Plan: | Buitengebied, Geerdijk 17 Den Ham |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1700.BPBG2023PHGDIJK17-vas1 |
Voor de locatie aan de Geerdijk 17 in Den Ham is een plan ontwikkeld. Op deze locatie exploiteert de eigenaar een bed & breakfast, een gebruiksgerichte paardenhouderij en manegeactiviteiten. De eigenaar is voornemens om de bestaande bed & breakfast-kamers te gebruiken als logiesfunctie voor werknemers (maximaal 3 slaapplaatsen). Het gaat om werknemers welke op het perceel werkzaam zijn ten behoeve van de gebruiksgerichte paardenhouderij. Daarbij wordt de aanwezige paardenhouderij het hoofdgebruik van het perceel aan de Geerdijk 17. Een bestemmingsplanwijziging naar een bedrijfsbestemming is daarmee noodzakelijk.
Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.
Ligging
Het plangebied bestaat uit een recreatief perceel aan de Geerdijk 17 in Den Ham. Het plangebied ligt in het buitengebied, grofweg tussen Den Ham en Geerdijk. In de directe omgeving van het plangebied liggen voornamelijk woningen en enkele bedrijfs- en recreatiepercelen. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Den Ham, sectie O, nummers 773 en 774. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: PDOK Viewer)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (blauw omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop de locatie aan de Geerdijk 17 te zien is. Voor de begrenzing van het plangebied zijn de twee kadastrale percelen met nummers 773 en 774 aangehouden. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: KadastraleKaart.com; bewerking Ad Fontem)
Voor de Geerdijk 17 in Den Ham geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Twenterand'. Het bestemmingsplan 'Buitengebied Twenterand' is door de gemeenteraad van Twenterand op 13 maart 2018 vastgesteld. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen. Daarnaast is er nog één facetbestemmingsplan van toepassing op het perceel. Dit betreft 'Facetplan Parkeren Twenterand', vastgesteld op 15 mei 2018.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Twenterand' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Aan het plangebied is de enkelbestemmingen 'Agrarisch' en 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting'. Op de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' ligt daarnaast een bouwvlak en functieaanduiding 'specifieke vorm van recreatie - nevernever farm'. Tot slot zijn er twee gebiedsaanduidingen van toepassingen, te weten: 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' en 'milieuzone - intrekgebied'.
Initiatiefnemer is voornemens om het perceel te gebruiken als paardenfokkerij en paardenhouderij, waarbij werknemers ook kunnen verblijven. Dit is momenteel in strijd met het bestemmingsplan. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied, Geerdijk 17 Den Ham' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de omgevingsaspecten behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
In de huidige situatie is er aan de Geerdijk 17 in Den Ham sprake van een perceel dat voor verschillende doeleinden gebruikt mag worden. Het gaat om een voorzieningen ten behoeve van een paardenhouderij (o.a. paardenstal met een oppervlakte van 350 m², ondersteunende accommodaties in de vorm en recreatie- en/of kantineruimten en sanitaire voorzieningen en ruimten ten behoeve van opslag/stalling. Ook is er een bedrijfsmatige exploitatie mogelijk van bed & breakfastkamers met een maximaal oppervlak van 50 m² per kamer en met een totaal oppervlak van maximaal 200 m² met in totaal maximaal 15 slaapplaatsen. Tot slot is er momenteel één bedrijfswoning mogelijk. In onderstaande figuur is een impressie opgenomen van het perceel aan de Geerdijk 17 in Den Ham.
Figuur 2.1: huidige situatie Geerdijk 17 Den Ham (bron: Google Streetview)
Initiatiefnemer is voornemens om het perceel alleen nog te gebruiken ten behoeve van de paardenhouderij en paardenfokkerij. Daarbij wil de initiatiefnemer ook de mogelijkheid bieden voor huisvesting van werknemers op de locatie aan de Geerdijk 17. De werknemers (te weten: grooms en stagiairs) zullen werkzaam zijn ten behoeve van de bestaande gebruiksgerichte paardenhouderij op de locatie. Het voornemen ziet toe op een logiesfunctie voor maximaal 3 werknemers in de bestaande bed & breakfast op het perceel. De bed & breakfast zal daarmee volldig verdwijnen. De bestaande bebouwing blijft ongewijzigd.
