direct naar inhoud van Toelichting
Plan: NAM-Locatie De Wijk-100 en bijhorende gasleiding
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1690.BP00255-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (NAM) houdt zich in Nederland en op het Nederlandse deel van het Continentaal Plat bezig met opsporing en winning van aardolie en vooral aardgas. De NAM is met circa 55 miljard m3 gas per jaar de grootste producent van aardgas in Nederland. Ongeveer tweederde hiervan is afkomstig uit het Groningen-gasveld en de rest uit circa 175 kleinere gasvelden zowel op land als op de Noordzee. De totale NAM-productie bedraagt ongeveer 75% van de totale Nederlandse gasproductie. De resterende hoeveelheid aardgas is afkomstig van kleinere gasvelden die in beheer zijn van andere maatschappijen.

De NAM produceert sinds de jaren vijftig aardgas uit het gasveld De Wijk in de gemeente De Wolden. Dit gasveld is gelegen tussen Koekange en Echten in het gebied tussen Meppel en Hoogeveen. Sinds het begin van de winning is circa 14,5 miljard m3 aardgas vanuit dit gasveld gewonnen, behandeld en voor transport afgeleverd aan het gasnet. In de loop van de jaren is de gasproductie in dit veld afgenomen vanwege de daling van de druk in het veld als gevolg van de gaswinning. Door de lage druk raakt het gasveld, dat uit verschillende reservoirs bestaat, in de komende jaren uitgeproduceerd. Normaliter blijft hierdoor een deel van het aardgas achter in de reservoirs. De NAM heeft in het verlengde van het Rijksbeleid als doelstelling zoveel mogelijk gas uit de bestaande velden te produceren. Naast het ontwikkelen van nieuwe kleine velden, houdt dit in dat wordt getracht uit de bestaande gasvelden met vernieuwende technieken meer gas te winnen.

De NAM heeft het voornemen een groot deel van de resterende hoeveelheid aardgas alsnog te winnen. Bij het gasveld De Wijk wordt daarom gepland aanvullend gas te winnen door de toepassing van stikstofinjectie. Dit project wordt Aardgas+ genoemd. In een periode van circa 15 jaar leidt dit tot de extra productie van circa twee miljard m3 aardgas. Na succesvolle toepassing in De Wijk kan deze techniek ook bij andere velden worden toegepast, waardoor aanzienlijk meer gas gewonnen kan worden uit de bestaande gasvelden.

De achterliggende gedachte van Aardgas+ is dat door de injectie van stikstof een verdere afname van de druk in het reservoir wordt voorkomen. Doordat productie uit een gasveld mogelijk is totdat een minimaal drukniveau wordt bereikt, kan door het op peil houden van de druk de winning langer voortgezet worden. De stikstof zal het aardgas als het ware voor zich uit duwen uit de poriën in het gesteente, richting de winputten.

Voor de uitvoering van het project wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van bestaande locaties, putten en transportleidingen. Doordat het gasveld De Wijk uit vier afzonderlijke reservoirs bestaat, zal door een gerichte injectie en winning per reservoir een optimale configuratie worden opgezet. Dit is mogelijk door gebruik te maken van de bestaande infrastructuur en met een beperkt aantal nieuwe locaties, nieuwe winputten, injectieputten en leidingtracés.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.BP00255-0401_0001.png"

Afbeelding 1.1 ligging gasveld De Wijk

Voor een aantal onderdelen binnen het project Aardgas+ is wijziging van het bestemmingsplan nodig geweest. Dit betreft de aanleg van een luchtscheidingsinstallatie (LSI), aanleg van transportleidingen, aanleg van nieuwe win- en injectielocaties en het gebruik van winlocaties voor de injectie van stikstof. De volgende bestemmingsplannen zijn reeds vastgesteld:

  • Bestemmingsplan NAM-locatie De Wijk-200 (vastgesteld 30 juni 2011).
  • Bestemmingsplan Luchtscheidingsinstallatie De Wijk-20 (vastgesteld 30 juni 2011).
  • Bestemmingsplan Leidingtracés NAM (vastgesteld 30 juni 2011).

Onderhavig bestemmingsplan is het vierde en laatste bestemmingsplan ten behoeve van het Aardgas+-project. Dit bestemmingsplan voorziet in twee nieuwe winputten voor gaswinning op een nieuwe locatie genaamd De Wijk-100. Tevens wordt voorzien in de aanleg van een aardgastransportleiding ten behoeve van de aansluiting van de nieuwe locatie op het bestaande aardgastransportnet.

