direct naar inhoud van Regels
Plan: Hammerweg 146 - Westerhoevenweg ong.
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1700.201413BPBGPH-vas1

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Hammerweg 146 - Westerhoevenweg ong.' met identificatienummer NL.IMRO.1700.201413BPBGPH-vas1 van de gemeente Twenterand;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep dat op kleine schaal in een woning en/of aangebouwd ondergeschikt gebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de betreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;

1.6 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, met uitzondering van glastuinbouwbedrijf, paardenhouderij, tuincentrum, hoveniersbedrijf, champignonkwekerij, sierteeltbedrijf behoudens vollegrondsteelt en boomkwekerijen;

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 bedrijfsgebouw:

een gebouw ten dienste van een bedrijf, niet zijnde een dienst- c.q. bedrijfswoning;

1.9 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bestemd voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daarin, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is. Hiervan is sprake als deze persoon minimaal 36 uur per week bij dat bedrijf werkzaam is en zijn of haar hoofdinkomen uit het bedrijf genereert;

1.10 bestaand bouwwerk:

een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning voor het bouwen, met uitzondering van (het deel van) de bouwwerken die niet legaal gebouwd zijn;

1.11 bestaand gebouw:

een gebouw dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning voor het bouwen, met uitzondering van (het deel van) de gebouwen die niet legaal gebouwd zijn;

1.12 bestaand gebruik:

het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, met uitzondering van het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling(en) van dat plan;

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 boerderijkamer:

een gedeelte van een gebouw, ingericht als appartement en bestemd voor periodiek recreatief nachtverblijf door enkele personen, gezinnen of daaraan gelijk te stellen kleine groepen van personen, al dan niet met gebruikmaking van voor meerdere appartementen bestemde gemeenschappelijke keuken- en/of sanitaire voorzieningen;

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.20 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.21 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.22 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.23 dienstverlenend beroep:

de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch of hieraan gelijk te stellen gebied;

1.24 dorpserf

karakteristieke, open ruimte in de vorm van tuin, erf, weiland, boomgaard, moestuin, houtwallen en oppaden;

1.25 extensieve recreatie:

vormen van recreatief medegebruik van het agrarisch gebied en/of bossen en natuurterreinen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden, vis- en picknickplaatsen;

1.26 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.27 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

de agrarische bedrijfsvoering die geheel of hoofdzakelijk afhankelijk is van de grond als agrarisch productiemiddel , zoals akkerbouw, veeteelt, tuinbouw- en/of bosbouwbedrijf en/of sierteeltbedrijf;

1.28 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel in stedenbouwkundig opzicht als het belangrijkste gebouw is aan te merken;

1.29 kampeerboerderij:

een (gedeelte van een) gebouw, ingericht als groepsverblijf met gemeenschappelijke verblijfsruimten, keuken- en/of sanitaire voorzieningen en bestemd voor periodiek recreatief nachtverblijf door groepen van personen gedurende maximaal 100 dagen binnen een aaneengesloten periode van een jaar;

1.30 kampeermiddel:

een tent, een kampeerauto of caravan, niet zijnde stacaravan of enig ander onderkomen voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.31 kassen:

bouwwerken van glas of ander lichtdoorlatend materiaal ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering met een hoogte van 1,5 m of meer boven maaiveld;

1.32 kleinschalig kampeerterrein:

een kampeerterrein voor ten hoogste 35 kampeermiddelen;

1.33 kleinschalig kamperen:

kamperen op een kleinschalig kampeerterrein, een verenigingskampeerterrein of een natuurkampeerterrein;

1.34 kunstwerk:

een bouwwerk geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een voortbrengsel van de beeldende kunsten, danwel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.35 landschapswaarden:

de aan een gebied toegekende waarden in visueel-ruimtelijk en/of cultuurhistorisch en/of ecologisch opzicht;

1.36 mestopslagplaats:

een opslagplaats bestemd en geschikt voor het bewaren van mest, waaronder ook foliebassins worden begrepen;

1.37 nadere eis:

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.38 natuurkampeerterrein:

een kampeerterrein, dat is gelegen in een aaneengesloten gebied van tenminste 25 hectare, waarvan in ieder geval de helft bestaat uit bos of natuurgebied met dien verstande dat het al dan niet aaneengesloten kampeerterrein niet groter is dan 1 hectare;

1.39 nevenactiviteit:

een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel;

1.40 niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

de agrarische bedrijfsvoering die niet geheel of hoofdzakelijk van de grond als agrarisch productiemiddel afhankelijk is, zoals de varkens-, kalver- of pluimveefokkerij, eendenmesterij of -fokkerij, witlof- of champignonkwekerij;

1.41 ondergeschikt gebouw:

een gebouw of een onderdeel van een gebouw, dat op een bouwperceel in stedenbouwkundig opzicht qua omvang en situering als ondergeschikt aan het hoofdgebouw valt aan te merken. Hiervan is sprake indien het gebouw minimaal 1,50 m lager is dan het hoofdgebouw;

1.42 opslag:

handelingen waarbij een stof of product voor een korte of langere tijd in een zekere ruimte min of meer statisch wordt gehouden;

1.43 overslag:

handelingen, zoals (be)laden, lossen, overladen, hevelen en dergelijke al dan niet op pneumatische of mechanische wijze, bijvoorbeeld kranen, transportbanden, leidingen;

1.44 peil:
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang plus 0,25 m;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw
1.45 paardenbak:

een niet overdekt terrein ingericht ten behoeve van het paardrijden;

1.46 permanente bewoning:

het (al dan niet tijdelijk) gebruiken van een voor wisselende bewoning bedoelde wooneenheid als hoofdverblijf;

1.47 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

1.48 rooilijn:

de vanwege burgemeester en wethouders, zo nodig in het terrein, aangewezen lijn, welke op een zoveel mogelijk gelijkmatige afstand evenwijdig aan de as van de weg is gelegen en die:

  • a. bij bestaande bebouwing zoveel mogelijk aansluit aan de ligging van de naar de wegzijde gekeerde gevels van deze bebouwing;
  • b. bij het ontbreken van bestaande bebouwing is gelegen op een afstand van ten minste 10 m uit de as van de weg.

Indien een rooilijn is aangegeven, geldt deze lijn als rooilijn;

1.49 seksshop:

detailhandel in overwegend erotische artikelen waaronder mede begrepen een videotheek waar overwegend erotische films worden verhuurd;

1.50 semi-agrarische doeleinden:

vormen van extensief, niet-bedrijfsmatig agrarisch grondgebruik, al dan niet met een recreatief karakter;

1.51 sierteeltbedrijf:

een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van beplantingsgewassen zoals bos- en haagplantsoen, laan- en parkbomen, vruchtbomen, rozenstruiken, sierconiferen, overige sierheesters en klimplanten en vaste planten, een en ander in de vorm van vollegrondsteelt dan wel containerteelt en al dan niet in kassen;

1.52 stacaravan:

een caravan die, ook als hij niet vergunningplichtig is, toch als een gebouw valt aan te merken;

1.53 vrijstaand ondergeschikt gebouw:

een ondergeschikt gebouw, dat qua constructie en visueel vrij staat van het hoofdgebouw of daarmee slechts is verbonden door een tuinmuur, haag of andere tuinafscherming;

1.54 volwaardig agrarisch bedrijf:

een volwaardig agrarisch bedrijf is een agrarisch bedrijf dat jaarrond een arbeidsbehoefte of - omvang heeft van ten minste één volledige arbeidskracht die een hoofdberoep, hoofdbestaan en volledige dagtaak in het bedrijf vindt (afhankelijk van het aantal dieren, de aard van de gewassen, de hoeveelheid grond en de inrichting van het bedrijf), met een daarbij passend jaarinkomen, en waarvan het behoud ook op langere termijn in voldoende mate en op duurzame wijze is verzekerd;

1.55 wegas:

het midden/ de hartlijn van de weg;

1.56 wijziging:

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.57 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor het niet recreatief huisvesten van één afzonderlijk huishouden;

