direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Vriezenveen Lintbebouwing en Centrumgebied PH Oosteinde 102-104
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1700.201817BPVZPH-vas1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de twee-onder-een kap woning van de heer Smelt (hierna: initiatiefnemer), gelegen aan Oosteinde 102 en 104 in Vriezenveen is in het kader van de splitsing van deze twee-onder-een kapper een nieuw bestemmingsplan ontwikkeld. Het plan is om de bestaande woning te slopen en twee zelfstandige woningen te realiseren ter hoogte van Oosteinde 102 en 104. Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is.

Op deze locatie is het op grond van het vigerende bestemmingsplan slechts toegestaan om een woning te realiseren binnen het bouwvlak. Aangezien er een woning gelegen is, is het niet toegestaan twee woningen te realiseren binnen het bestaande bouwvlak.

Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Vriezenveen lintbebouwing en centrumgebied'. Binnen dit bestemmingsplan is het niet mogelijk de gewenste ontwikkeling te realiseren. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het plangebied bestaat uit het perceel aan het Oosteinde 102 en 104 in Vriezenveen. Het plangebied ligt in het centrum van het dorp Vriezenveen. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Twenterand, sectie K, perceelnummer 91. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

Het plangebied wordt omgeven door woningen en een gemengd bedrijf aan de westzijde van het perceel. Aan de onderzijde van dit bedrijf is de enkelbestemming bedrijf met de aanduiding garagebedrijf gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201817BPVZPH-vas1_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Google Maps)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een kadastrale kaart weergegeven waarop het plangebied Oosteinde 102 en 104 te zien is. Op het kaartje is het hele perceel rood omkaderd. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201817BPVZPH-vas1_0002.png"

Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (bron: atlas van Overijssel)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor de Oosteinde 102 en 104 in Vriezenveen geldt het bestemmingsplan 'Vriezenveen lintbebouwing en centrumgebied'. Het bestemmingsplan 'Vriezenveen lintbebouwing en centrumgebied' is door de gemeenteraad van Twenterand op 7 februari 2012 vastgesteld. In figuur 1.2 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201817BPVZPH-vas1_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Vriezenveen lintbebouwing en centrumgebied' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Aan het plangebied is de bestemming 'Wonen - Karakteristiek' en 'Agrarisch' toegekend met een bouwvlak en de aanduiding karakteristiek. De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor wonen. Woningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Het geldende bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden om twee woningen te realiseren aan de Oosteinde 102 + 104 te Vriezenveen, aangezien deze deels buiten het bouwvlak liggen. Tot slot kent het bouwvlak de bouwaanduiding 'karakteristiek'.

Op de locatie van de nieuw te realiseren woningen is momenteel slechts een bouwvlak aanwezig. Voor de nieuwe ontwikkeling zal het noodzakelijk zijn om twee bouwvlakken te realiseren.

Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen mogelijkheden om een tweede woning te realiseren zoals aangevraagd. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Vriezenveen Lintbebouwing en Centrumgebied PH Oosteinde 102-104' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding, schaal 1:1000 (identificatie NL.IMRO.1700.201817BPVZPH-vas1);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie is er aan de Oosteinde 102 + 104 in Vriezenveen sprake van een twee-onder-een-kapwoning. Het perceel is gelegen in een dorp met de kenmerken van lintbebouwing. De eerste contouren van deze lintbebouwing zijn al terug te vinden in de topografische kaart uit 1900.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201817BPVZPH-vas1_0004.png"

Figuur 2.1: Topografische kaart 1950 (bron: atlasvanoverijssel.nl)

In het plangebied is momenteel een woning gelegen met meerdere bijgebouwen ten behoeve van de woning. Deze bijgebouwen zijn gelegen aan de achterzijde van de woning. In het kader van de gewenste ontwikkeling zullen alle gebouwen gesloopt worden.

In figuur 2.2, 2.3 en 2.4 is een overzicht te zien van het perceel. Hierin is ook de huidige bebouwing op het perceel weergegeven. Het erf wordt omringd door meerdere woningen, een gemengd bedrijf, een autogarage en een doorgaande weg. Hierdoor is er sprake van een gemengd gebied. Daarnaast zijn er verschillende bomen in het plangebied aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201817BPVZPH-vas1_0005.png"

Figuur 2.2: Bovenaanzicht plangebied Oosteinde 102+104, Vriezenveen (bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201817BPVZPH-vas1_0006.png"

Figuur 2.3: Perceel Oosteinde 102+104 Vriezenveen (bron: Kruse Groep).

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201817BPVZPH-vas1_0007.png"

Figuur 2.4: zijaanzicht woning Oosteinde 102+104, Vriezenveen (bron: Google Maps)

De woning wordt ontsloten op het Oosteinde en heeft parkeervoorzieningen op eigen terrein. Er zijn verschillende functies aanwezig in de omgeving. Er is onder andere een kantoor, een constructiebedrijf, een garagebedrijf en een doorgaande weg aanwezig. Figuur 2.4 geeft zicht op de woningen gelegen aan de Oosteinde 102+104.

2.2 Toekomstige situatie

De bestaande twee-onder-een kap woning is verouderd en voldoet niet langer aan de wensen van de huidige tijd. In het kader van een goede leefomgeving is het wenselijk om de bestaande woning te slopen en twee nieuwe woningen te realiseren. Op het bouwvlak van de bestaande woning zal een nieuwe (smallere) woning gerealiseerd worden. Daarnaast zal er aan de achterzijde een nieuwe woning gerealiseerd worden, met een directe zichtlijn vanaf de weg. Hierdoor zal de woning duidelijke zichtbaar zijn vanaf de weg. In figuur 2.5 is het zichtbaar hoe beide woningen gepositioneerd zullen worden.

De nieuwe woningen zullen conform het straatbeeld ingepast worden. Daarnaast zullen zes elzen geplaatst worden aan de oostzijde van het plangebied om de linten in de bestaande situatie te behouden en te versterken. Hierdoor zullen bestaande elementen versterkt worden en past de ontwikkeling in de ambities voor het gebied. De elzen worden in overeenstemming met de buurt geplaatst. Hieronder is een schets weergegeven van de toekomstige situatie van het perceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201817BPVZPH-vas1_0008.png"

Figuur 2.5: Toekomstige situatie (bron: KROON Kennisteam)

Bovenstaande figuur geeft een inzicht in de ligging van de woningen. De nieuw te bouwen woning, op het bestaande bouwvlak, zal smaller worden (7 meter) en zal opschuiven richting de oostzijde. De woning zal ook iets verder van de weg gepositioneerd worden, waardoor de woning gunstiger komt te liggen ten opzichte van de weg Oosteinde. Daarnaast zal er een bijgebouw aan de achterzijde van de woning gerealiseerd worden.