Met voorliggend plan wordt de enkelbestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' gewijzigd in een 'Bedrijf' bestemming gewijzigd.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Conclusie
Landschap is een belangrijk onderdeel van het vestigingsklimaat, zowel voor de meer verstedelijkte gebieden als voor de landelijke regio's. Voor een hoogwaardige kenniseconomie als de onze, is de bereikbaarheid en aantrekkelijkheid van het omringende landschap van groot belang in de concurrentie met andere landen. Rijk en regio's werken samen uit hoe kan worden omgegaan met de opgave van agrarische leegstand en herbestemming in relatie tot het combineren van functies in het landelijke gebied, behoud en versterking van de leefbaarheid op het platteland en het voorkomen van verdere aantasting van het landschap. Dit wordt wordt verbonden met het Nationaal Programma Landelijk Gebied.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een bestemmingsplanwijziging van een 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' bestemming naar een 'Bedrijf' bestemming. Binnen de bedrijfsbestemming wordt een paardenhouderij en paardenfokkerij geexploiteerd. Daarmee draagt deze ontwikkeling bij aan een economische drager in het landelijk gebied. Het plan is gericht op een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied en past daarmee binnen de prioriteiten van de NOVI.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Met voorliggend plan wordt een bestaande recreactieve bestemming met ondergeschikte paardenstallen gewijzigd in een bedrijfsbestemming ten behoeve van een paardenhouderij en paardenfokkerij. Het aantal paarden neemt in voorliggend plan niet toe en de bebouwing blijft gelijk.
Op grond van de uitspraak van de Raad van State van 20 april 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1075) geldt dat als enkel sprake is van een planologische functiewijziging, dan in beginsel geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (tenzij het een functiewijziging van zodanige aard en omvang betreft). Daarbij is bepaald dat als een bestemmingsplan ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan geen uitbreiding van de maximaal toegelaten oppervlakte aan (bedrijfs)bebouwing mogelijk maakt, maar alleen in een planologische functiewijziging voorziet, het plan in beginsel niet voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening, tenzij die planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Met voorgenomen ontwikkeling blijft het planologisch beslag op de ruimte (bebouwingsmogelijkheden) gelijk. Ook het aantal paarden blijft gelijk. Aangezien dit goed gepaard gaat met de woon- en bedrijfsfunctie kan gesteld worden dat de voorgenomen ontwikkeling geen betrekking heeft op een planologische functiewijziging van een zodanige aard en omvang. Gesteld kan worden dat het plan geen betrekking heeft op een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening. De ladder voor duurzame verstedelijking vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hieronder wordt het plan getoetst aan de relevante artikelen uit de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (lid 2)
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
Doorwerking voor voorliggend plan:
Bij nieuwe ontwikkelingen moet in eerste instantie onderzocht worden of gebruik gemaakt kan worden van bestaande erven en bebouwing, voordat beslag wordt gedaan op nieuwe ruimte in de Groene Omgeving. Het doel hiervan is onder meer het voorkomen van verdere verstening van het landelijk gebied.
Onderhavig plan bevat geen nieuwbouw. Het betreft enkel een planologische herbestemming van een bestaand erf. Er wordt geen extra beslag gedaan op de Groene Omgeving en er worden ook geen extra bouwmogelijkheden toegekend ten opzichte van de huidige planologische situatie. Onderhavig plan is in overeenstemming met de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is
aangepijld (bron: provincie Overijssel)
Het plangebied is gelegen in het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in kleinschalige mixlandschap'.
Het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Ontwikkelingsmogelijkheden worden nadrukkelijk verbonden met het behoud en de versterking van de cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen.
De plannen van de initiatiefnemer vinden plaats op gronden die momenteel (deels) benut worden ten behoeve van het houden van paarden. Daarmee doen de plannen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied. De plannen leveren geen extra belemmeringen op voor functies in de omgeving. Het voornemen is passend binnen het toegekende ontwikkelingsperspectief.
Gebiedskenmerken
Voor het plangebied gelden de volgende gebiedskenmerken:
Voorliggende ontwikkeling betreft enkel een planologische functiewijziging van een recreatieve bestemming naar bedrijfsbestemming. Er vinden geen fysieke ontwikkelingen plaats (bouw- of grondwerkzaamheden) die gevolgen kunnen hebben voor de gebiedskenmerken van de natuurlijke laag of laag van het agrarisch cultuurlandschap. Om deze redenen wordt verder niet inhoudelijk ingegaan op deze gebiedskenmerken. De voorgenomen ontwikkeling tast de landschappelijke structuur ter plaatse niet aan en is dan ook passend binnen de gebiedskenmerken.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Op 19 juli 2011 heeft de gemeenteraad van Twenterand de Structuurvisie Twenterand
vastgesteld. De structuurvisie spreekt zich uit over de hoofdlijnen van de ruimtelijke
ontwikkelingen van de gehele gemeente en geeft richting aan de gewenste ruimtelijke
inrichting van een gebied waardoor voor iedereen duidelijk is of nieuwe initiatieven daarbinnen passen. Doel is om verschillende belangen, bijvoorbeeld tussen uitbreiding en
inbreiding of tussen verkeer en landschap, zorgvuldig af te wegen en een gezamenlijk beeld over de gewenste ontwikkeling te krijgen. De Structuurvisie biedt een geïntegreerde
benadering van het sectorale beleid en een herijking van het bestaande (soms aan herziening toe zijnde) plannen.
