Plan: | Buitengebied, herziening 2005, PH Janmansweg 9-11 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1700.201508BPBGPH-vas1 |
Op het erf aan de Janmansweg 9-11 in het buitengebied van Den Ham staat een voormalig boerderijtje (inmiddels woning) met diverse bijgebouwen. De eigenaren hebben het plan opgevat om nieuw te bouwen, waardoor inwoning mogelijk is en mantelzorg kan worden geboden. Dit kan niet in de huidige bebouwing, omdat de voormalige boerderij niet meer voldoet aan de eisen en wensen van deze tijd. Slechts met buitensporige bouwtechnische investeringen zou deze woning up to date kunnen worden gebracht. Nieuwbouw is niet alleen financieel beter, maar ook voor wat betreft de ruimtelijke kwaliteit en het woongenot, is nieuwbouw de beste optie. De nieuwe situatie past met betrekking tot de beoogde situering echter niet in het geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied, herziening 2005’ van de gemeente Twenterand. Het is hierom dat een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk is.
Met voorliggend bestemmingsplan wordt de herontwikkeling van het woonerf aan de Janmansweg 9-11 mogelijk gemaakt.
De Janmansweg 9-11 ligt in het buitengebied van de gemeente Twenterand, op circa 1 kilometer ten noordwesten van Den Ham. Het plangebied staat kadastraal bekend als Den Ham sectie F nummers 1510 (huisnummer 11) en 1511 (huisnummer 9). Deze nummers zijn ontstaan uit kadastraal perceel Den Ham sectie F nummer 1337. In figuur 1.1 is de locatie rood omlijnd. In dit figuur is ook een uitsnede opgenomen van de huidige situatie.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: ArcGis.nl)
Voor de vormgeving van het nieuwe woonerf is, naast de nieuwe situering van de woning, ook rekening gehouden met de te handhaven schuren. Dit heeft geleid tot een gewenste vormgeving van het woonerf. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
De Janmansweg 9-11 in Den Ham valt binnen het bestemmingsplan ‘Buitengebied, herziening 2005’ van de gemeente Twenterand. Daarin is aan het perceel de bestemmingen ‘woonbebouwing’ en ‘agrarisch gebied met landschapswaarden’ toegekend. Ten zuidoosten van het perceel loopt een rioolpersleiding. In figuur 1.3 is een fragment van het geldende bestemmingsplan weergegeven.
Figuur 1.3: Fragment plankaart geldende bestemmingsplan 'Buitengebied, herziening 2005’,
gemeente Twenterand
De gronden met de bestemming 'woonbebouwing' zijn bestemd voor woningen met bijbehorende tuinen en erven. Per bouwvlak is daarbij één woning toegestaan. Het herbouwen van een woning is uitsluitend toegestaan op de bestaande locatie binnen het bouwvlak. Er is weliswaar een binnenplanse vrijstelling opgenomen voor een gewijzigde situering en inwoning, maar alleen binnen het bouwvlak.
De gronden met de bestemming 'agrarisch gebied met landschapswaarden' zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf en de bescherming en versterking van landschapswaarden. Omdat er op deze gronden geen agrarisch bouwperceel aanwezig is, kunnen hier geen gebouwen worden gerealiseerd.
De gemeente Twenterand werkt aan een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied. De insteek van het nieuwe bestemmingsplan is dat het nieuwe bestemmingsplan conserverend van karakter is. Dat houdt in dat er geen grote nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt.
Voor het nieuwe bestemmingsplan heeft een inventarisatie van de huidige functies van de verschillende percelen in het buitengebied plaatsgevonden. De resultaten van deze inventarisatie zijn weergegeven op een inventarisatiekaart, welke geraadpleegd kon worden. Deze inventarisatiekaart geeft een indicatie van het soort bestemming dat op een perceel wordt gelegd en ligt van 18 mei tot en met 14 juni 2015 voor een ieder ter inzage. Vervolgens heeft van 15 januari tot en met 11 februari 2016 het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen.
In figuur 1.4 is een fragment van het voorontwerp bestemmingsplan 'Buitengebied Twenterand' weergegeven. De woonbestemming is daarin gehandhaafd. Zoals uit het kaartfragment afgeleid kan worden, wordt geen ontwikkeling toegestaan buiten het betreffende bestemmingsvlak. Mede gelet op de fase waarin de procedure van de herziening van het geldende bestemmingsplan voor het buitengebied zich bevindt, is er voor gekozen om door middel van het voorliggende plan vooruit te lopen op de inwerkingtreding van het toekomstige bestemmingsplan.
Figuur 1.4: Fragment voorontwerpbestemmingsplan Buitengebied (bron: gemeente Twenterand)
Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied, herziening 2005, PH Janmansweg 9-11' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
In de huidige situatie is er aan de Janmansweg 9 en 11 in Den Ham sprake van een woonperceel. Op het perceel staat een boerderij (woning) waaraan de huisnummers 9 en 11 zijn toegekend. Daarnaast bevinden er zich zes schuren/bijgebouwen op het erf. Eén van de schuren staat buiten het bouwvlak voor het wonen en binnen de agrarische bestemming.
In de onderstaande luchtfoto uit 2011 is de bestaande bebouwing te zien. De schuren/bijgebouwen zijn geel omlijnd en de woningen 9 en 11 zijn rood omlijnd. De totale oppervlakte aan schuren en bijgebouwen bedraagt in de huidige situatie ongeveer 239 m². Ondanks het zeer ruime perceel staat de bestaande woning slechts op circa 4 meter van de westelijke erfgrens met het naastgelegen perceel Janmansweg 7. De omliggende gronden zijn ingericht als erf en tuin.
Figuur 2.1: Luchtfoto met bebouwing Janmansweg 9 en 11 Den Ham (bron: atlasvanoverijssel.nl)
Initiatiefnemers zijn voornemens om met hun kinderen op het erf te gaan wonen. Daarbij willen zij graag een inwoonsituatie creëren voor hun (schoon)moeder. Hierdoor kan zij langer op het perceel blijven wonen en krijgt de familie de mogelijkheid om mantelzorg te verlenen. Omdat de bestaande oude woning al gedeeltelijk leegstaat, niet meer voldoet aan de woonwensen van deze tijd en slechts met buitensporige bouwtechnische investeringen up to date zou kunnen worden gebracht, is de familie van plan de bestaande woning te slopen. Daardoor wordt het mogelijk om op het erf een nieuwe woning te bouwen die geschikt is voor een jong gezin én de moeder.