Daarnaast zal er aan de achterzijde van het perceel een tweede, nieuwe, woning gerealiseerd worden. Deze zal vanaf de straatzijde te zien zijn. Aan de westzijde van deze woning zal een bijgebouw gerealiseerd worden. Er zullen aan de oostzijde 6 nieuwe elzen aangeplant worden. Deze zullen de erfscheiding tussen de percelen, kadastraal bekend als gemeente Twenterand, Sectie K, perceelnummers 91, 93 en 94, benadrukken. Tot slot zal er een beukenhaag aangeplant worden, die de afscheiding tussen de percelen benadrukt.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk beleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Uit jurisprudentie is inmiddels gebleken dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is voor kleinschalige ontwikkelingen. De grens voor toepassing van de ladder ligt bij woningen op 12. De realisatie van een nieuwe woning en de herbouw van één woning blijft ver onder deze waarde.

Voorliggend plan ziet toe op de realisatie van één nieuwe woning en herbouw van een woning. Dit wordt in lijn met jurisprudentie over dit onderwerp niet gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6. Bro. Nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking hoeft niet plaats te vinden.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.

Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.

De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201817BPVZPH-vas1_0009.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hieronder wordt het plan getoetst aan de van belang zijnde artikelen uit de omgevingsverordening.

Artikel 2.2.2. Realisatie nieuwe woningen.

In dit artikel is geregeld dat plannen uitsluitend in nieuwe woningen mogen voorzien indien is aangetoond dat er behoefte is aan deze woning door middel van een actueel onderzoek (lid 1). Deze behoefte wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en pronvincie (lid 4).

Voor het onderhavig plan geldt dat een twee onder een-kapwoning gesloopt zal worden en vervangen door twee nieuwe hoofdgebouwen. Het aantal wooneenheden neemt derhalve niet toe. Het betreft enkel de verplaatsing van één van de woningen. De voorliggende ontwikkeling heeft derhalve geen effect op het huidige woningbouwprogramma van Vriezenveen.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201817BPVZPH-vas1_0010.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)

Het gebied valt binnen het ontwikkelperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. In het ontwikkelperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken' mag altijd gebouwd worden voor de lokale behoefte. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren)

Het voornemen van de initiatiefnemer past binnen dit ontwikkelingsperspectief aangezien het aansluit op de lokale woonbehoefte. De twee woningen voldoen aan de huidige wensen aangezien er in de huidige situatie al twee huishoudens aanwezig zijn in de twee-onder-een-kapwoning. Daarnaast zullen de woningen landschappelijk ingepast worden en de omliggende contouren van lintbebouwing zullen behouden, dan wel versterkt worden. Beide woningen zijn zichtbaar vanaf het Oosteinde.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Het plangebied is gelegen binnen stedelijk gebied. In het gebied zijn de kenmerken van de 'Natuurlijke laag' en de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' niet meer aanwezig. Daarom kan toetsing van het plan aan deze gebiedskenmerken achterwege blijven. Binnen de 'Laag van de beleving' heeft het plangebied geen bijzondere eigenschappen. Deze kan daarom buiten beschouwing worden gelaten.

Stedelijke laag

De stedelijk laag kent het kenmerk 'Bebouwingsschil 1900 - 1955'. Beide woningen zullen landschappelijk ingepast worden en zullen aansluiten bij de lintbebouwing van Vriezenveen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201817BPVZPH-vas1_0011.png"

Figuur 3.5: Stedelijke laag (bron: provincie Overijssel)

Woningen in de 'Bebouwingsschil 1900 - 1955' voldoen kwalitatief gezien vaak niet meer aan de wensen van de huidige tijd. Bij ontwikkelingen in de stedelijke laag, is herstructurering van belang. Wijken moeten hierbij hun eigen karakter behouden. Als ontwikkelingen plaatsvinden in de naoorloogse wijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar.

Het nieuwe plan ziet toe op de sloop van een twee-onder-eenkapper. Hiervoor worden twee afzonderlijke woningen teruggebouwd. Het betreft geen toevoeging van het aantal wooneenheden. Met de beoogde ontwikkeling is rekening gehouden met de bestaande structuren. Er zullen twee woningen worden gerealiseerd die zichtbaar zijn vanaf de straat en liggen op ruime kavels. De invulling van het plangebied met twee woningen is in overeenstemming met het ter plekke geldende gebiedskenmerk van de 'stedelijke laag'.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Landschapsontwikkelingsplan

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) van de gemeente Twenterand is vastgesteld op 6 november 2007 door de gemeenteraad van Twenterand. In het plan worden richtlijnen geformuleerd voor de ontwikkelingsrichting voor het landschap voor de komende 10 jaar. In het plan worden richtlijnen geformuleerd voor de inrichting van het landschap. Het plan mag daarmee geen belemmeringen voor de landbouw opleveren. Het landschapsontwikkelingsplan kan worden gezien als handreiking voor landschappelijke inpassing. Het plan is mede richtinggevend om te beoordelen of ontwikkelingen landschappelijk aanvaardbaar zijn.

De ontwikkelingsrichting in het LOP wordt bepaald door:

  • de verschillen tussen de landschapstypen;
  • de gaafheid, kenmerkendheid of potenties van de landschapstypen;
  • het reconstructiebeleid Noordoost Twente (streefbeeld 2015) en de zoneringen;
  • wel of geen onderdeel van de PEHS (inclusief ecologische verbindingszones);
  • de mate van verstedelijkingsdruk.

De ontwikkelingsrichtingen zijn beschreven per landschappelijke eenheid:

  • 1. Ootmarsumse stuwwal
  • 2. Dinkeldal
  • 3. Grensgebied
  • 4. Oldenzaal-West
  • 5. Stadsrand Hengelo-Borne-Almelo
  • 6. Bekken van Hengelo

Deze gebieden vormen een eenheid door overeenkomsten in de geologische, geomorfologische, hydrologische en bodemkundige situatie.

Toets
Op basis van het LOP ligt het plangebied in het gebied "West Boven- en Buitenland". Dit is het gebied rond Vriezenveen. West Boven- en Buitenland kenmerkt zich door openheid en rationele indeling. West Boven- en Buitenland heeft te maken met een stedelijke druk vanuit Vriezenveen (ontwikkeling van bedrijfsterreinen) en Almelo (stedelijk uitloopgebied). Het plangebied wordt op basis van het LOP getypeerd als 'Hoogveenontginning', met als ontwikkelingsrichting het behouden van landschappelijke waarden.

Bij de realisatie van het voorgenomen plan wordt getracht zoveel mogelijk aan te sluiten bij de lintstructuur. De woningen zullen gerealiseerd worden met de gevel richting de straat en met een vrij zicht. Daarnaast zal er een rij elzen aangeplant worden die het lint versterkt tussen de straten Oosteinde en de Buitenlandweg. De ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van het landschapsontwikkelingsplan.

3.3.2 Structuurvisie Twenterand

Op 19 juli 2011 heeft de gemeenteraad van Twenterand de structuurvisie Twenterand vastgesteld. De "Structuurvisie Twenterand" spreekt zich uit over de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkelingen van de gehele gemeente. Het doel is om de verschillende belangen, bijvoorbeeld tussen uitbreiding en inbreiding of tussen verkeer en landschap, zorgvuldig af te wegen en een gezamenlijk beeld over de gewenste ontwikkeling te krijgen. Een structuurvisie biedt een geïntegreerde benadering van het sectorale beleid en een herijking van bestaande (soms aan herziening toe zijnde) plannen. De structuurvisie is gefundeerd op uitgangspunten die voortkomen uit een inventarisatie en analyse van de bestaande situatie, het bestaande beleid en onderzoeken en prognoses.