Visie op Twenterand
De gemeente Twenterand heeft besloten om in te zetten op de specifieke kernkwaliteiten van de verschillende kernen en landschappen die Twenterand rijk is. Geconcludeerd is dat er nog behoefte is aan beperkte extra woningbouw en bedrijventerreinen. De gemeente past de zogenaamde SER-ladder toe. Er wordt niet ongebreideld uitgebreid of ingebreid, maar er wordt zorgvuldig omgegaan met de bestaande kwaliteiten van zowel landschap als bebouwing. Ontwikkelingsruimte wordt in eerste instantie binnen de bestaande kernen of in de randen gezocht. Daarbij gaat het dan om ontwikkelingen in kleine eenheden, passend bij de schaal van het onderliggende gebied die bovendien als overzichtelijke en afgeronde gehelen kunnen worden gerealiseerd. Hoog gewaardeerde groene plekken worden niet opgeofferd voor de gevraagde behoefte. De groene plekken in de kernen die voor bebouwing in aanmerking komen zijn opgenomen in de beleidsnotitie 'Bouwen op open groene plekken'. Vermeden moet ook worden dat ongebreideld wordt voortgeborduurd op de in gang gezette woonbuurten. Afronding met respect voor het aangrenzend landschap zal prioriteit zijn. Wel dient nagegaan te worden of bepaalde functies en gebouwen die mogelijk zijn afgeschreven, verouderd of niet meer functioneel zijn, ruimte bieden voor noodzakelijke woningbouw.
Ontwikkelingen in het buitengebied vragen extra aandacht. De ruimtelijke kwaliteit zal worden gewaarborgd door bij een nieuwe ontwikkeling, waarvoor het bestemmingsplan wordt aangepast, tevens een beeldkwaliteitplan dan wel gebieds- of erfinrichtingsplan op te stellen. De visie op de gemeente Twenterand is uitgewerkt in een aantal specifieke punten, te weten:
In voorliggend bestemmingsplan zijn met name de thema's 'Wonen' en 'Landschap & Ecologie' van belang. De visie van de gemeente Twenterand is verwerkt in een overzichtelijk kaartbeeld. In figuur 3.3 is een fragment van de kaart van de structuurvisie, onderdeel stedenbouw, water, landschap en ecologie. De locatie Geerdijk 17 Den Ham is globaal rood omcirkeld.
Figuur 3.3: Fragment plankaart Structuurvisie gemeente Twenterand (bron: gemeente Twenterand)
Uit dit fragment blijkt dat de locatie is gelegen binnen het gebied 'versterken landschapstypen'.
Landschap en Ecologie
Stedenbouw, water, landschap en ecologie vormen een samenhangend geheel in de gemeente Twenterand. Het grootste deel van de gemeente is buitengebied en daardoor landschap. Om het landschap te behouden wordt ingezet op zoveel mogelijk herstel van oude structuren. Voorts is het van belang dat water zoveel mogelijk wordt opgevangen en vastgehouden. Het open landschap biedt hiervoor mogelijkheid en zal daarvoor ook worden benut. Aan de bebouwingsvormen en structuren kunnen de karakteristiek en identiteit van de verschillende kernen worden afgelezen. Deze zijn voornamelijk verbonden met het onderliggende landschap hetgeen nog het best tot uiting komt aan de randen. Ingezet zal worden op het behoud, herstel en accentueren van bestaande randen waardoor bebouwing op een harmonieuze wijze overgaat in het aangrenzende landschap. Dat betekent dat de bebouwing en beplantingsstructuren worden afgestemd op de identiteit van de plek. Ook kan o.a. gedacht worden aan het duidelijk vormgeven van entrees van kernen die het visitekaartje vormen en refereren aan de karakteristiek van de kern.
Toets
Voorliggend plan gaat over een ontwikkeling aan de Geerdijk 17 in Den Ham. Hier wordt een recreatieve bestemming gewijzigd in een bedrijfsbestemming ten behoeve van een paardenhouderij en paardenfokkerij. Geconstateerd wordt dat de ontwikkeling die het voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt, goed past binnen de 'hoofdlijnen van beleid' zoals verwoord in het 'Structuurvisie Twenterand'.
In de Woonvisie Twenterand 2022 - 2026 beschijft de gemeente de opgaven en ambities voor de komende 5 jaar. Hiermee valt de gemeente ruim binnen de Primos prognose tot en met 2031. Ook zorgt de gemeente voor een visie waar initiatiefnemers op kunnen bouwen. Tevens sluit de gemeente aan bij de Woningwet 2022 waarin is opgenomen dat een woonvisie maximaal voor een periode van 5 jaar mag worden vastgesteld.
In de Woonvisie Twenterand 2022-2026 komt naar voren waar de gemeente het woonbeleid op richt, wat de ambities zijn van de gemeente en aan welke opgaven we de komende jaren gaan werken.