1.2 Ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.BP00255-0401_0002.jpg"

Afbeelding 1.2 plangebied

De winputten en de bijbehorende aansluitende aardgastransportleiding naar het bestaande tracé worden gerealiseerd op de locatie De Wijk-100. De Wijk-100 is gelegen ten zuidwesten van Echten aan de Kruisweg/Vledders, ten zuiden van de Oshaarseweg.

1.3 Huidige planologische regeling

Voor het plangebied is de beheersverordening Buitengebied De Wolden van kracht. Deze beheersverordening is vastgesteld op 31 oktober 2013. Onderhavig bestemmingsplan vervangt deze beheersverordening voor de aangewezen gronden.

1.4 Toelichting mer-plicht

Het besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) van 1994 (gewijzigd op 7 mei 1999 en 5 februari 2005) geeft aan voor welke activiteiten de m.e.r.-procedure verplicht is en voor welke activiteiten er een beoordelingsplicht geldt. De procedure is vastgelegd in de Wet milieubeheer.


Het in de diepe ondergrond brengen van niet-gevaarlijke afvalstoffen (even als gaswinning) is een m.e.r.-plichtige activiteit. Stikstof is echter geen afvalstof, maar is in deze toepassing een mijnbouwhulpstof. Ook voor wat betreft de gaswinning, de benodigde installaties en pijpleidingen worden door hun omvang of capaciteit geen MER-drempels overschreden. De voorgenomen activiteit is dan ook niet m.e.r.-plichtig. De NAM heeft desalniettemin besloten een vrijwillige MER (Bijlage 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10 en 11) op te stellen. Dit MER heeft de reguliere procedures gevolgd.


Het besluit-MER fungeert tevens als plan-MER. Dit betekent dat er geen afzonderlijk plan-MER is opgesteld. Als gevolg hiervan is voor het project dan ook geen afzonderlijke plan-m.e.r. procedure doorlopen, maar maakt deze procedure integraal onderdeel uit van de besluit-m.e.r. procedure. De benodigde informatie voor het plan-MER is in het besluit-MER opgenomen en heeft als gevolg hiervan alle hierbij behorende inspraakprocedures doorlopen.


Vanaf 1 juli 2010 geldt nieuwe m.e.r.-wetgeving. De huidige m.e.r.-procedures blijven van toepassing indien de Richtlijnen voor het MER voor 1 juli 2010 zijn vastgesteld. Dit is voor het project Aardgas+ het geval, zodat hier is uitgegaan van de 'oude' procedure.


De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie is het bevoegd gezag voor de milieuvergunningen en treedt ook op als coördinerend bevoegd gezag in de m.e.r.-procedure. Het m.e.r. voor de verlengde gaswinning uit het gasveld De Wijk is gekoppeld aan de besluitvormingsprocedure voor vergunningverlening van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De vergunningen voor de ontwikkelingen op locatie De Wijk-100 worden aangevraagd na vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.


De m.e.r.-procedure is van start gegaan met de publicatie van de startnotitie m.e.r. in maart 2010. Na inspraak heeft de onafhankelijke Commissie m.e.r. in juni 2010 een advies opgesteld over de inhoud van de richtlijnen. Deze 'Richtlijnen milieueffectrapport Aardgas+ De Wijk' geven aan welke onderwerpen in het milieueffectonderzoek moeten worden onderzocht. De MER Aardgas+ De Wijk is aan de hand van deze richtlijnen opgesteld. In december 2010 is het toetsingsadvies van de Commissie m.e.r. ontvangen. De Commissie m.e.r. is van oordeel dat de essentiële informatie in het MER aanwezig is.

 

Voor bestemmingsplannen is het gebruikelijk op basis van onderzoeken de diverse (milieu)aspecten te onderbouwen. Er vindt in het kader van bestemmingsplannen echter geen vergelijking en onderzoek plaats tussen verschillende locaties wanneer het geen m.e.r.-plichtige activiteit betreft.