De gemeente Twenterand heeft besloten om in te zetten op de specifieke kernkwaliteiten van de verschillende kernen en landschappen die Twenterand rijk is. De gemeente past de zogenaamde SER-ladder toe. Er wordt niet ongebreideld uitgebreid of ingebreid, maar er wordt zorgvuldig omgegaan met de bestaande kwaliteiten van zowel landschap als bebouwing. Ontwikkelingsruimte wordt in eerste instantie binnen de bestaande kernen of in de randen gezocht. Daarbij gaat het dan om ontwikkelingen in kleine eenheden, passend bij de schaal van het onderliggende gebied die bovendien als overzichtelijke en afgeronde gehelen kunnen worden gerealiseerd.

Vermeden moet ook worden dat ongebreideld wordt voortgeborduurd op de in gang gezette woonbuurten. Afronding met respect voor het aangrenzende landschap zal prioriteit zijn. Wel dient nagegaan worden of bepaalde functies en gebouwen die mogelijk zijn afgeschreven, verouderd of niet meer functioneel zijn, ruimte bieden voor noodzakelijke woningbouw. Figuur 3.6 geeft de structuurvisie van Vriezenveen weer. Het plangebied is blauw omkaderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201817BPVZPH-vas1_0012.png"

Figuur 3.6: uitsnede structuurvisie (bron: Structuurvisie Twenterand)

De structuurvisie Twenterand omvat een aantal uitgewerkte hoofdthema's:

  • Duurzaamheid;
  • Wonen;
  • Werken;
  • Infrastructuur en mobiliteit;
  • Voorzieningen;
  • Stedenbouw, water, landschap en ecologie;
  • Recreatie en toerisme.

Toets

Voor het onderhavig plan geldt dat een twee onder een-kapwoning gesloopt zal worden en vervangen door twee nieuwe hoofdgebouwen. Het aantal wooneenheden neemt derhalve niet toe. De ontwikkeling vindt plaats op een perceel met de bestemming 'wonen' en 'agrarisch'. De nieuwe gronden zullen voorzien worden van de bestemming 'wonen'. Hierdoor blijft nog wel een deel van de agrarische bestemming over.

Het voornemen geeft daarmee invulling aan inbreiding. Het stedenbouwkundig beeld aan zowel de Oosteinde, als aan de Buitenlandweg zal door de toevoeging van de extra woning en het landschappelijke inpassen versterkt worden. De beschikbare ruimte wordt zorgvuldig ingezet ten behoeve van het wonen. Het voornemen is daarmee passend binnen de structuurvisie Twenterand aangezien de ontwikkeling plaatsvindt in een bestaande kern.

3.3.3 Visie op Wonen 2015 - 2025

Het woonbeleid van de gemeente Twenterand is uitgewerkt in de 'Visie op Wonen 2015 - 2025 Twenterand'. Dit beleid is op 2 februari 2016 door de gemeenteraad van Twenterand vastgesteld. Hierin wordt ingegaan op de wensen en eisen voor de woningvoorraad van de gemeente Twenterand tot aan 2025. Hierbinnen geldt de prognose dat het inwonersaantal van Twenterand nog langzaam toe zal nemen, terwijl het aantal huishoudens flink toeneemt. Er heerst dan ook nog een flinke behoefte aan een toevoeging van woningen aan de woningvoorraad. Voor de gemeente Twenterand laat de programmering nog een bouwopgave zien van 774 woningen tussen 2015 en 2025. Voor de kern Vriezenveen is er nog een opgave van 314 woningen. Voor de periode 2015-2025 voorziet het woningbouwprogramma in harde plannen en zachte plannen op inbreidingslocaties in de bouw van ruim 220 woningen in Vriezenveen. In Vriezenveen is er daardoor onvoldoende plancapaciteit om te voorzien in het aantal van 314. Dat betekent dat er tot 2025 nog ruimte is voor 94 extra woningen. Dit aantal is op dit moment nog lang niet bereikt.

Het is van belang om zowel kwalitatief als kwantitatief over een passend woningaanbod voor de lokale behoefte te beschikken. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt er een woning herbouwd en een woning nieuw gebouwd aan de Oosteinde. Daarmee wordt een zeer klein deel van de bestaande behoefte ingevuld.

In de visie wordt verwezen naar de opmerkingen gemaakt in de Structuurvisie Twenterand. Zo dienen nieuwe ontwikkelingen bij te dragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit, wordt kwaliteit boven kwantiteit gezet en wordt er gestreefd naar inbreiding boven uitbreiding. De prognoses voor de gemeente Twenterand tonen aan dat er een behoefte is aan toevoeging van de woningen doordat de bevolkingsgroei licht aan zal houden. Daarnaast wordt er in de woonvisie een voorkeur uitgesproken voor inbreidingslocaties of herontwikkelingslocaties, gezien deze vaak in de nabijheid van voorzieningen aanwezig zijn. Deze locaties worden geprefereerd met het oog op bescherming van het lokale aanbod aan voorzieningen.

Voorliggend plan ziet toe op de splitsing van een twee-onder-een kap woning in twee vrijstaande woningen op een locatie in Vrienzenveen. Daarnaast is de locatie gelegen in de bebouwde kom van Vriezenveen en kan het plangebied aangemerkt worden als inbreidingslocatie.

3.3.4 Gebiedsgericht geluidsbeleid gemeente Twenterand

In het "Gebiedsgericht geluidsbeleid gemeente Twenterand" schetst de gemeente Twenterand waar kansen liggen voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen het wettelijke kader. Met een nota geluidsbeleid wordt voorkomen dat de verschillende partijen steeds met elkaar het beoordelingskader voor geluid scherp moeten krijgen en weet men vooraf waar ruimte zit voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het doel van het gemeentelijke geluidsbeleid is het behouden van de goede kwaliteiten en het benutten van kansen om voor de verschillende gebieden binnen de gemeente de geluidkwaliteit te verbeteren.

De gemeente Twenterand hanteert bij het nemen van maatregelen ter beperking van geluidhinder de voorkeursvolgorde:

  • maatregelen bij de bron;
  • maatregelen bij de overdracht;
  • maatregelen bij de ontvanger.