De belangrijkste ambities voor Twenterand zijn:
Buitengebied
De opgave in het buitengebied ligt in de vrijkomende agrarische bebouwing wanneer de bedrijfsactiviteiten worden beëindigd. Het is de verwachting dat veel agrarische bedrijven de komende jaren zullen stoppen. Met de vrijkomende agrarische bebouwing kan nieuw woonaanbod worden gecreëerd, passend bij de leefomgeving. Hiermee worden enerzijds bedrijven ondersteund bij beëindiging van activiteiten op de locatie en anderzijds de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied behouden. Dit geeft mogelijkheden om ruim te wonen in het buitengebied.
In de regionale woonagenda staat het buiten wonen in landelijk gebied expliciet als woonmilieu benoemd. De kwaliteiten van het buiten wonen in landelijk gebied moeten worden behouden. Transformatie naar wonen kan hier aan bijdragen en de ruimtelijke kwaliteit en vitaliteit van het buitengebied verbeteren.
In de kleine kernen en het buitengebied kijkt de gemeente Twenterand naar de lokale behoefte en biedt het ruimte voor specifieke en unieke woningen en woonmilieus. Woonmilieus die passen bij de identiteit van het gebied en de kwaliteiten van het landschap. Denk aan natuurrijke woonmilieus en de transformatie van boerenerven (VAB’s) in het buitengebied.
Toets
Voorliggend plan gaat over een ontwikkeling aan de Geerdijk 17 in Den Ham. Hier wordt een recreatieve bestemming gewijzigd in een bedrijfsbestemming ten behoeve van een paardenhouderij en paardenfokkerij. Binnen de bedrijfsbestemming wordt ook geregeld dat werknemers hier mogen overnachten door het realiseren van drie slaapplaatsen in de bestaande bed & breakfastkamers. In de woonvisie wordt niet specifiek ingegaan op de mogelijkheden voor het realiseren van slaapplekken voor werknemers. Er wordt enkel gesproken over arbeidsmigranten. Maar dat is in dit geval niet aan de orde. Het betreft een kleinschalige ontwikkeling die in overeenstemming is met de beleidsuitgangspunten van de gemeente Twenterand.
Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) van de gemeente Twenterand is vastgesteld op 6
november 2007 door de gemeenteraad van Twenterand. In het plan worden richtlijnen geformuleerd voor de ontwikkelingsrichting voor het landschap voor de komende 10 jaar. In
het plan worden richtlijnen geformuleerd voor de inrichting van het landschap. Het plan mag
daarmee geen belemmeringen voor de landbouw opleveren. Het landschapsontwikkelingsplan kan worden gezien als handreiking voor landschappelijke inpassing. Het plan is mede richtinggevend om te beoordelen of ontwikkelingen landschappelijk aanvaardbaar zijn.
De ontwikkelingsrichting in het LOP wordt bepaald door:
Op basis van het LOP (figuur 3.4) ligt het plangebied in het gebied 'Hammerflier' en deelgebied 'Geerdijk'. Het plangebied is globaal aangegeven met een rode cirkel.
Figuur 3.4: Landschapsontwikkelingsplan: gebied 'Hammerflier' (bron: gemeente Twenterand)
Geerdijk is een ontgonnen nat gebied. Dat is in de ruimtelijke opbouw goed te herkennen. Het noordelijke deel heeft kleine rationele kavels, het zuidelijk deel heeft zeer kleine rationele kavels. Dit geeft het gebied een kleinschalig karakter, al is het noordelijk deel een open landschap. Tegenwoordig is een groot deel van dit deelgebied drinkwaterwinningsgebied
Toets
Voorliggend plan gaat over een ontwikkeling aan de Geerdijk 17 in Den Ham. Hier wordt een recreatieve bestemming gewijzigd in een bedrijfsbestemming ten behoeve van een paardenhouderij en paardenfokkerij. De ontwikkeling vindt plaats binnen bestaande bebouwing en heeft daarmee geen effect op de uitgangspunten van het landschapsontwikkelingsplan.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' is niet gedefinieerd. In de toelichting op het Besluit m.e.r. zijn wel een aantal voorbeelden van bouwprojecten opgenomen die als stedelijk ontwikkelingsproject kunnen worden aangemerkt. In dat kader wordt verwezen naar woningen, parkeerterreinen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan.
Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.
Als een project voorziet in een (gedeeltelijke) functiewijziging, maar de bebouwde oppervlakte hetzelfde blijft, lijkt gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) geen sprake te zijn van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. Op basis van deze uitspraak lijken de volgende aspecten voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject relevant: (een uitbreiding) van de bebouwde oppervlakte, de opzet en de vormgeving van de ontwikkeling.
