direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Omgevingsvergunning Hoofdweg 2-I Westervelde
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1699.2023PB044-vg02

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

De gronden aan de Hoofdweg 2-I te Westervelde hebben onder het geldend bestemmingsplan de enkelbestemming Bedrijf. De initiatiefnemer wil graag een woonfunctie op de gronden realiseren via een buitenplanse afwijking van het bestemmingsplan. Het gaat hier om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c Wabo met toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, sub 3 Wabo juncto artikel 4 van Bijlage II Bor.

Hiervoor is het noodzakelijk aan te tonen dat de activiteit niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. Dit document voorziet in de ruimtelijke onderbouwing dat het afwijkend gebruik in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2023PB044-vg02_0001.png"

Figuur 1. Projectgebied (bron: Open Topo)

Het geldend bestemmingsplan is het bestemmingsplan Kleine kernen Noordenveld van de gemeente Noordenveld en is vastgesteld op 19 november 2014. Hierin hebben de gronden de enkelbestemming Bedrijf.

Het projectgebied heeft meerdere dubbelbestemmingen en een functieaanduiding, namelijk:

  • Waarde - Beschermd dorpsgezicht;
  • Waarde - Archeologie 2;
  • Waarde - Cultuurhistorie;
  • functieaanduiding 'houtsingel'.

Binnen de enkelbestemming Bedrijf is uitsluitend wonen ten dienste van het bedrijf toegestaan. Een woonhuis op deze gronden is dan ook niet toegestaan onder het geldend bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2023PB044-vg02_0002.png"

Figuur 2. Uitsnede van het geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De dubbelbestemmingen Waarde-Beschermd dorpsgezicht en Waarde-Cultuurhistorie en de aanduiding 'houtsingel' geven voor het projectgebied veel randvoorwaarden mee waaraan, ook met een afwijkend gebruik, moet worden voldaan.

Eerst wordt in deze ruimtelijke onderbouwing ingegaan op het initiatief en de locatie. De ontwikkelingsgeschiedenis wordt beschreven, alsmede de bestaande situatie. Aan de hand van de ruimtelijk-landschappelijke karakteristiek van de plek en de omgeving en het ruimtelijke kwaliteitsbeleid van de gemeente worden de uitgangspunten en randvoorwaarden voor het afwijkende gebruik geformuleerd en de landschappelijke inpassing toegelicht. Vervolgens wordt het initiatief getoetst aan het beleid en andere omgevingsaspecten.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

2.1 Ruimtelijke ontwikkeling

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2023PB044-vg02_0003.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2023PB044-vg02_0004.png"

Figuren 3 en 4. Bron: De Noordenveldse kwaliteitsgids

Westervelde is een oud esdorp. Tezamen met het esgehucht Zuidvelde is het een dochterbuurtschap van het moederdorp Norg. Het ligt ten zuiden van het Norgerescomplex en grenst aan de noordoostkant aan Norg. Het ontstaan van beide esgehuchten voert terug tot de middeleeuwen toen de behoefte bestond om nieuw bouw- en/of groenland te koloniseren. De namen van de dorpen verwijzen naar de overgangen van de westelijk en zuidelijk gelegen veldgronden. Ten zuidwesten van Westervelde ligt een breed beekdal met daarin de Slokkert die de bovenloop van het Peizerdiep vormt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2023PB044-vg02_0005.png"

Figuur 5. Kadastrale minute 1832

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2023PB044-vg02_0006.png"

Figuur 6. Topografische kaart 1900 (bron: Topo tijdreis)

Op de kadastrale minute van 1832 is te zien dat er verschillende onverharde paden (veedriften) over het Norgerescomplex, door het midden van het op de es gelegen gemeenschappelijke markebos het Norgerholt en langs het hunebed richting het beekdal liepen. Aan de noordrand van het beekdal is op een knooppunt van paden Westervelde ontstaan. Rond 1850 zijn er ongeveer 20 erven waarvan de eerste verspreid zijn ontstaan langs de huidige Schoolstraat/Westeinde en de Hoofdweg. Deze wegen vormen samen met de Steeg de driehoekige vorm van de dorpsplattegrond waarin de Noorder- en Westerbrink lagen. Deze ruimte ingeklemd tussen de Schoolstraat, de Steeg en het onverharde pad dat de voormalige toegangsweg tot Huis te Westervelde vormt, is een besloten groen binnengebied met verspreide erven, weides, bosjes en houtsingels.
Op de topografische kaarten uit 1900, 1940 en 2021 is te zien dat de ruimtelijke structuur en het bebouwingspatroon van Westervelde bijna niet veranderd is. Het is ietsje verdicht en de agrarische bebouwing is groter geworden, maar is geen aaneengesloten lintbebouwing of planmatige uitbreiding gekomen. De ontstaans- en ontwikkelingsgeschiedenis van Westervelde is goed herkenbaar gebleven in de ruimtelijke structuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2023PB044-vg02_0007.png"

Figuur 7. Topografische kaart 1940 (bron: Topotijdreis)

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2023PB044-vg02_0008.png"

Figuur 8. Topografische kaart 2021 (bron: Topotijdreis)

2.2 Bestaande situatie

Het projectgebied ligt in de noordoostrand van Westervelde, achter de kavel aan de Hoofdweg 2 en aan het pad naar het hunebed D2 en de es. Het perceel grenst aan de es en ligt binnen de bebouwde kom. Tegenover het projectgebied ligt het hunebed D2.
De schuren en het erf in het projectgebied zijn ooit onderdeel geweest van de huiskavel van de boerderij aan de Hoofdweg 2. In het projectgebied, op het afgesplitste perceel, staan een grote oude rietgedekte schuur, een lage L-vormige stenen paardenstal en een halfopen houten kapschuur. Tevens zijn er paardenbakken aangelegd. Tot voor kort was op het perceel een paardenhandel gevestigd.
Het perceel is te bereiken vanaf het oude pad dat vanaf de Hoofdweg langs het hunebed, over de es, het Norgerholt inloopt. Voor de bezoekers van het hunebed is het pad vanaf de Hoofdweg tot aan het hunebed verhard en is een parkeerstrook aangelegd. Deze parkeerstrook was vroeger onderdeel van het erf.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2023PB044-vg02_0009.png"

Figuur 9. Luchtfoto bestaande situatie (bron: Esri)

De noordelijke perceelsgrens, die aan es ligt, bestaat uit een walletje met struikbegroeiing. Ten noorden van dit walletje loopt een voetpad langs de esrand, die de twee onverharde wegen over de es verbindt. De oorspronkelijke rij eikenbomen in de esrand, die bij de buurpercelen nog deels aanwezig is, is verdwenen. De onderbegroeiing met meidoorn is doorgeschoten. Op de noordoosthoek staat een grote monumentale beuk.

Op de westelijke zijdelingse grens met Schoolstraat 6 is een houtwal aanwezig met voornamelijk hoog opgaande eiken met ondergroei. In de houtwal zijn in de loop van de tijd bomen verdwenen. Parallel aan de houtwal ligt op het perceel een rudiment en een sloot.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2023PB044-vg02_0010.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2023PB044-vg02_0011.png"

Figuur 10. De monumentale beuk bij de entree naar de es Figuur 11. Zicht vanaf het voetpad langs de es op de gebouwen en de westelijke houtwal

Op de oostelijke erfgrens met de weg staan zwarte stalen paardenhekken. De afscheiding met de parkeerplaatsen bestaat uit een gevarieerde aanplant van struiken.
De paardenbakken op het perceel zijn omheind met dezelfde zwarte hekken. De staat van het onderhoud van de oude grote schuur is slecht.