In de praktijk blijkt dat gemeenten vaak kiezen voor maatregelen in de overdracht en bij de ontvanger. Het plaatsen van geluidscherm (overdracht) en het isoleren van woningen (ontvanger) zijn hiervan voorbeelden. De bronmaatregelen zijn soms duurder of kennen bijvoorbeeld verkeers- en/of vervoerkundige bezwaren. Wanneer de gemeente wil afwijken van de hierboven genoemde voorkeursvolgorde dient dit dan ook goed gemotiveerd te worden. De gemeente Twenterand heeft voor ieder gebied een passende geluidskwaliteit opgenomen. Figuur 3.7 geeft aan wat de geluidskwaliteit is/mag zijn voor een gebied en welke gebieden er zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201817BPVZPH-vas1_0013.png"

Figuur 3.7: Geluidskwaliteit voor gebieden

Toets

Volgens het geluidsbeleid van de gemeente Twenterand valt het plangebied onder de gebiedstypering 'Gemengd gebied'. Aangezien het plangebied gelegen is aan de weg Oosteinde, geldt een maximale geluidsklasse (bovengrens) van 'Lawaaiig. Wat inhoudt dat er een maximale geluidsklasse van 63/65/68 is toegestaan. Akoestisch onderzoek heeft uitgewezen dat er voor het aspect wegverkeerslawaai een hogere grenswaarde procedure doorlopen moet worden voor de voorste woning. Volgens de tabel is er voor wegverkeerslawaai een maximale geluidsklasse toegestaan van 'lawaaiig', wat inhoudt dat voor verkeerslawaai (VL) een maximale geluidbelasting van 63 dB toegestaan kan worden. De maximale geluidbelasting voor de woning, op de noord-, oost- en westgevel bedraagt respectievelijk maximaal 61, 55 en 58 dB. Dit blijft dus nog binnen de geluidklasse voor de bovengrens. De nieuw te bouwen woning in het zuidoosten van het plangebied kent een maximale geluidbelasting (ten opzichte van de Oosteinde) van 47 dB, wat valt onder 'redelijk rustig' en aansluit bij de ambitie van de gemeente Twenterand.

Aangezien er een hoge grenswaarde benodigd is zal er ten tijde van de vergunningsaanvraag aangetoond moeten worden dat er bouwtechnisch een situatie moet ontstaan van maximaal 33 (dB). Dit zal moeten blijken uit de toekomstige bouwtekeningen en bouwfysische berekeningen. Hoofdstuk 4.4 gaat nader in op het aspect geluid.

Onderliggend plan past binnen de gestelde eisen die weergeven zijn in de tabel en voldoet hiermee aan het gebiedsgericht geluidsbeleid gemeente Twenterand.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Voorliggend plan voorziet in de sloop van een twee-onder-een-kapwoning en herbouw van twee vrijstaande woningen. Er is geen toevoeging van wooneenheden. De beoogde activiteit wordt in de D-lijst van het besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject (D 11.2). Het onderhavige project wordt niet gezien als een m.e.r.-plichtig activiteit omdat deze pas geldt bij een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen. Het gaat hierbij slechts om de sloop van een twee onder een kap woning en de realisatie van twee vrijstaande woningen. De drempelwaarde is niet van toepassing. Verder worden de in het geding zijnde milieubelangen zorgvuldig afgewogen in dit bestemmingsplan, zie Hoofdstuk 4.

Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201817BPVZPH-vas1_0014.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

In de directe nabijheid van het plangebied zijn twee bedrijven gelegen die volgens de VNG-lijst invloed hebben op gevoelige functies, in dit geval de woningen. Aan de zuidwest kant van het plangebied is een garagebedrijf gelegen. In de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering' valt de activiteit autobedrijf onder de categorie 'Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven', en behoort tot milieucategorie 2.

De locatie kan aangemerkt worden als gemengd gebied. In de nabije omgeving van het plangebied is een drukke straat, Oosteinde, gelegen. Daarnaast zijn er nog verschillende functies aanwezig, zoals een garagebedrijf, constructiebedrijf, gemengd bedrijf, detailhandel en kantoren. Voor dit garagebedrijf geldt daarom een richtstand van 10 meter voor omgevingstype gemengd gebied.

De nieuwe, zuidelijk gelegen woning, is op minimaal 10 meter gelegen (ongeveer 30 meter) van het bouwvlak met de bestemming 'bedrijf' en de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - garagebedrijf'. Daarnaast schuift het bestaande bouwblok in de beoogde situatie nog iets op in zuidelijke richting, wat positief is ten opzichte van het geluid van het Oosteinde. Het garagebedrijf vormt hierdoor geen belemmering voor deze ontwikkeling. Daarnaast is in contact met de gemeente gebleken dat de activiteiten hier niet, of nauwlijks, meer aanwezig zijn en van dien aard zijn, dat er geen relevante bijdragen mag worden verwacht naar de toekomstige woningen. De maximale planologische situatie maakt het echter wel mogelijk om hier een volledig garagebedrijf hier te vestigen.

Aan de westzijde van het plangebied, aan de Oosteinde 98, is een perceel gelegen. Het voorste deel van het perceel heeft de enkelbestemming 'Gemengd - 1' (binnen het bestemmingsplan 'Vriezenveen lintbebouwing en centrumgebied, herontwikkelingslocatie Oosteinde'). Volgens de VNG-publicatie geldt hier geen richtafstand voor. De gronden met met de 'Gemengd-1' bestemming zijn bestemd voor kantoren, tentoonstellingsruimte voor auto's, kantoren en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding. De zwaarste functie valt in milieucategorie 1. Voor een gemengd gebied geldt een richtstafstand van 0 meter. Deze bestemming levert derhalve geen verdere belemmeringen op voor onderhavig plan.

Het achterste deel van het perceel aan de Oosteinde 98 heeft de enkelbestemming 'Bedrijf' (binnen Bestemmingsplan Vriezenveen lintbebouwing en centrumgebied). Volgens de VNG-publicatie geldt voor de handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven milieucategorie 2. Voor een gemengd gebied geldt een richtafstand van 10 meter. De afstand van het plangebied tot de nieuw te bouwen woning bedraagt circa 35 meter. Aan de richtafstand wordt ruimschoots voldaan.

Tot slot is aan de noordzijde van het plangebied een constructiebedrijf gelegen. Voor een dergelijk bedrijf geldt een milieucategorie van 3.1, zoals ook aangegeven is in het bestemmingsplan. Hiervoor geldt een richtafstand van minimaal 50 meter. Aangezien het hier gaat om een gemengd gebied, is deze afstand te verkleinen tot 30 meter. Een gedeelte van het plangebied, de meest noordelijk gelegen woning, valt hier dus binnen. Deze grootste afstand geldt voor het aspect geluid. In paragraaf 4.4 zal nader ingegaan worden op dit aspect. In deze paragraaf wordt aan de hand van het akoestisch onderzoek aangetoond dat er als gevolg van de bedrijfsactiviteiten geen sprake is van geluidsoverlast.

In voorliggend plan wordt aan alle richtafstanden voldaan. Gezien de afstanden tot de verschillende bedrijven mag er vanuit worden gegaan dat ter plaatse van de nieuwe woningen sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.

4.3 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Door Kruse Milieu is een verkennend bodemonderzoek (rapport met kenmerk 18073516, d.d. 17 januari 2019) uitgevoerd om de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen. Op het plangebied, een terrein van 2180 m2, is door Kruse milieu een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De onderzoekslocatie is momenteel deels bebouwd met de huidige woning, 3 schuurtjes en deels verhard met tegels. Het zuidelijke deel van de onderzoekslocatie betreft een weiland en is onbebouwd en overhard. Aanleiding voor het bodemonderzoek is de voorgenomen bouw van twee woningen met een bijgebouw.