Er wordt middels dit bestemmingsplan een 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' perceel met ondergeschikt het houden van paarden gewijzigd naar 'Bedrijf' bestemming. Dit ten behoeve van een paardenhouderij en paardenfokkerij. De ontwikkeling is concreet beschreven in hoofdstuk 2. Met voorliggend plan neemt de bebouwing niet toe. Het betreft enkel een planologische wijziging van het gebruik. Het wijzigen van recreatiebestemming naar bedrijfsbestemming is in algemene zin niet te kwalificeren als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. In die gevallen is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Bij het realiseren van een nieuwe bestemming dient gekeken te worden of die nieuwe functie past in de omgeving (externe werking) en of de omgeving de nieuwe functie toelaat (interne werking). De plangebieden liggen in het buitengebied van gemeente Twenterand. In de omgeving van het plangebied zijn overwegend woningen, agrarische percelen en bos en natuur aanwezig. Aangezien het plangebied een zeer matige functiemenging kent, dient de omgeving aangemerkt te worden als 'rustige woonwijk/buitengebied'.
Externe werking
Bij de externe werking gaat het om de vraag of de realisatie van onderhavig plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de omgeving. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
Met voorliggend plan wordt een recreatieve bestemming gewijzigd naar een bedrijfsbestemming. Binnen de bedrijfsbestemming wordt een paardenhouderij en paardenfokkerij mogelijk gemaakt. Voor de categorie 'paardenfokkerijen' geldt een richtafstand van 50 meter. Tussen de dichtstbijzijnde woning, aan de Oudelaarsweg 1, en de bedrijfslocatie aan de Geerdijk 17 ligt minimaal 50 meter. Aan de richtafstand wordt voldaan.
Er is derhalve geen sprake van aantasting van het leefklimaat van omwonenden.
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de functie hinder ondervindt van bestaande milieubelastende functies in de omgeving.
Op een afstand van circa 200 meter vanaf de grens van het plangebied ligt een bedrijfspeerceel. Het betreft een pompstation voor waterwinning van Vitens (zonder gas). Voor de categorie 'Waterwinning-/ bereiding- bedrijven: bereiding met chloorbleekloog e.d. en/of straling' geldt milieucategorie 3.1. Hiervoor geldt een richtafstand van maximaal 50 meter. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan. Ter plaatse van de slaapplaatsen voor werknemers is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Tot slot ligt aan de Geerdijk 36b een recreatieve bestemming. Deze locatie bevindt zich eveneens op een afstand van circa 200 meter. Aan de Geerdijk 36b is een recreatieterrein toegestaan met maximaal 5 trekkershutten, staanplaatsen voor kampeermiddelen en een kinderdagverblijf. Voor de categorie 'kinderopvang' geldt een richtafstand van 30 meter. Voor de categorie 'Kampeerterrein, vakantiecentra e.d.' geldt een richtafstand van 50 meter. Aan beide richtafstand wordt ruimschoots voldaan.
Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
Op grond van artikel 1 van de Wgv wordt een geurgevoelig object gedefinieerd als: "gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor mensenlijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt, waarbij onder gebouw bestemd voor menselijk wonen of menselijk verblijf wordt verstaan: gebouw dat op grond van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening mag worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf.''
De dichtstbijzijnde woning ligt aan de Oudelaarsweg 1 t/m 1a in Den Ham. De onderlinge afstand tussen deze woning en het bedrijfsperceel aan de Geerdijk 17 bedraagt ten minste 50 meter. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstand van een paardenhouderij. Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'geur' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Onderhavig plan betreft een planologische wijziging. Ruimtelijke ingrepen c.q. bodemingrepen vinden niet plaats. Een bodemonderzoek is niet noodzakelijk. Het aspect 'bodem' vormt derhalve geen belemmering voor het wijzigen van de bed & breakfastkamers naar een logiesfunctie.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
Met voorliggend plan wordt een recreatieve bestemming gewijzigd in een bedrijfsbestemming. Binnen de bedrijfsbestemming wordt tevens de mogelijkheid geboden voor de huisvesting van werknemers ten behoeve van de paardenhouderij. Dit vindt inpandig plaats. Bed & breakfastkamers zijn niet aan te merken als geluidsgevoelige objecten in het kader van de Wet geluidhinder. Slaapplaatsen voor werknemers zijn dat wel, aangezien het hier om permanente verblijfsmogelijkheden gaat. Een toets aan het geluid van wegverkeer moet derhalve plaatsvinden. In figuur 4.2 is een kaart opgenomen met betrekking tot het geluid van wegverkeer. Ter plaatse van de logiesfunctie voor werknemers bedraagt het geluid minder dan 45 dB. Daarmee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Het aspect 'wegverkeerslawaai' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
Figuur 4.2: Geluid wegverkeer ter hoogte van de Geerdijk 17 Den Ham (bron: RIVM, 2021)
Railverkeerslawaai
De locatie is niet gelegen binnen geluidszones van spoorverbindingen. Een akoestisch onderzoek railverkeerlawaai is niet vereist
Industrielawaai
De locatie maakt geen onderdeel uit van en ligt niet in de directe nabijheid van een (gezoneerd) industrieterrein. Aan industrielawaai hoeft niet nader te worden getoetst.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Met voorliggend plan wordt een bedrijfsbestemming mogelijk gemaakt ten behoeve van een paardenhouderij en paardenfokkerij. Er mogen maximaal 16 paarden gestald worden. Voor de verkeersgeneratie wordt de categorie 'Manege (paardenhouderij)' aangehouden (bron: CROW, kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 381). Hiervoor geldt een verkeersgeneratie van 4,0 per dag per paardenbox. Uitgaande van 16 paardenboxen zijn dat 64 verkeersbewegingen. Het aandeel vrachtverkeer is op 10% gezet. In onderstaand figuur is de worst-case berekening weergegeven met het verwachte aantal extra voertuigbewegingen.
