direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Herontwikkeling Brink 31-33, Ruinen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1690.BP00393-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Uit diverse onderzoeken (zie ook paragraaf 3.1) is afgelopen jaren geconstateerd dat het centrumgebied van Ruinen aantrekkelijker moet worden voor zowel de eigen inwoners als voor toeristen. Een betere uitstraling van het centrumgebied en het voorzieningenniveau zal bijdragen aan een herpositionering van het centrum van Ruinen. Daarom werkt de gemeente De Wolden samen met betrokken partijen aan Centrumplan Ruinen (zie ook paragraaf 4.3.2). Met het Centrumplan komt de gemeente tegemoet aan de wensen en behoeftes van ondernemers, dorpsbewoners en bezoekers/toeristen. Een belangrijk streven van de algehele versterking van het centrum van Ruinen is verbetering en concentratie van het horeca- en winkelaanbod. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de planologische kaders om de herontwikkeling van de SNS-locatie mogelijk te maken. Concreet behelst de voorgenomen ontwikkeling zoals vervat in dit bestemmingsplan:

  • de sloop van de aanwezige bebouwing;
  • nieuwbouw van 2 bouwvolumes, waarvan:
    • 1. één bouwvolume (maximum hoogte 13 m) georiënteerd is op de Brink, bestaande uit 310 m2 BVO commerciële ruimte op de begane grond en vier appartementen op de verdiepingen.
    • 2. één bouwvolume (maximum hoogte 11 m) georiënteerd is op de Kaamp, bestaande uit 350 m2 BVO commerciële ruimte op de begane grond en vijf appartementen op de verdiepingen.
  • de realisatie van 12 parkeerplaatsen op het tussenliggende terrein;
  • het realiseren van een nieuwe 'doorsteek' voor wandelaars en fietsers tussen de Brink en het parkeerterrein aan de Kaamp.

Omdat de herontwikkeling niet passend is binnen de geldende "Beheersverordening Ruinen", is een nieuw bestemmingsplan nodig. Dit bestemmingsplan "Herontwikkeling Brink 31-33, Ruinen" voorziet hierin. In voorliggend bestemmingsplan is onderbouwd dat de geplande ontwikkeling uitvoerbaar is en er sprake is van een 'goede ruimtelijke ordening'.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied bevindt zich aan de Brink 31-35 in het centrumgebied van Ruinen. Een weergave van de ligging wordt hierna weergegeven. Het plangebied en de omgeving worden uitgebreid beschreven in paragraaf 2.2. Voor de begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.BP00393-0401_0001.png"

Afbeelding 1.1: Ligging plangebied in de kern Ruinen (Bron: ArcGIS)

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Herontwikkeling Brink 31-33, Ruinen' bestaat uit de volgende stukken:

  • Toelichting;
  • Regels;
  • Verbeelding met identificatienummer NL.IMRO.1690.BP00393- 0401.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidige planologische kaders

1.4.1 Algemeen

Het plangebied bevindt zich binnen de begrenzing van de "Beheerverordening Ruinen", die op 14 februari 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld. Voor dit dorp golden voorheen veel verschillende bestemmingsplannen. Bovendien zijn in de loop van de tijd vrijstellings- en wijzigingsprocedures gevoerd om (perceelsgebonden) ontwikkelingen (een kleinschalige ontwikkeling die op een perceel mogelijk wordt gemaakt) mogelijk te maken. In de beheersverordening is in één keer een nieuwe en uniforme juridische regeling voor het hele dorp opgenomen.

Het plangebied is in de beheersverordening bestemd tot 'centrum', waarbij de huidige bebouwing is voorzien van een bouwvlak met maximum bouwhoogte van 6 meter. Tevens zijn de gronden voorzien van een archeologische dubbelbestemming ('archeologie 2'). Een uitsnede van de verbeelding is hierna weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.BP00393-0401_0002.png" Afbeelding 1.2: Uitsnede plankaart 'Beheersverordening Ruinen' (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.4.2 Beschrijving bestemmingen en strijdigheid

Beschrijving bestemmingen

In artikel 3.1 (Bestaand gebruik) sub a van de beheersverordening is vastgelegd dat de binnen het verordeningsgebied gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaand gebruik.

In sub c is verankerd dat: Onder bestaand gebruik voor bedrijven, detailhandel, dienstverlening, horeca wordt tevens het gebruik van de gronden voor 1 bedrijfswoning per bedrijf verstaan, met dien verstande dat voor de bouw van nieuwe of de uitbreiding van bestaande bedrijfswoningen de regels van lid 4.2 van toepassing zijn.

In artikel 3.2 (Aanvullend gebruik) is vastgelegd dat: ter plaatse van het besluitsubvlak 'centrum' de gronden en bouwwerken naast het bestaande gebruik ook, mits wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid (of hierin wordt voorzien wordt beoordeeld aan de hand van de ASVV 2004 van de CROW), mogen worden gebruikt voor:

  • a. detailhandel, inclusief supermarkten;
  • b. dienstverlening;
  • c. horecabedrijven van categorie 1, zoals opgenomen in bijlage 2 Lijst met horecabedrijven;
  • d. kantoren;
  • e. per gebouw maximaal 1 woning.

In artikel 6 (Archeologie 2) zijn bepalingen opgenomen omtrent de archeologische dubbelbestemming. In artikel 6.1.1. is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen:

Voor nieuwe en de uitbreiding van bestaande bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan -0,30 m, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

Strijdigheid

Op basis van de beheersverordening is ten eerste bebouwing alleen toegestaan ter plaatse van het huidige bouwvlak, waarbij de maatvoering dient te voldoen aan de maatvoeringseisen op de verbeelding. De nieuwe bebouwing wordt buiten het bouwvlak geprojecteerd en is hoger dan de toegestane bouwhoogte. Tevens wordt ook het toegestane aantal woningen (1 per bestaand gebouw) overschreden. Op basis van de beheersverordening mag de bebouwing al benut worden ten dienste van centrumvoorzieningen, mits wordt voorzien in voldoende parkeervoorzieningen. Het gewenst om een passend juridisch-planologisch kader op maat uit te werken. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding worden in hoofdstuk 2 de kern Ruinen beschreven, waarna wordt ingegaan op de situatie ter plaatse van het plangebied en de omgeving van het plangebied.

Hoofdstuk 3 gaat in op de gewenste situatie.

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie en de gemeente De Wolden beschreven.

In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieuthema's de revue.

Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten.

In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording.

Hoofdstuk 9 gaat in op het vooroverleg, inspraak en zienswijzen.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Ruinen

Ruinen is van oorsprong een esdorp, de eerste bebouwing stond rond de brink. De brink is nog aanwezig in het dorp. Het dorp is vanaf de Middeleeuwen tot de Franse Tijd een hoge heerlijkheid aangeduid als heerlijkheid Ruinen. In een akte van 1139 wordt Otto van Ruinen genoemd als een der dienstmannen van de bisschop van Utrecht. In 1140 werd door benedictijner monniken een klooster gesticht met een bijbehorende Mariakapel. Het klooster werd later naar Dickninge verplaatst.

Van 1811 tot 1998 was Ruinen een zelfstandige gemeente. Het grootste deel van Ruinen werd per 1 januari 1998 onderdeel van de nieuwe gemeente De Wolden, kleinere gedeeltes werden bij de gemeentes Hoogeveen en Westerveld gevoegd. Het dorp heeft van oudsher een agrarisch karakter (veeteelt en akkerbouw).

Na de Tweede Wereldoorlog is het dorp snel uitgebreid aan de noord- en zuidzijde van de Meppelerweg en Westerstraat. In plaats van de individuele bouw van voor de oorlog gaat het bij de nieuwe wijken om een meer planmatige opzet.

2.2 Het plangebied en de omgeving

Het plangebied bevindt zich aan de Brink 31-35 in het centrumgebied van Ruinen. Tot het centrumgebied wordt gerekend (bron: blz 3, visiedocument "Project Ruinen"):

  • De Brink;
  • De Kaamp;
  • het gedeelte van de Westerstraat, dat is gelegen van de Brink tot en met bloemenhuis

omdat daar al een groot deel van de horeca- en winkelbedrijven is gevestigd; daar ook nieuwe vestigingsmogelijkheden kunnen worden ontwikkeld en voorts omdat daar faciliterende voorzieningen aanwezig zijn, zoals parkeerplaatsen en de brink.

De belangrijkste ruimtelijke structuurdrager is dan ook de brink, kenmerkend voor een esdorp. De brink is van oorsprong de boerengebruiksruimte waar het vee werd verzameld, om daarmee als kudde naar de gemeenschappelijke weidegronden te gaan. De brink lag dan ook van oorsprong aan de rand van het dorp (vergelijk het Engelse brink = rand). In de nieuwe tijd nam de bebouwing rond de brink toe, waardoor brinken zich steeds vaker binnen het dorp bevonden. De historische invalswegen richting de brink vormen in de omgeving belangrijke ruimtelijke structuurdragers.

De functionele structuur bestaat voornamelijk ook uiteenlopende centrumfuncties, maatschappelijke voorzieningen en horeca. Ten westen van het plangebied bevindt zich een parkeerterrein.