2.3 Ruimtelijk-landschappelijke karakteristiek

Het projectgebied ligt in het esdorpenlandschap. Kenmerkend voor dit landschap is de open, onbebouwde en hoger gelegen es. De bebouwing staat van oudsher aan de rand van de es op de overgang naar het beekdal. Oorspronkelijk waren de essen omgeven door een esrandbosje (een houtwal) van eik om het wild en het vee te keren en om als hakhout te kunnen dienen. Langs wegen staat laanbeplanting. De erfopzet is onregelmatig. De erven zijn vaak direct gekoppeld aan de weg. De voorzijde is gericht op de weg of op de es. Er is een informele overgang van het erf naar de weg. Erfbeplanting bestaat vaak uit boomgroepen op het voor- of achtererf.

De ruimtelijke hoofdstructuur van Westervelde bestaat uit een driehoekige dorpsplattegrond gevormd door de Schoolstraat, de Hoofdweg en de Steeg. De ruimte binnen de hoofdstructuur bestaat uit een groen middengebied gevormd door erven, weides en houtsingels.

Kenmerkend voor de noordrand van Westervelde, waar het projectgebied is gesitueerd, zijn de vele directe visuele relaties met het aangrenzende buitengebied; de es. Langs de Schoolstraat staat de bebouwing in het oude lineaire patroon. De Esweg, de Kampweg en het pad langs het Hunebed maken deel uit van deze nederzettingsstructuur. Ze staan haaks op de Schoolstraat, met de achter elkaar gesitueerde boerderijen. De voorkant van de bebouwing is overwegend op de Schoolstraat gericht. In de noordrand zijn de beplantingen op de randen van de erven niet dominant. Door de open bebouwingswand worden de visuele relaties vanuit de meer besloten dorpskern op de open es geaccentueerd. Langs de licht kronkelende Hoofdweg staat verspreide agrarische bebouwing met een wisselende gerichtheid (Toelichting bij het aanwijzingsbesluit, maart 1987, Rijksdienst voor de Monumentenzorg (bron: bijlage 4 bij de Gids Omgevingskwaliteit).

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2023PB044-vg02_0012.png"

Figuur 12. Noordrand Westervelde met projectgebied (bron: Esri)

Kenmerkend voor het projectgebied is dat het ruimtelijk lijkt alsof de schuren en het erf met de paardenbakken nog steeds horen bij de voormalige boerderij aan de Hoofdweg 2. De grote oude schuur in het projectgebied, die direct achter de voormalige boerderij staat, draagt in hoge mate bij aan dat beeld. De voormalige boerderij aan de Hoofdweg 2 is een monument. De grote oude schuur heeft geen aanduiding als karakteristiek, maar door het uiterlijk en de omvang waarmee de grote schuur het beeld van één boerderij ensemble ondersteunt, is de grote schuur wel beeldbepalend te noemen.

2.4 Uitgangspunten en randvoorwaarden voor de landschappelijke inpassing en erfinrichting

De uitgangspunten en randvoorwaarden voor de landschappelijke inpassing en de erfinrichting zijn op basis van de hiervoor beschreven ruimtelijk-landschappelijke kenmerken, de wensen van de initiatiefnemer en de vastgestelde ruimtelijke kwaliteit beleidsdocumenten opgesteld. De vastgestelde ruimtelijke kwaliteit beleidsdocumenten zijn beschreven en getoetst in paragraaf 4.2 Cultuurhistorie. Het betreft het beschermde dorpsgezicht Westervelde, de Noordenveldse kwaliteitsgids, de dubbelbestemming Waarde-Cultuurhistorie en de aanduiding 'houtwal' (vastgelegd in het bestemmingsplan) en de Gids omgevingskwaliteit Noordenveld (de eigentijdse Noordenveldse welstandnota). De uitgangspunten en randvoorwaarden zijn als volgt:

  • behoud doorzichten en visuele relaties naar de open es;
  • benut kansen om de randen van de essen met beplanting ruimtelijk te benadrukken;
  • behoud van de houtwallen en houtsingels, voor zover aangeduid als 'houtsingel';
  • behoud het ruimtelijke boerderij-erf ensemble met de voormalige boerderij aan de Hoofdweg 2 en de schuren en het erf van het projectgebied;
  • behoud van de beeldbepalend grote schuur;
  • een nieuwe woning op het boerderij-erf ensemble is ruimtelijk een schuurwoning. De schuur-woning is in omvang ondergeschikt aan de grote beeldbepalende schuur en de voormalige boerderij aan de Hoofdweg 2;
  • nieuwe grote gebouwen in de noordrand, zoals de schuurwoning, worden geplaatst in het oude lineaire patroon en staan evenwijdig aan de Kampweg, de Esweg en de weg naar het hunebed;
  • speel met (vervangende) nieuwbouw in op het heersende bebouwingsbeeld in de omgeving:
    • 1. de hoofdvorm past bij het gebied; eenvoudig en langgerekt, één bouwlaag en met een steile kap die het beeld domineert;
    • 2. het hoofdgebouw bepaalt het beeld van het erf. Bijgebouwen, schuren en aan- en uitbouwen zijn in maat, schaal, plek en uitwerking ondergeschikt aan het hoofdgebouw;
    • 3. de representatieve gevel is naar de straat gericht. Bij woningen is dat meestal de voorgevel, bij boerderijen ook wel de zijgevel of achtergevel;
    • 4. de gevels zijn relatief gesloten en hebben overwegend verticaal gelede gevelopeningen;
    • 5. de gedekte kleuren van het gebouw ondersteunen het authentieke karakter van het gebied, bijvoorbeeld middentoon aardetinten;
    • 6. het gebruik van materialen is traditioneel (baksteen en hout), wordt zorgvuldig op elkaar afgestemd en op wat in de omgeving gebruikelijk is;
    • 7. de details en verhoudingen in de gevels passen bij de bouwstijl van het gebouw en onder-steunen het ontwerpidee van het gebouw.

2.5 Nieuwe situatie

Initiatiefnemer wil op het perceel gaan wonen en hobbymatig een paar paarden houden. De bebouwing op het erf wordt hiervoor aangepast. De oude beeldbepalende grote schuur blijft en wordt opgeknapt. De houten kapschuur wordt gesloopt om plaats te maken voor de woning. De bestaande L-vormige paardenstal blijft in de huidige vorm bestaan en de bestaande paardenbak wordt verkleind.


Voor het behoud van het ruimtelijke boerderij-erf ensemble van de voormalige boerderij aan de Hoofdweg 2 en de schuren en het erf van het projectgebied is het belangrijk dat de grote beeld-bepalende schuur in stand blijft en dat de nieuwe woning binnen dit ensemble ruimtelijk als een schuurwoning verschijnt. De schuurwoning is in nok- en goothoogte en oppervlakte ondergeschikt aan de grote beeldbepalende schuur en de voormalige boerderij aan de Hoofdweg 2. De hoofdvorm is eenvoudig en langgerekt. De kap is dominant in het beeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2023PB044-vg02_0013.jpg"

Figuur 13. Luchtfoto met de nieuwe situatie (bron: Esri en BugelHajema Adviseurs)

In het ontwerp voor de schuurwoning is een zadeldak van riet getekend. De primaire woonfuncties binnen het bouwvolume zijn gericht op de es. Een gerichtheid van dit gebouw in de tweede lijn op de Hoofdweg/Schoolstraat is ook mogelijk. In esdorpen komen beide oriëntaties voor; een voorzijde of een achterkant aan de weg. De initiatiefnemer geeft er de voorkeur aan het uitzicht aan de eszijde te situeren. Dit is om de privacy van de bewoners aan de hoofdweg 2 beter te kunnen waarborgen en omdat men liever uitkijkt over de es, dan op het achtererf van de voormalige boerderij aan de Hoofdweg 2.