Figuur 4.3: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)
Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig. Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Naast de bovengenoemde wetgeving zijn tevens de volgende AMvB's, Ministeriële Regelingen en/of circulaires van toepassing op de externe veiligheid:
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Figuur 4.4: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)
Toets
Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 2,5 kilometer van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen. Op een afstand van 2,5 kilometer ligt ligt de spoorlijn Almelo-Mariënberg (vervoer gevaarlijke stoffen).
Voor beide risicobronnen geldt dat er in voorliggend geval sprake is van een planologische wijziging in bestaande bebouwing. De onderlinge afstand veranderd daarbij niet. Daarnaast is er met voorgenomen ontwikkeling geen sprake van een toename van de personendichtheid en dus van het groepsrisico. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de NOVI en het Nationaal Water Programma 2022-2027 (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. Het staat de komende jaren voor grote uitdagingen en blijft werken aan voldoende water (niet te veel, niet te weinig), omgaan met klimaatverandering, voldoen aan de eisen voor waterkwaliteit, de biodiversiteit versterken en daarnaast wordt gewerkt aan duurzame energie en circulair grondstoffengebruik.
In de Watervisie 2050 heeft het waterschap de opgaven beschreven. Daarin wordt geschetst hoe het watersysteem er in 2050 moet uitzien om goed toegerust te zijn voor alle uitdagingen.
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vloeit rechtstreeks voort uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma beschrijft hoe het waterschap de komende zes jaar werkt aan het realiseren van het gewenste waterbeheersysteem.
Hieronder wordt de Watervisie 2050 en het Waterbeheerprogramma 2022-2027 beschreven.
Watervisie 2050
Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.
De drie belangrijkste opgaves zijn:
De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2027 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.
Waterbeheerprogramma 2022-2027
Het waterbeheerprogramma 2022-2027 is op 15 december 2021 vastgesteld door het algemeen bestuur van Vechtstromen. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Voor partners en ingezetenen verschaft het programma inzicht in de wijze waarop het waterschap omgaat met het water in het beheergebied.
Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma sluit aan bij plannen van andere partijen zoals het Nationale waterplan (Nationaal Water Programma 2022-2027), het Stroomgebiedsbeheerplan Rijndelta en de Omgevingsvisie van de provincies Overijssel en Drenthe.
Belangrijk uitgangspunt van het Waterbeheerprogramma is de verandering van het klimaat. De weersomstandigheden zijn steeds minder vaak gemiddeld. Dat merken we de laatste twee decennia steeds duidelijker. De winters worden natter en in de zomer zijn er langere hete en droge perioden en vallen de buien steeds meer lokaal. Deze zomerbuien hebben vaker een zeer hoge intensiteit, wat leidt tot hoge afvoerpieken en overstromingen. Het watersysteem is nog niet goed toegerust op die verandering. Het is nu nog vooral ingericht op basis van gemiddelden - de normale beheersituatie enerzijds en het voorkomen van wateroverlast anderzijds - en niet op langdurige droge periodes en incidentele hoosbuien. Dit betekent dat het watersysteem aangepast moet worden. Daarbij heeft het waterschap de ambitie om te komen tot een klimaatrobuust watersysteem in 2050: een systeem dat zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht tegen een stootje kan en goed is toegerust op veranderingen en grotere weersextremen. Overeenkomstig de Watervisie 2050 heeft het waterschap de volgende hoofdlijnen aangegeven waar de komende jaren aan gewerkt wordt:
Watertoetsproces
Op 8 juni 2023 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 1. Op basis van de watertoets volgt de 'geen belang procedure'. Dit houdt in dat direct doorgegaan kan worden met de planvorming. Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor voorliggende ontwikkeling.
Nederland is van plan om minder energie te gebruiken en over te gaan van het gebruik van fossiele brandstoffen naar steeds meer duurzame energiebronnen, zoals zonne- en windenergie en dergelijke. Dit wordt ook wel de energietransitie genoemd.
Agenda Twenterand samen duurzaam doen
De gemeenteraad van Twenterand heeft de Agenda Duurzaamheid vastgesteld. Die agenda beschrijft de maatregelen en acties die de gemeente Twenterand de komende jaren gaat uitvoeren om de duurzaamheidsambities te realiseren. Vooral de hoofdstukken 'Energieneutraal' en 'Klimaatadapatie' zijn relevant.