1.58 wooneenheid:

Een (deel) van een (hoofd)gebouw geschikt ten behoeve van wonen, waarin een zelfstandig huishouden kan worden gevoerd doordat elke eenheid beschikt over de daartoe strekkende voorzieningen (sanitair, kookgelegenheid en dergelijke);

1.59 zorgboerderij:

niet-agrarische nevenactiviteit gericht op het verlenen van hoofdzakelijk (dag)zorg aan mensen met gebruikmaking en inzet van dieren op therapeutische grondslag.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van de regels van het plan wordt als volgt gemeten:

2.1 Gebouwen en bouwwerken

2.1.2 De bouwhoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.1.3 De goothoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.1.4 De inhoud van een bouwwerk:

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.1.5 De oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

2.3 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:

  • a. voor lengten in meters (m);
  • b. voor oppervlakten in vierkante meters (m² );
  • c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  • d. voor verhoudingen in procenten (%);
  • e. voor hoeken/hellingen in graden (°).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ´Agrarisch´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
  • b. grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden ten behoeve van agrarische doeleinden;
  • c. bedrijfswoningen;
  • d. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

tevens zijn deze gronden bestemd voor:

  • e. verblijfsrecreatie in de vorm van kleinschalig kamperen uitsluitend binnen het bouwvlak en met dien verstande dat toiletgebouwen voor het kleinschalig kamperen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden opgericht en stacaravans niet zijn toegestaan;
  • f. windmolens;
  • g. het vasthouden, bergen en afvoeren van water voor bestaande watergangen;

een en ander met bijbehorende bebouwing en voorzieningen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, gelden de volgende regels:

  • a. de bedrijfsgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 12 m.

3.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. de bedrijfswoningen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd waarbij het aantal bedrijfswoningen per bouwvlak niet meer mag bedragen dan 1;
  • b. de afstand van de bedrijfswoning tot aan de wegas dient minimaal 20 m te bedragen;
  • c. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3;
  • d. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 4,5 m;
  • e. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 9 m.

3.2.3 Ondergeschikte gebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van ondergeschikte gebouwen bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. de ondergeschikte gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de afstand van ondergeschikte gebouwen tot de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 25 m;
  • c. de oppervlakte van ondergeschikte gebouwen mag per bedrijfswoning niet meer bedragen dan 100 m2;
  • d. de goothoogte van ondergeschikte gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • e. de bouwhoogte van ondergeschikte gebouwen mag niet meer bedragen dan 6 m.

3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder sleufsilo's en mestopslagplaatsen, mag binnen het bouwvlak niet meer bedragen dan 7 m;
  • b. de bouwhoogte van windmolens en antennemasten bij bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan 15 m;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak, met dien verstande dat buiten het bouwvlak geen sleufsilo's en mestopslagplaatsen mogen worden opgericht, mag niet meer bedragen dan 2 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van he bepaalde in:

  • a. lid 3.2.1 onder b, tot een maximale bouwhoogte van 15 m;
  • b. lid 3.2.2 onder c voor de bouw van een bedrijfswoning met een inhoud van maximaal 900 m3, mits de inpassing op het erf en in het landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt, aan de hand van een erfinrichtingsplan;
  • c. lid 3.2.1 voor de bouw van kassen binnen bouwvlakken, met dien verstande dat:
    • 1. de bouw van kassen niet mag leiden tot een aantasting van de landschapswaarden;
    • 2. het gaat om één kas met een oppervlakte van ten hoogste 500 m² per bouwvlak.
  • d. lid 3.2.1, 3.2.2 en 3.2.3 voor het overschrijden van de bouwgrenzen ten behoeve van bebouwing aan maximaal twee zijden, met dien verstande dat de bouwgrens per zijde met maximaal 25 m wordt overschreden;
  • e. lid 3.2.4 onder c ten behoeve van het oprichten van mestopslagplaatsen buiten het bouwvlak met een bouwhoogte van maximaal 4 m en een bebouwde oppervlakte van maximaal 750 m² indien opslag binnen het bouwvlak feitelijk of vanwege milieuhygiënische redenen onmogelijk is en afvoer naar een centrale c.q. gebundelde mestopslagplaatsen niet tot de reële mogelijkheden behoort;
  • f. lid 3.2.4 onder c voor de bouw van sleufsilo’s met een maximale bouwhoogte van 2 m buiten het bouwvlak, mits de sleufsilo's aansluitend aan het bouwvlak worden opgericht en de buiten het bouwvlak te realiseren oppervlakte niet meer bedraagt dan 3.000 m².