Het plangebied wordt begrensd door de Brink aan de oostzijde, het perceel Brink 27 aan de zuidzijde, een parkeerterrein aan de westzijde en het perceel Brink 35 aan de noordzijde. Binnen de begrenzing van het plangebied is hoofdzakelijk bebouwing aanwezig. Het gaat hierbij om de voormalige SNS-locatie. Aan de oostzijde is hogere bebouwing aanwezig (1 en 2 bouwlagen met kap). De bebouwing daarachter is lager en heeft een platdak. Voor het overige is het plangebied nagenoeg geheel verhard met klinkerverharding. Aan de westzijde bevindt zich een afschermende groensingel. Luchtfoto's van het plangebied en straatbeelden worden hierna weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.BP00393-0401_0003.png"

Afbeelding 2.1: Luchtfoto's ligging plangebied (Bron: Bing maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.BP00393-0401_0004.png"

Afbeelding 2.2: Straatbeelden plangebied (Bron: Google streetview)

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Inleiding

Uit het "Visiedocument project Ruinen" (Bijlage 1) en de "Actualisatie marktmogelijkheden centrumplan Ruinen" (6 december 2013) zoals bijgevoegd Bijlage 2, blijkt dat er op korte termijn een kwaliteitsslag gemaakt moet worden om het winkel- en horecabestanden en het aanzien van het centrumgebied in Ruinen op een hoger peil te brengen voor zowel de eigen inwoners als voor de toeristen. Cijfers met betrekking tot de verblijfsrecreatie vertonen een daling van de positie van Ruinen op de toeristische kaart. Een betere uitstraling van het centrumgebied en van het voorzieningenniveau draagt ongetwijfeld bij aan een herpositionering. Ruinen heeft een goede naamsbekendheid en dat biedt kansen om in te spelen op de extra bestedingen van dagjesmensen en verblijfstoeristen. Zo is het bezoekerscentrum een belangrijke trekpleister met circa 175.000 bezoekers per jaar. Het verdient aanbeveling om hier gebruik van te maken, teneinde het draagvlak voor het gewenste voorzieningenniveau in Ruinen te handhaven of zelfs uit te breiden.

De voorgenoemde ontwikkelingen vragen om een samenhangende visie voor de ontwikkeling van het voorzieningenniveau in het centrumgebied van Ruinen. De samenhang is uitgewerkt door drie elkaar versterkende thema’s uit te werken:

  • a. concentratie van winkels en horeca in het centrumgebied
  • b. het aantrekkelijker maken van het centrumgebied
  • c. het ontwikkelen van de “Poort van het Dwingelderveld”

Voor elk hoofdthema zijn een aantal projectonderdelen uitgewerkt om de samenhangende visie te kunnen verwezenlijken. Met betrekking tot de concentratie van winkels en horeca (ad a) wordt geambieerd om de vestiging van winkels en horeca primair in het centrumgebied te laten plaatsvinden. In het centrumplan is opgenomen dat herontwikkeling van de voormalige SNS-locatie hier een belangrijke rol in speelt.

3.2 De ontwikkeling

De ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een tweetal bouwvolumes. Beide bouwvolumes beschikken over een commerciële ruimte op de begane grond en appartementen op de verdiepingen.

Beide bouwvolumes zijn voor betreft maatvoering en stedenbouwkundig ontwerp onderscheidend van elkaar. De nieuwe bebouwing aan de Brinkzijde bestaat uit twee bouwlagen met kap. De goothoogte bedraagt 6,50 meter en de bouwhoogte bedraagt maximaal 13 meter. Qua uitstraling en maatvoering gaat de nieuwe bebouwing goed op in de nieuwe bebouwingsstructuur aan de Brink. Hetzelfde geldt voor de bebouwing aan de Kaampzijde. Deze bebouwing heeft een platdak en een bouwhoogte van 11 meter. Gevelaanzichten vanaf de Brinkzijde en Kaampzijde worden hierna weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.BP00393-0401_0005.png"

Afbeelding 3.1: Gevelaanzichten (Bron: B+O Architectuur en Interieur)

Op de begane grond worden zoals hiervoor aangegeven commerciële ruimtes gerealiseerd. Het bouwvolume aan de Brinkzijde beschikt over 310 m2 BVO commerciële ruimte. De bebouwing heeft hier een breedte van 22,3 meter en een diepte van bijna 18 meter. Op de eerste en tweede verdieping worden per verdieping twee appartementen gerealiseerd. De appartementen beschikken over een loggia aan de voorzijde en een balkon aan de achterzijde.

De bebouwing aan de westzijde (Kaampzijde) beschikt over 350 m2 BVO commerciële ruimte. De bebouwing heeft hier een breedte van 22 meter en een diepte van bijna 23,5 meter. Op de eerste verdieping worden drie appartementen gerealiseerd. Op de tweede verdieping worden twee appartementen gerealiseerd. De appartementen beschikken over een balkon aan de voorzijde.

Aan de noordzijde wordt per appartement een berging gerealiseerd. Plattegronden worden hierna weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.BP00393-0401_0006.png"

Afbeelding 3.2: Inrichting plangebied (Bron: B+O Architectuur en Interieur)

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.BP00393-0401_0007.png"

Afbeelding 3.3: Plattegronden begane grond (Bron: B+O Architectuur en Interieur)

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.BP00393-0401_0008.png"

Afbeelding 3.4: Plattegronden eerste verdieping (Bron: B+O Architectuur en Interieur)

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.BP00393-0401_0009.png"

Afbeelding 3.5: Plattegronden tweede verdieping (Bron: B+O Architectuur en Interieur)

Hoofdstuk 4 Beleid

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
4.1.1.1 Algemeen

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

4.1.1.2 Opgaven van nationaal belang

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Noord-Nederlan ( de provincies Fryslân, Groningen en Drenthe) zijn:

  • 1. Het versterken van Energyport door het aanwijzen van locaties voor de vestiging van energiecentrales in de Eemshaven en het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk van Eemshaven via Ens naar Diemen (Noordwest 380 kV verbinding);
  • 2. Het aanwijzen van leidingstroken voor buisleidingen voor gas en het ruimtelijk reserveren van locaties voor ondergrondse opslag;
  • 3. Het aanwijzen van voorkeursgebieden voor grootschalige windenergie in Noord Nederland;
  • 4. De ontwikkeling van een robuust kustlandschap en zoetwatersysteem ter vergroting van de waterveiligheid en waterzelfvoorziening en het voorkomen van verdroging (o.a. door versterking afsluitdijk en bijbehorende sluizencomplexen, Hoogwaterbeschermingsprogramma en deelprogramma's Zoetwatervoorziening, IJsselmeer en Waddengebied van het Deltaprogramma);
  • 5. Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden en het Werelderfgoed (de Waddenzee).
4.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.BP00393-0401_0010.png" Afbeelding 4.1: Ladder voor duurzame verstedelijking (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu)

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de in afbeelding 4.1 genoemde begrippen 'regionale behoefte' en 'bestaand stedelijk gebied'. Tevens is het van belang om te bepalen of de ladder van toepassing is, door te bepalen of er sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' in de zin van de Bro. Een en ander wordt hierna nader uitgewerkt.

Regionale behoefte

Uit de nota van toelichting behorende bij artikel 3.1.6 Bro (Staatsblad 2012, 388, pp. 49-50) blijkt dat met regionale behoefte niet perse wordt gedoeld op een bovengemeentelijke behoefte (regionaal in de zin van meerdere gemeenten omvattende). Centraal staat een passend regionaal schaalniveau; in geval van een lokale ontwikkeling kan het daarom ook gaan om een lokale (binnen de gemeente) vallende behoefte. Een dergelijke behoefte kan dan worden gezien als “regionale behoefte” zoals bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro.

Bestaand stedelijk gebied

De ruimtevraag moet bij voorkeur worden opgevangen in het bestaand stedelijk gebied. Op basis van gebiedsspecifieke situatie dient bepaald te worden wat wordt ervaren als stedelijk gebied.

In de Bro is in artikel 1.1.1 een definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied. De definitie luidt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel en horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Stedelijke ontwikkeling

Toepassing van de ladder is namelijk verplicht voor opgaven, die nieuwe stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 aanhef en onder i Bro, mogelijk moeten maken. Indien er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is de ladder niet van toepassing.

Een stedelijke ontwikkeling is een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, hangt af van de omvang en de gebruiksmogelijkheden. Jurisprudentie hierover is zeer casuïstisch.

Is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling?

De appartementen (wonen)

De Raad van State lijkt een woningbouwontwikkeling vanaf 10-14 woningen te zien als een stedelijke ontwikkeling (AbRvS 14 januari 2014, nr. 201308263/2/R4; AbRvS 18 december 2013, nr. 201302867/1/R4; AbRvS 9 april 2014, nr. 201307658/1/R4). Het voorliggend bestemmingsplan biedt de planologische kaders voor maximaal 9 woningen en is hiermee niet aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In beginsel kan de toetsing aan de Ladder achterwege blijven.

Centrumfunctie / Commerciële ruimtes

In totaal wordt 660 m2 BVO aan centrumvoorzieningen toegestaan op basis van voorliggend bestemmingsplan. Hiermee is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en dient de toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen te worden.

4.1.1.4 Toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking

Trede 1:

In dit geval wordt per functie ingegaan op de actuele regionale behoefte. Bij het bepalen van de actuele regionale behoefte, dient zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve behoefte in beeld te worden gebracht.