Energieneutraal Twenterand
Energieneutraliteit is ten eerste te bereiken door het besparen van energie. Immers: wat je niet gebruikt hoeft ook niet opgewekt te worden. De gemeente Twenterand gaat uit van een besparingsopgave van ongeveer een derde van het huidige energiegebruik. Door het isoleren van gebouwen, zorgvuldig energiebeheer, zuinigere apparaten en efficiënter vervoer.
Energieneutraliteit is verder te bereiken door het aandeel duurzame energie (hernieuwbare energie) te vergroten. De ambitie is dat in 2020, 20 procent van het totale energieverbruik in Twenterand afkomstig is van hernieuwbare energie. De ambitie voor 2050 is 100 procent, dan is Twenterand energieneutraal. Deze ambitie is aangenomen door het huidige college.
Om te beginnen is de ambitie dat nieuwbouw energieneutraal en zoveel mogelijk gasloos is. Voor de lange termijn betekent een energie neutrale en aardgasvrije gebouwde omgeving dat de 13.609 bestaande woningen in Twenterand in 2050 geen fossiele brandstoffen meer gebruiken voor de warmtevoorziening.
Klimaatbestendig Twenterand
Het klimaat verandert door de mondiale opwarming van de aarde. De voorspelling is dat we in Nederland en dus ook in Twenterand steeds vaker te maken krijgen met zachte winters en warme zomers. Onze winters worden gemiddeld natter. Bovendien krijgen we met name in de zomer vaker te maken met extreme regenval (neerslagpieken). In de zomers krijgt de warmte steeds meer uitschieters met soms extreme hitte en droogte als gevolg.
Vooral in de zomer neemt de frequentie en de hevigheid van regenbuien toe, met gevolgen. De dorpen in Twenterand hebben meer bebouwing, met meer steen in de openbare ruimte en in de tuinen. Dit kan wateroverlast veroorzaken omdat regenwater niet goed weg kan stromen of in de bodem kan zakken. Of omdat het riool overbelast raakt door de afvoer van veel regenwater. Daarom zouden we de dorpen meer als ‘spons’ moeten inrichten, bijvoorbeeld door tuinen minder te verharden met steen. Landelijk staat de klimaatbestendigheid in stedelijke gebieden steeds prominenter op de agenda. Dat betekent dat we ons bewust zijn van mogelijke gevolgen van klimaatverandering, deze (leren) accepteren en er bij de inrichting van onze dorpen en wijken rekening mee houden.
De gemeente Twenterand wil klimaatbestendig zijn in 2050. Ofwel: op dat moment moeten de vervelende gevolgen van klimaatverandering geminimaliseerd zijn. Hiervoor worden de openbare ruimte en openbare gebouwen klimaatbestendig ingericht, gebouwd en beheerd. Het klimaatbestendig inrichten wordt daarmee gekoppeld aan het aantrekkelijk maken van de omgeving.
Toets en conclusie
In voorliggend plan wordt een recreatieve bestemming gewijzigd in een bedrijfsbestemming ten behoeve van een paardenhouderij en paardenfokkerij. Het totale verharde oppervlakte in het buitengebied neemt niet toe. Initiatiefnemer is daarbij voornemens om verdere duurzaamheidsinvesteringen te doen. Zo worden de logiesfuncties afgesloten van het gasnetwerk, door het installeren van een warmtepomp. Ook worden er extra zonnepanelen geplaatst. In de toekomst zal er dan ook geen emissie meer vrijkomen bij het verwarmen van het pand. Dit draagt bij aan de doelen van de gemeente Twenterand om in 2050 klimaatbestendig te zijn. Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'klimaatadaptatie' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gronden die tot het NNN behoren liggen op minimaal 2,0 kilometer afstand van het plangebied. De bescherming van het Natuurnetwerk Nederland kent geen externe werking. Aangezien het plangebied buiten het Natuurnetwerk Nederland ligt, hoeft de voorgenomen ontwikkeling niet getoetst te worden aan het provinciaal beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland. Uitvoering van de voorgenomen plannen leidt niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming, zoals opgenomen in de Omgevingsverordening Overijssel.
Natura 2000-gebied
Het plangebied behoort niet tot Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op minimaal 2,1 kilometer afstand ('Vecht- en Beneden- Reggegebied'). Voorliggend plan betreft enkel een planologische functiewijziging. Er vinden geen noemenswaardige bouw- en grondwerkzaamheden plaats die negatieve effecten kunnen hebben op omliggende Natura 2000-gebieden. Volledigheidshalve is voor de gebruiksfase wel een stikstofberekening uitgevoerd. Deze is opgenomen in Bijlage 2. De conclusie van dit stikstofonderzoek is als volgt:
De berekening is uitgevoerd met het programma AERIUS Calculator 2023.1. Voor de gebruiksfase is gerekend voor het rekenjaar 2024, omdat de nieuwe situatie van het plangebied naar verwachting in 2024 in gebruik kan worden genomen.