3.3.2 Afwegingskader

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.3.1 onder a tot en met f kan slechts worden verleend, mits:

  • a. de noodzaak uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering kan worden aangetoond;
  • b. de landschappelijke inpassing gewaarborgd is.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 opgenomen Inrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Afwijken van de gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.1 onder e voor kleinschalig kamperen buiten het bouwvlak, mits:
    • 1. aangetoond wordt dat binnen het bouwvlak onvoldoende ruimte is;
    • 2. het kampeerterrein direct aansluitend aan het bouwvlak wordt gerealiseerd op een oppervlakte van maximaal 10.000 m²;
    • 3. de sanitaire voorzieningen binnen het bouwvlak worden gerealiseerd;
  • b. lid 3.1 voor het bieden van gelegenheid tot verblijfsrecreatie in een kampeerboerderij als ondergeschikte nevenactiviteit van een duurzaam volwaardig agrarisch bedrijf, mits:
    • 1. de kampeerboerderij wordt gerealiseerd in een bestaand agrarisch bedrijfsgebouw binnen het bouwvlak, met dien verstande dat (gedeeltelijke) vernieuwing van dat bedrijfsgebouw is toegestaan indien dat om bouwtechnische redenen noodzakelijk is;
    • 2. op het agrarisch bedrijf geen boerderijkamers aanwezig zijn of krachtens dit bestemmingsplan kunnen worden gerealiseerd;
  • c. lid 3.1 voor het bieden van gelegenheid tot verblijfsrecreatie in boerderijkamers als ondergeschikte nevenactiviteit van een duurzaam volwaardig agrarisch bedrijf, mits:
    • 1. de boerderijkamers worden gerealiseerd in een bestaand agrarisch bedrijfsgebouw binnen het bouwvlak, met dien verstande dat (gedeeltelijke) vernieuwing van dat bedrijfsgebouw is toegestaan indien dat om bouwtechnische redenen noodzakelijk is;
    • 2. de afstand van het onder 1 bedoelde bedrijfsgebouw tot de bedrijfswoning of het hoofdbedrijfsgebouw maximaal 25 m bedraagt, met dien verstande dat in elk geval sprake dient te zijn van één ruimtelijk geheel met de overige bedrijfsbebouwing;
    • 3. de gezamenlijke vloeroppervlakte van de boerderijkamers maximaal 200 m2 bedraagt, met dien verstande dat de vloeroppervlakte per boerderijkamer maximaal 50 m2 mag bedragen;
    • 4. het gezamenlijke aantal slaapplaatsen in de boerderijkamers maximaal 16 bedraagt;
    • 5. op het agrarisch bedrijf geen kampeerboerderij aanwezig is of krachtens dit bestemmingsplan kan worden gerealiseerd.
  • d. lid 3.1voor de uitoefening van een nevenactiviteit in de vorm van een zorgboerderij, mits de gezamenlijke vloeroppervlakte aan bebouwing ten behoeve van de zorgboerderij maximaal 50 m2 bedraagt;
  • e. lid 3.1 ten behoeve van het gebruik van een bouwvlak voor de uitoefening van een ondergeschikte nevenactiviteit in de vorm van natuurvoorlichting en -educatie en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, die zijn gericht op het verstrekken van dranken en voedsel in het kader van extensieve recreatie, zoals een theehuis, een terras, een pannenkoekenrestaurant met een maximale bedrijfsvloeroppervlakte van 100 m2, mits:
    • 1. er sprake is van een duurzaam volwaardig agrarisch bedrijf;
    • 2. de activiteiten plaatsvinden vanuit de bestaande bedrijfsbebouwing;
    • 3. de activiteiten de woonfunctie van nabijgelegen woningen niet wordt beperkt.
  • f. lid 3.4 indien in plaats van de landschapsmaatregelen zoals opgenomen in het in Bijlage 1 opgenomen Inrichtingsplan andere landschapsmaatregelen worden getroffen, met dien verstande dat:
    • 1. de landschapsmaatregelen minimaal gelijk zijn aan landschapsmaatregelen zoals weergegeven in het in Bijlage 1 opgenomen Inrichtingsplan en voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden;
    • 2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden.