Commerciële ruimten

Algemene detailhandelsontwikkelingen

De Nederlandse detailhandel is tot en met 2013 gekrompen. Na een daling van 2,5 procent in 2012 ten opzichte van 2011 is de omzet in 2013 met 2,1 procent achteruitgegaan. In 2014 is de omzet met 0,5% gegroeid, in de eerste helft van 2015 met 1,2% (bron: CBS, aug. 2015). De verwachting is dat die omzet in 2015 blijft groeien. De consument wordt steeds prijsbewuster door de recessie en doordat er meer informatie is over de keuzemogelijkheden. Dit kan zijn via advertenties, internet zoals bij webshops, reviews of via de sociale media, of gewoon door zelf bij verschillende winkels de prijzen te vergelijken. Niet alleen de onderlinge concurrentie, maar ook de concurrentie van branchevreemde aanbieders, zoals bouwmarkten en woonwarenhuizen neemt toe. Daarnaast steeg het aandeel internetaankopen de afgelopen jaren sterk. Voor winkelgebieden geldt dat zij steeds meer zullen moeten bieden om bezoekers te blijven trekken. Het draait allemaal om het zoeken naar toegevoegde waarde voor de consument. De consument verwacht keuze, kwaliteit en beleving. Men wil ‘value for money’ en is kritisch bij de keuze van een winkelgebied.

Gebiedsspecifiek onderzoek

Uit ondermeer het rapport "Ruimtelijk-economische visie detailhandel De Wolden 2003", de "Rapportage inventarisatie onder ondernemers te Ruinen" (2009) en "Actualisatie marktmogelijkheden Centrumplan Ruinen" (2013) uitgebracht door MKB Reva, blijkt dat er op (korte) termijn een kwaliteitsslag gemaakt moet worden om het winkel- en horecabestanden en het aanzien van het centrumgebied in Ruinen op een hoger peil te brengen voor zowel de eigen inwoners als voor de toeristen. Cijfers met betrekking tot de verblijfsrecreatie vertonen een daling van de positie van Ruinen op de toeristische kaart. Een betere uitstraling van het centrumgebied en van het voorzieningenniveau draagt bij aan een herpositionering. Ruinen heeft een goede naamsbekendheid en dat biedt kansen om in te spelen op de extra bestedingen van dagjesmensen en verblijfstoeristen. Zo is het bezoekerscentrum een belangrijke trekpleister met circa 175.000 bezoekers per jaar. Het verdient aanbeveling om hier gebruik van te maken, teneinde het draagvlak voor het gewenste voorzieningenniveau in Ruinen te handhaven of zelfs uit te breiden.

Afweging

De kwantitatieve vraag naar nieuwe horeca- en detailhandel is in zijn algemeenheid beperkt. Dit betekent echter niet dat het bestaande aanbod niet verder kan/mag worden uitgebreid. De Afdeling Raad van State heeft in een uitspraak (7 mei 2014, 201307684/1/R6) onderschreven dat juist in geval van beperkte marktruimte, vernieuwing en versterking wenselijk is om het aanbod aan de veranderende vraag aan te passen. In voorliggend geval gaat het om een toevoeging, complementair aan het huidige aanbod op een prominente locatie. Dit ook in het licht bezien om Ruinen voor wat betreft de toeristisch-recreatieve potentie beter op de kaart te zetten. De nieuwe bebouwing met diversiteit aan maximaal planologisch toegestane functies (horeca, maatschappelijk, detailhandel, dienstverlening) op de locatie in het midden van het centrumgebied van Ruinen zorgen voor deze mogelijkheden. Met name op basis van het in Bijlage 2 opgenomen document blijkt dat er een aantoonbare behoefte bestaat naar de beoogde centrumvoorzieningen. Tot slot wordt opgemerkt dat op basis van de geldende beheersverordening de bebouwing ook al benut mag worden ten dienste van centrumvoorzieningen, mits voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid. Dit in ogenschouw genomen kan zelfs gesteld worden dat er sprake is van een afname aan BVO centrumvoorzieningen. Trede 1 vormt geen belemmering in het kader van de Ladder.

Trede 2:

In deze stap wordt onderzocht of binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien in de regionale behoefte, door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.

Het plan betreft de herontwikkeling/transformatie van een binnenstedelijke locatie in het centrum van Ruinen. Met de herontwikkeling is sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Eén en ander indachtig het principe die de Ladder beoogd (optimale benutting van de beschikbare ruimte in stedelijke gebieden). Op de omliggende percelen is sprake van een stedenbouwkundig samenspel van bebouwing. Tot slot wordt opgemerkt dat de ontwikkeling Geconcludeerd wordt dat aan trede 2 wordt voldaan.

Trede 3:

Indien uit trede 2 van de Ladder voor duurzame verstedelijking volgt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, dient beschreven te worden in hoeverre wordt voorzien in diebehoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of alszodanig worden ontwikkeld. Nu de ontwikkeling waarin dit bestemmingsplan voorziet in bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, behoeft er geen toetsing aan trede 3 van de Ladder voor duurzame verstedelijking plaats tevinden. Gezien het vorenstaande wordt gesteld dat wordt voldaan aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'.

4.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid behelst een doorvertaling van rijksbeleid en is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste betreffen de Omgevingsvisie Drenthe (2 juli 2014) en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening Drenthe (9 maart 2011).

4.2.1 Omgevingsvisie Drenthe
4.2.1.1 Algemeen

Op 2 juli 2014 is de geactualiseerde Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld door Provinciale Staten. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2020, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna.

In de komende jaren zullen er provinciaal een vijftal belangrijke ontwikkelingen gaan spelen:

  • de demografische ontwikkeling;
  • de klimaatverandering;
  • de afname van de biodiversiteit;
  • de transitie naar een kennis- en netwerkeconomie;
  • de transitie naar een duurzame energievoorziening.

De belangrijkste opdracht tot 2020 is het vinden van een antwoord op de vraag hoe de provincie met deze ontwikkelingen moeten omgaan. Daarnaast heeft de Provincie Drenthe diverse ambities en daarmee ook belangen. De basis hiervoor zijn de wettelijke taken en verantwoordelijkheden. Deze zijn aangevuld met een selectie onderwerpen die het meest effectief te beïnvloeden zijn op provinciaal niveau. De hierna opgenomen onderwerpen zijn in het kader van provinciaal beleid van belang.

4.2.1.2 Zorgvuldig ruimtegebruik

Een belangrijk uitgangspunt van het Drentse omgevingsbeleid is om zorgvuldig om te gaan met de beschikbare ruimte in Drenthe. In paragraaf 4.3 van de Omgevingsvisie is dat principe nadrukkelijk verwoord. Het relatief bescheiden percentage bestaand stedelijk gebied in Drenthe is een van de aspecten die Drenthe maakt tot wat het is. Via dit hoofdstuk wordt daarom verankerd dat gemeenten de Ladder voor duurzame verstedelijking toepassen. Hierbij kunnen zij gebruik maken van de speciaal voor deze toepassing opgestelde Handreiking ladder voor duurzame verstedelijking. Kort gezegd zorgt deze ervoor dat er niet nodeloos gebouwd wordt en inbreiding voor uitbreiding gaat en dat waar uitbreiding plaatsvindt dit in principe niet los van bestaande bebouwingsconcentraties gebeurt. De Ladder voor duurzame verstedelijking moet worden toegepast voor woon-werklocaties, verblijfsrecreatie, detailhandel en infrastructuur. De Ladder voor duurzame verstedelijking wordt tevens gehanteerd voor recreatie en toerisme en in de landbouwsector. Bij ontwikkelingen in deze sectoren gaat het vooral om het denkmodel dat gehanteerd moet worden, reden waarom in artikel 3.15 deze thema's niet expliciet worden genoemd.

4.2.1.3 Thema: Wonen

De provincie wil investeren in de aantrekkelijkheid van Drenthe als woonprovincie. Drenthe kent karakteristieke woonmilieus die voorzien in de vraag naar landelijk en groen wonen. Bovenlokale afstemming is nodig om vraag en aanbod op de woningmarkt in balans te houden en om de herstructurering en verduurzaming van de woningvoorraad te bevorderen. Het is belangrijk om de woningvraag en het investeringspotentieel te benutten voor het herontwikkelen en transformeren van de bestaande woongebieden in de steden en dorpen. Daarmee geeft de provincie actief invulling aan de SER-Ladder voor zorgvuldig ruimtegebruik.

4.2.1.4 Thema: Detailhandel

De provincie Drenthe streeft naar een concentratie van de detailhandel in de binnenstedelijke gebieden, waarbij de bestaande detailhandelsstructuur centraal staat. Tegelijkertijd zijn er activiteiten die om uiteenlopende redenen minder goed passen in de stedelijke centra, bijvoorbeeld vanwege de omvang, brandgevaar of bevoorrading. Voor deze activiteiten is vestiging op een locatie voor perifere detailhandel een betere optie. In 2006 hebben de provincies gezamenlijk besloten dat bestaande winkelgebieden worden beschermd en dat vestiging van grootschalige winkels buiten het stedelijk gebied (‘weidewinkels’) wordt tegengehouden. Dit beleid blijft de komende jaren onverminderd van kracht.

