Plan: | Woningbouw De Meidoorn, Koekange |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1690.BP00407-0401 |
Aanleiding voor dit bestemmingsplan is de vraag om woningbouw in Koekange. Geinitieerd door Plaatselijk Belang en een initiatiefgroep van geinteresseerde potentiele kopers. Aanleiding was een verzoek van belangstellenden naar de mogelijkheden voor woningbouw op het vrijkomende korfbalterrein in Koekange. De korfbalvereniging wordt verplaatst waardoor er ruimte beschikbaar komt. De grond is eigendom van de gemeente. Naar aanleiding van dit verzoek zijn we met de belangstellenden in gesprek gegaan en zijn zij de initiatiefnemers geworden voor de herontwikkeling ten gunste van woningbouw.
De initiatiefgroep heeft samen met de gemeente het proces voor herontwikkeling opgestart en uiteindelijk krijgen zij ook de eerste mogelijkheid om de bewoners te worden van het nieuwbouwplan. Daarna nog resterende kavels worden vrij aangeboden. Het plan wat nu voorligt heeft betrekking op maximaal 8 te realiseren woningen, zowel vrijstaand, twee-aaneengebouwd als een rij van drie.
Het plangebied betreft een gedeelte van de sportvelden, voormalige korfbalvelden, in Koekange. Het terrein kent ingevolge de beheersverordening Koekange uit 2013 de functie sport, zodat voor de beoogde woningbouw een bestemmingsplanherziening noodzakelijk is. De woningen zijn voorzien langs de straat De Meidoorn op de noordelijke hoek van het voormalig korfbalterrein.
Op de luchtfoto hieronder wordt het plangebied globaal aangegeven.
Figuur 1: ligging plangebied
Een bestemmingsplan bestaat uit planregels, een verbeelding en een toelichting daarop. In deze toelichting wordt het initiatief beschreven (hoofdstuk 2). Ook wordt nagegaan of het initiatief passend is bij het (gemeentelijk) beleid (hoofdstuk 3) en of er geen milieutechnische of overige belemeringen zijn (hoofdstuk 4). Vervolgens wordt een toelichting gegeven op de regels en de verbeelding van dit plan (hoofdstuk 5) en wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid (hoofdstuk 6). Deze uitvoerbaarheid bestaat uit 2 delen, de economische uitvoerbaarheid, is het plan financieel haalbaar en de maatschappelijke uitvoerbaarheid, wat zijn de reacties op het plan.
Het plangebied is gelegen op een gedeelte van de sportvelden aan De Meidoorn in Koekange. In dit hoofdstuk wordt de huidige en beoogde nieuwe situatie toegelicht.
Koekange maakte vroeger deel uit van het grote veenmoeras tussen Ruinen en Meppel, van welk moeras het Oorkondenboek voor Drenthe en Groningen al melding maakt in het jaar 1141. Het dorp Koekange is dus een veenkolonie en is als zodanig aan de ligging en de vorm van de landerijen nog duidelijk te herkennen. Koekange telt ca. 2.281 inwoners en is geografisch gezien het hart van De Wolden.
Hierna is de ontwikkeling van Koekange inzichtelijk gemaakt op basis van bekend en aanwezig historisch kaartmateriaal.
Figuur 2: Koekange in 1954
Figuur 3: Koekange in 1995
Figuur 4: Koekange in 2015
Zichtbaar is de uitbreiding van Koekange in de naoorlogese jaren van een wegdorp, naar een wegdorp met een woonbuurt.Tevens is de meest recente jaren '90/2000 uitbreiding aan de zuidwestzijde van de sportvelden zichtbaar. Het nu voorliggende woningbouwplan betreft een klein gedeelte van deze sportvelden, het voormalig korfbalveld tegen over de Hof van Koekange.
Ter hoogte van het oude korfbalveld, gelegen aan De Meidoorn, is een nieuwbouwlocatie gesitueerd. Het terrein ligt binnen de bebouwingscontour van het dorp en voegt zich naadloos in zijn omgeving. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens aandacht besteed aan de stedenbouwkundige -, bebouwings-, groen-, en infrastructuur. Onderstaande figuur geeft een indicatie van de te realiseren kavels.
Figuur 5: Beoogde ontwikkeling
In de toekomst zal mogelijk ook het zuidelijk deel van het terrein, 'fase 2' (tegenover De Meidoorn 8 t/m 14), waar nu nog een trapveld ligt, verkaveld worden. Besloten is dit op te pakken op het moment dat hiervoor aantoonbare behoefte is.
Vanuit een ruimtelijke analyse van het dorp Koekange is geconcludeerd dat de naoorlogse uitbreiding van het dorp royale groene straatprofielen bezit. De kwaliteit wordt gevormd door brede straatprofielen met een groene invulling door gras en beplantingsvakken.
Het stedenbouwkundig plan speelt in op de brede straatprofielen door de woningen op afstand van de weg te situeren. De ruimte in de straat krijgt een groene uitstraling voor een rustig en ruimtelijk karakter dat naadloos aansluit bij de omliggende straten in het dorp.
Het woningbouwprogramma is afgestemd op de vraag vanuit de inwoners van Koekange. Het gehele woningbouwprogramma bevat één vrijstaande woning, twee twee-kappers en één blok van drie geschakelde woning. Dit is een maximum van het aantal woningen. Eventuele wijzigingen zijn nog mogelijk. De woningen krijgen een voortuin van drie meter. De woningen zullen qua massa en bouwvolume aansluiten bij de al aanwezige woningen. De vrijstaande woning op de hoek heeft een prominente plek dat versterkt kan worden met een bouwkundige accent.