3.5.2 Afwegingskader

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.5.1 kan slechts worden verleend, mits:

  • a. nabijgelegen agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd;
  • b. de ruimtelijke uitstraling als agrarisch bedrijf is gewaarborgd;
  • c. de landschappelijke inpassing is gewaarborgd.

Artikel 4 Tuin - Dorpserf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin - Dorpserf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. dorpserf, onbebouwde voor- en zijerven met cultuurhistorische waarde
  • b. voetpaden;
  • c. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

In de bestemming zijn tevens ontsluitingen opgenomen ten behoeve van achterliggende bedrijven/ woonpercelen.

Deze gronden dienen niet als erf te worden beschouwd in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen geldt dat geen gebouwen zijn toegestaan, met uitzondering van bestaande gebouwen.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte ten hoogste 2 m mag bedragen.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op de landschappelijke inpassing nadere eisen stellen aan de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik van gronden als stort- en overslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud.

 

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, waaronder aan huis verbonden beroepen tot 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw begrepen;

alsmede voor:

  • b. het behoud van karakteristieke terreinen en erven;
  • c. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van gebouwen geldt dat het maximale bebouwingspercentage van een bouwperceel bij woningen niet meer mag bedragen dan:

  • a. bij een perceelsgrootte tot 200 m²: 60%;
  • b. bij een perceelsgrootte van 200 m² tot 500 m²: 120 m², vermeerderd met 40% van de perceelsgrootte die de 200 m² te boven gaat;
  • c. bij een perceelsgrootte vanaf 500 m²: 240 m², vermeerderd met 20% van de perceelsgrootte die de 500 m² te boven gaat tot een maximum van 400 m²;

5.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. het aantal woningen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden', maximaal het aangegeven aantal woningen mag worden (nieuw) gebouwd;
  • c. de goothoogte mag niet meer dan 4,5 m bedragen, dan wel niet meer dan de goothoogte van het bestaande hoofdgebouw indien deze hoger is;
  • d. de dakhelling bedraagt niet minder dan 40° en niet meer dan 60°, dan wel niet meer dan de dakhelling van het bestaande hoofdgebouw indien deze afwijkt;
  • e. de bouwhoogte mag niet meer dan 9 m bedragen, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande hoofdgebouw indien deze hoger is;
  • f. de voorgevel van het hoofdgebouw dient in de naar de weg gekeerde bouwgrens te slaan.
  • g. de nokrichting van het hoofdgebouw dient evenwijdig aan de kavelrichting te lopen.