Door Erwin Batterink (Erwin Batterink Tuin- en Landschapsontwerpen) is een nieuw erfinrichtingsplan en ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. Daarbij is specifiek rekening gehouden met het provinciale en gemeentelijke beleid, de ter plaatse aanwezige gebiedskenmerken en de omgeving. Het ruimtelijk kwaliteitsplan is opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting. In figuur 2.2. is het erfinrichtingsplan weergegeven.
In de nieuwe situatie wordt naast de bestaande boerderij van ca. 150 m² ook ca. 50 m² aan bijgebouwen gesloopt. De overige bijgebouwen blijven behouden en hebben een totale oppervlakte van 189 m². De woning wordt meer centraal achterop het erf gesitueerd, zodat er aan beide kanten van het erf zichtlijnen ontstaan naar het achterliggende landschap. Tegelijkertijd kunnen door deze situering de bestaande bomen rondom het historische tracé, het graspad, behouden blijven.
Het erf wordt voorzien van een stevige landschappelijke inpassing. Deze bestaat uit de realisatie van grasland, omzoomd met een landschappelijke singel en hagen. Zoals gezegd blijven de bestaande eikenbomen behouden. De landschappelijke inpassing wordt middels een voorwaardelijke verplichting geborgd in de regels van het bestemmingsplan. Deze staat daarom opgenomen als Bijlage 1 bij de regels van dit bestemmingsplan. Zie het erfinrichtingsplan voor de exacte soorten beplanting en de locatie.
Figuur 2.2: Erfinrichtingsplan (bron: Erwin Batterink Tuin- en Landschapsontwerpen)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
Conclusie
De sloop van een bestaande woning en de bouw van een vervangende woning met inwoning heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat het voorliggende bestemmingsplan niet strijdig is met het rijksbeleid.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruime is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van deze ladder is het bevorderen van een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte én het voorkomen van overprogrammering. Om dit te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6, tweede lid). Dit betekent dat bij ruimtelijke besluiten (zoals het vaststellen van een bestemmingsplan) moet worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De procesvereiste is alleen van toepassing op ruimtelijke besluiten die voorzien in een stedelijke ontwikkeling. In het Bro is een stedelijke ontwikkeling gedefinieerd als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
De procesvereiste ziet er als volgt uit:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
De in het plan voorziene ontwikkeling betreft de sloop van een bestaande woning en de vervangende bouw van een nieuwe woning met inwoning. Omdat geen sprake is van een grootschalige uitbreiding kan de vervangende nieuwbouw niet aangemerkt worden als een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening. De ladder van duurzame ontwikkeling is daardoor niet van toepassing.
De Omgevingsvisie Overijssel 2009 betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan samen brengt in één document. Hiermee is de Omgevingsvisie het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden.
In 2013 is de Omgevingsvisie op een aantal onderwerpen aangepast. Provinciale Staten hebben op 3 juli 2013 de actualisatie Omgevingsvisie vastgesteld. Reden voor deze actualisatie is de evaluatie van de Omgevingsvisie en het Hoofdlijnenakkoord uit 2011. De actualisatie richt zich alleen op de volgende onderwerpen: de ecologische hoofdstructuur (EHS), het streefbeeld Wegencategorisering, windenergie (rol provincie), nieuwvestiging van intensieve veehouderijen in landbouwontwikkelingsgebieden (LOG's), kantorenbeleid, definitie van lokaal gewortelde bedrijvigheid, ruimtelijke reservering gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o. en tot slot de aanpassing van de verordening op basis van eerder uitgevoerde evaluatie. Wanneer hieronder wordt gesproken over de Omgevingsvisie, dan is dat de geactualiseerde versie.
De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2009. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht en getoetst.
Figuur 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Voor de stedelijke omgeving wordt de zogenaamde SER-ladder gehanteerd. In de Groene omgeving spreekt de provincie Overijssel over het principe van een 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik'. De denklijn is hetzelfde, maar bij kleinschalige ontwikkelingen in de Groene Omgeving kan de SER-ladder niet worden toegepast. Het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gaat over (her)benutting van bestaande bebouwing, een combinatie van functies conform gebiedskenmerken, uitbreiding in aansluiting op bestaande bebouwing en rekening houden met de ontsluiting.
Toets
De sloop en vervangende nieuwbouw vindt plaats in de directe omgeving van het huidige bouwvlak. Het nieuwe bouwvlak wordt aangepast aan de nieuwe situatie en ligt mede daardoor deels in de groene omgeving. Zoals blijkt uit het ruimtelijk kwaliteitsplan dat voor deze ontwikkeling is opgesteld ligt het nieuwe woonerf voor 1.040 m² in de groene omgeving en Natura-2000 gebied. Ter compensatie wordt echter het voormalige erf weer landschappelijk ingericht en wordt de landschappelijke en natuurlijke kwaliteit van de omgeving daarmee versterkt. Zie het erfinrichtingsplan voor de exacte inrichting. Concreet gaat het daarbij om 1.749 m² aan nieuwe natuur. Per saldo is er daarmee sprake van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en wordt voldaan aan het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
Ontwikkelingsperspectieven.
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Toets
Voor de locatie Janmansweg 9-11 te Den Ham zijn de ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving van toepassing. De locatie, die in figuur 3.2 globaal door middel van een rode cirkel is aangegeven, ligt binnen een gebied dat is aangeduid als 'mixlandschap'. Het mixlandschap houdt in dat landbouw, landschapsontwikkeling, natuur, cultuurhistorie, vrije tijd en wonen naast elkaar voorkomen als goede buren en elkaar ruimtelijk versterken. De omliggende gronden zijn aangeduid al 'zone ondernemen met natuur en water'. De gronden zijn tevens aangewezen als 'uitwerkingsgebied ontwikkelopgave Natura 2000.
Figuur 3.2 Ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie provincie Overijssel (Bron: Atlas Overijssel)
Voor het realiseren van de EHS en de Ontwikkelopgave Natura 2000/ PAS zijn landbouwgronden nodig. Deze gronden worden gebruikt voor het realiseren van nieuwe natuur of om maatregelen te nemen voor de naastgelegen natuurgebieden. Deze maatregelen zorgen veelal voor vernatting van de gronden en/of hebben betrekking op minder of geen bemesting. Hierdoor worden deze gebieden minder of ongeschikt voor de landbouw. In januari 2014 hebben Gedeputeerde Staten een koopplicht, de Regeling Aankoop Gronden Overijssel (RAGO 2013), ingevoerd voor de gebieden in de EHS waar nog een ontwikkelopgave ligt. Door deze regeling kunnen eigenaren grond (dus geen gebouwen) binnen de aangewezen RAGO-gebieden in de EHS te koop aanbieden. Provincie Overijssel is dan verplicht om een bod uit te brengen op basis van de marktwaarde.