Het brede straatprofiel geeft de mogelijkheid om de bestaande stedenbouwkundige kwaliteit van het dorp te handhaven en te versterken langs de toekomstige woningbouw. De ruimte in de straat wordt ingevuld met grasstroken, beplantingsvakken en het behoud van de huidige bomen.
Door een stevige bossage met grasstrook en watergang aan de achterzijde van de woningen wordt een visuele en functionele barrière opgeworpen tussen de nieuwbouw en de aangrenzende sportvelden. De huidige barrière tussen het wonen en sporten wordt als het ware verschoven door deze nieuwe ontwikkeling.
De nieuwbouwlocatie heeft geen invloed op de huidige infrastructuur van het dorp Koekange. Door de ontwikkeling zal de parkeerbehoefte wel toenemen. Extra parkeercapaciteit wordt gerealiseerd door het verruimen van de parkeerplaats voor de korfbal. Voor de nieuwbouwwoningen wordt een parkeernorm van twee parkeerplaatsen per woning gehanteerd. Voor vrijstaande woningen worden twee auto's op eigen terrein voorgeschreven en bij een hoekwoning één auto op eigen terrein. De parkeerbehoefte in het openbare gebied neemt daarbij toe met acht parkeerplaatsen. De nieuw te realiseren parkeerterrein voor de korfbal krijgt een capaciteit van 28 parkeerplaatsen en daarmee een toename van 18 plaatsen. Aan de voorzijde van de woningen worden van de huidige parkeerplaatsen zes parkeerplaatsen omgezet in opritten naar de woningen en extra groen.
Voor het gemakkelijk kunnen benutten van het parkeerterrein van de korfbal door de toekomstige bewoners van de nieuwe woningen is een achterpad opgenomen in het stedenbouwkundige plan.
De locatie ligt in een welstandsvrij gebied en er is geen reden om een beeldkwaliteitsplan op te stellen.
Het beleid van het Rijk omtrent de ruimtelijke ordening is onder andere neergelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, 2012), het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Wet ruimtelijke ordening met het bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening (Wro en Bro).
SVIR
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, maart 2012) haar ambities tot 2040 weergegeven. De ondertitel van het SVIR luidt 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig'. Om dat te bewerkstelligen, zijn - voor de middellange termijn (2028) - de volgende drie doelen aangegeven:
Deze drie doelen zijn uitgewerkt in 13 nationale belangen. Eén daarvan is “een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten”. Om dit nationaal belang concreet invulling te geven, heeft het ministerie de Ladder van Duurzame Verstedelijking in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) laten opnemen. Daardoor zal bij ruimtelijke besluiten moeten worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De Ladder voor Duurzame Verstedelijking bestaat uit drie treden (zie vorenstaande afbeelding). Deze stappen zijn geen blauwdruk voor alle nieuwe ontwikkelingen. Dat zou volgens het ministerie voorbij gaan aan de specifieke lokale omstandigheden, die van invloed zijn op de inpassing van ruimtevragende functies en het regionale maatwerk dat de overheden moeten kunnen leveren. De stappen die worden gevraagd, bewerkstelligen dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied, maar ook met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en voor de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.
Het voorliggende woningbouwplan omvat slechts een achttal woningen, waarmee het maar zeer de vraag is of dit als een stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt. Daarnaast is met de keus voor de voormalige korfbalvelden sprake van een inbreiding meer dan een uitbreidingslocatie. Om toch te komen tot een volledige motivering, volgt hieronder een uiteenzetting per trede.
Trede 1 - Regionale vraag
In ruimtelijke plannen die voorzien in nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden aangetoond dat sprake is van een actuele regionale behoefte. Het gaat hier om de kwantitatieve en kwalitatieve ruimtevraag.
De afstemming van de regionale woningbouw afstemming vindt onder andere plaats via de Regionale Woonvisie. De Regionale Woonvisie Zuidwest Drenthe (eerste fase) is in oktober 2012 door het college van de gemeente De Wolden en de andere betrokken gemeenten vastgesteld. De opgave voor woningbouw ligt in de regio Zuidwest op ongeveer 3.700 woningen van 2010 tot 2020 volgens de bevolkingsprognose XVIII van de provincie Drenthe, maart 2012. Voor De Wolden is dit 473 voor 2012 tot 2020.
Naar aanleiding van de vaststelling van de regionale woonvisie en bevolkingsprognose XVIII is het Uitvoeringsprogramma aangepast. Op 31 januari 2013 is deze gewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad.
In juli 2012 is het Woonplan 2011-2015 vastgesteld. Hier wordt ingegaan op de vraag naar woningen in totaal en de verdeling naar doelgroep voor de periode 2010-2015 met een doorkijk naar 2020 en 2030. De gemeente wil onevenwichtigheden in de lokale woningmarkt verminderen en heeft hiertoe prioriteiten gesteld. De gemeente wil de helft van de nieuw toe te voegen woningen laten bestaan uit sociale huur-en koopwoningen (tot € 180.000). Ook wil ze ruimte bieden aan ontwikkelingen voor jonge huishoudens (tot 35-40 jaar). Voor senioren worden aanpassingen in de bestaande woningvoorraad gestimuleerd.
Op dit moment wordt gewerkt aan de herziening van het Woonplan. In de concept herziening wordt voor Koekange (tot het jaar 2030) rekening gehouden wordt met een toename van 95 huishoudens. De realisatie van een achttal nieuwe woningen op een inbreidingslocatie is in dat licht bezien passend.
Trede 2 - Bestaand stedelijk gebied
In 2011 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie 2010-2013 vastgesteld. De structuurvisie is gebaseerd op de gedachte dat in hoofdzaak moet worden ingezet op nieuw te bouwen woningen in de vijf kerndorpen (Zuidwolde, de Wijk, Ruinen, Ruinerwold en Koekange). Dit met het oog op het in stand houden van de aanwezige voorzieningen aldaar. Het onderhavig bouwplan betreft een plan in kerndorp Koekange.