5.2.3 Ondergeschikte gebouwen

Voor het bouwen van ondergeschikte gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel niet meer dan de goothoogte van het bestaande ondergeschikte gebouw indien deze hoger is;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer dan 5 m bedragen, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande ondergeschikte gebouw indien deze hoger is;
  • c. ondergeschikte gebouwen dienen op een afstand van ten minste 1 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw te worden gebouwd, met uitzondering van aangebouwde onderschikte gebouwen met een diepte van ten hoogste 1,5 m en een oppervlakte van ten hoogste 7,5 m²;
  • d. de dakhelling bedraagt niet minder dan 40° en niet meer dan 60°, dan wel niet meer dan de dakhelling van het bestaande hoofdgebouw indien deze afwijkt.
  • e. de gezamenlijke oppervlakte van de ondergeschikte gebouwen bij woningen mag niet meer bedragen dan:
    • 1. bij een perceelsgrootte tot 200 m2: maximaal 75 m2 ;
    • 2. bij een perceelsgrootte van 200 m2 tot 500 m2 : maximaal 100 m2 ;
    • 3. bij een perceelsgrootte van 500 m2 tot 1.000 m2 : maximaal 125 m2 ;
    • 4. bij een perceelsgrootte vanaf 1.000 m2 : maximaal 150 m2 ;
  • f. de afstand tot de niet naar de weg gekeerde perceelgrens van het bouwperceel mag niet minder dan 1 m bedragen, tenzij op de niet naar de weg gekeerde perceelgrens wordt gebouwd;
  • g. de gezamenlijke oppervlakte aan niet-vrijstaande ondergeschikte gebouwen, mag niet meer bedragen dan de oppervlakte van het hoofdgebouw, met uitzondering van percelen met een niet grotere huiskavelbreedte dan 7 m. In dat geval mag de gezamenlijke oppervlakte aan niet-vrijstaande ondergeschikte gebouwen maximaal 125% van het hoofdgebouw bedragen;
  • h. de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande ondergeschikte gebouwen mag niet meer bedragen dan:
    • 1. 50 m2 voor bouwpercelen kleiner dan 500 m2;
    • 2. 75 m2 voor bouwpercelen groter dan 500 m2;
    • 3. 100 m2 voor bouwpercelen groter dan 750 m2;
  • i. de afstand van vrijstaande ondergeschikte gebouwen tot andere gebouwen mag niet minder dan 1 m bedragen, dan wel ten minste de bestaande afstand indien deze kleiner is;
  • j. de nokrichting dient evenwijdig aan de kavelrichting te lopen.

5.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw bedraagt de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m;
  • b. voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw bedraagt de bouwhoogte niet meer dan 1 m.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • a. de woon- en werksituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;


nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats van gebouwen in die zin dat:
    • 1. de hoofdgebouwen in de rooilijn moeten worden gebouwd;
    • 2. ondergeschikte gebouwen 1 m achter de rooilijn moeten worden gebouwd;
  • b. de goot- en bouwhoogte en dakvorm bij verbouw van panden, in die zin dat deze dienen aan te sluiten bij de goot- en bouwhoogte en dakvorm van het bestaande gebouw;
  • c. de bouwhoogte van het hoofdgebouw in die zin dat het verschil met de goothoogte ten minste 2 m dient te bedragen;
  • d. de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere horizontale oppervlakte dan 6 m2 en/of een grotere bouwhoogte dan 1,5 m.
5.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de woon- en werksituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;


afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 5.2.2 onder c, tot een maximale goothoogte van 6 m;
  • b. lid 5.2.2 onder f, voor het geheel of gedeeltelijk terugbouwen van het hoofdgebouw, mits geen punt van de voorgevel meer dan 3 m achter de naar de weg gekeerde bouwgrens komt en de afstand van de achtergevel tot de voorgevel van een daarachter gelegen hoofdgebouw minimaal 15 m dient te bedragen;
  • c. lid 5.2.3 onder c:
    • 1. ingeval van hoekpercelen;
    • 2. ingeval van overige percelen onder de voorwaarde dat het ondergeschikte gebouw in architectonisch opzicht onderdeel uitmaakt van het bijbehorende hoofdgebouw;
  • d. lid 5.2.3 onder d, van de minimaal voorgeschreven dakhelling tot 0°;
  • e. lid 5.2.3 onder g, onder de voorwaarden dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande ondergeschikte gebouwen niet meer bedraagt dan 50 m²;
    • 2. de vergroting noodzakelijk is;
  • f. lid 5.2.1 en 5.2.3 onder e en h, in geval de oppervlakte van de bestaande, vrijstaande ondergeschikte gebouwen groter is dan 50 m2 , teneinde toe te staan dat de bestaande, vrijstaande ondergeschikte gebouwen worden vervangen door maximaal twee vrijstaande ondergeschikte gebouwen, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte van de vrijstaande ondergeschikte gebouwen na deze vervangende nieuwbouw c.q. verbouw is teruggebracht tot maximaal 50 m², vermeerderd met 50% van de oppervlakte boven de 50 m2 ;
    • 2. de goothoogte en bouwhoogte van de vrijstaande ondergeschikte gebouwen ten hoogste respectievelijk 3 m en 5 m mogen bedragen;
    • 3. door de vervangende nieuwbouw c.q. verbouw geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de eventueel ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden en/of landschaps- en/of natuurwaarden;
    • 4. door de vervangende nieuwbouw c.q. verbouw ruimtelijk een betere situatie ontstaat.
5.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van vrijstaande ondergeschikte gebouwen als woning;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor prostitutie en seksshops;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken voor enige vorm van beroep, handel en/of bedrijf met uitzondering van aan huis verbonden beroepen.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de woon- en werksituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;