Het MER dat is opgesteld is een gecombineerde MER. Het betreft een MER waarin zowel verschillende locaties (plan-MER) als de inrichting van de locaties (besluit-MER) is onderzocht. Dit MER vormt hierdoor een onderbouwing voor de locatiekeuze en inrichting van de locaties ten behoeve van het bestemmingsplan. Op deze wijze zijn gemaakte keuzes gedegen gemotiveerd in het bestemmingsplan.


De gemeenteraad van de Wolden is bevoegd gezag voor de vaststelling van het bestemmingsplan.


De onderzoeken die zijn verricht ten behoeve van de MER liggen ook ten grondslag aan dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Hierin geeft het Rijk een totaalbeeld van het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Het Rijk schets haar ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. Het Rijk streeft naar een Nederland dat concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Nederland moet een land blijven waarin het goed wonen en werken is. Dat kan alleen als ons land zich economisch kan blijven meten met andere landen. Als onze steden en dorpen voldoende goede woningen hebben en net als onze werkgebieden goed bereikbaar zijn. Een goede toekomst veronderstelt ook dat mensen, gebouwen en goederen in onze laaggelegen delta veilig zijn tegen het water en de leefbaarheid in stad en land gewaarborgd is.

In de SVIR zijn drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke-economische structuur van Nederland.
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Deze drie hoofddoelen zijn onder verdeeld in verschillende nationale belangen. De onderstaande nationale belangen zijn van toepassing op dit plan.

Vergroten van de concurrentiekracht van Nederland

Het Rijk kiest voor het versterken van de ruimtelijk-economische structuur. Het borgen van ruimte voor bestaande en nieuwe energievoorzieningen, ruimte voor buisleidingen voor transport van (gevaarlijke) stoffen en het creëren van een efficiënt gebruik van de ondergrond zijn belangrijke randvoorwaarden voor het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.

Efficiënt gebruik van de ondergrond (nationaal belang 4)

In de ondergrond komen diverse nationale belangen samen. De ondergrond is belangrijk voor bestaande energievoorziening en nieuwe energievoorziening. Daarnaast moet in de ondergrond rekening gehouden worden met de winning van (oppervlakte)delfstoffen, archeologie, ondergrondse rijksinfrastructuur, het beheren van niet verwijderbare (resten van) bodemverontreiniging en de bescherming van de grondwaterkwaliteit en -kwantiteit.

Vanwege onder meer de beperkte ruimte in de ondergrond, de betekenis van de ondergrond voor het economisch functioneren van Nederland en afstemming op activiteiten in de bovengrond, is efficiënt gebruik van de ondergrond van nationaal belang.

Waarborgen kwaliteit leefomgeving

Een gezonde en veilige leefomgeving voor burgers en ondernemers, vraagt om een goede milieukwaliteit, waterveiligheid en zoetwatervoorziening, bescherming van cultureel erfgoed en unieke natuurlijke waarden en locaties voor landsverdediging.

Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s (nationaal belang 8)

Voor een goede milieukwaliteit moet de kwaliteit van bodem, water en lucht minimaal voldoen aan de

(internationaal) geldende norm(en). De gezondheid van burgers moet worden beschermd tegen negatieve milieueffecten zoals geluidsoverlast.

Met dit bestemmingsplan en de uitgevoerde m.e.r. wordt aangetoond dat de milieukwaliteit voldoet aan de geldende normen en dat de gezond van burgers wordt beschermd.

Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten (nationaal belang 11)

Om flora- en faunasoorten in staat te stellen om op lange termijn te overleven en zich te ontwikkelen zijn vanuit ruimtelijk oogpunt twee zaken essentieel: het behoud van leefgebieden en de mogelijkheden om zich te kunnen verplaatsen tussen leefgebieden. In internationaal verband heeft Nederland zich met het Biodiversiteitsverdrag en de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn (Natura 2000) gecommitteerd aan afspraken over soorten (flora en fauna) en leefgebieden van soorten (habitats).

Het provincie- en landsgrensoverschrijdende netwerk is de herijkte nationale Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De natuur in de EHS blijft goed beschermd met een ‘nee, tenzij’-regime. Binnen de EHS zijn nieuwe projecten, plannen en handelingen met een significant negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS niet toegestaan, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang en reële alternatieven ontbreken.

Het plangebied ligt niet in of in de nabijheid van een Natura 2000-gebied, maar het ligt wel in de EHS.