De gronden rondom het perceel Janmansweg 9-11 te Den Ham liggen in het 'Vecht- en Beneden Reggegebied', dat onderdeel uitmaakt van de betreffende regeling (zie figuur 3.3, de locatie is rood omcirkeld).
Figuur 3.3: Ragokaart 4, Vecht- en Beneden Reggegebied' (bron: provincie Overijssel)
Het erf en de nieuwe bouwlocatie liggen echter, zoals is te zien grotendeels in de uitsnede van de kaart in figuur 3.3, buiten de gronden (wit gekleurd) die door de provincie verworven kunnen worden. Een klein deel van het nieuwe woonerf, de eerder genoemde 1.040 m², ligt wel in de groene omgeving en in het uitwerkingsgebied ontwikkelopgave Natura-2000. Door de realisatie van 1.749 m² aan nieuwe natuur aan weerszijden van het nieuwe erf worden de landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten ter plaatse per saldo aanzienlijk verbetert. Geconcludeerd wordt dat het initiatief past binnen de geldende ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
De 'Natuurlijke laag'
Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.
De 'Laag van het agrarisch cultuur landschap'
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen. Hierdoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan.
De 'stedelijke laag'
Het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart de 'Stedelijke laag' geen bijzondere eigenschappen. Deze laag blijft daardoor buiten beschouwing.
De 'lust- en leisurelaag'
Het plangebied zelf heeft op de gebiedskenmerkenkaart voor de 'lust- en leisurelaag' geen bijzondere eigenschappen. In de directe omgeving zijn wel kenmerken aanwezig van deze laag. De 'lust- en leisurelaag' is het domein van de belevenis, de betekenis en identiteit. Het voegt kenmerken toe als landgoederen, recreatieparken, recreatieve routes maar benut ook vooral de kwaliteit van de andere lagen.
Figuur 3.4: Gebiedskenmerken Omgevingsvisie Overijssel (bron: atlasvanoverijssel.nl)
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart met de 'Natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'beekdalen en natte laagtes'. Binnen de Laag van het agrarisch cultuurlandschap' hebben de betrokken gronden de gebiedstype 'oude hoevenlandschap' gekregen. De Janmansweg is binnen de 'Lust- en leisurelaag' aangewezen als een 'recreatieve route'.
Toets aan de Natuurlijke laag
Het plangebied ligt in een gebied van 'beekdalen en natte laagtes'. Het Overijsselse zandlandschap is van oorsprong kletsnat. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich het water. Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water in de loop van het seizoen geleidelijk uit weg sijpelde naar de lager gelegen delen, naar de beken en rivieren. Als ontwikkelingen plaats vinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dan dragen deze bij aan extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water.
Het landschap is in de loop der jaren ontgonnen. De nieuwe erfopbouw en de landschapsmaatregelen vormen geen belemmering voor de beleefbaarheid van hoogteverschillen of de zichtbaarheid en beleefbaarheid van het water. Het initiatief heeft geen gevolgen voor de haalbaarheid van de voorgenoemde ambities. Voor de nieuwe beplanting wordt uitsluitend gebruik gemaakt van streekeigen soorten. De ontwikkeling past daarmee binnen de uitgangspunten van de 'natuurlijke laag'.
Toets aan de Laag van het agrarisch cultuurlandschap
Het plangebied ligt in het zogeheten 'oude Hoevenlandschap'. Dit is een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen in gebruik waren genomen en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kende als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal vormt tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond.
Contrastrijke landschappen met veel variatie op de korte afstand: open es, kleinschalige flank met erf, kleinschalige natte laagtes met veel houtwallen, open heidevelden en -ontginningen.
Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden kwaliteitsverbetering van het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken, recreatie, mits er wordt voortgebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap.
Het initiatief, het slopen van een bestaande woning en de bouw van een nieuwe woning met inwoning, heeft geen nadelige gevolgen voor de haalbaarheid van de voorgenoemde ambities. Met de situering van de nieuwe woning biedt het nieuwe erf meer ruimte voor het perceel en voor een goede landschappelijke inpassing. De ontwikkeling past daarmee binnen de uitgangspunten van de 'laag van het agrarisch cultuurlandschap'.
Toets aan de Lust- en leisurelaag
Zoals hiervoor aangegeven, het plangebied zelf ligt niet binnen de 'lust- en leisurelaag'. De Janmansweg, waaraan het perceel is gelegen, is binnen deze laag echter als 'recreatieve route' aangewezen.
Het initiatief heeft geen gevolgen voor de recreatieve route. Het aantal verkeersbewegingen neemt niet toe, waardoor de verkeersveiligheid op deze route geen gevaar loopt. Mede gelet op de situering van de nieuwe woning, ontstaat er geen gevolgen voor de 'recreatieve route'.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
De 'Structuurvisie Twenterand' spreekt zich uit over de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkelingen van de gehele gemeente. Doel is om verschillende belangen, bijvoorbeeld tussen uitbreiding en inbreiding of tussen verkeer en landschap, zorgvuldig af te wegen en een gezamenlijk beeld over de gewenste ontwikkeling te krijgen. Een structuurvisie biedt een geïntegreerde benadering van het sectorale beleid en een herijking van bestaande (soms aan herziening toe zijnde) plannen. De structuurvisie is gefundeerd op uitgangspunten die voortkomen uit een inventarisatie en analyse van de bestaande situatie, het bestaande beleid en onderzoeken en prognoses.
De gemeente Twenterand heeft besloten om in te zetten op de specifieke kernkwaliteiten van de verschillende kernen en landschappen die Twenterand rijk is. Geconcludeerd is dat er nog behoefte is aan beperkte extra woningbouw en bedrijventerreinen. De gemeente past de zogenaamde SER-ladder toe. Er wordt niet ongebreideld uitgebreid of ingebreid, maar er wordt zorgvuldig omgegaan met de bestaande kwaliteiten van zowel landschap als bebouwing. Ontwikkelingsruimte wordt in eerste instantie binnen de bestaande kernen of in de randen gezocht. Daarbij gaat het dan om ontwikkelingen in kleine eenheden, passend bij de schaal van het onderliggende gebied die bovendien als overzichtelijke en afgeronde gehelen kunnen worden gerealiseerd. Hoog gewaardeerde groene plekken worden niet opgeofferd voor de gevraagde behoefte. De groene plekken in de kernen die voor bebouwing in aanmerking komen zijn opgenomen in de beleidsnotitie 'Bouwen op open groene plekken'. Vermeden moet ook worden dat ongebreideld wordt voortgeborduurd op de in gang gezette woonbuurten. Afronding met respect voor het aangrenzend landschap zal prioriteit zijn. Wel dient nagegaan te worden of bepaalde functies en gebouwen die mogelijk zijn afgeschreven, verouderd of niet meer functioneel zijn, ruimte bieden voor noodzakelijke woningbouw.