afwijken van het bepaalde in lid 5.5 voor aan huis verbonden activiteiten die uit het oogpunt van hun relatie tot de omgeving op één lijn zijn te stellen met aan huis verbonden beroepen, mits dit gedeelte niet meer bedraagt van 30% van de oppervlakte van de woning en aangebouwde ondergeschikte gebouwen.

Artikel 6 Leiding - Hoogspanning

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Leiding - Hoogspanning’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. de aanleg, het beheer en het onderhoud van een bovengrondse 110 kV-hoogspanningsverbinding;

met de daarbij behorende:

  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de hoogspanningverbinding worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag ten hoogste 2 m bedragen;
  • c. ten behoeve van andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende bouwregels, uitsluitend worden gebouwd indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte en de bouwhoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
6.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daarvoor geldende bestemmingen, indien de belangen en de veiligheid van de betrokken hoogspanningsverbinding niet worden geschaad en de leidingbeheerder in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen.

Indien door de bouw, de situering, dan wel de hoogte van een bouwwerk schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de betrokken leiding, wordt geen omgevingsvergunning verleend.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag op of in de gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van beplantingen en bomen;
  • b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, ontginnen en ophogen;
  • d. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • e. het permanent opslaan van goederen.

 

6.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 6.4.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • a. verband houden met de aanleg van de betreffende bovengrondse hoogspanningsverbinding;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het moment van het van kracht worden van het plan;
  • c. het normale onderhoud ten aanzien van de verbinding en belemmerende strook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemmingen betreffen.

 

6.4.3 Afwegingskader
  • a. De in lid 6.4.1 genoemde vergunning kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de belangen en de veiligheid van de verbinding;
  • b. de in lid 6.4.1 genoemde vergunning kan niet eerder worden verleend dan nadat de leidingbeheerder schriftelijk advies heeft uitgebracht.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van vrijstaande ondergeschikte gebouwen als woning;
  • b. het gebruik van (een deel van) een bedrijfsgebouw als woning;
  • c. het gebruik van gronden ten behoeve van op- en overslag van goederen voorzover deze van de openbare weg af zichtbaar is, of hoger is dan 3 m;
  • d. het gebruik van gronden ten behoeve van de opslag van goederen voor de naar de weg gekeerde gevel van bedrijfsgebouwen;
  • e. het gebruik van bouwwerken en gronden als stort en overslag van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud;
  • f. het gebruik van gronden en bouwwerken voor enige vorm van beroep, handel en/of bedrijf, met uitzondering van aan huis verbonden beroepen;
  • g. het gebruik van gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatie met een kleinschalig karakter;
  • h. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van prostitutie en seksshops;
  • i. een gebruik voor (detail)handel, met uitzondering van:
    • 1. detailhandel in ter plaatse vervaardigde (semi)agrarische producten als ondergeschikte nevenactiviteit van een agrarisch bedrijf binnen de bestemming 'Agrarisch' uitsluitend binnen de bedrijfsgebouwen en op een vloeroppervlak van maximaal 100 m²;
    • 2. een gebruik voor een kleinschalig kampeerterrein en/of verenigingskampeerterrein en/of natuurkampeerterrein voor verblijfsrecreatie, met uitzondering van kleinschalig kamperen binnen het bouwvlak;
  • j. een gebruik van de gronden ten behoeve van het oprichten van niet voor bedrijfsdoeleinden bestemde buitenbakken voor paarden;
  • k. onder verboden gebruik wordt niet verstaan het, na beëindiging van het agrarische bedrijf, gebruiken van de voormalige agrarische bedrijfswoning voor niet-agrarische bewoning, mits de bebouwing beperkt blijft tot de op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan aanwezige bebouwing.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

9.1 milieuzone - intrekgebied
9.1.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - intrekgebied' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de bodem- en de (grond)waterkwaliteit ten behoeve van de drinkwatervoorziening.