2.1.2 Derde Energienota

Het energiebeleid in Nederland is door het ministerie van Economische Zaken (thans ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) beschreven in de Derde Energienota. In deze nota stelt de Minister dat op basis van het buitengewoon grote Groningen-gasveld heel Nederland na 1963 kon worden aangesloten op aardgas. Aanvankelijk lag het accent op een snelle exploitatie van het Groningen-gasveld. Onder invloed van de energiecrises (1974 en 1979/1980) ontstond het besef van schaarste aan fossiele brandstoffen (vooral olie en gas) en een herwaardering van het unieke bezit van gasreserves. Dit zowel uit een oogpunt van voorzieningszekerheid als wegens de financieel-economische aspecten (betalingsbalans, inkomsten voor overheid en bedrijfsleven en bedrijvigheid voor de toeleveranciers). In de Energienota 1974 werd een beleid ontwikkeld om zoveel mogelijk gasvelden buiten het Groningen-gasveld in productie te brengen: het zogeheten kleine veldenbeleid. Velden buiten het Groningen aardgasveld worden met voorrang in productie genomen en het Groningen-gasveld wordt gespaard.

Delfstoffen vormen een nationale bodemschat en om die reden moeten die zorgvuldig beheerd worden. Het Groningen-gasveld krijgt een balansfunctie en wordt tevens een strategische reserve, waarbij velden buiten het Groningen-gasveld zoveel mogelijk in productie moeten worden genomen.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

De Omgevingsvisie (vastgesteld 2 juni 2010) is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De visie vervangt het Provinciaal Omgevingsplan uit 2004. De Omgevingsvisie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. De Omgevingsvisie kent een duidelijke relatie met bestaande programma's en plannen. Dat geldt op landsdeelniveau, op regionaal niveau, op provinciaal niveau en uitwerkingen van het collegeprogramma van Gedeputeerde Staten. Deze programma's en plannen zijn medebepalend bij de totstandkoming van de Omgevingsvisie en worden benut bij de uitvoering ervan. Bestaande bestuurlijke afspraken zijn gerespecteerd.

In deze Omgevingsvisie worden vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen:

  • de provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening;
  • het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer;
  • het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
  • het provinciaal verkeers- en vervoersplan op grond van de Planwet Verkeer en Vervoer.

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna.

De missie van de omgevingsvisie luidt: Het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij deze kernkwaliteiten.

De kernkwaliteiten zijn samen met partners en de inwoners van Drenthe benoemd: rust, ruimte, natuur, landschap, oorspronkelijkheid, kleinschaligheid, naoberschap, menselijke maat en veiligheid. Onder een 'bruisend Drenthe' wordt verstaan een provincie waarin het goed wonen en werken is en waar voldoende te doen is voor jong en oud. De missie laat zien dat wordt gestreefd naar ruimtelijke kwaliteit door nieuwe ontwikkelingen en bestaande kwaliteiten in samenhang te bezien.

Met betrekking tot de winning van aardgas in Drenthe, gaat de omgevingsvisie in op de planologische reservering van aardgas- en olievelden. Uitgangspunt is dat de huidige samenleving nog sterk is aangewezen op fossiele brandstoffen. Kortgeleden is het westelijk deel van het olieveld Schoonebeek zelfs heropend. In het gehele olieveld staat de provincie daarom geen nieuwe ontwikkelingen toe die het winnen van olie kunnen belemmeren. Daarom moeten de ruimtelijke reserveringen in de bestemmingsplannen worden vastgehouden. Tevens staat de provincie positief tegenover initiatieven om met nieuwe technieken het resterende aardgas in de uitgeproduceerde gasvelden te winnen. Dit bestemmingsplan sluit aan op dit uitgangspunt.

Naast het omgevingsbeleid van de provincie Drenthe, wordt ook specifiek gekeken naar de benutting van de diepe ondergrond. De mogelijkheden in de diepe ondergrond nemen de laatste jaren sterk toe, waardoor het opstellen van een duidelijk afwegingskader noodzakelijk is geworden.

2.2.2 Structuurvisie ondergrond

Om richting te geven aan de benuttingsmogelijkheden in de diepe ondergrond, heeft de provincie Drenthe een Structuurvisie Ondergrond (vastgesteld 15 december 2010) opgesteld, waaraan tevens een plan-MER is gekoppeld. In de structuurvisie worden keuzes gemaakt met betrekking tot de ondergrondse benutting.