Ontwikkelingen in het buitengebied vragen extra aandacht. De ruimtelijke kwaliteit zal worden gewaarborgd door bij een nieuwe ontwikkeling, waarvoor het bestemmingsplan wordt aangepast, tevens een beeldkwaliteitplan dan wel gebieds- of erfinrichtingsplan op te stellen. De visie op de gemeente Twenterand is uitgewerkt in een aantal specifieke punten, te weten:
In voorliggend bestemmingsplan zijn met name de thema's 'Wonen' en 'Landschap & Ecologie' van belang. De visie van de gemeente Twenterand is verwerkt in een overzichtelijk kaartbeeld. In figuur 3.5 is een fragment van de kaart van de structuurvisie, onderdeel stedenbouw, water, landschap en ecologie. De locatie Janmansweg 9-11 Den Ham is globaal rood omcirkeld.
Figuur 3.5: Fragment plankaart structuurvisie gemeente Twenterand
Uit dit fragment blijkt dat de locatie is gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Echter wanneer het Natura 2000-gebied nader wordt bekeken, zijn de huidige locatie en de bouwlocatie buiten het Natura 2000-gebied gelaten. In paragraaf 4.9 wordt nader op de ecologie ingegaan.
In de woonvisie 2009+ en de Toekomstvisie wordt nog uitgegaan van een toename van de bevolkingsomvang tot 2030. Prognoses zoals PRIMOS 2009 en Pearl laten zien dat de bevolkingsomvang vanaf 2011 niet meer zal groeien, maar langzaamaan gaat krimpen. Het aantal (eenpersoons)huishoudens zal door vergrijzing en andere oorzaken wel blijven toenemen en hierdoor ook de vraag naar woningen. Op grond van dit uitgangspunt en de verwachtingen wordt een toename van de woningvoorraad met 1272 woningen voorzien tussen 2010 en 2030. Voor de leefbaarheid van het buitengebied zijn 20 woningen gereserveerd. Deze woningen zijn in het kader van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving inzetbaar voor bijvoorbeeld nieuwe landgoederen of Rood voor Rood.
Stedenbouw, water, landschap en ecologie vormen een samenhangend geheel in de gemeente Twenterand. Het grootste deel van de gemeente is buitengebied en daardoor landschap. Om het landschap te behouden wordt ingezet op zoveel mogelijk herstel van oude structuren. Voorts is het van belang dat water zoveel mogelijk wordt opgevangen en vastgehouden. Het open landschap biedt hiervoor mogelijkheid en zal daarvoor ook worden benut. Aan de bebouwingsvormen en structuren kunnen de karakteristiek en identiteit van de verschillende kernen worden afgelezen. Deze zijn voornamelijk verbonden met het onderliggende landschap hetgeen nog het best tot uiting komt aan de randen. Ingezet zal worden op het behoud, herstel en accentueren van bestaande randen waardoor bebouwing op een harmonieuze wijze overgaat in het aangrenzende landschap. Dat betekent dat de bebouwing en beplantingsstructuren worden afgestemd op de identiteit van de plek. Ook kan o.a. gedacht worden aan het duidelijk vormgeven van entrees van kernen die het visitekaartje vormen en refereren aan de karakteristiek van de kern.
Op het perceel Janmansweg 9-11 wordt een bestaande woning gesloopt en vervangen door een nieuwe woning met inwoning. Het aantal woningen neemt daardoor niet toe, waardoor geen sprake is van strijd met de Woonvisie. Geconstateerd wordt dat de ontwikkeling die het voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt, prima past binnen de 'hoofdlijnen van beleid' zoals verwoord in het 'Structuurvisie Twenterand'.
In de 'Nota Platteland' zijn randvoorwaarden opgenomen die betrekking hebben op de ruimtelijke ordening, waarbij gestreefd wordt naar een leefbaar en economisch en sociaal sterk platteland. In de nota worden kaders gesteld voor het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied. In de nota is het vizier gericht op de periode 2020 – 2025.
In dit geval zijn de beleidsuitgangspunten ten aanzien van 'Woning en bijgebouwen bij woningen' en 'Inwoning en mantelzorg' van belang. In de volgende subparagrafen wordt hier nader op ingegaan.
Woning en bijgebouwen bij (dienst- en/of bedrijfs)woningen)
Bij woningen (ook dienst- en/of bedrijfswoningen) zijn ondergeschikte bijgebouwen in het geldende bestemmingsplan toegestaan met een maximale oppervlakte van 75 m². Uit een gemeentelijke vergelijkingsstudie in 2011 is geconcludeerd dat de omringende gemeenten veelal een maximum oppervlak van 100 m² hanteren. Daarom is in 2012, vooruitlopend op het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied, al in de beleidsregels de mogelijkheid opgenomen voor een buitenplanse afwijking (kruimellijst) om de maximale grootte van een bijgebouw te verhogen naar 100 m². Dit zal in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied bij recht worden opgenomen. Bovendien wil de gemeente een verruiming van de inhoud van de woningen toestaan tot maximaal 900 m³.
Inwoning en mantelzorg
Een woning mag (na de door de gemeente verleende binnenplanse afwijking daarvoor) ten behoeve van inwoning bewoond worden door twee huishoudens. Dit moet binnen de afmetingen gebeuren die ook gelden voor bewoning door één huishouden. Bij inwoning wordt de woning gebruikt voor de bewoning door twee huishoudens, bijvoorbeeld gezin met grootouders, gezin met inwonend zorgbehoevend kind, gezin met inwonende derde.
Hier zijn voorwaarden aan verbonden. Eén van de voorwaarden is dat de woning de uiterlijke verschijningsvorm van één bouwmassa moet behouden en de woning moet zowel op de begane grond als op de eventueel aanwezige verdieping door middel van een volwaardige, rechtstreekse doorgang onderling verbonden zijn. Dit om te voorkomen, dat twee aparte woningen ontstaan.
Vooruitlopend op de actualisering van het bestemmingsplan 'Buitengebied', wordt met dit plan een oppervlakte van 150 m² aan ondergeschikte bijgebouwen per woning mogelijk gemaakt. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling passend is binnen de beleidsuitgangspunten van de 'Nota Platteland'.
Naast de welstandsnota heeft de gemeente Twenterand een landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld. De raad van de gemeente Twenterand heeft op 6 november 2007 het Landschapsontwikkelingsplan (uitwerking Twenterand) vastgesteld. Hoofddoel van het LOP is het formuleren van de gewenste ontwikkelingsrichting voor het landschap voor de komende 10 jaar. Op basis van het LOP (figuur 3.6) ligt het plangebied in het gebied 'Hallerhoek- Linderflier' en in deelgebied 'Hallerhoek'. Het plangebied is globaal aangegeven met een rode cirkel.