De detailhandelssector heeft te maken met een aantal ingrijpende veranderingen, zoals de toenemende rol van internet als oriëntatie- en aankoopkanaal, veranderende wensen van consumenten en nieuwe winkelconcepten. Dit zal leiden tot een afname van het totale winkeloppervlak. Nu al is er sprake van een groeiende structurele leegstand aan winkelruimte. Nieuwe trends laten zien dat winkels zich vooral concentreren in binnensteden en thematische winkelcentra aan de rand van de steden. Uitzondering hierop zijn winkels die zich richten op de dagelijkse boodschappen. Deze vestigen zich meer op goed bereikbare (perifere) locaties. Door deze ontwikkelingen komen vooral centra van kleine en middelgrote gemeenten en kleinere wijkcentra onder druk te staan. Door de ontwikkeling van nieuw winkelvloeroppervlak te beperken en de bestaande (kansrijke) centra te versterken, blijft de markt voor detailhandelsvoorzieningen gezond en toekomstgericht. Om voldoende ruimte te bieden aan de veranderende wensen van consumenten en het bedrijfsleven, wordt ingezet op de binnenstedelijke vernieuwing en vragen we bij gemeenten aandacht voor revitalisering van verouderde winkelcentra.

4.2.1.5 Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsvisie Drenthe

Indien de ontwikkeling getoetst wordt aan de Omgevingsvisie Drenthe kan geconcludeerd worden dat:

  • er sprake is van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik door de herontwikkeling op een inbreidingslocatie, indachtig het uitgangspunt voor wat betreft de Ladder voor duurzame verstedelijking. Zie ook 4.1.1.4
  • zowel kwantitatief als kwalitatief sprake is van een aanvaardbare ontwikkeling. Verwezen wordt naar paragraaf 4.3.4 waarin dit aangetoond wordt.
  • met de realisatie van commerciële voorzieningen een impuls aan het centrumgebied van Ruinen plaatsvindt. Gebleken is dat de versterking noodzakelijk is op deze locatie om Ruinen aantrekkelijk te houden, met name voor toeristen.
4.2.2 Provinciale Omgevingsverordening Drenthe
4.2.2.1 Algemeen

De Provinciale Omgevingsverordening Drenthe (POV) is een belangrijk instrument om het omgevingsbeleid, zoals dat is opgenomen in de Omgevingsvisie Drenthe, uit te voeren. Omdat de Omgevingsvisie in 2014 is geactualiseerd, is het ook noodzakelijk de POV te actualiseren. Deze actualisatie van de POV is tevens aangegrepen om de POV ook op andere punten nog eens kritisch tegen het licht te houden. Zo zijn bij deze actualisatie ook punten als noodzakelijkheid, leesbaarheid, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid meegenomen. Dit heeft geleid tot een omvangrijke en op bepaalde plaatsen ingrijpende wijziging van de POV. Gelet hierop is er voor gekozen om te werken met een algehele herziening van de POV. Provinciale staten hebben de Omgevingsverordening Drenthe vastgesteld en is met ingang van 15 oktober 2015 in werking getreden. In voorliggend geval is artikel 3.15 (Ladder voor duurzame verstedelijking) van belang om nader te belichten.

Artikel 3.24 (woningbouw) is niet van toepassing, aangezien de regels uitsluitend betrekking hebben op het realiseren van woningen buiten het bestaand stedelijk gebied. Onderhavig plangebied bevindt zich binnen bestaand stedelijk gebied, opgenomen in artikel 3.1 als:

bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur;

4.2.2.2 Relevant artikel

Artikel 3.15: Toepassen Ladder voor duurzame verstedelijking

  • 1. Een ruimtelijk plan kan slechts in ruimtevragende ontwikkelingen voorzien op het gebied van woon-werklocaties, verblijfsrecreatie, detailhandel en infrastructuur indien uit het desbetreffende ruimtelijk plan blijkt dat dit op basis van de Ladder voor duurzame verstedelijking gerechtvaardigd is.
  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op functioneel aan het buitengebied gebonden bebouwing, waaronder in ieder geval begrepen agrarische bebouwing, bebouwing voor natuurbeheer, voor waterbeheer, voor veiligheid en hulpdiensten de opsporing en winning van delfstoffen als aardgas en aardolie of voor de levering van gas, water of elektriciteit.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op ontwikkelingen die vallen onder een Rood-voor-groen dan wel ruimte-voor-ruimte regeling. De ontwikkelingen vinden plaats op een bestaand woonerf.
4.2.2.3 Toetsing van het initiatief aan artikel 3.15

Verwezen wordt naar paragraaf 4.1.1.4, waar de ontwikkeling wordt getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie 2010-2030
4.3.1.1 Algemeen

De gemeente De Wolden heeft op 10 maart 2011 de “Structuurvisie 2010-2030” vastgesteld. Met deze structuurvisie legt De Wolden een basis voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling voor de komende 20 jaar. De structuurvisie is een nadere uitwerking van de strategische toekomstvisie “De Wolden actief en betrokken”. De structuurvisie bestaat uit een visie, een uitvoeringsprogramma en een plankaart.

De visie voor 2030 richt zich op het versterken van de kenmerken en kwaliteiten die de plattelandsgemeente heeft. De plattelandsgemeente die wordt gekenmerkt door de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied (het landschap) en de leefbaarheid op het platteland 9de maatschappelijke aantrekkelijkheid om in het gebied te wonen en te werken.

In voorliggend geval zijn de thema's wonen, leefbaarheid en recreatie van belang om aan te halen.

4.3.1.2 Thema: Wonen

Ook in de toekomst blijft het belangrijk om voldoende ruimte te creëren voor woningbouw. Een kenmerk van de plattelandsgemeente is dat er verspreid en in lage dichtheid wordt gewoond. De bewoners zijn tevreden over hun woonomgeving. Een deel van de nieuw te bouwen woningen wordt geclusterd aan de kerndorpen, een deel aan de kleine kernen en nieuwe ontwikkelingen worden onder voorwaarden in het buitengebied toegestaan (principe landschappelijk bouwen). De grootte van de ontwikkelingen oftewel het aantal woningen moet passend zijn bij de aard en schaal van het dorp. De woningbehoefte in aantallen en de verdeling over de doelgroepen komt niet aan de orde in de structuurvisie, maar wordt uitgewerkt in een gemeentelijke woonvisie.

4.3.1.3 Thema: Leefbaarheid, specifiek detailhandel

Het thema leefbaarheid is uitgewerkt in diverse onderdelen (onderwijs, accommodatiebeleid, detailhandel, ontmoetingsruimte en culturele voorzieningen). In voorliggend geval is met name 'detailhandel van belang.

De huidige detailhandel is verspreid over de kernen. De gemeente heeft geen invloed op de trend van schaalvergroting van de voorzieningen, deze wordt door de markt bepaald. Wel kan de gemeente een kwalitatief goede omgeving aanbieden, waar een gunstig vestigingsklimaat aanwezig is. De gemeente doet dit niet in alle kernen, maar in de kerndorpen Zuidwolde, De Wijk, Ruinerwold, Ruinen en Koekange. In Ruinen is extra aandacht voor de inrichting van de omgeving door de belangrijke recreatiefunctie die het dorp heeft. Dit wordt specifiek uitgewerkt in het centrumplan (zie ook 4.3.1.5).

4.3.1.4 Thema: Recreatie

De sector recreatie en toerisme is belangrijk voor de plattelandsgemeente vanwege:

  • de functie als banenmotor voor overwegend laag en middelbaar geschoolde arbeid,
  • bestedingen van recreanten en toeristen in de gemeente waardoor o.a. voorzieningen in stand gehouden kunnen worden.

Voor Ruinen wordt als uitwerking van de beleidskeuzes specifiek genoemd:

  • Ruinen: versterking van de recreatiekern als poort naar het Dwingelderveld;
4.3.1.5 Uitwerking kern Ruinen

De uitbreidingsrichtingen van Ruinen zijn gebaseerd op de ligging van het dorp tussen de essen in. De essen, en de beek met het open beekdal zijn hier structuurbepalende elementen waarbij het kiezen van een uitbreidingsrichting rekening mee moet worden gehouden. Hierna wordt een uitsnede van de structuurvisiekaart specifiek voor de kern Ruinen weergegeven. Onderhavig plangebied is daarbij specifiek aangeduid als 'centrumplan'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.BP00393-0401_0011.png"

Afbeelding 4.2: Uitsnede structuurvisiekaart Ruinen (Bron: Gemeente De Wolden)

4.3.1.6 Uitvoeringsprogramma

In het uitvoeringsprogramma is opgenomen:

Ontwikkeling en versterking recreatieve aantrekkelijkheid Ruinen, als poort van het Dwingelderveld, als onderdeel van het centrumplan Ruinen.

4.3.1.7 Toetsing van het initiatief aan de 'Structuurvisie De Wolden 2010-2030'

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte voor de kern Ruinen. Dit komt aan bod in de toetsing aan de gemeentelijke woonvisie (4.3.4). De herontwikkeling van het plangebied draagt bij aan een versterking van het centrumgebied van Ruinen, wat zal bijdragen aan een versterking van de toeristische positie van Ruinen. Dit is nader uitgewerkt in het 'Visiedocument "Project Ruinen" wat in de volgende paragraaf wordt behandeld. Geconcludeerd wordt dat de in dit bestemmingsplan in overeenstemming is met de "Structuurvisie De Wolden 2010-2030".

4.3.2 Visiedocument "Project Ruinen"
4.3.2.1 Algemeen

In het visiedocument “Project Ruinen” is verwoord dat in het centrumgebied van Ruinen maatregelen getroffen moeten worden voor het winkel- en horecabestand om de lokale klanten en de toeristen aan zich te kunnen blijven binden. Het verdient aanbeveling om er een aantrekkelijk geheel van te maken om het voorzieningenaanbod te handhaven en te versterken. Dit betekent concentratie van winkels en horeca nabij de centrale parkeervoorzieningen en in de buurt van plaatsen, waar mensen graag vertoeven. Naast een aantrekkelijke omgeving is het van belang dat er voldoende omzetmogelijkheden zijn. Ruinen is alom bekend, maar zakt, blijkens de laatste peilingen, uit de top van meest geliefde plaatsen in Drenthe.

