Plan: | Den Ham, partiële herziening Grotestraat 47 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1700.BPDH2010PH0035-vas1 |
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel 2009.
De Omgevingsvisie Overijssel 2009 betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan samen brengt in één document. Hiermee is de Omgevingsvisie het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden.
Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:
De definitie van duurzaamheid luidt: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien”. Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.
De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: “het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat (bedoeld en onbedoeld) van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, ook vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij uitgangspunt.
De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzjn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes.
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. ‘SER-ladder’ gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Ontwikkelingsperspectieven.
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Gebiedskenmerken.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag ‘hoe’ een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1. geeft dit schematisch weer.
Afbeelding 3.1. Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel.
Indien het concrete initiatief, de vergroting van een bestaand pand in gebruik ten behoeve van een dienstverlenende functie in stedelijk gebied, wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Bij de afwegingen in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” zijn er geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen. Van grote belemmeringen is niet gebleken. Een en ander blijkt ook uit hoofdstukken 4 en 5 van deze plantoelichting waarin uitgebreid op de diverse omgevingsaspecten wordt ingegaan.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. De ontwikkelingsperspectieven zijn verdeeld in perspectieven voor de groene ruimte en voor de stedelijke omgeving. In de groene ruimte gaat het - kort door de bocht - om het behoud en de versterking van het landschap en het realiseren van de groen-blauwe hoofdstructuur alsmede om de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw en andere economische dragers. In de stedelijke omgeving is de uitdaging om de economische centra bereikbaar te houden en door herstructurering de kwaliteit van de woonomgevingen en bedrijfslocaties te vergroten.
Op grond van de Omgevingsverordening wordt in het kader van de toelichting op het bestemmingsplan gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd. In figuur 3.2. is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen.
Figuur 3.2. Uittreksel Perspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel
Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'bebouwing'. Dit zijn de dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieu's. Den Ham als brinkdorp heeft een eigen karakteristiek. De eigenheid kan versterkt worden door de karakteristieke opbouw trouw te blijven en de verbinding met het omliggende landschap of historische structuren expliciet te maken. Dit ontwikkelingsperspectief verzet zich niet tegen het vergroten van het bestaande pand op de bewuste locatie. Met het voorgenomen plan wordt het brede spectrum aan gemengde milieus van woningen, werkruimtes, bedrijven voorzieningen en recreatieve mogelijkheden versterkt met behoud van de cultuurhistorische waarde van het pand en perceel.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.
1. De natuurlijke laag.
Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.
De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart 'de natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'Dekzandvlakte en ruggen'. In figuur 3.3. is dat aangegeven.
Figuur 3.3. Uittreksel gebiedskenmerkenkaart: natuurlijke laag
De afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen en de daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. Opvallend is de overwegend oost-west georiënteerde richting van ruggen en dalen.
Er is sprake van een kleinschalige ruimtelijke ontwikkeling op een kavel tussen de bestaande bebouwing. Van de oorspronkelijke structuren van de natuurlijke laag 'dekzandvlakte en ruggen' is ter niets meer te zien doordat het gebied reeds dichtbebouwd gebied is. Dit brengt met zich mee dat van een verdere aantasting van het natuurlijke landschap geen sprake is terwijl, gelet op de aard en het karakter van de ruimtelijke ontwikkeling een geringe kwaliteitsverbetering kan worden bereikt. Derhalve zijn er ten aanzien van de natuurlijke laag geen bezwaren.
2. De laag van het agrarisch-cultuurlandschap
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.
De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart ‘de laag van het agrarisch-cultuurlandschap’ aangeduid op als de gebiedstype oude hoevenlandschap'. In figuur 3.4. is dat aangegeven.