Figuur 3.6 Landschapsontwikkelingsplan: 'Essen- en Kampenlandschap' (Bron: gemeente Twenterand)
Het kampenlandschap van deelgebied Hallerhoek omsluit de Mageleresch vanaf de westkant. Het deel ten noorden van Den Ham, rond beek de Bevert, (Eerderachterbroek) kent een grote dichtheid van landschapselementen zoals singels, bosjes en lanen. De Hammerwetering doorsnijdt daar het landschap van kleine zandkoppen. Ten westen en ten zuiden van Den Ham kent een grootschaliger beeld dan het gebied rond de Bevert. De ondergrond van kleine hoge koppen en natte lage delen levert een diversiteit in landschappelijke structuren op, dit is vooral te zien in kavelgrootte, verspreide landschapselementen en gestrooide bebouwing.
Herstellen en versterken wordt voorgestaan in het deelgebied Hallerhoek. In het gebied rond de Bevert wordt vanuit het landschap gestreefd naar omvorming naar halfnatuurlijke inrichting en waterberging.
Het deelgebied is aangewezen tot verwevingsgebied in het reconstructieplan. Hier gaan landbouw, natuur en recreatie samen, hervestiging op locaties van bestaande boerderijen of uitbreiding van de intensieve veehouderij wordt onder voorwaarden toegestaan. Voorwaarden kunnen ingezet worden om de kleinschaligheid te herstellen en te versterken langs de randen van hogere open delen in de vorm van aanplant van landschapselementen.
Het gebied rond de Bevert is aangewezen in het overzicht van Tracés Robuuste Verbindingszones, opgesteld door de provincie Overijssel, als ecologische hoofdstructuur. Hier dienen alle ontwikkelingen bij te dragen aan de ontwikkeling en omvorming van beekdalbrede natuur en verbetering van het natuurlijk watersysteem.
In het voorliggende bestemmingsplan betreft het de sloop van een bestaande woning en de bouw van een nieuwe woning met inwoning. De nieuwe woning krijgt een meer centrale en vrije ligging op het perceel. Hierdoor is niet alleen sprake van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, maar ook van een verbetering van het woongenot. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling passend is binnen de beleidsuitgangspunten van het 'Landschapsontwikkelingsplan'.
De welstandsnota geeft in hoofdlijnen aan welke beleidsmatige inzet en procedures het gemeentebestuur kiest voor het voeren van een welstandstoezicht. Op basis van een verkenning van de gemeente zijn gebiedsgerichte criteria voor deelgebieden van landschappen en kernen en objectgerichte criteria beschreven.
Per deelgebied is aangeduid hoe en waarop het gemeentebestuur bouwplannen gaat toetsen. Uit de welstandsnota van de gemeente Twenterand blijkt dat het plangebied behoort tot het welstandsplichtige gebied 'kampen- en essenlandschap', zoals weergegeven in figuur 4.7 (ligging Janmansweg 9-11 is globaal door middel van de blauwe cirkel aangegeven).
Figuur 4.7 Welstandsplichtige gebieden (Bron: gemeente Twenterand)
Opvallend in het kampen- en essenlandschap is het sterk wisselende reliëf. De hogere dekzandruggen en de beekdalen veroorzaken de hoogteverschillen. Op de hoogtes werden ooit akkerkampen of eenmansessen aangelegd, terwijl de lagere delen bestonden uit grasland of woeste grond. Om het akkerland tegen het vee te beschermen werd elke kamp omgeven door hagen of houtwallen. Deze beplantingen bepalen nog grotendeels het karakter van het gebied. De houtwallen, singels, bosjes, boomgroepen, weg- en erfbeplantingen maken het landschap aantrekkelijk. In de houtopstanden komen bovendien veel soorten planten en dieren voor.
De verkaveling die mede gevormd is door de loop van de beken, de hoogteverschillen en de tracering van de wegen is de afgelopen eeuw weinig veranderd. De kavels zijn klein en onregelmatig van vorm. De eerste nederzettingen, die bestonden uit groepjes kleine boerderijen, lagen op de overgangen van hoog naar laag, op of langs kleine ruggen en rond de koppen in het dekzandgebied. Dit patroon is in het landschap nog herkenbaar.
Vanaf de geknikte en gebogen wegen zijn de bebouwingsclusters regelmatig waar te nemen. Gevolg is dat er bij de boerderijen geen duidelijke voorkanten zijn. De donkere bakstenen gebouwen hebben een eenvoudige hoofdvorm, de gevels zijn weinig gedetailleerd. De woongedeeltes hebben veelal een omhullende kap van dakpannen of riet. Met de donkere kleuren en de zware kap zijn de gebouwen goed in het landschap opgenomen. De bijgebouwen hebben veelal een zadeldak. Opvallend zijn de staande ramen en witte kozijnen in de gevels.
Op de erven staan de bomen verspreid. Ook omdat een erfafscheiding vaak ontbreekt lijkt het alsof de erven een onderdeel zijn van het omliggende landschap. De identiteit van het gebied wordt versterkt door twee markante landschappelijke elementen: de Mageleresch en de Linderbeek. Kenmerkend voor de es is de openheid, de hoge, bolle ligging en een intensief landbouwkundig gebruik. De verkaveling bestaat uit grote, blokvormige percelen zonder randbeplanting. De Mageleresch is forser en opvallender dan de verspreide kleine esjes als Hallerhoek, Lindrot, Assenhoek en Toeterslanden. Op de essen komt geen bebouwing voor, de boerderijen staan aan de rand in een krans eromheen. De Linderbeek valt op door de openheid van het dal in het overigens kleinschalige landschap.
Het beleid in het kampenlandschap is gericht op het behoud van het cultuurhistorische karakter. Het glooiende en pittoreske landschap vormt met de nabij gelegen beboste stuwwal en de natuurgebieden een prachtige setting voor wonen, recreatie en natuurontwikkeling. De nieuwe functies moeten zorgvuldig ingepast worden binnen het huidige vooral door de landbouw bepaalde ruimtelijke kader. De inrichting van de erven, met de verspreide bomen en het ontbreken van erfafscheidingen, is daarbij van grote betekenis. Uitgangspunt voor de vormgeving en het materiaalgebruik van nieuwe gebouwen zijn de architectonische kenmerken van de oorspronkelijke bebouwing. Deze kenmerken kunnen behoudend maar ook eigentijds worden geïnterpreteerd.