De oude grote beeldbepalende schuur wordt opgeknapt. Het rieten dak wordt vervangen. Op verzoek van de buren worden voor de verbetering van het zonlicht in hun tuinen de puntgevels voorzien van een wolfseind. En de 'nieuwe' stenen muren die voor sommige geveldelen zijn geplaatst, worden vervangen door zwarte houten delen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2023PB044-vg02_0014.jpg"

Figuur 14. Landschappelijk inpassingsplan (Bron BugelHajema Adviseurs)

De bestaande houtwallen worden hersteld. In de westelijke en de noordelijke houtwal worden weggevallen bomen herplant en de ondergroei gesnoeid. Het herstel van de oostelijke erfgrens zal in overleg met de gemeente gebeuren. Tussen de parkeerstrook en het erf zal een walletje worden aangelegd, zodat er geen koplampen op het erf schijnen. Op en langs het walletje komt met een heginplant het walletje niet manifest in het zicht. Bij voorkeur komen langs de oostelijke erfgrens de groene bermen weer terug en kan er een passende informele overgang met bijvoorbeeld een rijtje keien naar het erf worden gemaakt.
De toegang tot het erf verschuift ietsje in zuidelijke richting. Tussen het erf van de buren van Hoofdweg 2 en de nieuwe schuurwoning is een boomgaard getekend.

De verharding op het nieuwe erf zal zo beperkt als mogelijk zijn. Het grootste deel van het erf zal gras zijn en er zal minimaal één grote eerste orde beuk of eik op het erf worden geplant. Het parkeren is op het eigen erf.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2023PB044-vg02_0015.jpg"

Figuur 15. Landschappelijk inpassingsplan met verklarende tekst (bron: BugelHajema Adviseurs)


De erfinrichting is verder uitgewerkt in onderstaand erfinrichtingsplan dat ook als Bijlage 1 bij de ruimtelijke onderbouwing is gevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2023PB044-vg02_0016.png"

Figuur 16. Erfinrichtingsplan (Bron: Reuvers Buro voor Groene Ruimtes)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met de hiervoor genoemde rijksdoelen zijn dertien nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening heeft het Rijk voorts enkele nationale belangen voorzien van bindende regels. Deze dienen bij ruimtelijke plannen in acht te worden gehouden. Het projectgebied ligt niet in een gebied waarvoor bindende regels zijn opgenomen. Het rijksbeleid is niet van belang op het voornemen.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Ladder voor duurzame verstedelijking bestaat uit drie treden. Daarbij gaat het om: "eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en, mocht nieuwbouw echt nodig zijn, altijd zorgen voor een optimale (multimodale) bereikbaarheid."

Bij dit project is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, gelet op de geringe omvang (1 nieuwe woning) en het geringe ruimtebeslag (op een bestaand bouwperceel). Een laddertoets hoeft daarom niet te worden gedaan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

Provinciale Staten hebben op 3 oktober 2018 de Omgevingsvisie Drenthe 2018 vastgesteld. De Omgevingsvisie Drenthe is voor Drenthe een centraal visiedocument. Deze Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De missie van de visie is: "Het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten".

3.2.2 Provinciale Omgevingsverordening Drenthe 2018

In de Provinciale Omgevingsverordening heeft de provincie Drenthe onder meer zijn omgevingsvisie (deels) vertaald, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De verordening is op 3 oktober 2018 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 november 2018 in werking getreden. De voor dit voornemen van belang zijnde artikelen zijn hieronder verder uitgewerkt.

ARTIKEL 2.6 WERKEN MET KERNKWALITEITEN
In artikel 2.6, lid 2 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat als bij een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn:

  • a. wordt in het ruimtelijk plan uiteengezet hoe het desbetreffende voornemen zich verhoudt tot het behoud en de ontwikkeling van de bij dat voornemen betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid en de strategische opgaven en de sturingsniveaus zoals die zijn verwoord in de omgevingsvisie;
  • b. maakt het desbetreffende ruimtelijk voornemen geen nieuwe activiteiten, dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk die deze kernkwaliteiten significant aantasten.

Uit de bij de verordening behorende kaarten D5 t/m D7 blijkt dat het projectgebied valt onder de kernkwaliteiten aardkundige waarden, cultuurhistorie en landschap:

  • aardkundige waarden: middel bescherming;
  • cultuurhistorie: beleid voorwaarden verbinden;
  • landschap: esdorpenlandschap.

De planologische afwijking heeft geen effect op bovenstaande kwaliteiten.

Landbouwgebied 
Ten slotte blijkt uit kaart D9 van het provinciaal omgevingsplan dat er sprake is van een landbouw-gebied. De landbouw krijgt maximale speelruimte daar waar gebieden op Kaart D9 als Landbouwgebied zijn aangeduid, zoals bij projectgebied het geval is. Bij elke ontwikkeling die een andere is dan landbouw kan een vorm van beperkend effect worden verondersteld. Het gaat hier om effecten die het huidige functioneren en de toekomstbestendigheid van landbouwbedrijven ter plaatse aantoonbaar aantasten.


Er worden geen agrarische bedrijven in hun bedrijfsmogelijkheden belemmerd door het voorgenomen initiatief. Het landbouwgebied wordt niet aangetast. Dit wordt verder toegelicht in paragraaf 4.10 Milieuzonering.

3.3 Gemeentelijk beleid

Omgevingsvisie Noordenveld 2030
De gemeente Noordenveld heeft op 8 februari 2017 de Omgevingsvisie Noordenveld 2030 vastgesteld. Hierin laat de gemeente zien hoe ze denkt wat de gemeente Noordenveld in het jaar 2030 uniek maakt op het sociale en fysieke domein. De Omgevingsvisie is de basis voor de programma's op de kernwaarden leefbaar, groen, ondernemend, duurzaam en transparant.

Noordenveldse Kwaliteitsgids
De Noordenveldse Kwaliteitsgids is in februari 2020 vastgesteld. In de kwaliteitsgids zijn het landschap en de dorpen in de gemeente Noordenveld en hun karakteristieken op hoofdlijnen beschreven. De gids wordt betrokken bij de afweging van ruimtelijke ontwikkelingen en initiatieven. De kwaliteitsgids is een document met basisinformatie. Per landschapstype en per kern is een aantal overzichtelijke gidsprincipes geformuleerd. Deze gidsprincipes geven aan hoe bij ontwikkelingen omgegaan kan worden met de aanwezige karakteristieken. Zij zijn open en kwalitatief geformuleerd, zodat ruimte is voor afweging en verschillende uitkomsten mogelijk zijn. Een flexibele en op maatwerk gerichte aanpak is vereist om tot een afweging en ontwikkeling te komen.

In paragraaf 4.2 Cultuurhistorie wordt nader op dit aspect ingegaan.

Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan 2015-2025
In het Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan 2015-2025 wordt beschreven hoe het gemeentelijk beleid op het gebied van verkeer, vervoer en mobiliteit er de komende jaren uitziet. Daarbij wordt ingespeeld op nieuwe ontwikkelingen en ambities van de gemeente. Er zijn algemene beleidsregels opgenomen wat betreft verkeersstructuur, verkeersveiligheid en mobiliteit.

Voor het plan is het mogelijk te voorzien in de parkeerbehoefte op het eigen terrein. Zoals eerder is aangegeven, gaat het hier om een functiewijziging van bedrijf naar wonen. Dit zal geen significante druk veroorzaken op de wegen.

Het voorgenomen initiatief is niet in strijd met enig gemeentelijk beleid. De inpassing van het voornemen in de omgeving wordt verder toegelicht in Hoofdstuk 4.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Uit de bestaande omgevingssituatie kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden voortkomen voor deze ruimtelijke ontwikkeling. Het uitgangspunt is dat er goede afwegingen met betrekking tot de omgevingsaspecten worden gemaakt. In de volgende paragrafen wordt hierop ingegaan.

4.1 Archeologie

Toetsingskader
De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Uitgangspunt is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De wet geeft aan dat archeologische belangen op een verantwoorde manier worden meegenomen in ruimtelijke plannen. Gemeenten dienen dus bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden. Provincies hebben hierbij een toetsende rol.


Het projectgebied heeft de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 in het bestemmingsplan Kleine kernen Noordenveld. Deze dubbelbestemming verwijst naar de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart. Uit de beleidskaart blijkt dat het projectgebied een hoge archeologische waarde heeft. Er is een vrijstelling voor ingrepen in de bodem die minder dan 100 m2 in beslag nemen.