De bovengrond van het terreindeel is beschouwd als verdacht voor de aanwezigheid van asbest. In totaal zijn er 13 inspectiegaten gegraven. Drie inspectiegaten zijn met behulp van een Edelmanboor doorgeboord, waarvan één tot 3,1 meter diepte. Er is één boring afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem voornamelijk bestaat uit matig tot zeer zwak siltig zand. Zintuigelijk zijn geen bodemvreemde waargenomen, zoals sporen baksteen. In één van de inspectiegaten is in de puinlaag asbestverdacht materiaal waargenomen. Het freatische grondwater is in peilbuis 1 aangetroffen op 1.50 min maaiveld.

Resultaten chemische analyses

Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

  • de bovengrond (BG 1) is (zeer) licht verontreinigd met lood, zink en PAK;
  • de bovengrond (BG 2) is (zeer) licht verontreinigd met kwik, lood en zink;
  • de ondergrond is niet verontreinigd;
  • het grondwater is licht verontreinigd met barium.

Resultaten asbestanalyses

Op basis van de resultaten van de asbestanalyses kan het volgende worden geconcludeerd:

  • MM FF - 1 bevat geen asbest;
  • MM FF - 2 bevat geen asbest;
  • MM FF - 3 bevat geen asbest;
  • Inspectiegat 3A (MVM en MM FF Gat 3) bevat asbest, het gehalte is hoger dan de interventiewaarde voor asbest.

De hypothese "onverdachte locatie" dient te worden verworpen, aangezien enkele overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden zijn aangetoond. De hypothese "verdacht van aanwezigheid van asbest" wordt gehandhaafd, aangezien in de puinfundering onder het pad aan de westzijde van het pand asbest is aangetroffen.

Daarnaast is er ook een asbestinventarisatie geweest voor de te slopen of te renoveren met 3 schuren en het gebied direct rondom deze gebouwen aan de Oosteinde 102 en 104 in Vriezenveen. Tijdens de inventarisatie zijn de volgende asbesthoudende en asbestverdachte toepassingen waargenomen:

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201817BPVZPH-vas1_0015.png"

Kruse Milieu BV adviseert om de te benaderen asbestverwijderingsbedrijven de locatie te laten bekijken om zodoende een goede indruk van de situatie ter plaats te krijgen. Dit kan eventueel in combinatie gebeuren met de overige asbestsanering.

Conclusie en aanbeveling

In de boven- en ondergrond en in het grondwater zijn enkele lichte verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragraven 4.3 en 4.4, van Bijlage 5. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.

Ter plaatse van het smalle paadje aan de westzijde van het pand, tussen de gevel en de erfgrens, is een sterk asbesthoudende puinlaag aangetroffen. Geschat wordt dat aan de westzijde van de woning circa 7 m3 puin sterk asbesthoudend is.

De toetsingswaarde voor een nader asbestonderzoek wordt overschreden en formeel gezien is een nader asbestonderzoek noodzakelijk. Gezien de beperkte ruimte en omdat niet uitgesloten kan worden dat het puin onder de woning asbestvrij is, wordt aanbevolen om pas na de sloop van het pand, een nader asbestonderzoek uit te voeren naar het puin. De nadere bodeminventarisatie en asbestsanering zal plaatsvinden na de sloop van de woning.

Uitkomsten van het onderzoek zijn opgestuurd en behandeld door de Omgevingsdienst Twente. Hieruit is gekomen dat de asbesthoudende puinlaag onder het (beton)pad op verantwoorde wijze gesaneerd moeten worden. Tevens zal tijdens de sloop vastgesteld moeten worden of het puin onder de woning asbestvrij is. Aangezien de kans bestaat dat niet de volledige omvang van de sterke asbestverontreining momenteel goed in beeld is, zal er direct na de sloop een nader asbestonderzoek uitgevoerd moeten worden.

Slotconclusie

Uit milieukundig oogpunt is er naar onze mening, na sanering van het asbesthoudend puin, geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouwplannen. Na de sloop van de woning zal een nader onderzoek uitgevoerd moeten worden naar de gesteldheid van de bodem onder de woning. De bodem wordt na sanering (van alle mogelijke asbest) geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

4.4 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Railverkeerlawaai

Er zijn geen spoorlijnen in de omgeving van het plangebied aanwezig.

Industrielawaai

Ten noorden van de toekomstige woningen bevond zich een constructiebedrijf. Ten westen van de woningen bevond zich een klein garagebedrijf. Het voorste deel van het perceel van het garagebedrijf heeft de enkelbestemming 'Gemengd -1'. Hier geldt geen richtafstand voor. Het achterste deel van het perceel heeft de enkelbestemming 'Bedrijf'. Hier geldt een richtafstand van 10 meter. De afstand van het plangebied tot de nieuw te bouwen woning bedraagt circa 35 meter. Aan de richtafstand wordt daarmee ruimschoots voldaan.

Daarnaast blijkt uit informatie en na overleg met de gemeente Twenterand dat de activiteiten van deze bedrijven niet meer, of nauwlijks, aanwezig zijn en van dien aard zijn, dat er geen relevante bijdrage mag worden verwacht naar de toekomstige woningen. Daarnaast komt nog bij dat enkele bestaande panden voor extra afscherming zorgen van de eventuele activiteiten. Industrielawaai is verder conform afspraak verder buiten beschouwing gelaten in het uitgevoerde onderzoek.

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Woningen zijn aan te merken als een geluidsgevoelige functie op grond van de Wet geluidhinder. Het plangebied is gelegen aan de straat Oosteinde en nabij de N36. Omdat er sprake is van een 50 km/uur weg, is toetsing aan de Wet geluidshinder aan de orde.

Het akoestisch onderzoek, uitgevoerd door Munsterhuis Geluidsadvies, 18.130, 1.1., d.d. 4-12-18, richt zich op het Oosteinde, de N36 en de bedrijven gelegen ten zuidwesten en ten noorden van het plangebied. Het plangebied is gelegen in binnenstedelijk gebied. Dit houdt in dat de nieuwe woningen met betrekking tot de weg getoetst dienen te worden aan de maximale grenswaarde voor binnenstedelijk gebied (maximale hogere waarde van 63 dB is van toepassing). Daarnaast moet de situatie passen in het gemeentelijk geluidbeleid ten aanzien van vastelling van de hogere grenswaarde.

De gemeente Twenterand heeft het beleid t.a.v. de voorkeursgrenswaarden (ambitiewaarden) en de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting opgenomen in de "Gebiedsgericht geluidsbeleid gemeente Twenterand, Nota hogere grenswaarden" d.d. 17-01-08. De toekomstige woningen liggen in het gebiedstype 'gemengd gebied' van Vriezenveen met een ambitieklasse "redelijk rustig 48 dB" en een bovengrens 'Lawaaiig (Oosteinde) 63 dB'. De ontheffingswaarden zijn opgenomen in de nota Hogere grenswaardenbeleid van januari 2008.