De bijdrage aan de stikstofdepositie in de omliggende Natura 2000-gebieden is in alle gevallen berekend voor een vergunning Wet natuurbescherming. In de bijlage is een uitdraai van de resultaten van de AERIUS Calculator opgenomen.
Gebruiksfase
De totale NOx-emissie in de gebruiksfase bedraagt in totaal 14,9 kg/j. De totale NH3-emissie bedraagt 80,6 kg/j. Er zijn rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. De hoogste bijdrage bedraagt 0,10 mol/ha/j.
Conclusie
Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling komt er zowel NOx als NH3 vrij. Door uitvoering van de AERIUS-berekening is aangetoond dat dit in de gebruiksfase leidt tot een meetbare depositie van NOx of NH3 in Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor stikstof en ammoniak. De hoogste bijdrage bedraagt 0,10 mol/ha/j. Dit betekent dat de voorgenomen ontwikkeling zal leiden tot nadelige effecten voor dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden.
Verschilberekening referentiesituatie en gebruiksfase
Na het uitvoeren van een verschilberekening blijkt dat waar in de ‘Beoogde situatie’ een hogere bijdrage dan 0,00 mol/ha/j was gevonden, in de ‘Projectberekening’ geen toe- of afname is berekend. Dat betekent dat er geen nadelige effecten zullen optreden voor dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. Gelet op het vorenstaande wordt een aanvullend onderzoek niet noodzakelijk geacht. De AERIUS Calculator 2023.1 biedt voldoende inzicht in het effect van de voorgenomen activiteit op Natura-2000-gebieden voor het aspect stikstof en ammoniak. De uitkomsten van de berekeningen met de AERIUS Calculator 2023.1 zijn geldig en toepasbaar voor ruimtelijke plannen. Een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit is niet vereist. De Wet natuurbescherming vormt voor het aspect stikstof en ammoniak geen belemmering voor de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling.
Soortenbescherming
Met voorliggend plan wordt enkel een planologische wijziging mogelijk gemaakt van een recreatieve bestemming naar een bedrijfsbestemming. Er vinden geen sloop- of bouwwerkzaamheden plaats die gevolgen hebben voor de fysieke situatie. Als er sprake is van beschermde flora & fauna in het plangebied, worden deze niet aangetast met voorliggend plan.
Op basis van deze gegevens wordt nader onderzoek op basis van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk geacht.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
De gemeente Twenterand beschikt over een archeologische verwachtingskaart. Figuur 4.5 geeft een uitsnede weer van het plangebied in deze kaart, waarin het plangebied rood omkaderd is.
Figuur 4.5: uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: gemeente Twenterand)
Toets
Conform de archeologische verwachtingenkaart van de gemeente Twenterand geldt voor het plangebied een middelhoge archeologische verwachting. Hiervoor is archeologisch onderzoek noodzakelijk voor ingrepen dieper dan 40 cm en met een oppervlakte gelijk aan of groter dan 2.500 m². Met voorliggend plan vinden er geen bodemingrepen plaats. Nader archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er in de directe omgeving van het plangebied geen rijks- danwel gemeentelijke momumenten of andere cultuurhistorische elementen gelegen zijn.
Van aantasting van de cultuurhistorische waarden is dan ook geenzins sprake. Geconcludeerd kan worden dat cultuurhistorie geen belemmeringen oplevert voor het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling.
Verkeer
Het plangebied wordt ontsloten via de Geerdijk, in westelijke richting naar Den Ham en in de oostelijke richting naar Geerdijk).
Met voorliggend plan wordt een recreatieve bestemming gewijzigd in een bedrijfsbestemming ten behoeve van een paardenhouderij en paardenfokkerij. Er mogen maximaal 16 paarden gestald worden. Voor de verkeersgeneratie wordt de categorie 'Manege (paardenhouderij)' aangehouden (bron: CROW, kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 381). Hiervoor geldt een verkeersgeneratie van 4,0 per dag per paardenbox. Uitgaande van 16 paardenboxen zijn dat 64 verkeersbewegingen. De huidige infrastructuur kan deze beperkte verkeersgeneratie goed verwerken. Daarbij verdwijnen de bed & breakfastkamers (met bijbebehorende verkeersbewegingen). Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan. Vanuit verkeerskundig oogpunt zijn er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Parkeren
De gemeente Twenterand heeft haar parkeerbeleid opgenomen in de Nota Parkeernormen. In de nota zijn parkeernormen opgenomen per functie voor verschillende gebieden. Het plangebied is gelegen binnen het gebied 'Buitengebied'.
Met voorliggend bestemmingsplan zijn maximaal 16 paarden toegestaan. Voor de categorie 'manege' geldt een parkeernorm van 0,5 parkeerplaatsen per box. Dat zijn in totaal 8 parkeerplaatsen. Op eigen terrein is voldoende parkeergelegenheid om in deze behoefte te voorzien.
Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie B onder 5, waardoor vooroverleg niet nodig is.
Waterschap Vechtstromen
Op 8 juni 2023 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 28 december 2023 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.