De welstandscriteria voor het deelgebied 'kampen en esselandschap' zijn als volgt geformuleerd (bron: welstandsnota gemeente Twenterand):
De nieuwe woning met inwoning wordt zoals beschreven meer centraal op het perceel gesitueerd. Hierdoor ontstaat er meer woongenot en komt ook de woning beter tot zijn recht. Omdat het ontwerp van de nieuwe woning met inwoning nog niet bekend is, zal bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen het concrete ontwerp op de redelijke eisen van welstand worden beoordeeld.
In het voorliggende plan is sprake van sloop van een bestaande woning en herbouw van een woning met inwoning. Er is geen toename van het aantal woningen. De ontwikkeling brengt gezien het vorenstaande ten aanzien van de gemeentelijke beleidskaders geen belemmeringen met zich mee.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, flora & fauna, archeologie & cultuurhistorie en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst is niet toereikend. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen:
In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.- beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling.
Toets
Het plan betreft het slopen van de bestaande woning en de bouw van een nieuwe woning met inwoning. Het aantal woning neemt niet toe. Deze activiteiten worden niet gezien als een m.e.r.-plichtige activiteit, omdat deze pas geldt bij een stedelijke ontwikkeling met een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2.000 woningen of meer en bij een ontwikkeling met een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 m² of meer. Het milieubelang is in dit bestemmingsplan zorgvuldig afgewogen in de plantoelichting. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten. Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving, waardoor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Toets
In het plangebied gaat het om de sloop van een woning en de bouw van een nieuwe woning met inwoning. Op een afstand van circa 85 m ligt een agrarische bedrijf (Janmansweg 3 te Den Ham). Tussen de nieuw te bouwen woning met inwoning ligt nog de woning Janmansweg 7. Van andere bedrijvigheid is geen sprake. Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Zoals aangegeven bedraagt de afstand ongeveer 85 m. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de vereiste 50 meter. Op basis van deze afstand wordt geconcludeerd dat er voor de nieuwe woning met inwoning sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Omgekeerd betekent dit ook dat de realisatie van de nieuwe woning met inwoning geen belemmeringen oplevert voor de agrarische bedrijfsvoering van dit bedrijf. Bovendien zijn de woning Janmansweg 5 en 7, vanwege hun ligging, al van invloed op de bedrijfsvoering van voornoemd bedrijf.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
Het dichtstbijgelegen agrarische bouwvlak ligt op circa 85 meter van de nieuw te bouwen woning met inwoning. Hierdoor wordt voldaan aan de vaste afstand van 50 meter. Er wordt voldaan aan de vaste afstanden met betrekking tot geurgevoelige objecten.
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet worden bepaald of de bodemkwaliteit van het betreffende gebied geschikt is voor het beoogde gebruik. Hierbij is het van belang te weten of er mogelijk sprake is van een bodemverontreiniging, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een verkennend bodemonderzoek van Kruse Milieu d.d. 11 mei 2015 (Projectcode: 15020216) om ter plaatse de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen (zie Bijlage 2).
Toets
Naar aanleiding van het onderzoek dient de hypothese 'onverdachte locatie' te worden verworpen in verband met enkele aangetoonde lichte verontreinigingen in het grondwater. In het grondwater is een lichte verontreiniging aangetoond. Aangezien de tussenwaarde niet wordt overschreden, is nader onderzoek niet nodig. De boven- en ondergrond is niet verontreinigd. Er zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem. De onderzoekslocatie kan worden beschouwd als niet asbestverdacht.
Geconcludeerd wordt dat er uit milieukundig oogpunt geen bezwaar bestaat tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en de aanvraag van een omgevingsvergunning, aangezien de vastgestelde lichte verontreiniging geen risico voor de volksgezondheid oplevert. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van nieuwe woningen, voor zover deze woningen zijn gelegen binnen het onderzoeksgebied van een weg. Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
Toets
De te bouwen woning met inwoning staat op circa 100 meter afstand van de buitenstedelijk gelegen Janmansweg. Voor deze weg geldt een maximum snelheid van 60 km/uur. De Janmansweg kan getypeerd worden als een erfontsluitingsweg, waar enkel gemotoriseerd verkeer t.b.v. aanwonenden en exploitatie aanliggende percelen plaatsvindt. Gezien de daarbij behorende lage verkeersintensiteit en de afstand van de woning tot de weg, wordt geconcludeerd dat de geluidsbelasting op de gevel van de woning onder de 48 dB (A) zal liggen.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
In het voorliggende plan is beschreven dat de bestaande woning wordt gesloopt en een nieuwe woning met inwoning mogelijk wordt gemaakt. Het aantal woning neemt niet toe, waardoor het aantal verkeersbewegingen niet of zeer gering zal toenemen. Een geringe toename zal de luchtkwaliteit niet in betekenende mate verslechteren. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Risicokaart Overijssel
Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Uit de inventarisatie blijkt dat op ongeveer 650 m Zwembad De Groene Jager, Slenke 2 is gelegen. Binnen deze inrichting is een chloorbleekloogtank aanwezig met een inhoud van 2000 liter. Voor deze opslag geldt een risicoafstand van 90 m. Aangezien de nieuwe woning op ongeveer 650 m van het zwembad is gesitueerd, wordt ruimschoots voldaan aan de risicoafstand.
Verder is gebleken dat binnen een straal van ruim 1 km van het plangebied dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welke beleid het Rijk in de periode 2009-2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstroming, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Het beleidsdoel is het realiseren of in stand houden van duurzame en klimaatbestendige watersystemen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) heeft tot doel om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Belangrijk onderdeel is om de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren' in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe te hanteren. In het Nationaal Bestuursakkoord is vastgelegd dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures, waarbij een vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder in de planvorming wordt gewaarborgd.
Het bestuursakkoord water richt zich primair op het vergroten van de doelmatigheid van het beheer van het watersysteem en de waterketen. De doelen, zoals deze eerder zijn verwoordt in het NBW (2003 en 2008) op het gebied van waterveiligheid, waterbeschikbaarheid, klimaatverandering en duurzaamheid, blijven onverkort van kracht.
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Reest en Wieden, Vechtstromen, Groot Salland en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Het nieuwe Waterbeheerplan is één van de resultaten van deze samenwerking. De opzet en grote delen van dit Waterbeheerplan zijn inhoudelijk hetzelfde als dat van de andere waterschappen in Rijn-Oost.
De waterschappen Regge en Dinkel en Velt en Vecht zijn op 1 januari 2014 gefuseerd tot waterschap Vechtstromen. Op dit moment heeft waterschap Vechtstromen nog geen eigen waterbeheerplan. Daarom wordt, mede omdat de waterbeheerplannen in het deelstroomgebied Rijn-Oost, inhoudelijk grotendeels hetzelfde zijn, ingegaan op het beleid van het voormalige waterschap Regge en Dinkel.