De rekenresultaten, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh, van het Oosteinde en de N36 zijn opgenomen in bijlage 3.1 en 3.2 van Bijlage 2. In onderstaande tabel 4.2 zijn de maatgevende berekeningsresultaten voor de Oosteinde en het ontvangerpunt , inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh, samengevat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201817BPVZPH-vas1_0016.png"

Figuur 4.2: maatgevende geluidbelasting Oosteinde (bron: Munsterhuis Geluidsadvies)

Uit tabel 4.2 blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van de Oosteinde ter plaatste van de meest noordelijk gelegen toekomstige woning wordt overschreden. Er dient een hogere grenswaarde procedure gevolgd te worden voor wegverkeerslawaai afkomstig van de Oosteinde voor deze woning. De tweede, nieuw te realisere woning, blijft op alle punten onder de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van de Oosteinde. Tabel 4.3. laat de geluidbelasting zien, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh, voor de N36 voor beide woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201817BPVZPH-vas1_0017.png"

Figuur 4.3: maatgevende geluidbelasting N36 (bron: Munsterhuis Geluidsadvies)

Uit figuur 4.3 blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van de N36 ter plaatse van de twee woningen wordt overschreden. Er dient een hogere grenswaarde procedure gevolgd te worden voor wegverkeerslawaai afkomstig van de N36 voor zowel de nieuw te bouwen woning aan de voorzijde en de nieuw te realiseren woning.

In figuur 4.4 wordt de gecumuleerde geluidbelasting weergegeven voor beide woningen, exclusief aftrek ex artikel 110g Wgh.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201817BPVZPH-vas1_0018.png"

Figuur 4.4: geluidbelasting gecumuleerde geluidbelasting (bron: Munsterhuis Geluidsadvies)

Hogere grenswaarde.

Vanwege de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde is een hogere grenswaarde benodigd. Deze is opgenomen in Bijlage 3. Het college kan een hogere waarde verlenen, volgens artikel 110a lid 5 Wgh, in die gevallen waarin de toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de te verwachten geluidbelasting (vanwege de weg) van de uitwendige scheidingsconstructie van de betrokken woningen tot 48 db:

a. onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel

b. overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard.

De voorkeursvolgorde voor het treffen van maatregelen ter beperking van de geluidbelasting is op de eerste plaats bronmaatregelen, vervolgens overdrachtsmaatregelen en tot slot gevelmaatregelen. Vanuit het geluidsbeleid van de gemeente Twenterand 'Gebiedsgericht geluidsbeleid', geeft de gemeente aan dat het vanuit ruimtelijk wenselijk is om woning dicht en schuin op de weg te situeren, wat ook zijn effect heeft op de geluidbelasting op de gevels van de woningen.

Het treffen van bronmaatregelen als het beperken van het aantal voertuigen is niet mogelijk. Het toepassen van een stiller wegdek zou een optie kunnen zijn (ZOAB of dunne deklagen). De reductie bedraagt ongeveer 3 a 4 dB. De kosten daarvan zullen echter bij de hogere waarde procedure afgewogen moeten worden tegen het bereikte resultaat voor de nieuwe woningen (bezwaren van financiële aard). Opgemerkt dient te worden dat de voorkeursgrenswaarde nog steeds overschreden zullen worden. Beperking van de rijsnelheid of het terugdringen van de verkeersintensiteit op de betreffende wegen is vanuit het oogpunt van het functioneren van het hoofdwegennet niet mogelijk. Een dergelijke maatregel leidt overigens elders tot een toename van het verkeer en daarmee mogelijk tot een toename van de ter plaatse ondervonden hinder. Bronmaatregelen zijn hierdoor verder uitgesloten.

Bij maatregelen in de overdracht moet gedacht worden aan een hoge wal of scherm. Onderzoek naar de effecten van geluidsschermen in verband met wegverkeerslawaai is alleen zinvol langs wegen waarop percelen niet direct wordt ontsloten. Op wegen met perceelaansluitingen zijn geluidafschermende voorzieningen in de vorm van schermen of wallen (stedenbouwkundig) niet inpasbaar, of wordt ten gevolge van de noodzakelijke perceelaansluitingen het geluidsreducerende effect voor een belangrijk deel tenietgedaan. Akoestisch onderzoek naar de effecten van dergelijke maatregelen is daarom over het algemeen niet zinvol en noodzakelijk. Overdrachtsmaatregelen zijn hierdoor ook verder uitgesloten.

Indien bronmaatregelen en maatregelen in het overdrachtsgebied niet mogelijk of doeltreffend zijn, zijn maatregelen vereist aan het object dat de geluidsbelasting ondervindt. Dat kan gaan om een zogenaamde dove gevel of om maatregelen die gekoppeld zijn aan de gevel zelf zoals een vliesgevel, loggia of serre. Een dove gevel wordt door de Wet geluidhinder niet als gevel aangemerkt en hoeft dus niet aan de normstelling in de Wet te voldoen. Bij de aan de gevel gekoppelde maatregelen zijn hogere waarden nodig als de geluidbelasting op de er achter gelegen gevel ondanks de maatregel niet aan de voorkeursgrenswaarde voldoet. Daarnaast dient altijd de wettelijke binnenwaarde zoals opgenomen in de Wgh te worden gegarandeerd. Het kan daarvoor noodzakelijk zijn dat geluidisolerende gevelmaatregelen worden genomen. In het kader van de ruimtelijke procedures komen echter alleen de maatregelen aan de orde. Gevelisolatiemaatregelen komen pas aan de orde in het kader van de daadwerkelijke realisatie van de ontwikkeling. Hierin wordt bijvoorbeeld getoetst bij een bouwaanvraag.

Bij maatregelen gekoppeld aan de gevel zijn ook 'slimme' oplossingen denkbaar, waarbij een gevel kan zijn samengesteld uit een dove gevel en een vliesgevel. Deze zijn echter in onderhavige situatie niet aan de orde. Er dient een hogere grenswaarde procedure gevolgd te worden voor wegverkeerslawaai afkomstig van de Oosteinde en de N36.

De hogere waarde bedraagt voor de meest noordelijk, reeds bestaande, gelegen woning 61 dB als gevolg van de Oosteinde. De hogere waarde bedraagt voor de twee woningen 50 en 51 dB als gevolg van de N36. Opgemerkt dient te worden dat beide woningen een geluidsluwe gevel hebben.

Conclusie

De berekende geluidniveaus zijn getoetst aan de geluidsnormen uit de Wet geluidhinder die van toepassing zijn voor de wegen. Daarnaast is het geluidbeleid van de gemeente Twenterand van toepassing.