Er zijn plannen ontwikkeld om een deel van de bebouwing aan de westzijde van de Brink te wijzigen in winkels en woningen. Daarnaast is een onderzoek opgesteld naar de mogelijkheden om een versterkte Poort van het Dwingelderveld te ontwikkelen, waarbinnen de te verplaatsen schaapskooi een plek kan krijgen. Maar met deze beide ontwikkelingen wordt onvoldoende bereikt; deze zijn op zichzelf heel belangrijk, maar er zijn meer samenhangende maatregelen nodig om voor Ruinen een duurzame verbeterslag te kunnen bewerkstelligen.

4.3.2.2 De visie

De visie is gericht op het streven om:

  • het horeca- en winkelbod te verbeteren en te concentreren
  • de winkels en de horeca beter te faciliteren binnen een aantrekkelijk centrumgebied
  • in te spelen op de extra bestedingen van de toeristen. Het ontwikkelen van een toeristisch aantrekkelijke “Poort van het Dwingelderveld” kan daar een aanzienlijke bijdrage aan leveren.

Met betrekking tot de concentratie van winkels en horeca:

Nieuwvestiging van winkels en horeca dient primair plaats te vinden in het centrumgebied. Aan verplaatsing van bedrijven of bedrijfsonderdelen, die niet passend zijn in het centrumgebied wordt actief medewerking geboden. De verbetering van het voormalige gemeentehuis krijgt in beginsel de laagste prioriteit. Aan vrijgekomen locaties als gevolg van naar het centrum verplaatste bedrijven, zal een passende planologische bestemming worden gegeven.

Met betrekking tot de woningbouw:

De aan de Brink en aan de Kaamp voorziene woningbouw zal gerealiseerd worden boven de winkels op de voormalige SNS-locatie c.a., alsmede direct aansluitend aan de nieuwbouw op deze locatie.

Met betrekking tot de esthetische kwaliteit van de bebouwing:

Als toetsingskader voor bouwplannen aan westzijde van de Brink, de doorsteek naar het parkeerterrein aan de Kaamp, alsmede voor de noordoostzijde van de Westerstraat wordt een beeldambitieplan vastgesteld om op termijn een samenhangende esthetische beeldkwaliteit, die past bij de Ruiner brink, te bewerkstelligen. Bouwplannen voor de overige binnen het centrumgebied gelegen panden (het voormalige gemeentehuis en de supermarkt daar gelaten) dienen de huidige uitstraling te handhaven, danwel gericht zijn op versterking van de historische kenmerken van de bebouwing van het esdorp.

4.3.2.3 Toetsing van het initiatief aan het visiedocument "project Ruinen"

Voorliggend bestemmingsplan vormt de juridisch-planologische uitwerking van de herontwikkeling van de SNS-locatie. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling vanwege de ruimtelijke kwaliteitsverbetering en behoefte uitstekend past binnen de gemeentelijke beleidsambities zoals verwoord in dit visiedocument.

4.3.3 Geactualiseerde visie centrumplan Ruinen
4.3.3.1 Algemeen

Al enige jaren is de gemeente De Wolden bezig met het versterken van de stedenbouwkundige structuur rondom de Brink en de Kaamp te Ruinen. De gemeente beoogt hiermee een versterking van de detailhandelstructuur en een verbetering van het gebied in ruimtelijk-functioneel opzicht.

Bureau Pouderoyen heeft in september 2010 een visie opgesteld voor het centrum van Ruinen. Voortschrijdende ontwikkelingen en inzichten hebben er echter toe geleid, dat deze visie geactualiseerd dient te worden. B+O heeft deze visie vervolgens geactualiseerd.

4.3.3.2 Visie

Er dient een voetgangersverbinding te komen tussen de Brink en de Kaamp om de Brink makkelijker toegankelijk te maken vanaf het parkeerterrein op de Kaamp. Daarnaast kan deze verbinding dienen als zichtas vanaf de Brink naar het open gebied van de Kaamp. De zichtas wordt op de Kaamp begeleid door enkele aan te planten boomgroepen.

Vanuit economisch perspectief is het niet te verwachten, dat zich aan de verbinding winkels zullen willen vestigen. De winkels blijven georiënteerd op de Brink en op de Kaamp. De verbinding zal een doorsteek zijn. Deze dient door middel van etalages van de aangrenzende winkels en door een groene omzoming door hagen een aangename en sociaal veilige verbinding te worden.

De Kaamp dient teruggebracht te worden tot de open, groene ruimte in het dorp. Het parkeerterrein wordt hiervoor opgesplitst in twee parkeerplaatsen, links en rechts van de zichtas vanaf de Brink naar de Kaamp. De parkeerplaatsen worden omzoomd door een halfhoge haag. De westelijke bebouwingswand van de Brink begint met het lage, oude raadhuis. De bebouwing hiernaast dient met de gootlijn aan te sluiten op de gootlijn van dit lage, oude raadhuis. Vervolgens kan de bebouwing twee lagen met kap worden. De bebouwing kan zowel een langskap als een dwarskap krijgen, zodat een gevarieerd gevelbeeld ontstaat met langsen dwarskappen. Tenslotte daalt de bebouwing weer naar de eenlaagse bebouwing met kap, welke aansluit op de lagere bebouwing van de Westerstraat. Tussen de bebouwing dient voldoende open ruimte te blijven om een aaneengesloten bebouwingswand te voorkomen.

De oostelijke bebouwingswand van de Kaamp wordt nu nog gevormd door aan- en bijgebouwen van de bebouwing aan de Brink. Als afsluiting van de Kaamp is een meerlaagse bebouwing mogelijk. Qua typlogie, architectuur, uitstraling en materialisering dienen de gebouwen eigentijds te zijn en ondergeschikt te zijn aan de grote open ruimte, die de Kaamp is. De bebouwing kan zowel voorzien zijn van een kap als voorzien zijn van een plat dak. De noordelijke bebouwingswand van de Kaamp wordt nu gevormd door de door aanwezige supermarkt. Bij een eventuele verbouw van deze supermarkt dient gestimuleerd te worden om de gevel een meer schuurvormige uitstraling te geven. Dit kan door het aanbrengen van gevelbetimmering en het wijzigen van de kap in een grote kap of in twee gelijke kappen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.BP00393-0401_0012.png"

Afbeelding 4.3: Geactualiseerde visiekaart (Bron: Gemeente De Wolden)

4.3.3.3 Toetsing van het initiatief aan de geactualiseerde visie centrumplan Ruinen.

Het bouwplan sluit uitstekend aan bij de geactualiseerde visie centrumplan Ruinen. De visie en het bouwplan zijn afgestemd op elkaar. De toekomstige bebouwing sluit uitstekend aan op de uitstraling en gewenste beeldkwaliteit ter plaatse.

4.3.4 Woonplan 2011-2015
4.3.4.1 Algemeen

De gemeente De Wolden heeft op 12 juli 2012 het Woonplan 2011-2015 ‘Kansen voor buitengewoon wonen’ vastgesteld. In dit Woonplan worden na evaluatie van de vorige woonvisie (2004-2009) andere keuzes gemaakt. Met dit Woonplan kijkt de gemeente vooruit naar de periode tot 2020, met een doorkijk naar 2030. Op dit moment is de gemeente De Wolden overigens bezig met de actualisatie Woonplan De Wolden 2016-2025.

4.3.4.2 Nieuwe koers

In het nieuwe Woonplan maakt de gemeente andere keuzes dan in de vorige woonvisie (2004-2009). De evaluatie van die woonvisie, in combinatie met ontwikkelingen in het recente verleden, laat zien dat met de maatregelen in die visie niet de beoogde doelen zijn bereikt. Dit spitst zich in het bijzonder toe op de inzet voor doorstroming. Via een optimale doorstroming zouden alle doelgroepen op de woningmarkt kunnen worden bediend. Dit blijkt in de praktijk echter minder effectief dan vooraf gehoopt. De doorstroming stagneert en in de bestaande voorraad ontbreken woningmarktsegmenten waardoor niet alle stappen in de wooncarrière kunnen worden gemaakt.

4.3.4.3 Ambitie

De gemeente De Wolden ligt centraal in Zuid-Drenthe tussen Hoogeveen en Meppel. De gemeente biedt aantrekkelijke woonmilieus in grote en kleine kernen; met een kenmerkende hoge ruimtelijke en sociale kwaliteit. De komende jaren verandert de bevolking van De Wolden naar omvang en samenstelling. Dit heeft een majeure betekenis voor het woon- en leefklimaat in de kernen. De gemeente De Wolden wil met haar woonbeleid deze demografische ontwikkelingen begeleiden, gericht op behoud en versterking van bestaande kwaliteiten.

Om deze ambitie waar te kunnen maken, geeft de gemeente De Wolden prioriteit aan de volgende ontwikkelingen:

  • voldoende aanbod sociale huur- (tot € 650) en koopwoningen (tot € 180.000);
  • voldoende geschikte woningen voor senioren;
  • ruimte bieden aan ontwikkelingen voor jonge huishoudens.