Bij deze keuzes wordt rekening gehouden met de mogelijke milieueffecten, zoals beschreven in het plan-MER. De Structuurvisie Ondergrond dient tevens rekening te houden met andere ruimtelijke

plannen, op regionaal en rijksniveau. Bij het gebruik van de ondergrond wordt van belang geacht

dat:

  • 1. Functies in de (diepe) ondergrond hun weerslag kunnen hebben op het ruimtelijk gebruik van de bovengrond.
  • 2. De diverse gebruiksmogelijkheden van de Drentse (diepe) ondergrond een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de Drentse doelstellingen voor wat betreft duurzame energie en CO2-reductie.
  • 3. De diverse gebruiksmogelijkheden van de Drentse (diepe) ondergrond ruimtelijk geordend dienen te worden.
  • 4. De Drentse diepe ondergrond in potentie beschikt over mogelijke opslagplaatsen voor gassen en (afval)stoffen.
  • 5. De drie noordelijke provincies gezamenlijk willen optrekken bij de ontwikkeling van de “Gasrotonde Noord Nederland”.
  • 6. Een groot deel van de Drentse economie drijft op het imago van “schone provincie”.
2.2.3 Verordening Ruimtelijk Omgevingsbeleid

Naast de Omgevingsvisie is de Verordening Ruimtelijk Omgevingsbeleid door Provinciale Staten van de provincie Drenthe vastgesteld. De verordening is inhoudelijk een beleidsneutrale doorvertaling van de in juni 2010 vastgestelde Provinciale Omgevingsvisie en geldt naast de omgevingsvisie. Ook bevat de verordening elementen van de Structuurvisie Ondergrond. De provincie ziet de verordening als één van de instrumenten om beleid te sturen, naast bijvoorbeeld relatiebeheer, regionale samenwerking en gebiedsontwikkeling.

In de verordening staan de randvoorwaarden waaraan gemeenten en andere belanghebbenden, zoals waterschappen, moeten voldoen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. Het hanteren van een ruimtelijke omgevingsverordening past in het Drentse omgevingsbeleid en wordt daarnaast door het Rijk verplicht om een aantal nationale belangen te borgen. De Drentse verordening heeft onder meer als doel om de kernkwaliteiten van Drenthe te behouden en te versterken. Verder zijn in de verordening randvoorwaarden opgenomen met betrekking tot ondermeer de Ecologische Hoofdstructuur, het Nationaal Landschap de Drentsche Aa, agrarische bedrijvigheid, water, windenergie, zuinig ruimtegebruik (SER-ladder), wonen, bedrijvigheid en permanente bewoning van recreatiewoningen.

EHS

De belangrijkste natuurgebieden in Drenthe zijn de heidevelden, vennen en hoogvenen op de plateaus en de beekdalen en laagveengebieden aan de randen van de plateaus. Vooral de hoogvenen, de natte heide en de bossen op de droge zandgronden zijn gevoelig voor een warmer klimaat. De belangrijkste natuurgebieden en de tussenliggende verbindingen samen vormen de basis van de Ecologische Hoofdstructuur in Drenthe.

De langetermijnstrategie van de provincie voor het realiseren van de Ecologische Hoofdstructuur richt zich op het meer robuust maken ervan. Met een robuuste EHS wil men bereiken dat de kwaliteit van de natuur zich duurzaam verbetert. Door de natuur in een robuuste EHS te concentreren, ondervinden andere functies (vooral landbouw en recreatie) hier minder beperkingen van. Het streven is dat de Ecologische Hoofdstructuur in staat is om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen.

De provincie is primair verantwoordelijk voor het realiseren van de Ecologische Hoofdstructuur en het in stand houden van de natuurwaarden in de Ecologische Hoofdstructuur. Van waterschappen en gemeenten verwacht men eigen beleid dat erop is gericht om natuurwaarden binnen de beheersgrenzen in stand te houden.