Trede 3 – Openbaar Vervoer
Het plangebied is redelijk ontsloten op het openbaar vervoer. In Koekange bevinden zich meerdere bushaltes, waarbij de bushalte aan de Dorpsstraat, nabij de mr. H. Smeengeweg of de bushalte aan het einde van De Meidoorn aan de Langedijk de meest nabije is voor de nieuwbouwlocatie. De lijndienst Qbuzz 39 onderhoudt een dienstregeling tussen Koekange en het NS-station van Meppel.
Het omgevingsbeleid van de provincie Drenthe is vervat in de Omgevingsvisie (juni 2010) met bijbehorende Omgevingsverordening (februari 2012). Nieuwe inzichten en ontwikkelingen in Drenthe hebben geleid tot een beperkte aanpassing van de Omgevingsvisie Drenthe 2010. De geactualiseerde Omgevingsvisie is op 20 augustus 2014 in werking getreden.
In de Omgevingsvisie is de provinciale ambitie verwoord om Drenthe als woonprovincie te versterken met aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag. Hierbij spelen de volgende punten een rol:
Nieuwe ontwikkelingen in het kader van onder andere woningbouw dienen te worden gemotiveerd aan de hand van de drie treden van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' (zie paragraaf 3.1 Rijksbeleid). Bij de Omgevingsvisie is een handreiking opgenomen voor duurzame verstedelijking in Drenthe. Doelen bij het toepassen van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' in Drenthe zijn onder andere zorgvuldig omgaan met de ruimte in Drenthe, het tegengaan van overaanbod met kwaliteitsverlies en leegstand en focus op bestaand stedelijk gebied.
Voor de motivering aan de hand van de Ladder voor duurzame verstedelijking zie paragraaf 3.1. De locatie betreft een inbreidingslocatie en voorziet in de locale behoefte. Er is hiermee sprake van zuinig en afgewogen ruimtegebruik. Het woningbouwplan is regionaal afgestemd.
De afstemming van de regionale woningbouw afstemming vindt onder andere plaats via de Regionale woonvisie. De Regionale Woonvisie Zuidwest Drenthe (eerste fase) is in oktober 2012 door het college van de gemeente De Wolden en de andere betrokken gemeenten vastgesteld.
De opgave voor woningbouw ligt in de regio Zuidwest op ongeveer 3.700 woningen van 2010 tot 2020 volgens de bevolkingsprognose XVIII van de provincie Drenthe, maart 2012. Alle bestemmingsplannen die nog niet 'hard' zijn worden besproken. De gemeente monitort regelmatigde ontwikkelingen en jaarlijks worden de plannen herijkt. Uitgangspunt van de regionale woonvisie is dat de gemeente in de pas blijft lopen binnen de aantallen die de gemeente op regionaal verband is toegewezen. Daarnaast wordt in de gaten gehouden of er niet teveel onderlinge concurrentie ontstaat tussen de plannen van buurgemeenten.Afstemming van ontwikkelingen binnen de regio is ook gewenst gelet op de afvlakking van de groei, het palet aan woonmilieus in de regio en de relatie met andere functies (werken, recreatie en voorzieningen). De Wolden biedt binnen de regio landelijke en dorpse woonmilieus die bijdragen aan de totale regionale woonkwaliteit. Met de buurgemeenten wil De Wolden in de regionale woonvisie nadere afspraken maken over de afstemming. De inzet van de gemeente is hierbij de toevoeging van 270 woningen (2011-2016) en 170 woningen (2016-2021) (conform provinciale prognose), 75% in de hoofdkernen, 25% in de kleine kernen.
De gemeentelijke Structuurvisie 2010-2030 is een strategische beleidsdocument met een uitvoeringsparagraaf. De structuurvisie is vastgesteld door de gemeenteraad op 10 maart 2011 en is alleen bindend voor de opsteller, in dit geval de gemeente.
De structuurvisie is gebaseerd op de gedachte dat in hoofdzaak moet worden ingezet op nieuw te bouwen woningen in de vijf kerndorpen (Zuidwolde, de Wijk, Ruinen, Ruinerwold en Koekange). Dit met het oog op het in stand houden van de aanwezige voorzieningen aldaar.
Bij alle kerndorpen zet de gemeente in op nieuwbouw (het creëren van aanbod) passend bij de aard en schaal van de dorpen. Voor de uitbreidingen geldt de voorwaarde dat ze passend moeten zijn binnen de landschappelijke kenmerken van de deelgebieden. Indien in of bij de dorpen geen ruimte meer voor uitbreiding is, kan worden ingezet op landschappelijk bouwen in het buitengebied. De planmatige uitbreidingsrichtingen voor woningbouw in de vijf kerndorpen zijn met sterren op de visiekaart weergegeven.
Figuur 6: uitsnede structuurvisie
Koekange is dus aangeduid als kerndorp, waarmee het realiseren van een aantal nieuwe woningen passend is bij de lijn van de structuurvisie. Het betreft een inbreidingslocatie, de locatie van het voormalig korfbalveld is in de strucuurvisie slechts aangeduid als bestaand bebouwd gebied en als kerndorp. Bij alle kerndorpen zet de gemeente in op nieuwbouw (het creëren van aanbod) passend bij de aard en schaal van de dorpen. Gezien de kleinschalige omvang en de variatie in de te realiseren woningtypen wordt zonder meer aanvoldaan.