Uit de berekening blijkt dat de geluidbelastingen ten gevolge van de Oosteinde de voorkeursgrenswaarde (=ambitiewaarde geluidbeleid) van 48 dB overschrijden voor de woning aan de noordzijde van het plangebied. Hiervoor dient een hogere waarde procedure te worden doorlopen. De meest noordelijke gelegen nieuw te bouwen woning, waarvoor een hogere waarde verleend moet worden, heeft minimaal één geluidluwe gevel. De aan te vragen hogere waarde bedraagt 61 dB.

Daarnaast blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van de N36 ter plaatse van de twee woningen worden overschreden. Er dient een hogere grenswaarde procedure gevolgd te worden voor wegverkeerslawaai afkomstig van de N36 voor deze woningen. Beide nieuw te bouwen woningen, waarvoor een hogere waarde verleent moet worden, hebben minimaal één geluidluwe gevel. De aan te vragen hogere waarde bedraag respectievelijk 50 en 51 dB. De beschikking voor de hogere grenswaarde is opgenomen in Bijlage 3.

4.5 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

In onderhavig plan zal de twee-onder-een-kapwoning gesloopt worden en zal er een nieuwe woning gerealiseerd worden. Hierdoor zullen er twee gevoelige bestemmingen/huishoudens aanwezig zijn op het plangebied. Hetgeen waar in bestaande situatie ook al sprake van is. Deze ontwikkeling zal geen extra verkeersaantrekkende verkeersbewegingen tot gevolg hebben. Het aantal verkeersbewegingen aan motorvoertuigen voor vrijstaande woningen bedraagt maximaal 8,6 per woning. Dit betekent dat er per dag op grond van de kencijfers verkeersgeneratie maximaal 17,2 verkeersbewegingen zullen plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201817BPVZPH-vas1_0019.png"

Figuur 4.5: Worst-case berekening voor bijdrage aan extra verkeer (bron: infomill.nl)

Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op 17,2 gesteld worden. Er zal geen sprake zijn vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op 0 gezet kan worden. In figuur 4.5 is de worst-case berekening weergegeven met 17,2 voertuigbewegingen. Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek noodzakelijk. Een overschrijding is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201817BPVZPH-vas1_0020.png"

Figuur 4.6: uitsnede risicokaart, plangebied rood omkaderd (bron: risicokaart.nl)

Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 200 meter van het plangebied geen risicos's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen. Het dichtsbijzijnde risico is een gasleiding. Hiervoor geldt een wenselijke afstand van 4 meter. Hierdoor voldoet het plangebied ruimschoots aan deze afstand. Daarnaast is in een straal van meer dan een kilometer geen risico gelegen. Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 203 meter van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Buisleiding Gasunie B.V.

Op een afstand van 203 meter van het plangebied is een hogedruk aardgasleiding (N-527-40) van de Nederlandse Gasunie B.V. gelegen. Er geldt geen plaatsgebonden risicocontour voor de buisleiding. Het betreft een leiding met een werkdruk van 40 bar en een diameter van 8 inch. Bij dergelijke gasleidingen ligt de 1% letaliteitsgrens op 100 meter en de 100% letaliteitsgrens op 50 meter. In voorliggend geval is het plangebied niet gelegen binnen het groepsrisico-aandachtsgebied.

In het voorliggende plan zal een twee-onder-een-kapwoning gesloopt worden en zullen twee woningen gerealiseerd worden. Het aantal huishoudens neemt hierdoor niet toe. Planologisch gezien is er geen sprake van een toename van het aantal huishoudens, hierdoor heeft het plan geen invloed op het groepsrisico.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.7 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Waterbeheerplan 2016-2021

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Watertoetsproces

Op 8 november 2018 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 1. Op basis van de watertoets is de korte procedure van toepassing. dit betekent dat met inachtneming van de uitgangspunten zoals verstrekt door het waterschap, het voornemen een positief waterschapadvies verkrijgt.

4.8 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing 

Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaarden (kenmerk: 1716, versie 1., d.d. 18-01-2019), zie ook bijlage Bijlage 6. De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.

Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))

Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland, het dichtsbijzijnde NNN gebied is gelegen op ongeveer 1,85 kilometer van het plangebied. Omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking heeft, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201817BPVZPH-vas1_0021.png"

Figuur 4.7: ligging t.o.v. Natuurnetwerk Nederland (bron: Atlas van Overijssel)

Natura 2000-gebied

Het plangebied ligt op minimaal 3,4 en 7,5 kilometer van gronden die tot Natura2000 behoren. Figuur 4.8 laat de ligging zien van de Natura 2000 gebieden ten opzichte van het plangebied. Vanwege de ligging buiten beschermd (natuur)gebied en de lokale invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten, hebben de voorgenomen activiteiten geen negatief effect op (beschermd) natuurgebied. De voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201817BPVZPH-vas1_0022.png"

Figuur 4.8: ligging t.o.v. Natura-2000 gebieden (bron: Atlas van Overijssel)

Soortenbescherming

De voorgenomen activiteiten worden gezien als 'ruimtelijke ontwikkeling'. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Overijssel een vrijstelling van de verbordsbepalingen 'doden', verworden en het opzettelijk beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties te mogen beschadigen en te vernielen. In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.

Het plangebied behoort vermoedelijk tot functioneel leefgebied van verschillende vogel-, amfibieën -, vleermuis- en grondgebonden zoogdiersoorten. Voorgenoemde soorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerargeergebied, maar mogelijk bezetten sommige amfibieënsoorten er een (winter)rustplaats, bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er een rust- en voortplantingsplaats en nestelen er vogels in de beplanting en toegankelijke bebouwing. Vleermuizen bezetten geen verblijfplaats in het plangebied, maar benutten het plangebied vermoedelijk wel als foerargeergebied. Van de vogelsoorten die in het plangebied nestelen is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of nestplaats. Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. Voor de grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten, die een rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden en verwonden' en het 'beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties' (of de soort is niet beschermd). De functie van het plangebied als foerargeergebied voor vogels, amfibieën, grondgebonden zoogdieren en vleermuizen wordt door uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet aangetast.

Conclusie

Mits bezette vogelnesten beschermd worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Vanwege de ligging buiten beschermd (natuur)gebied en de lokale invloedsfeer, leiden de voorgenomen acitiviteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen acitviteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden. De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten.

4.9 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

De gemeente Twenterand beschikt over een archeologische verwachtingskaart. Figuur 4.9 geeft een uitsnede weer van het plangebied in deze kaart, waarin het plangebied blauw omkaderd is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201817BPVZPH-vas1_0023.png"

Figuur 4.9: uitsnede verwachtings- en beleidsadvieskaart (bron: Laagland Archeologie).

Op basis van de verwachtings- en beleidsadvieskaart van de gemeente Twenterand geldt ter plaatse van het plangebied een 'lage verwachting' en 'hoge verwachting bij cultuurhistorisch element of in dorpskern'. In deze laatst genoemde categorie is bij ingrepen dieper dan 40 cm en met een oppervlakte gelijk of groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Aangezien het plangebied gedeeltelijk gelegen is binnen deze bestemming, wordt archeologisch onderzoek noodzakelijk geacht.