Toetsing
Volgens het gemeentelijke beleid is een archeologisch onderzoek nodig. In verband met de voorgenomen bouw van een woning heeft De Steekproef een archeologisch bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Een definitief rapport is gemaakt op 6 maart 2022. Dit rapport is te vinden in de bijlagen.


Bureauonderzoek 
Uit het bureauonderzoek blijkt dat het projectgebied in een rijk archeologisch gebied ligt. Op de droge zandgronden kon gedurende alle archeologische perioden bewoning plaatsvinden. In de omgeving zijn reeds archeologische resten aangetroffen die duiden op bewoning vanaf het mesolithicum. Direct ten oosten van het projectgebied ligt een hunebed (midden-neolithicum) en ten noorden daarvan zijn aanwijzingen gevonden van bewoning in het neolithicum en de Romeinse tijd.


Veldonderzoek
Het veldwerk is uitgevoerd op 24 februari en op 24 maart 2022. Hierbij zijn er acht boringen gedaan. De bodem in het noordelijk deel van het projectgebied is sterk verstoord. Bij boringen 1 tot 6 was de top verstoord tot een diepte van, respectievelijk, 260, >360, 155, 110, 180 en 190 cm onder het maaiveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2023PB044-vg02_0017.png"

Figuur 17. Boringen in het projectgebied (bron: De Steekproef)

De sterk verstoorde bodem met keileembrokken duidt erop dat het keileem mogelijk doelbewust is 'gebroken', zodat het water beter kon wegspoelen. Dit zou betekenen dat de bodem in het noordelijk deel, ter plaatse van de paardenbakken, volledig is verstoord tot in het keileem.
In het zuidelijk deel van het projectgebied (boringen 7 en 8) bestaat de bodem tot 40 cm onder het maaiveld uit bestrating en een pakket van puinverharding. Bij boring 7 werd hieronder een vergraven pakket (met onder meer plastic) aangetroffen tot 105 cm onder het maaiveld dat direct op het intacte keileem lag. Boring 8 toonde een ander beeld. Onder de puinverharding lag een vrij homogeen pakket van donkerbruin-grijs zand.

VONDSTEN
Tijdens het onderzoek zijn twee vondsten gedaan. Vondstnummer 1 betreft een mogelijk half-fabricaat van een natuursteenbijl. Onderin het mogelijke esdek werd op circa 95 cm onder het maaiveld een smeedijzeren spijker aangetroffen. De schacht heeft een doorsnede van 2,3 mm, de kop een doorsnede van 5,4 mm en de totale lengte is 44 mm. De spijker is niet modern, maar gezien de relatief weinige corrosiesporen zal deze ook niet heel erg oud zijn.
De hoge archeologische verwachting van het projectgebied kan naar aanleiding van het onderzoek worden aangepast. Voor het noordelijk deel (ter plaatse van de paardenbakken) geldt geen archeologische verwachting meer. In het zuidelijk deel kunnen onder het mogelijke esdek nog archeologische resten worden aangetroffen. Hier blijft de verwachting hoog.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2023PB044-vg02_0018.png"

Figuur 18. Advieskaart voor het projectgebied (bron: De Steekproef)

Gezien de aanwezigheid van een deels intact dekzandniveau en de vele archeologische waarden in de nabije omgeving wordt geadviseerd om graafwerkzaamheden die dieper dan 60 cm onder het maaiveld reiken onder archeologische begeleiding te laten uitvoeren.

Het rapport is getoetst door het bevoegd gezag, de gemeente Noordenveld. De gemeente heeft advies ingewonnen bij zijn archeologisch adviseur. De gemeente neemt vorengenoemd advies over en geeft daarbij aan dat voor het zuidelijke deel van het projectgebied wel de vrijstellingsgrens behorende bij de archeologische dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 blijft gelden. Eventuele bodemingrepen kleiner dan 100 m2 in het zuidelijk deel zijn vrijgesteld van archeologisch onderzoek.

Conclusie
Het noordelijk deel van het projectgebied is vrijgegeven. Op het zuidelijk deel blijft de archeologische dubbelbestemming gelden. Graafwerkzaamheden dieper dan 60 cm onder maaiveld en over een oppervlakte groter dan 100 m2 moeten plaatsvinden onder archeologische begeleiding. Dit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.

4.2 Cultuurhistorie

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening. Voor deze locatie zijn het Beschermde dorpsgezicht Westervelde en Zuidvelde, de Noordenveldse kwaliteitsgids en de Gids omgevingskwaliteit - dit is de zogenaamde eigentijdse Noordenveldse welstandnota - de beleidsdocumenten waarin de cultuurhistorische waarden worden beschreven en geborgd. Hierna worden ze in relatie tot de locatie en het voornemen kort weergegeven.

Beschermd dorpsgezicht Westervelde 
In 1991 zijn de dorpen Westervelde en Zuidvelde aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Redenen hiervoor zijn dat de ontstaan - en ontwikkelingsgeschiedenis van beide dorpen goed herkenbaar is gebleven in de ruimtelijke structuur, dat de visuele en structurele relaties met het aangrenzende landschap, alsmede de inrichting van de open ruimten binnen de dorpen in belangrijke mate bijdragen aan de waardevolle historisch-ruimtelijke karakteristiek; dat het gebied mitsdien een beeld oplevert dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid en zijn ruimtelijke structurele samenhang (Aanwijzingsbesluit 10 december 1991 (bron: bijlage 4 bij De Gids Omgevingskwaliteit).


In de toelichting bij het aanwijzingsbesluit staat de ruimtelijke opbouw als volgt beschreven:
˜Het noordelijke en noordoostelijke randgebied van Westervelde wordt gekenmerkt door veel directe visuele relaties met het aangrenzende buitengebied. Het dorpsgezicht Westervelde wordt bepaald door de overwegend oudere agrarische bebouwing in nauwe samenhang met aard en afwisseling van de beplantingen. In algemene zin wordt de oudere agrarische bebouwing gekenmerkt door boerderijen met hoge, aangebouwde schuren en vrij schuine daken. Rietdaken overheersen, waarbij de dakranden veelal met pannen zijn afgedekt. Het dorpsgezicht van Westervelde wordt voorts bepaald door aard en afwisseling van de beplantingen. De ruimtelijke opbouw inzake de beplantingen, veelal op de grenzen van de voormalige huiserven, en de ligging der afzonderlijke boerderijen is zeer verschillend langs de beide hoofdassen. Langs de Schoolstraat ligt de bebouwing in het oude lineaire patroon. Es- en Kampweg maken deel uit van deze nederzettingsstructuur. Ze staan haaks op de Schoolstraat, met de daar achter elkaar gesitueerde boerderijen. De voorkant van de bebouwing is overwegend op de Schoolstraat gericht. De beplantingen op de randen van de erven zijn niet dominant. Door de open bebouwingswand worden de visuele relaties vanuit de meer besloten kern, op de open es geaccentueerd" (Toelichting bij het aanwijzingsbesluit, maart 1987 Rijksdienst voor de Monumentenzorg (bron: bijlage 4 bij de Gids Omgevingskwaliteit).

TOETSING
In het bestemmingsplan zijn in artikel 30 - Waarde-beschermd dorpsgezicht de ruimtelijke kenmerken samengevat en bouwregels opgenomen. Aan de hand van de toelichting bij de aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht kunnen nadere eisen worden gesteld ter bescherming van de karakteristieke elementen.

Een nadere eis die de gemeente heeft gesteld, is dat de oude grote schuur, alhoewel deze geen monument is of een aanduiding karakteristiek heeft in het bestemmingplan, wordt gehandhaafd.
De nieuwe ruimtelijke opbouw op het perceel blijft een 'boerderij-erf' ensemble met de voormalige boerderij op Hoofdweg 2 en past goed in het ruimtelijke patroon aan de noordzijde van de Schoolstraat met de achter elkaar gesitueerde boerderijen en schuren. De beplantingen op de erfgrenzen worden hersteld en gesnoeid. De open en visuele relaties tussen de meer besloten bebouwing en de open es blijven zoals ze nu zijn. Het ontwerp voor de schuurwoning past binnen de bouwregels van het beschermde dorpsgezicht.