In juli 2012 is het Woonplan 2011-2015 vastgesteld. Hier wordt ingegaan op de vraag naar woningen in totaal en de verdeling naar doelgroep voor de periode 2010-2015 met een doorkijk naar 2020 en 2030. De gemeente wil onevenwichtigheden in de lokale woningmarkt verminderen en heeft hiertoe prioriteiten gesteld. De gemeente wil de helft van de nieuw toe te voegen woningen laten bestaan uit sociale huur-en koopwoningen (tot € 180.000). Ook wil ze ruimte bieden aan ontwikkelingen voor jonge huishoudens (tot 35-40 jaar). Voor senioren worden aanpassingen in de bestaande woningvoorraad gestimuleerd.
Op dit moment wordt gewerkt aan de herziening van het Woonplan. In de concept herziening wordt voor Koekange (tot het jaar 2030) rekening gehouden wordt met een toename van 95 huishoudens. De realisatie van een achttal nieuwe woningen op een inbreidingslocatie is in dat licht bezien passend.
In het gemeentelijk waterbeleid wordt aangegeven dat zowel in nieuwbouwwijken als in bestaand stedelijk gebied het gebruik van een gescheiden riolering het streven is. Hierbij wordt het hemelwater gescheiden van het afvalwater dat naar de rioolzuiveringsinstallatie wordt vervoerd. Het hemelwater wordt hierbij zichtbaar afgekoppeld (onder andere afgevoegd via het oppervlaktewater).
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichtte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2 Algemene wet bestuursrecht). Allereerst wordt inzicht gegeven in de bestaande situatie van het plangebied.
Om tot een gedegen planontwikkeling te komen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, die inzicht geven in de ontwikkelingsmogelijkheden van het gebied. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van deze onderzoeken. Voor uitgebreidere informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeken.
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
De genoemde correcties en aanpassingen die de juridische regeling in overeenstemming brengt met de feitelijke situatie hebben geen betrekking op activiteiten die voorkomen op de D-lijst in de bijlage bij het Besluit m.e.r. Daarnaast zijn de wijzigingen dusdanig klein van aard geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.
Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
In de bodem kunnen ook aardkundige waarden aanwezig zijn. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet die op 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet verplicht de gemeente bij het vaststellen van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige monumenten.
De Archeologische Monumenten Kaart (AMK) bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland. In het plangebied zijn geen archeologische monumenten aanwezig waarmee rekening gehouden dient te worden.
Op basis van de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten is vastgesteld dat het plangebied is gelegen in een gebied dat tot onder het archeologisch niveau is verstoord. Er is dan geen verplichting tot archeologisch onderzoek. Een klein deel van het te ontwikkelen gebied, met name het gebied dat een tuin- of groenbestemming krijgt, ligt in een gebied dat een lage archeologische bestemming heeft, archeologisch onderzoek is verplicht bij ingrepen groter dan 3 hectare. Het te beschouwen gebied heeft een oppervlakte van nog geen 2000 m2 en valt daarmee ruimschoots binnen de vrijstellingsgrens.
De uitbreiding die in dit plan wordt beoogd, valt ruimschoots binnen de vrijstellingsgrens en heeft geen invloed op de aardkundige waarden in het gebied. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet blijft voor bodemverstoringen wel de meldplicht van kracht. Als tijdens graafwerkzaamheden alsnog archeologische vondsten of indicatoren worden aangetroffen dan dient het werk onmiddellijk te worden stilgelegd en moet dit gemeld worden bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en wetenschap, dan wel bij de provinciaal archeoloog en de gemeente.
Het aspect cultuurhistorie is gezien het feitelijk gebruik van het plangebied als voormalig sportveld niet van toepassing.
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Van de nieuwbouwlocatie is bij de gemeente De Wolden en de provincie Drenthe geen bodeminformatie bekend. Het kader van een bestemmingsplanprocedure kent geen rechtstreekse verplichting voor het uitvoeren van een bodemonderzoek. In de directe omgeving van de locatie zijn wel enkele bodemonderzoeken uitgevoerd. De onderzoeken tonen in de grond en het grondwater alleen lichte verontreinigingen aan. Gelet op deze informatie worden geen belemmeringen in het plangebied verwacht.
Aanvraag omgevingsvergunning
In het kader van de Wabo-bouwaanvraag voor de bouw van de woningen is wel een bodemonderzoek noodzakelijk. In artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht is bepaald dat bij een aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen een bodemonderzoek moet worden gevoegd. Conform artikel 2.1.5 van de Bouwverordening betreft dit een recent (niet ouder dan 5 jaar) milieuhygiënisch bodemonderzoek conform NEN 5740. Het onderzoek dient te worden uitgevoerd ter plaatse van de verblijfsruimten. Het onderzoek dient te worden verricht door een daartoe erkend bureau.
Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
Voor het aspect geluid zijn vier verschillende bronnen van belang:
In het kader van de Wet geluidhinder is bij vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Dit bestemmingsplan heeft geen invloed op geluidsbronnen. Er worden geen nieuwe wegen, spoorwegen of industrielocaties mogelijk gemaakt. Bovendien vindt geen wijziging van het luchtvaartverkeer plaats op basis van het bestemmingsplan. In dat kader is dan ook geen onderzoek noodzakelijk.
De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:
- woningen;
- andere geluidsgevoelige gebouwen;
- geluidsgevoelige terreinen.
Deze bescherming geldt als het gebruik van deze objecten is toegestaan volgens het bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening. Op tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan met een periode van maximaal 10 jaar is de Wet geluidhinder niet van toepassing.
Onder "woning" wordt verstaan (artikel 1 Wet geluidhinder): gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van de geldende planologische status (bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening). De Wet geluidhinder kent het begrip bedrijfswoning niet. Een bedrijfswoning is gewoon een woning, waarvoor het mogelijk is een hogere waarde (als nodig) te verlenen. Dit geldt natuurlijk alleen voor bedrijfswoningen die zijn gelegen in een geluidzone. Hotels, recreatiewoningen en kantoren zijn niet geluidgevoelig in het kader van de Wet geluidhinder.