Figuur 3.4. Uitreksel gebiedskenmerkenkaart: de laag van het agrarisch-cultuurlandschap
Kenmerken essen- en oude hoevenlandschap
De ordening van het landschap volgt de natuurlijke ondergrond van hoog naar laag en nat en droog is als spinnenwebstructuur gegroeid vanuit de nederzettingen. Van origine onderscheiden de essen zich door o.a. karakteristieke openheid. Het oude hoevenlandschap heeft in essentie hetzelfde patroon en dezelfde kwaliteiten als het essenlandschap, maar is jonger, ontstaan op een kleinschaliger patroon in de ondergrond (kleine dekzandkopjes), opgebouwd vanuit individuele erven en daardoor kleiner van schaal. Kleine nederzettingen volgden de randen van deze essen en hebben zich ontwikkelt parallel aan de grensgebieden met oude hoevenlandschappen.
Ontwikkelingen
Vanaf 1900, maar met name vanaf de periode na de tweede wereldoorlog, zijn de verschillen tussen de cultuurlandschappen steeds minder groot geworden. De oorzaak hiervan ligt vooral in de ontwikkeling en schaalvergroting binnen de agrarische sector. Met het verdwijnen en slijten van het oude landschap zijn er in de tijd ook nieuwe kwaliteiten aan toegevoegd, bijvoorbeeld in de wederopbouwperiode en in landinrichtingsprojecten.
Het landschap heeft als 'consumptie' landschap vanuit het perspectief van stedelingen, recreanten en nieuwe bewoners van het cultuurlandschap nieuwe betekenis gekregen. Veel mensen hechten aan kwaliteit, de rust, de ruimte, de mogelijkheden om te wandelen, te fietsen, etc. De herkenbaarheid van de plek is van toenemend belang geworden. Daarnaast zijn de landschappelijke structuren belangrijke dragers geworden van de biodiversiteit in het agrarisch cultuurlandschap; deze kwaliteit vraagt om samenhang. Opgave is om – meeliftend op deze nieuwe waardering – in te zetten op een kwaliteitsimpuls voor het cultuurlandschap.
Ambitie
Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen, onder meer door:
Conclusie
Het plangebied is gelegen in reeds bebouwd gebied. Van het 'oude hoevenlandschap' is ter plaatse van het plangebied niets meer te zien. Er is sprake van een kleinschalige ruimtelijke ontwikkeling op een kavel tussen de bestaande bebouwing. Derhalve zijn er ten aanzien van het 'oude hoevenlandschap' geen bezwaren tegen het voorgenomen plan.
3. De stedelijke laag
De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart ‘stedelijke laag’ aangeduid met het gebiedstype “bebouwingsschil 1900 - 1955”. In figuur 3.5. is dat aangegeven.
Figuur 3.5. Uittreksel Gebiedskenmerkenkaart: stedelijke laag
De bebouwingsschil 1900-1955 bestaat uit gemengde woonwijken die direct aansluiten op historische centra. Kenmerkend is de verwantschap in architectuurstijlen en aandacht voor architectonische details en de verbijzondering van gebouwen op specifieke plekken als straathoeken.
De ambitie is gericht op individueel opdrachtgeverschap. Toevoeging van bebouwing draagt bij aan het behoud, versterking en vernieuwing van individuele bebouwing met een eigen karakter en uitstraling. Ontwikkelingen voegen zich in maat, schaal en ritme naar de omliggende bebouwing.
Terzake van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling wordt opgemerkt dat er sprake is van een bestaand historisch pand in gebruik ten behoeve van een kantoor. Het aan te bouwen gedeelte heeft een eigentijdse, moderne uitstraling waardoor een mooi contrast ontstaat met het historische pand. Het nieuwe plan doet geen onevenredige afbreuk aan de monumentale waarde van het bestaande pand. Door het voorgenomen plan ontstaat een geheel met een eigen uitstraling en karakter. De ontwikkeling voegt zich qua maat, schaal en ritme naar omliggend gebied.
4. De 'lust- en leisurelaag'
De locatie heeft op de gebiedskenmerkenkaart ‘de lust- en leisurelaag’ geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen derhalve buiten beschouwing worden gelaten.
Conclusie van de toetsing aan provinciaal beleid.
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 verwoorde provinciaal ruimtelijk beleid.