CONCLUSIE
De bestaande karakteristieke waarden van het beschermd dorpsgezicht Westervelde en Zuidvelde blijven met dit initiatief behouden. Door het herstel van de te handhaven grote oude schuur en de beplantingen worden deze waarden versterkt.

Noordenveldse kwaliteitsgids 
De op handen zijnde Omgevingswet verplicht gemeenten een omgevingsvisie op te stellen met daar-in een beschrijving van de (structuurbepalende) karakteristieken op te nemen. De Noordenveldse Kwaliteitsgids is een aanvulling en uitwerking van de Omgevingsvisie Noordenveld 2030 en beschrijft welke karakteristieken zich op welke plek bevinden. De Noordenveldse Kwaliteitsgids komt daarmee tegemoet aan deze verplichting uit de op handen zijnde Omgevingswet.

In deze structuurvisie uit 2020 is de gemeente ingedeeld volgens de aanwezige, bestaande landschapstypen. Westervelde ligt in het esdorpenlandschap. Hier zijn de volgende gidsprincipes op van toepassing.

TOETSING
Naast de bij het landschappelijke deelgebied beschreven gidsprincipes zijn de onderstaande gidsprincipes van toepassing:

  • speel met (vervangende) nieuwbouw in op het heersende bebouwingsbeeld in de omgeving;
  • koester de ruimtelijke hoofdstructuur van Westervelde en het karakter van het daarbinnen gelegen open groene binnengebied;
  • houd de beekdalen onbebouwd en versterk waar mogelijk de houtsingels;
  • koester de bossen van het landgoed als verbindend groen element tussen Westervelde en Zuidvelde;
  • versterk het besloten groene karakter van de westrand van Zuidvelde en de aansluitingen op de bossen van het landgoed Tonckens;
  • koester het onverharde karakter van de Reeweg over de es;
  • behoud doorzichten naar de open essen en het beekdal;
  • benut kansen om de randen van de essen met beplanting ruimtelijk te benadrukken.

Samen met het buurdorp Zuidvelde zijn de landschappelijke karakteristieken weergeven op de navolgende kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2023PB044-vg02_0019.png"

Bron: Figuur 12. pagina 52 uit de Kwaliteitsgids Noordenveld (bron Noordenveld)

In het bestemmingsplan staan in artikel 31 Waarde-Cultuurhistorie de te behouden cultuurhistorische waarden. Voor deze locatie betreft het:

  • a. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden, waarbij met name het behoud en de versterking van de es aan de orde is;
  • b. het behoud van de beeldbepalende karakteristieke bebouwing, voor zover de bebouwing is aangeduid als 'karakteristiek';
  • c. het behoud van de houtwallen en houtsingels, voor zover aangeduid als 'houtsingel';
  • d. het behoud van de zandpaden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer -onverhard';
  • e. het behoud van het historische wegenpatroon;
  • f. het behoud van de brinken, voor zover deze zijn bestemd als Groen - Brink;
  • g. het behoud van het cultuurhistorisch waardevolle nederzettingspatroon van de esdorpen Een, Westervelde, Zuidvelde, Peest, Langelo, Lieveren en Steenbergen.

CONCLUSIE
Het bestaande cultuurhistorisch waardevolle nederzettingspatroon van Westervelde blijft met dit initiatief behouden. De bestaande visuele relaties tussen de besloten kern en het open escomplex blijven behouden, evenals het bebouwingsbeeld langs de Schoolstraat. De kwaliteit van de bestaande houtwallen met de aanduiding 'houtsingel' wordt door herplant versterkt. De esrand wordt met het herstel van de esrandbeplanting beter benadrukt.

Gids omgevingskwaliteit Noordenveld (Eigentijdse Noordenveldse welstandsnota)
Een ander beleidsstuk waar de cultuurhistorie een rol speelt is de eigentijdse Noordenveldse welstandsnota. In deze Gids omgevingskwaliteit Noordenveld geldt voor Westervelde een categorie 3 toetsing. Deze heeft als doel een plan te laten passen bij de bijzondere kwaliteiten van een gebied. In het beschermde dorpsgezicht Westervelde wordt extra ontwerpkwaliteit gevraagd voor de inpassing en vormgeving van gebouwen. De gebouwen en erven moeten bijdragen aan het beeld van het beschermde gezicht.

TOETSING
Voor de kleine esdorpen zoals Westervelde zijn, als aanvulling op de basisprincipes, de volgende gebiedsprincipes opgesteld:

OMGEVING

  • Erven voegen zich in het onregelmatige verkavelingspatroon en passen bij de maat en schaal van het esdorp;
  • Erven hebben een heldere opbouw, met een representatief voorerf met de woning of het woonhuis en een achtererf met schuren en bijgebouwen;
  • Erven hebben een groene uitstraling met een streekeigen beplanting op en rond het erf;
  • Bij boerderijen varieert de plek en de richting van de boerderij op het erf, wat het kenmerkende gestrooide beeld van de esdorpen bepaalt;
  • Woningen staan vaak in de lijn van de kavel en aan de weg.

BEBOUWING

  • Elk hoofdgebouw (de woning, de boerderij) op de erven is anders en uniek en draagt bij aan een divers bebouwingsbeeld;
  • Het hoofdgebouw bepaalt het beeld van het erf. Bijgebouwen, schuren en aan- en uitbouwen zijn in maat, schaal, plek en uitwerking ondergeschikt aan het hoofdgebouw;
  • De hoofdvorm past bij het gebied: eenvoudig en langgerekt, één bouwlaag en met een steile kap (zadeldak) die het beeld domineert.
  • Een gebouw op een bijzondere plek (bijvoorbeeld op de hoek van twee straten) of met een bijzondere functie (bijvoorbeeld een oud gemeentehuis of een boerderij) mag ook een andere, passende hoofdvorm hebben;
  • De representatieve gevel is naar de straat gericht. Bij woningen is dat meestal de voorgevel, bij boerderijen ook wel de zijgevel of achterkant.

UITWERKING

  • Bij (kleine) boerderijen is de oorspronkelijke hoofdvorm en functie goed herkenbaar;
  • De gevels zijn relatief gesloten en hebben verticaal gelede gevelopeningen (de ramen zijn meer hoog dan breed);
  • De gedekte kleuren van het gebouw ondersteunen het authentieke karakter van het gebied, bijvoorbeeld middentoon aardetinten;
  • Het gebruik van materialen is traditioneel (baksteen en hout), wordt zorgvuldig op elkaar afgestemd en op wat in de omgeving gebruikelijk is;
  • De details en verhoudingen in de gevels passen bij de bouwstijl van het gebouw en ondersteunen het ontwerpidee van het gebouw.

Conclusie
Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning zal het initiatief getoetst worden aan de hand van deze gebiedsprincipes. Deze toetsing zal verricht worden door een onafhankelijke welstandscommissie. Belangrijke punten voor de welstandstoetsing zijn dat het plan past binnen de randvoorwaarden van het beschermde dorpsgezicht Westervelde en die van de Noordenveldse kwaliteitsgids. Ook belangrijk is dat het 'boerderij-erf' ensemble met een representatief voorerf met de voormalige boerderij aan Hoofdweg 2 en schuren en bijgebouwen op het achtererf herkenbaar en intact is gebleven.

4.3 Ecologie

Toetsingskader
De Wet natuurbescherming (Wnb) beschermt Nederlandse natuurgebieden en planten- en diersoorten. Het perceel maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) of Natura 2000. In de nieuwe situatie wordt enkel een bestaand verhard gebied bebouwd. De aantasting voor de omgeving is gering.

Toetsing 
Op 17 maart 2022 is een ecologische quickscan uitgevoerd door EcoMilieu Advies. De volledige rapportage is toegevoegd als Bijlage 3. De aanleiding van dit onderzoek was om vooraf te toetsen of ruimtelijke ingrepen of activiteiten conflicteren met aanwezige beschermde plant- en diersoorten, wezenlijke kenmerken en waarden of instandhoudingsdoelen.