In het Activiteitenbesluit zijn voorschriften opgenomen die bescherming bieden tegen geluidhinder van inrichtingen die onder het Besluit vallen. Deze bescherming wordt geboden aan gevoelige objecten (gevoelige gebouwen en gevoelige terreinen (artikel 1.1)). In artikel 1.1 is in de definitie van gevoelige gebouwen aangegeven dat gebouwen die bij de inrichting horen (dienst- of bedrijfswoningen) geen geluidsgevoelig object zijn waarvoor de grenswaarden uit het besluit gelden. Dienst- of bedrijfswoningen die niet tot de inrichting behoren zijn gewoon woningen van derden waarvoor de grenswaarden wel gelden.
Een deel van de voormalige sportvelden, nu openbaar groen, worden ontwikkeld voor woningbouw. Ten oosten van het plan zijn een korfbalveld en voetbalvelden aanwezig. Ten zuiden van het plangebied ligt een voormalig trainings- en trapveldje. Het gebruik van het veld komt te vervallen door de aanleg van kunstgrasvelden op het sportterrein. Dit veldje is daarom buiten beschouwing gelaten. Het geprojecteerde parkeerterrein achter de woningen is bedoeld voor gebruikers van het sportterrein, maar is openbaar toegankelijk. Het aantal plaatsen bedraagt 28.
Figuur 7 ligging plangebied ten opzichte van sportvelden
Het sportterrein wordt in de huidige situatie reeds beperkt door de aanwezige woningen aan de noord- en westzijde. De kortste afstand bedraagt 13 meter van de woningen tot de rand van het terrein. De nieuw geplande woonlocaties liggen op een grotere afstand dan de reeds aanwezige bebouwing. Daarmee wordt het sportterrein niet beperkt in zijn huidige gebruik.
Activiteitenbesluit
Het terrein valt onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Dat houdt in dat de activiteiten moeten voldoen aan de waarden zoals opgenomen in tabel 2.17a uit het Besluit. Muziek tijdens trainingen of wedstrijden dient ook te worden getoetst aan deze waarden.
07.00–19.00 | 19.00–23.00 | 23.00–07.00 | |
LAr,LT op de gevel van woningen | 50 dB(A) | 45 dB(A) | 40 dB(A) |
LAr,Li in in- of aanpandige woning | 35 dB(A) | 30 dB(A) | 25 dB(A) |
Piekniveau op de gevel van woningen | 70 dB(A) | 65 dB(A) | 60 dB(A) |
Piekniveau in in- of aanpandige woning | 55 dB(A) | 50 dB(A) | 45 dB(A) |
Tabel 2.17a Activiteitenbesluit
Het dichtslaan van portieren (Lmax) is indicatief inzichtelijk gemaakt met behulp van een berekening uitgaande van een representatieve waarde van 96 dB(A). Deze waarde is bepaald op basis van metingen elders. Uit de berekening blijkt dat in alle etmaalperioden wordt voldaan aan de grenswaarde uit het Activiteitenbesluit.
Lichthinder
Het Activiteitenbesluit geeft in paragraaf 3.7.3 regels voor het beoefenen van sport in de buitenlucht waarbij terreinverlichting wordt toegepast. De verlichting moet zijn uitgeschakeld tussen 23.00 uur en 7.00 uur en indien geen sport wordt beoefend noch onderhoud plaatsvindt. Daar zijn uitzonderingen op mogelijk indien de gemeentelijke verordening de betreffende festiviteiten reeds heeft aangewezen.
Conclusie
Het nieuwbouwproject is akoestisch beoordeeld en het aspect lichthinder is ook meegewogen. Beide aspecten leiden niet tot belemmeringen voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Ten aanzien van de luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. In deze wet en de daarop gebaseerde regelingen - Besluit NIBM (luchtkwaliteitseisen) en Regeling NIBM (luchtkwaliteitseisen) - is getalsmatig vastgelegd dat bepaalde projecten 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2)en fijn stof (PM10). Indien een voornemen 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging, hoeft geen verdere beoordeling ten aanzien van luchtkwaliteit plaats te vinden.
Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het voorliggend bestemmingsplan betreft de nieuwbouw van 8 woningen. Er is geen sprake van een verslechtering van de luchtkwaliteit ten opzichte van de huidige situatie. Er is derhalve sprake van een 'NIBM'-situatie waardoor nader onderzoek achterwege kan blijven. Ook gezien het feit dat ter plaatse ruimschoots aan de luchtkwaliteitsgrenswaarden wordt voldaan, is er vanuit een goede ruimtelijke ordening geen belemmering voor het voornemen.
Het aspect lucht vormt leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Externe veiligheid gaat om het zoveel mogelijk beperken van de kans op het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:
Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een
ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd
verblijft.
Groepsrisico (GR)
Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR
moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.
Conform het nationale veiligheidsbeleid is onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie in het plangebied. Dit onderzoek bestaat uit het in beeld brengen van alle relevante risicofactoren met de bijbehorende risico's als mede het vaststellen van de invloed hiervan op het plangebied.
Figuur 8 uitsnede risicokaart
Op circa 190 meter in oostelijke richting ligt een hoge druk aardgasleiding van de NAM. Deze leiding heeft een diameter van 152,4 mm met een maximale werkdruk van 95 bar. Het invloedsgebied van deze buisleiding bedraagt circa 102 meter. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van de leiding, waardoor het groepsrisico dus niet hoeft te worden verantwoord.