9.1.2 Bouwregels

Op de in sublid 9.1.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de onderliggende bestemming(en);
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gebouwen ten dienste van de onderliggende bestemming(en) en ten dienste van de grondwaterwinning worden gebouwd, mits de kwaliteit van het grondwater daardoor niet onevenredig wordt geschaad.

9.1.3 Specifieke gebruiksregels

Onder verboden gebruik wordt in ieder geval verstaan een gebruik van de onbebouwde grond en de opstallen op een zodanige wijze, dat daardoor de kwaliteit van de bodem en de kwaliteit van het (grond)water in gevaar kan komen.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

10.1 Afwijkingsbevoegdheden

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken ten behoeve van:

  • a. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en worden toegestaan dat de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals luchtkokers, liftschachten en lichtkappen met maximaal 10% van de oppervlakte van het betreffende gebouw wordt vergroot, mits:
    • 1. deze vergroting niet meer dan 20 m2 bedraagt;
    • 2. de vergroting niet leidt tot een bouwhoogte welke meer dan eenmaal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
  • b. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen voor het verhogen van de bouwhoogte voor installaties en dergelijke voor ten hoogste 20% van de oppervlakte van de gebouwen tot maximaal 15 m om te kunnen voldoen aan de milieuvoorwaarden;
  • c. het afwijken van bouwgrenzen en overige aanduidingen met maximaal 5 m ten opzichte van hetgeen ter plaatse is aangeduid onder voorwaarde dat deze afwijkingen noodzakelijk zijn in verband met de uitmeting van het terrein, dan wel uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de grond zijn gewenst;
  • d. het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • e. het bepaalde in het plan voor het bouwen van antennes, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 10 m mag bedragen en voor een centrale antenne tot een bouwhoogte van ten hoogste 25 m;
  • f. het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
    • 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m3 bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 15 m bedraagt;
  • g. het verleggen van een oppad tot maximaal 15 m vanuit het aangegeven oppad;
  • h. het bepaalde in het plan voor het bouwen van kunstwerken, met dien verstande dat de hoogte niet meer mag bedragen dan 6 m
  • i. het oprichten van niet voor bedrijfsdoeleinden bestemde paardenbakken voor het beoefenen van de paardensport, met dien verstande dat:
    • 1. de paardenbak op of aansluitend aan het bouwperceel dient te worden gesitueerd;
    • 2. de oppervlakte van de buitenbak niet meer mag bedragen dan 800 m2;
    • 3. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 2 m bedraagt met uitzondering van lichtmasten ten behoeve van de verlichting van de paardenbak met dien verstande dat de bouwhoogte van deze lichtmasten maximaal 7 m bedraagt, mits deze lichtmasten geen onevenredige hinder veroorzaken voor omliggende (dienst- c.q. bedrijfs)woningen of de verkeersveiligheid in gevaar brengen.
10.2 Afwegingskader

De omgevingsvergunning mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • e. de verschijningsvorm van de gebouwen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken
11.1.1

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot ,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de vergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

11.1.2

Het bevoegd gezag kan eenmalig afwijken van het bepaalde in artikel 11.1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk, als bedoeld in artikel 11.1.1, met maximaal 10%.

11.1.3

Artikel 11.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik
11.2.1

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

11.2.2

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 11.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

11.2.3

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 11.2.1, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

11.2.4

Artikel 11.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Hammerweg 146 - Westerhoevenweg ong.' van de gemeente Twenterand.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 6 oktober 2015.

griffier, voorzitter,