Langelaar Milieuadvies heeft aanvullend daarop op 10 januari 2023 onderzoek verricht naar de stikstofdepositie op beschermde Natura 2000-gebieden ten gevolge van het voornemen om een vrijstaande woning te realiseren. De volledige rapportage is toegevoegd als Bijlage 4

Soortenbescherming
Uit de effectentoetsing Soortenbescherming Wet natuurbescherming wordt geconcludeerd dat bij uitvoering van de geplande ingrepen negatieve effecten mogelijk zijn op:

  • (broed)vogels;
  • steenmarter;
  • jaarrond beschermde huismus en kerkuil;
  • vleermuizen.

In de te slopen kapschuur zijn beschermde functies uitgesloten.

BROED)VOGELS
Gedurende de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Verstoring van broedgevallen van vogels dient ten alle tijde te worden voorkomen. Voor de in het projectgebied te verwachten vogelsoorten kan hiermee rekening gehouden worden door werkzaamheden buiten de broedperiode uit te voeren. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, globaal wordt de periode half maart tot medio juli aangehouden. Hierbij dient rekening gehouden te worden met het feit dat veel vogels meerdere legsels per jaar kunnen hebben. Om te voorkomen dat vogels tot broeden komen binnen het projectgebied, kunnen mogelijk onder begeleiding van een ecoloog, voorbereidende maatregelen worden getroffen om het projectgebied ongeschikt te maken.

STEENMARTER
Vaste rust- of voortplantingplaatsen van de steenmarter in de grote schuur en paardenstallen binnen het projectgebied kunnen op dit moment niet uitgesloten worden. Op dit moment is nog niet duidelijk of er in de toekomst ook andere bouwwerken worden gesloopt of verbouwd. Indien in de toekomst de grote schuur of de paardenstallen gesloopt of verbouwd worden, wordt aanbevolen vooraf aanvullend onderzoek naar vaste rust- of voortplantingsplaatsen van de steenmarter uit te laten voeren in het projectgebied.

JAARROND BESCHERMDE HUISMUS EN KERKUIL
De nesten van de huismus en kerkuil zijn jaarrond beschermd. Op dit moment is nog niet duidelijk of er in de toekomst ook andere bouwwerken worden gesloopt of verbouwd. Indien in de toekomst de grote schuur of paardenstallen gesloopt of verbouwd worden, wordt aanbevolen vooraf aanvullend onderzoek naar jaarrond beschermde nestplaatsen van de huismus en kerkuil uit te laten voeren in het plangebied.

VLEERMUIZEN, VASTE RUST- OF VERBLIJFPLAATSEN
Vaste rust- of verblijfplaatsen van vleermuizen in de grote schuur en paardenstallen binnen het plangebied kunnen op dit moment niet uitgesloten worden. Op dit moment is nog niet duidelijk of in de toekomst ook andere bouwwerken worden gesloopt of verbouwd. Indien in de toekomst de grot schuur of paardenstallen gesloopt of verbouwd worden, wordt aanbevolen vooraf aanvullend onderzoek naar vaste rust- of verblijfplaatsen van vleermuizen uit te laten voeren in het plangebied.


ZORGPLICHT EN VRIJGESTELDE GRONDGEBONDEN ZOOGDIEREN EN AMFIBIEËN
Indien de planning het toelaat, kan schade aan de algemene vrijgestelde grondgebonden zoogdieren en amfibieën worden geminimaliseerd door werkzaamheden zoveel als mogelijk uit te voeren buiten de voortplantingsperiode februari t/m augustus. De minst schadelijke periode is de vorstvrije periode in september t/m november.

Conclusie

Uit de effectentoetsing Soortbescherming Wet natuurbescherming wordt geconcludeerd dat in de grote schuur en paardenstallen potentieel beschermde functies aanwezig zijn van:

  • (Broed)vogels;
  • Steenmarter;
  • Jaarrond beschermde huismus en kerkuil;
  • Vleermuizen.

Er worden door de geplande ingrepen geen negatieve effecten verwacht op de overige beschermde ontheffingsplichtige soorten of aanwezige functies in het resterende deel van het plangebied. In de te slopen kapschuur zijn beschermde functies uitgesloten.

Indien in de toekomst de grote schuur of paardenstallen gesloopt of verbouwd worden wordt aanbevolen aanvullend onderzoek uit te laten voeren in het projectgebied voordat een schuur of schuren worden gesloopt of verbouwd.
Uit het aanvullend onderzoek naar respectievelijk steenmarter, huismus, kerkuil en vleermuizen kan, bij vastgestelde aanwezigheid van verblijfplaatsen, naar voren komen dat een ontheffing van de Wnb nodig is. Gezien de mogelijkheid om tijdig tijdelijke verblijfplaatsen te realiseren in de directe omgeving, door in de nieuwbouw permanente voorzieningen voor vleermuizen op te nemen en de mogelijkheid om sloop respectievelijk verbouw van de schuren uit te stellen, is in redelijkheid aan te nemen dat een ontheffing voor het vernietigen en verstoren van verblijfplaatsen verkregen wordt. Het voornemen is aldus in redelijkheid uitvoerbaar te achten.

Gebiedsbescherming
Uit het uitgevoerde onderzoek stikstofdepositie (Bijlage 4) blijkt dat verkeer in de gebruiksfase niet leidt tot een stikstofdepositietoename op stikstofgevoelige habitats en leefgebieden in Natura 2000-gebieden. Uit de aanlegfase leidt de inzet van machines en transportbewegingen cumulatief beschouwd tot een kleine tijdelijke depositie van maximaal 0,05 mol/ha/jaar op de reeds (bijna) overbelaste stikstofgevoelige delen van Natura 2000-gebied 'Norgerholt'.

De woning wordt gebouwd ter plaatse van een voormalige paardenhouderij. Door beëindiging van deze activiteiten kan er intern worden gesaldeerd. Per saldo leidt het bouwen van de woning daardoor op geen enkele hexagoon met kwetsbare habitats en leefgebieden in Natura 2000-gebieden tot een stikstofdepositie die hoger is dan in de referentiesituatie (het houden van 17 paarden).

Conclusie

Significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden door stikstof kunnen op voorhand worden uitgesloten.

4.4 Water

Toetsingskader
Op grond van artikel 3.1.6 uit het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin moet worden ingegaan op de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding en hoe in de plannen wordt omgegaan met aspecten van water. Het projectgebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Noorderzijlvest.

Toetsing
Via de digitale watertoets is het waterschap op de hoogte gesteld van dit voornemen. De aanmelding heeft ertoe geleid dat de standaard adviesprocedure wordt doorlopen. Dit houdt in dat het waterschap geen nader advies zal afgeven en dit standaard wateradvies gebruikt kan worden bij het opstellen van de waterparagraaf.

VERHARDINGSTOENAME
Neemt het verharde oppervlak van het ingediende plan toe boven de compensatiedrempel; voor stedelijk gebied of kassengebieden met meer dan 750 m2 of in het buitengebied met meer dan 2.500 m2, dan moet de waterparagraaf aantonen welke compenserende maatregelen genomen worden. De verharding neemt met minder dan 750 m2 toe. Compenserende maatregelen zijn daarom niet nodig.

Conclusie
Op basis van de Digitale Watertoets geeft waterschap Noorderzijlvest, mits aan de aangegeven uitgangspunten wordt voldaan, een positief wateradvies.

4.5 Bodem

Toetsingskader 
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in verband met de uitvoerbaarheid van een initiatief rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het projectgebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij geschikt is voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd.

Toetsing 
Woningen zijn gebouwen waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen verblijven (langer dan twee uur per dag). De milieuhygiënische bodemkwaliteit moet dan ook geschikt zijn voor de gewenste functie. Voor de locatie is een verkennend bodemonderzoek verricht. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 5 en hieronder is een samenvatting van de uitkomst van het onderzoek opgenomen.