Ten noorden van de planlocatie ligt de spoorlijn Zwolle-Groningen, waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd, op circa 700 meter afstand van de planlocatie. De planlocatie ligt ruimschoots buiten de Basisnetafstand van 200 meter. De hoogte van het groepsrisico hoeft niet te worden verantwoord. Het plangebied ligt tevens buiten het invloedsgebied van de spoorlijn, waardoor advisering van zelfredzaamheid en hulpverlening door de VRD niet aan de orde is. Verder zijn er in de omgeving geen risicobronnen aanwezig die van invloed zijn op de planlocatie.
Het aspect externe veiligheid leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
De omgeving van het plangebied kenmerkt zich hoofdzakelijk met de bestemming wonen. Er komt een aantal functies met een lichte milieubelasting voor afkomstig van maatschappelijke bestemmingen. Aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' wordt ruimschoots voldaan.
Het aspect milieuhinder staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000 gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld. De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk. Daarnaast is de provincie bevoegd gezag gebleven voor Natura 2000 bescherming en faunabeheer. De provincie is verantwoordelijk voor het afgeven van vergunningen en ontheffingen voor al deze gebieden. Hierop geldt alleen een uitzondering als het rijksaangelegenheden betreft.
Provinciale Staten hebben op 14 december 2016 regels gesteld en vrijstelling gegeven over de soortenbescherming, faunabeheer en houtopstanden in de Provinciale omgevingsverordening Drenthe. In deze verordening zijn de vrijstelling voor beweiden en bemesten en de soortenvrijstellingen van het rijk overgenomen. Verder zijn er regels gesteld om faunabeheer mogelijk te maken. Ten slotte de spelregels voor houtopstanden (voorheen Boswet) vastgelegd. Zo is bepaald aan welke eisen een compensatieverzoek moet voldoen en is de mogelijkheid voor het aanleggen van tijdelijk bos geregeld. Daarnaast hebben Gedeputeerde Staten op 20 december 2016 de beleidsregels Wet natuurbescherming Drenthe vastgesteld. Deze beleidsregels gaan over het toedelen van ontwikkelingsruimte in relatie tot de PAS (Natura 2000), soortenbescherming en houtopstanden. De provincie Drenthe zet zich ook in voor actieve soortenbescherming. Deze taak zal in 2017 verder worden uitgewerkt overeenkomstig het Flora- en faunabeleidsplan en de natuurvisie.
Het is noodzakelijk om op basis van de Wet natuurbescherming vooraf te toetsen of ruimtelijke ingrepen en andere plannen en activiteiten niet conflicteren met aanwezige beschermde plant- en diersoorten en habitats. Door ecologisch advies- en ingenieursbureau Ecogroen is daarom een quickscan uitgevoerd in het plangebied. De quickscan is als bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd.
Gebiedsbescherming
In of in de nabijheid van het plangebied liggen geen gebieden die zijn aangewezen als Natura 2000-gebied. Er zijn dan ook geen significant negatieve effecten van het plan op deze gebieden te verwachten en een vervolgtraject in het kader van de Natuurbeschermingswet is dus niet noodzakelijk. Het plangebied ligt niet binnen het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS)). Het voorliggend plan heeft dan ook geen negatieve effecten op de natuurdoelen van het Nationaal Natuurnetwerk.
Soortenbescherming
In het plangebied zijn diverse algemene broedvogels aangetroffen welke indien nestelend en of broedend aanwezig niet verstoord mogen worden. Hetgeen betekend dat de start van de werkzaamheden buiten het broedseizoen moet plaatsvinden. Het broedseizoen eindigt veelal half juli of het moet zijn aangetoond dat de nestelende of broedende vogels afwezig zijn.
In het plangebied zijn geen beschermde soorten waargenomen waarvoor geen automatische vrijstelling geldt.
Het plan heeft vooralsnog geen effecten op de beschermde natuurgebieden of op de flora en fauna. Er kan geconcludeerd worden dat er ten aanzien van natuur geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Bij elk voornemen voor een toekomstige ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied zal worden getoetst wat de effecten hiervan zijn op de aanwezige beschermde soorten. De rapportage van de quicscan is opgenomen in de bijlagen behorende bij dit plan.
In dit bestemmingsplan worden geen (grootschalige) nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Deze waterparagraaf is erop gericht om de actuele watersituatie en het actuele waterbeleid in beeld te brengen. Daarnaast is de waterparagraaf vooral bedoeld om een brug te slaan naar de procedures en toetsingsinstrumenten van de waterbeheerder. De gemeente De Wolden is gelegen in het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta welke verantwoordelijk is voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer.
De waterschappen Drents Overijsselse Delta en Vechtstromen vormen samen met waterschap Rijn en IJssel het waterschapsgebied Rijn-Oost. De waterschappen hebben hun beleid voor stedelijk waterbeheer vastgelegd in de gezamenlijke beleidsnotitie 'Water Raakt'. Deze notitie vormt op hoofdlijnen het beleid voor de wijze waarop de waterschappen in stedelijk gebied invulling geven aan het waterbeheer. Het waterbeheer richt zich op de volgende drie beleidsthema's:
Deze drie thema's hangen zo met elkaar samen dat het niet mogelijk is ze afzonderlijk van elkaar te realiseren. Er wordt gezorgd dat het watersysteem tijdig op orde is, duurzaam is ingericht, voldoet aan de landelijke normen voor het voorkomen van wateroverlast, bijdraagt aan het bereiken van grond- en oppervlaktewaterpeilen in relatie tot de functies van die wateren en gebieden, verdroging tegengaat en rekening houdt met de eisen vanuit de KRW. Om aan deze punten te voldoen is in december 2009 de Waterwet in werking getreden. De Waterwet vervangt acht bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland. Deze wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert deze wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Hierdoor zijn waterschappen, gemeenten en provincies beter in staat wateroverlast, waterschaarste en watervervuiling tegen te gaan. Ook voorziet de Waterwet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, natuur, landbouw, industrie en recreatie. Op basis van deze functies worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het water. De instrumenten vanuit de Waterwet zijn Waterplannen (rijk en provincie), waterbeheer-plannen (waterbeheerder) en vergunningen.