Om de sociale kwaliteit te borgen zorgt de gemeente ervoor dat de kleine kernen de kans krijgen om ‘in beweging’ te blijven; door de dorpen de ruimte te bieden voor beperkte nieuwbouw, aansluitend bij de aard en schaal van het dorp. Vanuit de structuurvisie voert de gemeente een flexibel woningbouwbeleid, waar in de kleine kernen zoveel mogelijk gereageerd wordt op concrete vraag naar woningen. De gemeente heeft hier een faciliterende rol.

4.3.4.4 Inspelen op demografisch verandering: ouderen

De bevolkingssamenstelling van De Wolden verandert. Het aantal jongeren en gezinnen met kinderen neemt af (ontgroening), het aantal 65-plussers groeit (vergrijzing). Daarnaast zorgt de economische stagnatie in combinatie met landelijke regelgeving en de hoge woningprijzen in De Wolden ervoor dat groepen met een laag of middeninkomen moeilijk een passende woning vinden. Deze veranderende situatie op de woningmarkt heeft een belangrijke betekenis voor de lokale woningmarkt.

Zolang er de komende jaren nog een lichte groei van de woningbehoefte is, zijn er ook mogelijkheden om op deze veranderingen in te spelen en voor te sorteren op nieuwe marktomstandigheden. De Wolden legt daarbij prioriteit bij de volgende ontwikkelingen:

  • Voldoende betaalbare woningen lagere- en middeninkomens.
  • Woningen voor senioren in kernclusters nabij voorzieningen.
  • Betaalbare woningen voor starters en jonge huishoudens.
4.3.4.5 Vertaling naar de kern Ruinen

Ruinen is aangewezen als kleine kern. In de kleine kernen kan, mits concrete vraag naar woningen, voor alle doelgroepen gebouwd worden. Voor de kernen Ruinen, Ansen en Eursinge zijn gezamenlijk 85 woningen geserveerd tot 2020 (kwantitatief). Voor wat betreft de kwalitatieve behoefte is voor de kern Ruinen bepaald dat er gebouwd dient te worden voor de eigen behoefte, voor senioren en voor vestigers van buiten de gemeente. Dit is hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.BP00393-0401_0013.png"

Afbeelding 4.4: Woningbouwprogramma de Wolden (Bron: Gemeente De Wolden)

4.3.4.6 Toetsing van het initiatief aan het Woonplan 2011-2015

Geconcludeerd kan worden dat de realisatie van in totaal 9 appartementen zowel vanuit kwantitatief als kwalitatief oogpunt als passend kan worden aangemerkt binnen de kaders van de gemeentelijke woonvisie. De 9 appartementen passen binnen de 85 woningbouwcontingenten die voor de kernen Ruinen, Ansen en Eursinge beschikbaar zijn. Gelet op de demografisch ontwikkelingen (vergrijzing) is er een concrete vraag naar seniorenwoningen, specifiek in de nabijheid van voorzieningen. De ontwikkeling wordt als passend binnen de gemeentelijke woonvisie aangemerkt.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

5.1 Onderzoeken

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar milieu- en omgevingsaspecten beschreven.

5.1.1 Archeologie & cultuurhistorie
5.1.1.1 Archeologie
5.1.1.1.1 Algemeen

Begin 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Valletta/Malta. Daarmee heeft de zorg voor het archeologisch erfgoed een prominentere plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten van het verdrag zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden ter plaatse en de introductie van het zogenaamde “veroorzakerprincipe”. Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden. Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden.

5.1.1.1.2 Beoordeling

Algemeen

In verband met een hoge archeologische verwachting rondom de Brink van Ruinen is een karterend booronderzoek uitgevoerd door Hamaland advies. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 3. Hierna wordt ingegaan op de conclusies en selectieadvies zoals opgenomen in dit onderzoek.

Resulaten

Op basis van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat de bodemingrepen tot 125 cm onder het bestaande maaiveld plaatsvinden in subrecente ophogingen en de (afgetopte) bouwvoor, waar geen vindplaatsen te verwachten zijn. Voor dergelijke bodemingrepen achten wij vervolgonderzoek niet zinvol. In de diepere ondergrond is wel sprake van een intact bodemprofiel met archeologische indicatoren uit de Late Middeleeuwen. Deze zijn toe te schrijven aan de vroegere bewoning aan de Brink van Ruinen, die de historische kern vormt van Ruinen. Eventuele oudere sporen/of vondstniveaus zijn op voorhand niet uit te sluiten.

Conclusie

Gelet op de bodemverstoringen die al in het gebied hebben plaatsgevonden, kan het terrein worden vrijgegeven als de ingrepen zich niet dieper dan 125 cm onder het huidige maaiveld gaan uitstrekken. Als de ingrepen dieper dan 125 cm zijn, dan dient archeologische begeleiding plaats te vinden door een archeoloog. Wordt niet dieper gegraven dan 125 cm onder maaiveld en er wordt geheid dan kan ook worden vrijgegeven. Archeologische begeleiding is in het laatste geval niet zinvol.

5.1.1.2 Cultuurhistorie

Algemeen

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

Beoordeling

Het plangebied zelf kent geen bijzondere cultuurhistorische waarden. De bebouwing is niet als karakteristiek aan te merken. Direct grenzend aan het plangebied komen geen cultuurhistorische waardevolle objecten voor. Wel kan de Brink aangemerkt worden als een cultuurhistorisch waardevolle plek, waar de beeldkwaliteit van de nieuwe bebouwing een essentieel onderdeel is.

5.1.1.3 Conclusie

Op basis van het uitgevoerde archeologisch vooronderzoek kan geconcludeerd dat archeologische aspecten geen belemmering vormen voor de uitvoerbaarheid van het plan. Zoals hiervoor beschreven wordt in voldoende mate rekening gehouden met cultuurhistorische aspecten. In paragraaf 6.3 wordt toegelicht hoe de planologische doorvertaling van de resultaten zijn verwerkt in de archeologische dubbelbestemming.

5.1.2 Bodem
5.1.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet bepaald worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hier inzicht in te krijgen, moet een bodemonderzoek worden uitgevoerd.

In 2012 heeft milieu adviesbureau Ecoreest een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd naar diverse percelen (Kadastraal bekend gemeente Ruinen, sectie H, nrs. 3045, 6617, 2854 en 6462). Onderhavig plangebied (kadastraal bekend gemeente Ruinen, sectie H, nummer 6617) maakt hier onderdeel van uit.

De conclusies en aanbevelingen uit dit onderzoek worden hierna opgenomen. Een verdere uitleg hierover wordt gegeven in het onderzoeksrapport dat is opgenomen in Bijlage 4 bij deze toelichting.

5.1.2.2 Beoordeling

Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat er in de bovengrond en het grondwater overschrijdingen van de achtergrondwaarden (grond) en streefwaarden (grondwater) uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond. De tussenwaarden nader onderzoek zijn niet overschreden. De verhoging in het grondwater wordt beschouwd als zijnde een achtergrondconcentratie.

De onderzoekshypothese, zijnde een onverdachte locatie, wordt gelet op de gemeten verhoogde gehalten in de bovengrond verworpen.

Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de woon- en bedrijfsbestemming van het terrein, kan worden gesteld dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu t.g.v. de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn.

De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot het toekomstige gebruik.

5.1.2.3 Conclusie

De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.3 Ecologie
5.1.3.1 Natura 2000

Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden.

5.1.3.2 EHS / NNN

Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. In de wet heet dit de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied.

5.1.3.3 Flora en faunawet

In de Flora- en faunawet wordt het volgende gesteld: “een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wilde levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving”. Dit betekent dat onderzocht moet worden of door de plannen bedreigende situaties ontstaan in de leefomgeving van, in of direct rond het gebied voorkomende flora en fauna. Het gaat hierbij om het effect van de beoogde ingreep op het natuurlijke milieu. De aard van de ingreep speelt daarbij een belangrijke rol.

5.1.3.4 Beoordeling

In dit geval is door Natuurbank Overijssel eind februari 2016 een Quickscan natuurtoets uitgevoerd. De conclusie uit dit onderzoek is hierna uitgewerkt. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar Bijlage 5 bij deze toelichting.

Het plangebied behoort vermoedelijk tot het functionele leefgebied van sommige vleermuis-, amfibieën- en grondgebonden zoogdiersoorten. Uitgezonderd vleermuizen, bezetten deze soorten geen vaste rust- of verblijfplaats in het plangebied. De voorgenomen activiteit heeft voor deze soorten geen wettelijke consequenties.

De functie van de bebouwing in het plangebied voor vleermuizen kan op basis van het uitgevoerde onderzoek niet vastgesteld worden. Gelet op bouwstijl, volume, gebruikte materialen en staat van onderhoud is het niet uitgesloten dat vleermuizen een vaste verblijfplaats in de bebouwing in het plangebied bezetten.

Vaste verblijfplaatsen van vleermuizen zijn ongeacht de functie, jaarrond beschermd. Alleen met behulp van specifiek onderzoek kan vastgesteld worden wat de functie van het gebouw voor vleermuizen is. Omdat het gebouw mogelijk benut wordt door vleermuizen als vaste verblijfplaats en de functie niet met zekerheid kan worden vastgesteld op basis van een visuele inspectie, is vervolgonderzoek wettelijk verplicht alvorens het gebouw (deels) gesloopt of ‘gestript’ wordt. Onderzoek naar de functie van bebouwing.