Door Laagland Archeologie V.O.F. is een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd voor het plangebied, zie Bijlage 4. Het bureauonderzoek heeft tot doel een archeologisch verwachtingsmodel op te stellen aan de hand van bestaaande bronnen, en te bepalen of en zo ja, welke delen van het plangebied in aanmerking komen voor vervolgonderzoek. Het verwachtingsmodel wordt getoetst en zo nodig aangevuld door middel van een verkennend en karterend booronderzoek.

Op bestaand terrein is een twee-onder-een-kapwoning gelegen, welke omstreeks 1923 gebouwd is. Het plangebied ligt op een langgerekte dekzandrug. In het plan- en onderzoekgebied zijn geen bekende archeologische waarden geregistreerd. Op de Hottingerkaart (1787) is in of rondom het plangebied al bebouwing aangegeven en in 1832 was het plangebied met zekerheid bebouwd.

Aangetroffen archeologische indicatoren bestaan voornamelijk uit pre-industrieel baksteen. Dit is waargenomen in boringen 3, 4 en 5. Alleen op de locatie van boring 3 was in 1832 bebouwing aanwezig. In deze boring is sprake van een relatief dik veenpakket. De top van dit veenpakket (70-150 cm) bevat fragmentjes preindustrieel baksteen. Het onderzoek heeft in talloze boringen indicatoren van vroegere bebouwing aangetroffen. Het betreft waarschijnlijk resten die tijdens de sloop van de oude bebouwing zijn verspreid over het plangebied. Resten van funderingen en dergelijke zijn voor zover bekend niet aangetroffen. Voor het plangebied werden met name sporen van erfinrichting (beerput, waterput en dergelijke) verwacht. Resten van oude bebouwing waren waarschijnlijk al verdwenen met de nieuwbouw in 1923.

Naar verwachting zullen de nieuwbouw plannen geen of weinig invloed hebben op archeologische resten. Onder de bestaande bebouwing zijn nauwlijks nog resten te verwachten anders dan enkele funderingsresten en sloopafval. Ook buiten het gebouw zijn veel puinresten van oude bebouwing te verwachten, maar de archeologische context ontbreekt hier. Vanuit historisch perspectief zijn deze interessant aangezien ze vaak redelijk intacte gebruiksvoorwerpen uit de gebruiksperiode (circa 1666 tot 1923 of later) bergen. Archeologisch gezien is de waarde echter beperkt.

Conclusie

Op basis van het uitgevoerde booronderzoek is de kans dat het plangebied relevante archeologische sporen bevat klein. Eventuele sporen bestaan uit sloopresten en mogelijke funderingen van bebouwing voor 1923, en resten van erfinrichting uit de periode 1666 tot 1923 of later. Het archeologsich belang hiervan is echter laag. Resten van erfinrichting kunnen bovendien meestal alleen opgespoord worden bij intensief gravend onderzoek. De wetenschappelijke waarde van deze resten weegt niet op tegen de kosten van een dergelijk onderzoek.

Om deze reden adviseert Laagland Archeologie V.O.F. om geen vervolgenonderzoek uit te voeren en het plangebied vrij te geven. Wel wordt geadviseerd dat leden van de historische vereniging Oud Vriezenveen en de AWN Twente de mogelijkheid krijgen tot het doen van waarnemingen en documenteren tijdens de werkzaamheden. Dit wordt geadviseerd door zowel Laagland Archeologie en regio archeoloog van de gemeente Twenterand A. Vissinga. In overleg met de regioarcheoloog blijft het advies van Laagland Archeologie gehandhaafd. Mochten er bij de graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, dan geldt conform de Erfgoedwet (art. 5.10) een meldingsplicht. Dit kan bij de gemeente of haar regio-archeoloog.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen rijks- danwel gemeentelijke monumenten of andere cultuurhistorische elementen gelegen zijn.

Van aantasting van de cultuurhistorische waarden is dan ook geenzins sprake. De inpassing van de nieuwe ontwikkeling is reeds besproken in hoofdstuk 2. Geconcludeerd kan worden dat cultuurhistorie geen belemmeringen oplevert voor het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling.

Eindconclusie.

Met inachtneming van de bevindingen over het aspect 'archeologie', aangaande het melden van vondsten en het bieden van de mogelijkheid aan leden van de historische vereniging Oud Vriezenveen en AWN Twente om waarnemingen te doen, leveren de aspecten archeologie en cultuurhistorie geen belemmeringen op voor voorgenomen ontwikkeling. Het onderzoek is, door controle en advies van de regio-archeoloog, goedgekeurd en het plangebied vrijgegeven voor de gewenste ontwikkeling.

4.10 Verkeer / parkeren

Het plangebied wordt ontsloten via de straat Oosteinde, een 50 km/u weg. De gewenste ontwikkeling ziet toe op de sloop van een twee-onder-een-kapwoning en de realisatie van twee vrijstaande woningen. Een twee-onder-een-kapwoning heeft een verkeersgenererende werking van 7,8 per woning, totaal 15,6. In de nieuwe situatie zal dit stijgen met 8,2 per woning, totaal 16,4. In pricipe is er geen sprake van de toevoeging van extra wooneenheden in dit geval aangezien er al twee woningen mogelijk waren (binnen dezelfde gebouwen). Een (beperkte) toename van verkeersbewegingen naar aanleiding van het realiseren van 2 woningen kan eenvoudig via de Oosteinde worden afgewikkeld. Beide woningen worden ontsloten via de bestaande inrit aan de oostzijde van het plangebied. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan. Vanuit verkeerskundig oogpunt zijn er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

De gemeente Twenterand heeft haar parkeerbeleid opgenomen in de Nota Parkeernormen. In de nota zijn parkeernormen opgenomen per type woning voor verschillende gebieden. Het plangebied is gelegen binnen het gebied 'Rest bebouwde kom'. Uitgaande van twee vrijstaande woningen geldt een parkeernorm van minimaal 1,9 voor dit gebied. Afgerond komt dit neer op 2 parkeerplaatsen per woning. In voorliggend plan wordt er toegezien op de realisatie van twee parkeerplaatsen per woning op eigen terrein. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • wijzigingsregels

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene aanduidingsregels:

In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Bestemmingen

  • Tuin - Dorpserf

De voor 'Tuin - Dorpserf' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor tuinen en dorpserf, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en ontsluitingspaden, ter plaatse van de aanduiding "pad". Ook zijn parkeervoorzieningen toegestaan.

  • Wonen

De gronden in dit bestemmingsplan met de bestemming wonen zijn bestemd voor vrijstaande woningen, waaronder aan huis verbonden beroepen tot 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding. In de bouwregels zijn de voor alle bouwwerken van toepassing zijnde bouwregels opgenomen. In de regels is onderscheid gemaakt in de bouwregels voor hoofdgebouwen en ondergeschikte gebouwen.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het betreft een plan met minder dan 7 woningen in lijn met de provincie gemaakt woonafspraken. Daarmee valt het plan onder categorie A onder 1 van de uitzonderingenlijst, waardoor overleg niet nodig is.

Waterschap Vechtstromen
Op 8 november 2018 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 24 april 2020 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.