Watertoetsproces
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure van de watertoets is toegepast.
Bestaande waterhuishouding
Het plan ligt in het stroomgebied Meppelerdiep. Rond het plangebied liggen primaire en secundaire watergangen (watergangen en schouwsloten) van het waterschap. De westzijde van het plangebied wordt begrensd door primaire watergang WWA-08-06-02_BBB. in beheer en onderhoud van het waterschap, waarbij voor beide zijden verbodszones gelden. Het peilgebied heeft een maximumpeil van NAP 1,4 m. Opgemerkt wordt dat dit peil de instelhoogte van het kunstwerk is en zodoende voor het laagste deel van het peilvak de drooglegging garandeert. Lokaal kunnen dus (grote) verschillen optreden. De hoogte van het maaiveld ligt gemiddeld op ongeveer NAP 2.50 m. De bodem (deklaag) bestaat voornamelijk uit zand.
De maximale grondwaterstand ligt op 40 - 80 cm (Vio) onder het maaiveld. Er kunnen, door de aanwezigheid van slecht doorlatende lagen, schijngrondwaterstanden tot dicht onder het maaiveld voorkomen.
Figuur 9 bestaande waterhuishouding rond het plangebied de Meidoorn Koekange
Uitgangspunten voor het plan
Het waterschap benoemt concrete uitgangspunten die in onderhavige plan moeten worden verwerkt. Het gaat om de volgende onderwerpen:
- (grond)wateroverlast
- Waterkwaliteit en ecologie
- Riolering
- Beheer en onderhoud
Grondwateroverlast
Doelstelling is het vergroten van de veerkracht van het watersysteem door het niet afwentelen van problemen met water. Ontwerpen moet plaatsvinden op basis van het voorkeursprincipe vasthouden, bergen en ten slotte afvoeren.
In het plangebied ligt een watergang van het waterschap die over een lengte van meer dan 50 meter is beduikerd. Het waterschap adviseert ten behoeve van een goede aan –en afvoer, een goede waterkwaliteit en om voldoende ruimte voor water te creëren om deze beduikering open te maken.
Tevens biedt deze watergang een goede aansluitmogelijkheid om het overtollige regenwater vertraagd op af te voeren.
Voor middelgrote plannen geldt als regel dat 10% van het verharde oppervlak wordt ingezet als wateroppervlak ter compensatie voor de versnelde afvoer van het afstromende regenwater. In dit plan wordt circa 4675 m2 gerealiseerd, waardoor circa 468 m2 waterbergend oppervlak moet worden aangelegd.
Om wateroverlast en grondwateroverlast rond de bebouwing te voorkomen adviseert het waterschap om de bebouwing op voldoende hoogte aan te leggen. In dit geval is dit tenminste 30 cm boven straatpeil. In gebieden met slechte bodemgesteldheid (kleileem, klei of veen) of met een hoge grondwaterstand dicht onder het maaiveld kan grondwateroverlast optreden. Dit wordt voorkomen om de volgende voorkeursvolgorde aan te houden: kruipruimteloos bouwen, ophogen van het plangebied of het toepassen van drainage in openbaar gebied en particulier terrein.
Waterkwaliteit en ecologie
In (stads)wateren wordt gestreefd naar een situatie met helder water en een rijke vegetatiestructuur met zowel in het oevercompartiment als het watercompartiment een aanzienlijke bedekking met ondergedoken waterplanten, drijfbladplanten en helofyten.
Overmatig aanvoer van organisch materiaal moet worden voorkomen door het afkoppelen van regenwater. De lozing van mogelijke riooloverstorten mag niet plaatsvinden op stilstaande wateren en/of kleine watergangen in stedelijk gebied. Er worden geen materialen gebruikt die een verontreiniging van het oppervlaktewater met zich meebrengen, zoals bijv metalen of bestrijdingsmiddelen. Regenwater wordt zoveel mogelijk afgekoppeld en mag worden geloosd op het oppervlaktewater in het stedelijke gebied. Minder schoon regenwater wordt via een zuiverende passage/voorziening geloosd op het oppervlaktewater. Bij de inrichting is de diepte van watergangen minimaal 1 m diep. Overige watergangen hebben een diepte van minimaal 0,5 m.
Riolering
Door een juiste aanleg en gebruik van rioleringen wordt de hydraulische belasting van de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) verminderd en wordt overstorten (van vuilwater) beperkt.
Er wordt in het plan rekening gehouden met gescheiden waterstromen. Het regenwater wordt niet afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie, maar binnen het plangebied verwerkt. Bij het gescheiden afvoeren van regenwater wordt rekening gehouden met de drempelhoogte in relatie tot de fluctuatie van het ontvangende water. Alleen schone oppervlaktes mogen worden gescheiden van de afvalwaterstroom. Er wordt een zuiverende passage/voorziening aangebracht voordat vervuild hemelwater (zoals afstromend van een parkeerterrein) wordt geloosd op het oppervlaktewater.
Beheer en onderhoud
Functiegericht beheer tegen de laagst mogelijke kosten is de doelstelling van beheer en onderhoud. Bij de wijze van onderhoud moet rekening gehouden worden met de geldende voorwaarden. Voor werkzaamheden binnen de aangegeven zones van het waterschap is een vergunning op grond van de Waterwet noodzakelijk. Bij onderhoud vanaf de kant geldt een obstakelvrije zone van 5 m vanaf de boveninsteek van de watergang.