Waterschap Regge en Dinkel heeft een waterbeheerplan opgesteld voor de periode 2010-2015. Dit plan gaat over het waterbeheer in de hele stroomgebieden van de waterschappen en het omvatten alle watertaken van de waterschappen: waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.
Het waterbeleid van het waterschap is met name gericht op een duurzame aanpak van het waterbeheer: geen afwenteling, herstel van de veerkracht van het watersysteem, streven naar een meer natuurlijker waterbeheer, zoeken naar meer ruimte voor water, water toepassen als ordenend principe middels het gebruik van waterkansenkaarten en water langer vasthouden mede door flexibeler peilbeheer. Ook het streven naar een betere waterkwaliteit als onderdeel van duurzaamheid is een belangrijk speerpunt (tegengaan van lozingen, minder belasting van het water en het zoveel mogelijk tegengaan van diffuse verontreinigingen).
De twee belangrijkste onderdelen van het waterplan worden gevormd door:
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft geleid tot de zogenoemde 'normale procedure'. Dit vanwege de ligging van de locatie binnen het beperkingsgebied 'huidig klimaat'.
De uitgangspuntennotitie vanuit het waterschap, behorende bij de 'normale procedure', is opgenomen in Bijlage 3 van de toelichting. Het beleid van het waterschap gaat uit van het vasthouden en bergen van water op het eigen terrein. In navolgende subparagraaf wordt ingegaan op de waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied.
Het plangebied is gelegen in het beperkingsgebieden 'huidig klimaat', waarbinnen beperkingen gelden. Met dit plan vinden geen fysieke wijzigingen plaats ten opzichte van de bestaande situatie. Het woonerf wordt slechts, als gevolg van de sloop van de bestaande woning en de nieuwbouw van een woning met inwoning, anders ingericht.
Het afvalwater wordt conform de huidige situatie afgevoerd naar de RWZI door middel van het rioleringsstelsel. Opgemerkt wordt dat met dit plan geen woning wordt toegevoegd. Van extra afvoer van afvalwater is daarom geen sprake. Het afvalwater wordt afgevoerd naar de RWZI door middel van het rioleringsstelsel.
De hemelwaterafvoer in voorliggend plan geschiedt conform het vigerende beleid van het waterschap: schoon hemelwater wordt volledig gescheiden van afvalwater. Schoon hemelwater wordt opgevangen in de tuin en de graslanden.
In de huidige situatie is er geen sprake van grondwateroverlast. Het grondwater wordt aangevuld met schoon hemelwater.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet, Barro) en provinciale regelgeving (EHS in provinciale verordening). Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan flora en fauna van Natuurbank Overijssel, 19 mei 2015 (projectnummer 629, versie 1.0 - Quickscan natuurwaardenonderzoek) en natuurtoets Natuurbeschermingswet van Natuurbank Overijssel, 7 september 2016 (projectnummer 842 versie 1.0 - bijlage 5. De resultaten zijn in de volgende paragrafen opgenomen.
Het plangebied ligt voor een klein deel (1.040 m²) in de Ecologische hoofdstructuur. De huiskavel grens direct aan gronden die aangewezen als 'uitwerkingsgebied ontwikkelopgave Natura 2000, zie figuur 4.3 (de bouwlocatie ligt binnen de rode cirkel).
Figuur 4.3: Fragment kaart uitwerkingsgebied ontwikkelopgave Natura 2000 (bron: atlasvanoverijssel.nl)
Bij voorliggend plan is sprake van sloop van een bestaande woning en herbouw van een woning met inwoning. De invloedzone van de voorgenomen activiteit is lokaal en dat wil zeggen dat er geen negatief effect van de voorgenomen activiteit buiten het plangebied merkbaar is. De EHS wordt door de voorgenomen activiteit niet negatief beïnvloed. Er is geen nader onderzoek nodig.
Het perceel is gelegen in het Natura 2000-gebied 'Vecht- en Beneden-Reggegebied' (zie figuur 4.3, de bouwlocatie is globaal rood omcirkeld).
Figuur 4.3: Fragment kaart Natura 2000-gebied 'Vecht- en Beneden-Reggegebied' (bron: synbiosis.alterra.nl)
Er is een natuurtoets uitgevoerd om te bepalen of de nieuwe ontwikkeling een negatief effect heeft op natuurwaarden in het Natura 2000-gebied (bijlage 5).
Door het bouwen en bewonen van de nieuwe woning wordt het bestaande gebruik van een deel van het Natura 2000-gebied gewijzigd. Het plangebied ligt niet in een habitattype waarvoor een instandhoudingsdoelstelling geldt en het plangebied of de directe omgeving behoort niet tot het functionele leefgebied van habitatsoorten. De voorgenomen activiteit leidt niet tot aantasting van de kwaliteit van het Natura-2000 gebied, niet tot een verminderd areaal van een beschermd habitattype en niet tot aantasting of vermindering van functioneel leefgebied van habitatsoorten. In het kader van de ontwikkelopgave voor het Natura-2000 gebied is het wenselijk om de detailontwatering te verwijderen. De voorgenomen activiteit is niet in strijd met deze wens. De voorgenomen activiteit heeft daarom geen negatief effect op het versterken van de kwaliteit van het gebied.
De voorgenomen activiteit leidt niet tot een significante verstoring van vogels of habitatsoorten in het Natura 2000-gebied. Daarom hoeft geen passende beoordeling te worden uitgevoerd.
Het onderzoeksgebied bestaat uit bebouwing en vrij intensief beheerd grasland met enkele opgaande elzen. Er zijn in het onderzoeksgebied geen beschermde soorten waargenomen tijdens het veldonderzoek, maar het is niet uitgesloten dat het grasland benut wordt door sommige algemene- en weinig kritische grondgebonden zoogdieren, amfibieën- en vleermuissoorten. Deze soorten benutten het gebied als foerageergebied en bezetten er geen vaste rust- of voortplantingslocaties. Uitgezonderd de vleermuizen, staan de in het gebied voorkomende soorten vermeld in tabel 1 van de Ff-wet. Voor het verstoren, verwonden en doden van deze soorten geldt een algemene vrijstelling van de verbodsbepalingen. Vleermuizen benutten het gebied mogelijk als foerageergebied. Deze functie wordt door de voorgenomen activiteit niet negatief beïnvloed. In het kader van de algemene zorgplicht hoeven er geen nadere maatregelen genomen te worden. De grondgebonden zoogdieren zullen het terrein tijdig verlaten en de amfibieën komen incidenteel en bij voorkeur ’s nachts in het gebied voor. De voorgenomen activiteit heeft geen negatief effect op beschermde soorten buiten het onderzoeksgebied. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing ex. art. 75C van de Ff-wet aangevraagd te worden.