Op het onverharde maaiveld en in het opgeboorde materiaal zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Bij de inspectiegaten/boringen HB06 en HB14 is bijmenging met baksteen aangetroffen. Uit de analyseresultaten blijkt dat de grond en het grondwater niet verontreinigd is met de onderzochte parameters. Uit de analyses blijkt dat in het samengestelde mengmonster een gehalte asbest is gemeten van 55 mg/kg ds. Daar dit gehalte boven de norm van 50 mg/kg ds ligt dient een nader onderzoek asbest te worden verricht. Uit de analyses blijkt dat het om asbestcement gaat, het betreft hechtgebonden materiaal. Aanbevolen wordt in het terreindeel waar onder de klinkerverharding een puinverharding aanwezig is een nader onderzoek asbest te verrichten.

Dit nader onderzoek naar asbest is uitgevoerd en ook als Bijlage 6 opgenomen. In de grond en het puin is geen asbesthoudend plaatmateriaal waargenomen. Onder de klinkerverharding bij de sleuven 2 t/m 5 is een laag puin of baksteen aangetroffen tot circa 0.4 m-maaiveld. Uit de analyseresultaten blijkt dat de grond bij sleuf 1 en het mengmonster van de ondergrond van sleuf 1 t/m 5 geen asbest boven de interventiewaarde bevat. In het puin van de sleuven 2, 3 en 4 bevindt het gehalte asbest zich beneden de interventiewaarde. In sleuf 5 is in het puin een gehalte asbest boven de interventie-waarde vastgesteld.


Op basis van de zintuiglijke waarnemingen en de verrichte analyses is de omvang van de verontreiniging met asbest in het puinpad bepaald. Het oppervlak waarover de puinlaag is verontreinigd met asbestgehaltes boven de interventiewaarde wordt geschat op circa 40 m2. Bij een gemiddelde diepte van circa 0,3 m waarover de puinlaag sterk is verontreinigd met asbest bedraagt de totale hoeveelheid puin verontreinigd met asbest boven de interventiewaarde circa 12 m3. In de praktijk is het echter mogelijk, dat bij de daadwerkelijke uitvoering van een sanering, een afwijkende hoeveelheid moet worden afgevoerd.


Bij overschrijding van de interventiewaarde geldt, afhankelijk van het bodemgebruik, in principe een saneringsplicht. Bij asbest is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging indien het asbestgehalte binnen een in het bodemonderzoek te onderscheiden ruimtelijke eenheid (RE) de interventiewaarde overschrijdt.


Daar in de analyses van sleuf 5 niet hechtgebonden materiaal (losse vezels) zijn aangetroffen en deze zich tevens in de bovengrond bevinden (0.08 – 0.4 m- maaiveld) kan worden geconcludeerd dat sprake is van een onaanvaardbaar risico. Echter, daar de verontreiniging zich onder de bestrating bevindt, wordt het risico hierdoor verminderd. Echter, bij de toekomstige bestemming van het perceel is de woning en de tuin zeer nabij de sterke verontreiniging met asbest gesitueerd. Om deze reden wordt het risico onaanvaardbaar beschouwd en aanbevolen de verontreiniging te saneren.


Daar in de toekomstige situatie sprake zal zijn van een onaanvaardbaar risico wordt aanbevolen het terreindeel waarover de bodemlaag (puin) sterk is verontreinigd met asbest te saneren. Het pad valt onder het Besluit Asbestwegen. Vooraf de sanering dient bij ILT een plan van aanpak te worden ingediend. De sanering dient onder milieukundige begeleiding van een hiertoe gecertificeerde MKB-er (BRL 6000) te worden verricht. Aanbevolen wordt om de graafwerkzaamheden door een gecertificeerde aannemer (BRL 7000) te laten uitvoeren.

Conclusie 
De woning en tuin zijn zeer nabij de sterke verontreiniging met asbest gesitueerd. Om deze reden wordt het risico onaanvaardbaar beschouwd en aanbevolen de verontreiniging te saneren. Het wordt aanbevolen om het terreindeel waarover de bodemlaag (puin) sterk is verontreinigd met asbest te saneren. Het pad valt onder het Besluit Asbestwegen. Vooraf de sanering dient bij ILT een plan van aanpak te worden ingediend. De sanering dient onder milieukundige begeleiding van een hiertoe gecertificeerde MKB-er (BRL 6000) te worden verricht.

4.6 Geluid

Toetsingskader
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. In het geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zones dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Akoestisch onderzoek kan achterwege blijven bij wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt of als het plan geen geluidsgevoelig gebouw mogelijk maakt.

Toetsing
Het Noordelijk Akoestisch Adviesbureau heeft onderzoek uitgevoerd ter vaststelling van de geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai op de nieuw te bouwen woning. Het rapport is als Bijlage 7 toegevoegd.
Ten zuiden van de nieuw te bouwen woning loopt de Hoofdweg. De Hoofdweg is voorzien van een klinker wegdekverharding in keperverband. Ter hoogte van de nieuw te bouwen woning verandert de maximale snelheid op de Hoofdweg van 60 km/uur naar 30 km/uur (binnen de bebouwde kom). De te bouwen woning is gepland binnen de wettelijke zone van de Hoofdweg. Op grond van de Wet geluidhinder moet in een dergelijke situatie onderzoek plaatsvinden naar de geluidbelasting op de woning vanwege de genoemde weg. Voor de goede ruimtelijke ordening worden ook 30 km/uur wegen beoordeeld, dat is hier de Schoolstraat ten zuidwesten van de geplande woning. Ook deze weg is voorzien van een klinker wegdekverharding.
Berekend zijn de geluidbelastingen ten gevolge van wegverkeer op gevels van de nieuw te realiseren woning.
Ten gevolge van het wegverkeer op de Hoofdweg wordt ter plaatse van de nieuw te bouwen woning op het perceel Hoofdweg 2-I voldaan aan de voorkeurgrenswaarde van 48 dB. Omdat wordt voldaan aan de voorkeurgrenswaarde is het niet noodzakelijk de geluidwering van de nieuw te bouwen woning te beoordelen.

Conclusie
Geluid vormt geen obstakel voor het voornemen om een nieuwe woning te bouwen.

4.7 Luchtkwaliteit

Toetsingskader
De regelgeving voor luchtkwaliteit is in de Wet milieubeheer vastgelegd. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. De Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Deze programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Toetsing
De CROW-publicatie 381 (2018) heeft voor verschillende variabelen kerncijfers. Dit gebied is geclassificeerd als een weinig stedelijk gebied. Het gaat hier om een afwijking van het gebruik voor wonen. De kencijfers zijn hiervoor tussen de 7.8 en 8.6 verkeersbewegingen. Dit is een gemiddelde van 8.2 verkeersbewegingen per etmaal. Dat zal zeker niet meer zijn dan de huidige bedrijfssituatie (tussen de 3.9 en 5.7 verkeersbewegingen per 100 m2 bvo), zodat dit afwijkende gebruik geen extra druk zal veroorzaken op de aan- en afvoerwegen.

De grens voor woningbouw om als NIBM (Niet in betekenende mate) te worden aangemerkt is 1.500 woningen. Bij dit voornemen wordt slechts één woning mogelijk gemaakt. Dit voornemen zal dan ook niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling.

Conclusie
Er zijn ten aanzien van luchtkwaliteit geen belemmeringen voor het initiatief.

4.8 Externe veiligheid

Toetsingskader
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risico-volle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoor-wegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Toetsing
Volgens de risicokaart (te vinden op https://www.risicokaart.nl/) zijn er geen gevaarlijke inrichtingen in de buurt van het projectgebied. De dichtstbijzijnde leiding is een aardgasleiding ten noordoosten van het projectgebied. Deze aardgasleiding ligt op meer dan 850 m afstand.

Conclusie
Er zijn ten aanzien van externe veiligheid geen belemmeringen voor het initiatief.

