezig of in uitvoering is, of gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van dit 'TAM-omgevingsplan hoofdstuk 22b Buitengebied PH Hoffmansweg 6a' ' , mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit 'TAM-omgevingsplan hoofdstuk 22b Buitengebied PH Hoffmansweg 6a', maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende omgevingsplan van rechtswege, daaronder begrepen de overgangsbepalingen.
12.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van gronden en bouwwerken ten dienste van de functie (of andere gebiedsaanwijzing) als bedoeld in hoofdstuk 2 dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit 'TAM-omgevingsplan hoofdstuk 22b Buitengebied PH Hoffmansweg 6a' en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met dit 'TAM-omgevingsplan hoofdstuk 22b Buitengebied PH Hoffmansweg 6a' strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dit 'TAM-omgevingsplan hoofdstuk 22b Buitengebied PH Hoffmansweg 6a' strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van dit 'TAM-omgevingsplan hoofdstuk 22b Buitengebied PH Hoffmansweg 6a' voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik, dat al in strijd was met het voorheen geldende omgevingsplan van rechtswege voor die locatie, daaronder begrepen de overgangsbepalingen.