Conclusie
Het bestemmingsplan heeft betrekking op de nieuwbouwlocatie aan De Meidoorn in Koekange. De gemeente heeft het waterschap geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking Watertoets III. Het aspect water leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
De planregels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de planregels is het aantal regels zo beperkt mogelijk gehouden. Alleen datgene is geregeld, wat werkelijk noodzakelijk is. Toch kan het in een concrete situatie voorkomen dat een afwijking van de planregels gewenst is. Daarom zijn er in het bestemmingsplan afwijkings- en wijzigingsmogelijkheden opgenomen.
De bij dit plan behorende planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
1. Inleidende regels
2. Bestemmingsregels
3. Algemene regels
4. Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 1 worden de in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze moet worden gemeten.
In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de bestemmingen die voorkomen in het plangebied. De bestemmingsartikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en in dit geval een wijzigingsbevoegdheid. De hoofdstukken 3 en 4 bevatten algemene regels.
Om het royale groene straatprofiel, wat als kwaliteit voor Koekange opgemerkt is, door te zetten is een royale groenbestemming voor de voortuinen opgenomen. In het Groen is parkeren uitgesloten. In- en uitritten ten behoeve van de woningen zijn wel toegestaan.
Deze bestemming betreft gronden die in beginsel gevrijwaard dienen te blijven van gebouwen. De tot "Tuin" bestemde gronden behoren tot het bouwperceel en tellen dus mee bij de eventuele berekening van het bebouwingspercentage van het bouwperceel.
Deze bestemming is opgenomen voor de parkeerplaatsen en de ontsluitingsweg naar het parkeerterrein.
Een waterbestemming is gegeven aan de in het plangebied aanwezige bestaande en ten behoeve van de opvang regenwater verlengde watergang.
In de bestemmingsomschrijving is opgenomen dat deze gronden zijn bestemd voor wonen. In de bouwregels wordt onderscheid gemaakt tussen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij gebouwen wordt nader onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen enerzijds (de woonhuizen of woongebouwen) en bijbehorende bouwwerken anderzijds. Onder bijbehorende bouwwerken worden bijgebouwen, aan- en uitbouwen, alsmede bouwwerken met een dak begrepen. Een bijbehorend bouwwerk mag bijvoorbeeld wel worden gebruikt als slaapkamer van het huishouden dat in de woning is gevestigd. Voor vrijstaande bijbehorende bouwwerken geldt dat zelfstandige bewoning wordt aangemerkt als een gebruik in strijd met het bestemmingsplan.
Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Er zijn regels gesteld voor wat betreft de maximale bouwhoogte, de breedte van woningen en de afstand tot de zijdelingse perceelgrens. Aan de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken zijn in relatie tot het erfbebouwingsgebied maximale oppervlaktes toegekend. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, achter de voorgevel of het verlengde daarvan mag ten hoogste 2 meter bedragen. Deze bepaling is met name van belang voor erfafscheidingen. In afwijking van de regels kan een overschrijding van het bouwvlak worden toegestaan, alsmede een bescheiden afwijking van de gegeven goothoogte, dakhelling en dergelijke. Gebouwen mogen mede worden gebruikt voor beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis, mits de woonfunctie als hoofdfunctie aanwezig blijft. In een bijlage bij de regels wordt inzichtelijk gemaakt welke beroepen en/of bedrijven toelaatbaar zijn.
In dit artikel is een aantal regels opgenomen om het mogelijk te maken dat het plan op ondergeschikte punten wordt aangepast. Het verlenen van een omgevingsvergunning mag geen automatisme zijn. Het bevoegd gezag zal het verlenen van die vergunning zorgvuldig moeten afwegen en motiveren.
Het plan is in het kader van het vooroverleg aan de provincie Drenthe en het waterschap Drents Overijsselse Delta voorgelegd. De reactie van de provincie is als bijlage 1 toegevoegd. De opmerking van de provincie ten aanzien van de paragraaf archeologie is inmiddels verwerkt. Met het waterschap is nog nader gekeken naar de invulling van de watergang aan de oostzijde van het plangebied. In het bestemmingsplan kennen deze gronden de bestemming Groen, binnen deze bestemming is water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 18 mei 2017 tot en met 28 juni 2017 voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn zijn geen zienswijzen binnengekomen.
Conform artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient een onderzoek te worden verricht naar de (financiele) uitvoerbaarheid van het plan. Om de financiele uitvoerbaarheid van het plan te onderzoeken is het ruimtelijk ontwerp doorgerekend en vervat in een grondexploitatie. In de grondexploitatie zijn alle kosten en opbrengsten meegenomen die betrekking hebben op de ontwikkeling van het plan. Bij de kosten gaat het onder andere om kosten voor onderzoeken, kosten voor opruimwerk, civiele kosten, plankosten en eventuele onvoorziene kosten. De opbrengsten worden gegenereerd door de uitgifte van de kavels voor woningbouw. Voor de berekening van de opbrengsten is gerekend met de opbrengsten van acht woningen met kaveloppervlaktes varierend van 160 vierkante mete tot ruim 700 vierkante meter. In totaal gaat het om ongeveer 2.750 vierkante meter uitgeefbaar oppervlak.
De totale nominale investeringen binnen de grondexploitatie bedragen circa € 330.000,- De totale nominale geraamde opbrengsten bedragen circa € 400.000,-. De opbrengsten zijn hoger dan de kosten en er is dus sprake van een financieel haalbare ontwikkeling. Ook wanneer rekening wordt gehouden met kosten- en opbrengstenstijgingen in de tijd en de toegerekende rentekosten is er nog sprake van een positieve grondexploitatie. Hiermee is het plan derhalve economisch uitvoerbaar.