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), een wijziging op de Monumentenwet 1988, van kracht geworden. Deze wijziging van de wet heeft ervoor gezorgd dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Het plangebied is volgens de archeologische verwachtings- en advieskaart van de gemeente Twenterand gelegen in een gebied met een lage en middelhoge verwachtingswaarde. Het zwarte blokje duidt op verspreide bebouwing in 1832. In figuur 4.3 is een uitsnede van de archeologische verwachtings- en advieskaart opgenomen.
Figuur 4.3: Archeologische verwachtings- en advieskaart
Voor gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde geldt een onderzoeksplicht bij ingrepen dieper dan 40 cm en met een oppervlakte gelijk aan of groter dan 2500 m².
Toets
Met de sloop van de bestaande woning en de bouw van een nieuwe woning met inwoning ligt de oppervlakte aan bodemingrepen ruimschoots onder de drempelwaarde van 2500 m² waarvoor archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht. Derhalve geldt conform het beleid voor het aspect 'archeologie' een vrijstelling van verder archeologisch onderzoek.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er binnen het plangebied geen monumenten gelegen zijn. Wel is op Topografische Militaire Kaart uit 1840 te zien dat er in de directe omgeving van de bestaande woningen al bebouwing aanwezig was. De bebouwing is in de jaren daarna verder uitgebreid. Uit de toets aan de waardenkaart blijkt verder niets van andere bijzondere cultuurhistorische waarden waarvoor in het bestemmingsplan een beschermende regeling vereist is. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
De nieuwe woning met inwoning wordt via de bestaande ontsluiting op de Janmansweg ontsloten. Een eventuele geringe toename van verkeersbewegingen ten behoeve van de woning met inwoning kan makkelijk via de huidige weg worden afgewikkeld. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.
Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert geen belemmeringen op voor dit plan.
De hiervoor beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
Omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
Eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (goot- en bouwhoogte etc.);
Burgemeester en wethouders kunnen in bepaalde gevallen nadere eisen aan de situering van bebouwing.
Hierin wordt aangegeven welk gebruik in ieder geval strijdig is.
Onder welke voorwaarden mag afgeweken worden van de aangegeven bestemming en bouwregels.
In paragraaf 5.2.6 worden de bestemmingen nader toegelicht.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
Dit artikel bepaalt dat in principe gebouwd mag worden conform bestemming, maar rekening gehouden moet worden met de algemene aanduidingsregels (artikel 8);
In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om, onder voorwaarden, op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om, onder voorwaarden, het plan op de in de regels genoemde punten te wijzigen.
In dit artikel wordt verwezen naar de procedure ten behoeve van het stellen van een nadere eis.
Dit artikel bepaalt dat de regels van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens enkele onderwerpen zoals genoemd in de regels.
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels (artikelen 11 en 12). In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
Wonen (Artikel 3)
De gronden die worden gebruik voor de woonfunctie van de nieuwe en de bestaande woning zijn bestemd als 'Wonen'. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor woningen met bijbehorende tuinen en erven, een aan huis verbonden beroep en voorzieningen voor de waterhuishouding.
Met dit plan is één bestemmingsvlak 'Wonen' opgenomen. Per bestemmingsvlak is één woning toegestaan. De hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd en zijn toegestaan tot een maximale inhoud van 900 m³. Voor de woning geldt een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3,5 en 9 meter. Bestaande afwijkingen mogen gehandhaafd worden.
Aan bijgebouwen en overkappingen is een oppervlakte van maximaal 189 m² toegestaan i.v.m. de reeds aanwezige bestaande bijgebouwen. De maximale goot- en bouwhoogte voor bijgebouwen en overkappingen bedraagt respectievelijk 3 en 6 meter.
Bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen worden gebouwd tot een bouwhoogte van maximaal 2, met uitzondering van antennemasten die gebouwd mogen worden gebouwd tot 15 meter.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening 2008 (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Rijksdiensten
Op 1 januari 2012 is de Vrom-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over gemeentelijke ruimtelijke plannen. Dit betekent onder meer dat geen plannen voor vooroverleg naar de ILT gestuurd hoeven te worden. Omdat de coördinatierol vervalt, reageren andere rijksdiensten (Rijkswaterstaat, Defensie en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) afzonderlijk.
Rijkswaterstaat
Bij brief van 10 februari 2012 heeft Rijkswaterstaat aangegeven dat zij tijdig betrokken wenst te worden bij plannen die betrekking hebben op de drie netwerken die bij Rijkswaterstaat in beheer zijn: het hoofdwegennet, het hoofdvaarwegennet en het hoofdwatersysteem. Aangezien geen van de belangen van Rijkswaterstaat in het plan betrokken zijn, is vooroverleg met deze dienst niet vereist.
Defensie
Bij brief van 16 februari 2012 wordt aangegeven dat binnen het Ministerie van Defensie de behartiging van ruimtelijke uitgevoerd door de Dienst Vastgoed Defensie. Het gaat hierbij om militaire terreinen (direct ruimtebeslag), het beheer van diverse zoneringen, brandstofleidingen, verstoringsgebieden, laagvliegroutes en -gebieden (indirect ruimtebeslag). De belangen die door het Ministerie van Defensie worden bewaakt, spelen in het voorliggend plan geen rol. Vooroverleg met de Dienst Vastgoed Defensie (Directie noord) is niet vereist.
Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Bij brief van 6 maart 2012 wordt aangegeven dat gemeentelijke bestemmingsplannen die een relatie hebben met rijksinpassingsplannen op het terrein van energie-infrastructuur gemeld moeten worden bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de energie-infrastructuur, waardoor vooroverleg met dit ministerie niet vereist is.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft een lijst (april 2015) opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. De sloop van de bestaande woning en de bouw van een nieuwe woning met inwoning kan gerangschakt worden onder categorie B punt 1. Hierin is bepaald dat vervanging/vernieuwing plaats mag vinden op dezelfde plaats of op daartoe bestemde gronden binnen een afstand van maximaal 10 m van de bestaande woning, mits passend binnen de gebiedskenmerken met een versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Naast het feit dat ter plaatse van de nieuwe woning met inwoning geen woonbestemming is geprojecteerd bedraagt de verplaatsing ook meer dan 10 m. Vooroverleg is derhalve noodzakelijk. Er heeft vooroverleg plaatsgevonden. De provincie heeft aangegeven in te kunnen stemmen met de ontwikkeling die in onderhavig bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.
Waterschap Vechtstromen
Op 3 juni 2015 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap Vechstromen een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg. De watertoets is als Bijlage 3 aan deze toelichting gekoppeld.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 30 september 2016 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Het ontwerpbestemmingsplan is ongewijzigd vastgesteld.