Samengevat:

  • Mogelijk benutten vleermuizen de bebouwing als vaste verblijfplaats;
  • Op basis van een visuele inspectie kan de functie van de bebouwing voor vleermuizen niet vastgesteld worden;
  • Vervolgonderzoek conform het ‘vleermuisprotocol’ is verplicht alvorens het gebouw (deels) gesloopt of gestript mag worden;
  • De (mogelijke) aanwezigheid van een verblijfplaats vormt geen belemmering voor de uitvoering van de voorgenomen activiteit; wel moeten er mogelijk tijdelijke- en duurzame mitigerende maatregelen genomen worden als vleermuizen daadwerkelijk een verblijfplaats in het gebouw bezetten.

Aanvullend onderzoek wordt uitgevoerd en zal bij het vast te stellen plan beschikbaar zijn, zodat de uitvoerbaarheid wordt aangetoond.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in of direct naast de EHS / NNN of Natura 2000-gebied. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal waardoor deze geen negatief effect heeft op deze gebieden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteit uit te mogen voeren in overeenstemming met deze wet- en regelgeving.

5.1.3.5 Conclusie

Nader onderzoek zal uitwijzen of het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk is. Er is geen sprake van negatieve effecten op Natura 2000-gebieden of de EHS/NNN.

5.1.4 Externe veiligheid
5.1.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.1.4.2 Beoordeling

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.BP00393-0401_0014.png"

Afbeelding 5.1: Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart.nl)

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
5.1.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.1.5 Geluid
5.1.5.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning als het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

5.1.5.2 Beoordeling wegverkeerslawaai

Het onderzoek is alleen noodzakelijk als de geluidsgevoelige bestemming binnen de wettelijke geluidszone van de weg gelegen is. In artikel 74.1 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.BP00393-0401_0015.png"

De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:

  • wegen die zijn aangeduid als woonerf (art 74.2 Wgh);
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (art 74.2 Wgh);

De aangrenzende wegen betreffen allemaal 30 km-wegen. Op grond van de Wet geluidhinder geldt hiervoor geen geluidszone. Dit betekent dat een akoestisch onderzoek naar de effecten van het wegverkeerslawaai als gevolg van deze weg in beginsel achterwege kan blijven.

Volgens jurisprudentie blijkt een 30 km/uur weg echter in de beoordeling te moeten worden meegenomen, indien vooraf aangenomen had kunnen worden dat deze weg een geluidbelasting veroorzaakt die hoger ligt dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB).

Zowel de Brink als de Kaamp betreffen wegen met een lage verkeersintensiteit. Ter hoogte van het plangebied wordt langzaam c.q. stapvoets gereden en er is nauwelijks sprake van reflectie door de grote onderlinge afstand ten aanzien van tegenover gelegen bebouwing. Tot slot wordt opgemerkt dat - op grond van het Bouwbesluit – voldaan wordt aan een akoestische binnenwaarde van 33 dB. De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid.

5.1.5.3 Beoordeling railverkeer- en industrielawaai

In voorliggend geval zijn de aspecten railverkeer- en industrielawaai niet van belang, aangezien er in de directe omgeving geen spoorlijn is gelegen en er geen geluidsproducerende bedrijvigheid plaatsvindt / aanwezig is.

5.1.5.4 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering vor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.6 Luchtkwaliteit
5.1.6.1 Algemeen
5.1.6.1.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);

5.1.6.1.2 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2,5 & PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2, PM2,5 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.1.6.1.3 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

5.1.6.2 Beoordeling

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 9 woningen en 660 m2 BVO commerciële ruimtes. Een project met een dergelijke omvang is aan te merken als een project welke “niet in betekenende mate bijdraagt” aan luchtverontreiniging.

Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten.

5.1.6.3 Conclusie

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

5.1.7 Milieuzonering
5.1.7.1 Algemeen

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

5.1.7.2 Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' moet eerst worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van functiemenging of functiescheiding. In dit geval is sprake van functiescheiding. Binnen functiescheidingsgebieden worden een tweetal omgevingstypen onderscheiden: 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.

Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Het buitengebied wordt beschouwd als een met een 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.'

De richtafstanden uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Door de ligging van het plangebied in het centrumgebied met uiteenlopende functies zoals centrumfuncties, matschappelijke voorzieningen, horeca en wonen, kan uitgegaan worden van het omgevingstype "gemengd gebied". De richtafstanden kunnen dan met 1 afstandsstap worden teruggebracht. Hierna is in de tabel te zien welke richtafstanden gelden.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

5.1.7.3 Beoordeling

Aan de hand van de hiervoor genoemde regeling is onderzoek gedaan naar de feitelijke situatie. De feitelijke situatie betreft de realisatie van commerciële ruimtes en maximaal 9 woningen op de verdiepingen. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.

Zoals hiervoor genoemd wordt moet bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

Woonfunctie

De functie 'wonen' is niet milieubelastend voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

Commerciële ruimtes

Op de begane grond worden planologisch diverse centrumvoorzieningen toegestaan. Het gaat hierbij om functies in milieucategorie 1, die direct naast gevoelige objecten zoals woningen mogen voorkomen in centrumgebieden (waar gestreefd wordt naar functiemenging om een zekere levendigheid tot stand te brengen). De realisatie van deze functies op de begane grond levert geen belemmeringen op voor omliggende woningen en de woningen binnen het plangebied.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving.

Woonfunctie

In het plangebied worden nieuwe appartementen gerealiseerd. In de omgeving zijn ter plaatse van alle aangrenzende percelen centrumvoorzieningen toegestaan, vallend in milieucategorie 1. Hiervoor geldt een richtafstand van 0 meter in gemengd gebied. Dit brengt geen belemmering met zich mee.

Commerciële ruimtes

Dit onderdeel is niet milieugevoelig en ondervindt geen hinder van omliggende milieubelastende functies.

5.1.7.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.1.8 Geur
5.1.8.1 Wet geurhinder en veehouderij & Activiteitenbesluit

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

De gemeente De Wolden kent een gemeentelijke geurverordening. Op basis van een gemeentelijke geurverordening kunnen de in artikel 4 Wgv genoemde afstanden worden verkleind. De gemeenteraad van De Wolden heeft op 10 juni 2010 een dergelijke verordening vastgesteld waarbij de afstandsnormen uit de Wgv zijn gehalveerd (50 i.p.v. 100 meter en 25 i.p.v. 50 meter).

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv. De ontwikkeling bevindt zich binnen de afstandsnorm van 50 meter die geldt tussen geurgevoelige objecten en agrarische bedrijven, in dit geval de locatie Westerstraat 9.

5.1.8.2 Beoordeling

De ontwikkeling van de voormalige SNS-locatie leidt niet tot een beperking van de bedrijfsvoering van de veehouderij aan de Westerstraat 9. Het bedrijf zet de bedrijfsactiviteiten per 1 november 2017 voort op een andere locatie.

5.1.8.3 Conclusie

Er is sprake van een acceptabele geurhinder, waarbij uitgegaan kan worden van een acceptabel woon- en leefklimaat in het plangebied.

5.1.9 Verkeer en parkeren
5.1.9.1 Algemeen

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de verkeersgeneratie en parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe zijn berekeningen uitgevoerd op basis van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (oktober 2012)' van het CROW.

Bij het gebruik van kencijfers moet rekening worden gehouden met onder meer de bereikbaarheidskenmerken van de locatie.

Functie:

  • 'Woningen' (Koop, etage, midden);
  • Verstedelijkingsgraad: niet stedelijk;
  • Stedelijke zone: centrum

De parkeerbehoefte en verkeersgeneratie per woning zijn als volgt:

  Koop, etage (middensegment)
 
Parkeerbehoefte   1.2  
Verkeersgeneratie   5.8  

Voor wat betreft de commerciële voorzieningen wordt opgemerkt dat de regels zoals vervat in artikel 3.1 uiteenlopende functies toestaan. Dit betekent dat een exacte parkeer- en verkeersgeneratieberekening voor wat betreft deze centrumfuncties nauwelijks te bepalen is. Wel wordt hierna gemotiveerd dat deze bedoelde functies geen belemmeringen met zich meebrengen.

5.1.9.2 Berekening parkeerbehoefte

In totaal worden er binnen het plangebied 9 appartementen gerealiseerd. Dit levert een totale parkeerbehoefte op van 10,8 parkeerplaatsen (9x1,2 parkeerplaatsen). In totaal worden 12 parkeerplaatsen gerealiseerd op eigen terrein. Er wordt derhalve voldaan aan de parkeerbehoefte.

Voor wat betreft de centrumfuncties het volgende. Aan de westzijde van het plangebied is een parkeerterrein aanwezig. Hier is ruim voldoende parkeergelegenheid beschikbaar om te voorzien in de parkeerbehoefte.

5.1.9.3 Berekening verkeersgeneratie

De nieuwe invulling van het plangebied als woonlocatie levert een totale verkeersgeneratie op van 52 vervoersbewegingen per weekdagetmaal. Voor wat betreft de centrumvoorzieningen is de verkeersgeneratie - door de brede planologische gebruiksmogelijkheden - nauwelijks te bepalen.

Wel kan geconcludeerd worden dat de herontwikkeling geen onevenredige verkeersdruk met zich meebrengt die de verkeersveiligheid onevenredig aantast. De omliggende infrastructuur is voldoende berekend op de afwikkeling van de huidige en toekomstige verkeersstromen.