4.9 Verkeer en parkeren

Toetsingskader
Voor een ruimtelijk initiatief geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een voornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). In publicatie nr. 381: Toekomstbestendig parkeren (2018) van CROW zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen.
De gemeente Noordenveld heeft het Bestemmingsplan Parkeren Noordenveld vastgesteld. Dit bestemmingsplan geeft aan dat er bij een gebruiksverandering aangetoond moet worden dat er voldoende ruimte voor parkeren is op of onder het gebouw dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Er is voldoende ruimte voor parkeren als er voldaan wordt aan het geldend Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP). Het GVVP gaat uit van de CROW-publicatie.

Toetsing
De CROW-publicatie 381 (2018) heeft voor verschillende variabelen kerncijfers. Dit gebied is geclassificeerd als een weinig stedelijk gebied. Het gaat hier om een afwijking van het gebruik voor wonen. De kencijfers zijn hiervoor tussen de 7.8 en 8.6 verkeersbewegingen. Dit is een gemiddelde van 8.2 verkeersbewegingen per etmaal. Dat zal zeker niet meer zijn dan de huidige bedrijfssituatie (tussen de 3.9 en 5.7 verkeersbewegingen per 100 m2 bvo), zodat dit afwijkende gebruik niet tot extra verkeersbewegingen zal leiden.
De CROW publicatie geeft aan dat een vrijstaande woning in een weinig stedelijk gebied een parkeer-behoefte heeft van 1.9 tot 2.7 parkeerplaatsen. Door de wijziging van een bedrijfs- naar een woonfunctie neemt de parkeerbehoefte af ten opzichte van de oude situatie.
Het is in het voorliggende geval mogelijk om te voldoen aan de parkeerbehoefte op het eigen terrein. Hiermee wordt voldaan aan de een goede ruimtelijke ordening wat betreft parkeren. Zoals eerder is aangegeven, gaat het hier om een functiewijziging van bedrijf naar wonen. Dit zal geen significante druk veroorzaken op de wegen.

Conclusie
Het voornemen voldoet aan de parkeernormen en leidt niet tot knelpunten ten aanzien van de verkeersafwikkeling.

4.10 Milieuzonering

Toetsingskader 
Milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen). Het doel hiervan is om milieuhinder bij woningen te voorkomen en tegelijkertijd aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteiten. Regels voor milieuzonering zijn opgenomen in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (2009). Hierin wordt, onderscheiden naar omgevingstypen waarvoor een bepaald mate van milieuhinder aanvaardbaar wordt geacht, een richtafstand tot woningen per bedrijfstype aangegeven.

Toetsing
Het voornemen voorziet in een afwijkend gebruik voor wonen. Het wonen leidt zelf niet tot milieuhinder voor omliggende functies, maar andersom is een woonfunctie wel gevoelig voor milieuhinder van omliggende bedrijven.

In de directe omgeving zijn enkele bedrijven aanwezig. Het gaat hierbij om bedrijvigheid tot en met milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 m. De afstand van de geprojecteerde woning tot het dichtstbijzijnde bedrijf, ten westen van het projectgebied, bedraagt meer dan 30 m.
De woning zal geen hinder ervaren van dit bedrijf en ook andersom zal het bedrijf niet worden geschaad in de bedrijfsvoering door de woning.

Conclusie
De nabijgelegen bedrijvigheid vormt geen belemmering voor de woonfunctie en andersom worden bedrijven niet geschaad door dit initiatief.

4.11 M.e.r.-beoordeling

Milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang vroegtijdig en volwaardig in de plan- en besluitvorming in te brengen. M.e.r. is altijd gekoppeld aan een besluit, bijvoorbeeld aan de vaststelling van een structuurvisie, aan een bestemmingsplan of aan het verlenen een vergunning.

In lijst D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn activiteiten opgenomen die m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Wanneer de activiteiten onder de in kolom 2 van de lijst D opgenomen drempelwaarden blijven, moet het bevoegd gezag zich er nog steeds van vergewissen of de activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Als gevolg van de meest recente wijziging van het Besluit m.e.r. op 21 april 2017 (in werking getreden op 7 juli 2017) geldt de verplichting om een aanmeldnotitie voor een vormvrije m.e.r.-beoordeling op te stellen en in te dienen bij het bevoegd gezag, waarin informatie wordt gegeven over de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten. Het bevoegd gezag moet op grond van deze aanmeldnotitie vervolgens beoordelen of voor de activiteit een m.e.r.-beoordeling of milieueffectrapportage moet worden gemaakt. Dit wordt gemotiveerd in de overwegingen van het bestemmingsplan.

Onderzoek

In onderdeel D 11.2 van de bijlage van het Besluit m.e.r zijn de drempelwaarden voor een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Voor woningbouw zijn die drempelwaarden een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen. De beoogde ontwikkeling uit voorliggend bestemmingsplan blijft naar schaal en omvang ruimschoots onder de drempelwaarden van de activiteiten zoals opgenomen in onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r.

Gelet op de aard en omvang van de nieuwe ontwikkeling wordt het project niet als een stedelijk ontwikkelingsproject gekwalificeerd in de zin van onderdeel D 11.2. Daaruit volgt dat er geen aanmeldnotitie voor een vormvrije m.e.r.-beoordeling hoeft te worden ingediend.

Conclusie

Voor het voornemen hoeft, gezien het voorgaande, geen m.e.r.-(beoordelings)procedure te worden doorlopen. Het project is op dit punt uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

De kosten die gepaard gaan met het project worden door de initiatiefnemer gedragen. De kosten die ook uit dit project kunnen voortvloeien, zijn aanvragen voor een tegemoetkoming in schade. Aanvragen om tegemoetkoming in schade kunnen op voorhand niet worden uitgesloten. De gemeente zal daarom met de initiatiefnemer een overeenkomst sluiten, zoals bedoeld in artikel 6.4a Wro. Daarmee kan worden voorkomen dat de gemeenschap de kosten moet betalen die worden gemaakt in het belang van de aanvrager.

Een exploitatieplan is voor deze ruimtelijke onderbouwing niet nodig.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Participatie

Initiatiefnemers hebben de omwonenden van Hoofdweg 2 en 2A, Schoolstraat 8, 10, 14 en 16, Esweg1, Westeind 1, Zandvoort 5 en Steeg 5 in Westervelde geïnformeerd over de voorliggende plannen.

Vooroverleg

De concept ruimtelijke onderbouwing is aan de belanghebbende instanties voorgelegd. De provincie Drenthe is vanuit de kernkwaliteit landschap positief over de nieuwe ontwikkeling. De volledige overlegreactie is opgenomen als Bijlage 8.

Zienswijzen

De ruimtelijke onderbouwing heeft, samen met de ontwerpbeschikking, voor een ieder ter inzage gelegen van 16 februari tot en met 29 maart 2023. Er is één zienswijze ingediend. Deze is in een zienswijzennota samengevat (Bijlage 9) en voorzien van een reactie van het college van burgemeester en wethouders.

De zienswijze leidt tot de volgende wijzigingen in de voorschriften van de omgevingsvergunning:

  • Er wordt een voorwaardelijke bepaling opgenomen, inhoudende dat de erfinrichting, inclusief landschappelijke inpassing, conform het landschappelijk inpassingsplan en het erfinrichtingsplan moet worden gerealiseerd en in stand worden gehouden.
  • Er wordt een voorschrift opgenomen dat het uitgraven van de woning moet plaatsvinden onder archeologische begeleiding. Deze archeologische begeleiding dient te worden uitgevoerd door een gecertificeerd archeologisch bureau dat in het bezit is van SIKB protocol 4004: opgraven. Voorafgaand aan de archeologische begeleiding dient een Programma van Eisen te worden opgesteld en ter goedkeuring aan burgemeester en wethouders te worden voorgelegd. De werkzaamheden mogen pas starten nadat deze goedkeuring is verleend.
  • Er wordt een voorschrift opgenomen dat er tijdens de realisatie van de woning geen paarden op het perceel mogen worden gehouden.