5.1.9.4 Ontsluiting

Het plangebied is tweezijdig ontsloten, via de Brinkzijde en Kaampzijde. Er wordt een doorsteek gerealiseerd waardoor de Brink en het parkeerterrein Kaampzijde met elkaar verbonden worden. Dit leidt tot een aantrekkelijker en logischer centrumgebied. Laden en lossen van het oostelijke bouwvolume vindt plaats aan de Brink. Voor wat betreft het westelijke bouwvolume vindt laden en lossen ter plaatse van de doorsteek plaats aan de zuidzijde van het gebouw.

5.1.10 Water

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Deze standaard waterparagraaf heeft betrekking op het plan “Herontwikkeling voormalige SNS locatie”.

Waterhuishouding

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1.500 m2.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen. Als de hemelwaterafvoer:

  • niet wordt aangesloten op een gescheiden rioolstelsel; of
  • niet wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel,

is oppervlakkige afvoer en infiltratie in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

Watertoetsproces

De initiatiefnemer heeft waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.

De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking Watertoets III. Het waterschap Drents Overijsselse Delta geeft een positief wateradvies. Op 5 oktober 2016 heeft het waterschap per maila als volgt bevestigd:

Na bestudering van de informatie bij uw voorgenomen plan en het maken van een afweging komt uw plan in aanmerking voor de korte procedure.

Concreet betekent dit dat u direct door kunt gaan met de planvorming onder de voorwaarde dat u de standaard waterparagraaf uit dit document in de bijlage toepast. Deze tekst kunt u één op één overnemen in bijvoorbeeld het bestemmingsplan. In deze waterparagraaf is het wateradvies van het waterschap automatisch verwerkt. Het waterschap Drents Overijsselse Delta beschouwt hiermee het plan als afgehandeld.

5.1.11 Besluit milieueffectrapportage
5.1.11.1 Algemeen

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r.

Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:

  • Een bestemmingsplan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998 noodzakelijk is;
  • Een bestemmingsplan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het bestemmingsplan wordt genoemd in kolom 3 (plannen).
  • Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn indien het bestemmingsplan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordlingsplichtig.

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt er op neer dat voor bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • 1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • 2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
5.1.11.2 Beoordeling
5.1.11.2.1 Artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998

Gezien de aard en omvang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Dit temeer omdat het plangebied op ruime afstand van het plangebied van Natura 2000-gebied is gelegen en de ontwikkeling relatief beperkt van aard is.

Een passende beoordeling op basis van artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. Derhalve is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

5.1.11.2.2 Programmatische Aanpak Stikstof (PAS)

Activiteiten met een waarde van minder dan 0,05 mol per hectare per jaar worden als verwaarloosbaar beschouwd; deze activiteiten hoeven niet te worden gemeld (ook al niet onder de ontwerp Regeling). Ook cumulatief beschouwd zorgen deze activiteiten voor geen effecten voor de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden, aldus de toelichting van de PAS. Gelet op de aard van het voornemen en de grote afstand tot Natura 2000-gebieden, kan worden geconcludeerd dat sprake is van een activiteit die als verwaarloosbaar kan worden beschouwd. Nader onderzoek naar de stikstofdepositie is niet noodzakelijk.

5.1.11.2.3 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. Dit bestemmingsplan is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

Hierbij wordt zowel 'het bestemmingsplan' zowel genoemd in kolom 3 (plannen) als kolom 4 (besluiten). Doordat dit bestemmingsplan voorziet in eindbestemmingen voor wat betreft de binnen het plangebied geplande ontwikkeling, wordt voldaan aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

Zoals in het voorgaande aangegeven is in dit geval sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. Dit bestemmingsplan is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden kan worden geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht aangezien de drempelwaarden niet worden overschreden. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Indien de mogelijkheden van dit plan worden vergeleken met de drempelwaarden uit onderdeel D van het Besluit m.e.r. kan worden geconcludeerd dat er dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is. Daarnaast blijkt uit dit hoofdstuk en het volgende hoofdstuk dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

5.1.11.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.(beoordelings)-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Toelichting op de regels

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

6.2 Opzet van de regels

6.2.1 Algemeen

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels moeten in samenhang worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels (begrippen en wijze van meten);
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels (o.a. afwijkingsregels);
  • 4. Overgangs- en slotregels.
6.2.2 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 staan de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en hierin staan:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige uitleg van deze begrippen vastgelegd.

Dit artikel geeft weer hoe de wijze van meten opgevat moet worden.

6.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, etc.);
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn;
  • Afwijken van de bouw- en gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels en bestemming;

In paragraaf 6.3 wordt de bestemming nader toegelicht.

6.2.4 Algemene regels

In hoofdstuk 3 staan de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 5)
    Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
  • Algemene gebruiksregels (Artikel 6)
    In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de betreffende bestemming helder en duidelijk moet zijn.

  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 7)
    In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
6.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

6.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk gemaakt worden en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

Centrum (Artikel 3)

Keuze

Gelet op het toekomstige gebruik / toegestane functies en de ligging in het centrumgebied van Ruinen ligt een bestemming 'Centrum' het meest voor de hand.

Gebruiksmogelijkheden

Binnen de bestemming 'Centrum' worden verschillende functies toegestaan die in een centrumgebied als wenselijk worden geacht. Het gaat hierbij voor wat betreft de begane grond om:

  • detailhandel, met uitzondering van perifere detailhandel en supermarkten;
  • horeca, categorie I t/m V van de Lijst van horecabedrijven;
  • maatschappelijke voorzieningen;
  • dienstverlende bedrijven en kantoren;
  • ondergeschikte nutsvoorzieningen;
  • parkeervoorzieningen;

Enkel op de verdiepingen wordt wonen toegestaan. Dit is vastgelegd in de bestemmingsomschrijving en tevens uitgesloten in de specifieke gebruiksregels. Het bestemmingsplan bevat in 3.7 een wijzigingsbevoegdheid om woningen op de begane grond te realiseren. De wijzigingsbevoegdheid is opgenomen om flexibiliteit te bieden bij eventuele situaties van leegstand.

Een en ander met bijbehorende voorzieningen.

Bebouwingsmogelijkheden

De bouwregels maken onderscheid in hoofdgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde (geen overkappingen zijnde). Voor wat betreft hoofdgebouwen is vastgelegd dat deze binnen een bouwvlak moeten worden gebouwd. Maatvoering is vastgelegd via maatvoeringsaanduidingen. Het gaat hierbij om bouw- en goothoogte en een maximum BVO aan centrumvoorzieningen. Tevens is het maximum aantal woningen vastgelegd. Ook voor wat betreft bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn maximum bouwhoogtes opgenomen.

Waarde - Archeologie 2 (Artikel 4)

Keuze

In voorliggend geval is een archeologisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 3). De aanbeveling (zie ook 5.1.1.1.2) naar aanleiding van het selectieadvies luidt:

Gelet op de bodemverstoringen die al in het gebied hebben plaatsgevonden, kan worden vrijgegeven als de ingrepen zich niet dieper dan 125 cm onder het huidige maaiveld gaan uitstrekken. Als de ingrepen dieper dan 125 cm zijn, wordt geadviseerd geen proefsleuvenonderzoek uit te voeren maar archeologische begeleiding door een amateur archeoloog. Wordt niet dieper gegraven dan 125 cm onder maaiveld en er wordt geheid dan kan ook worden vrijgegeven. Archeologische begeleiding of het graven van proefsleuven is dan niet zinvol.

Het opnemen van een archeologische dubbelbestemming is gewenst om deze aanbeveling / advies planologisch door te vertalen.

Bestemmingsomschrijving

De tot 'Waarde - Archeologie 2' bestemde gronden zijn naast de bestemming 'Centrum' mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de archeologische waarden.

Omgevingsvergunningstelsel

In artikel 4.4 is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen waarin de aanbevelingen zoals genoemd in 5.1.1.1.2 planologisch is doorvertaald. Hiermee wordt voorzien in de planologische bescherming van archeologische aspecten.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente De Wolden. Hierin wordt tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 8 Inspraak en overleg

8.1 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In voorliggend geval is een voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.

Het voorontwerpbestemmingsplan en de bijbehorende stukken hebben van 24 november tot en met 21 december 2016 voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn geen inhoudelijke reacties ontvangen.

8.2 Overleg

8.2.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke plannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.2.2 Provincie Drenthe

De provincie heeft aangegeven akkoord te zijn met de voorgenomen plannen.

8.2.3 Tennent, Rendo en VRD

Tennet, Rendo en VRD hebben allen aangegeven akkoord te zijn. Verder zijn geen vooroverlegreacties ontvangen.

8.2.4 Waterschap

Het waterschap heeft op 5 oktober per mail als volgt bevestigd:

Na bestudering van de informatie bij uw voorgenomen plan en het maken van een afweging komt uw plan in aanmerking voor de korte procedure.

Concreet betekent dit dat u direct door kunt gaan met de planvorming onder de voorwaarde dat u de standaard waterparagraaf uit dit document in de bijlage toepast. Deze tekst kunt u één op één overnemen in bijvoorbeeld het bestemmingsplan. In deze waterparagraaf is het wateradvies van het waterschap automatisch verwerkt. Het waterschap Drents Overijsselse Delta beschouwt hiermee het plan als afgehandeld.

Hoofdstuk 9 Zienswijzen en kennisgeving

Het ontwerpbestemmingsplan heeft zes weken voor iedereen ter inzage gelegen van 9 februari tot en met 22 maart 2017. Er zijn tijdens deze periode geen zienswijzen binnengekomen.