Bij het robuust maken van de Ecologische Hoofdstructuur richt de provincie zich op de volgende aspecten:

  • Het realiseren van grotere, aaneengesloten natuurgebieden en het laten vervallen van de Ecologische Hoofdstructuurstatus voor kleinere, verspreid liggende gebieden.
  • Het versterken van de verbindingen in het netwerk, in combinatie met het verminderen van het aantal verbindingen.
  • Bij het verbinden van gebieden zo veel mogelijk gebruikmaken van de beekdalen.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Toekomstvisie 'De Wolden actief en betrokken'

Het gebied waar het project plaatsvindt, ligt geheel in de gemeente De Wolden. In de Toekomstvisie 'De Wolden actief en betrokken' heeft de gemeente aangegeven wat voor soort gemeente De Wolden in 2020 wil zijn:

Een sterke plattelandsgemeente met aandacht voor het waardevol landschap, variatie in bedrijvigheid met een accent op toerisme en uitstekende mogelijkheden om recreatie en zorg te combineren. Met een ruim aanbod van goede voorzieningen. Het realiseren van woningbouw voor starters/jongeren, jonge gezinnen en senioren is eveneens van belang.

De aandachtsvelden die in de toekomstvisie aan bod komen zijn de ruimtelijke structuur, het economische beleid en de sociale en maatschappelijke samenhang.

2.3.2 Structuurvisie

De gemeente heeft haar visie op de toekomst tot 2030 geformuleerd in de Structuurvisie De Wolden 2010-2030 (vastgesteld 10 maart 2011). De structuurvisie is een vervolg op de hierboven genoemde toekoemstvisie.

De gemeente De Wolden kiest in de structuurvisie ervoor om haar grootste kwaliteit, het zijn van een plattelandsgemeente, te behouden en te versterken. Het zijn van een plattelandsgemeente betekent in De Wolden dat het aanwezige landschap drager is voor nieuwe ontwikkelingen. Het landschap, dat is gevormd doordat er gewoond en gewerkt is in en bij de esdorpen, veenontginningen en beekdalen.

In de structuurvisie staat hoe de gemeente in de toekomst (tot 2030) met thema's als wonen, leefbaarheid, bedrijvigheid, landbouw, natuur, recreatie, water en milieu om gaat. Het gaat hier om welke ontwikkelingen gewenst zijn en waar deze plaats moeten kunnen vinden. De visie richt zich op het versterken van de kenmerken en kwaliteiten die de gemeente heeft.

De structuurvisie heeft niet als doelstelling de ontwikkelingslocaties op perceelsniveau op de kaart weer te geven, maar geeft de ontwikkelingsmogelijkheden per landschapstype weer. Doelstelling is een creatieve en inspirerende visie, die inwoners, organisaties en bedrijven ertoe bewegen om samen met de gemeente vorm te geven aan de toekomst. De ontwikkeling die wordt mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan staat de ontwikkelingsmogelijkheden per landschaptype niet in de weg.

2.3.3 Waterplan 2008-2012

De gemeente heeft in 2008 het Waterplan 2008-2012 vastgesteld. Dit gemeentelijke waterplan heeft als doel om het waterbeleid binnen de gemeente en tussen de gemeente en het waterschap op elkaar af te stemmen. Het waterplan bevat de gezamenlijke visie van gemeente De Wolden en waterschap Reest en Wieden op het gewenste waterbeheer binnen de kernen van de gemeente en het landelijk gebied. Daarnaast is in het waterplan een pakket aan maatregelen opgenomen die het waterbeheer in De Wolden moet verbeteren of perfectioneren. Tevens is het van belang dat niet alleen de waterbeheerders maar ook de mensen die dagelijks met het water te maken hebben, omdat ze bijvoorbeeld wonen aan het water of recreëren in of langs het water, zich bewust zijn van water.

2.3.4 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan

Het GVVP (Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan) (vastgesteld 8 april 2010) beschrijft het verkeers- en vervoersbeleid van een gemeente. Het GVVP van De Wolden geldt voor een periode van 2010-2019. Het verkeersbeleid is in hoofdzaak gericht op het zoveel mogelijk beperken en waar mogelijk oplossen van (toekomstige) verkeersproblemen. In het GVVP wordt beschreven wat de gemeente wil op het gebied van verkeer en vervoer, bijvoorbeeld: bevordering verkeersveiligheid, parkeermogelijkheden afgestemd op de parkeerbehoefte, goede bereikbaarheid, stimulering fietsverkeer, goede leefbaarheid en een veilige schoolomgeving.

Het hoofddoel van het gemeentelijke verkeers- en vervoersbeleid van De Wolden is het realiseren van een duurzaam verkeers- en vervoerssysteem. Afgeleide doelstellingen zijn:

  • vergroten van de verkeersveiligheid;
  • bevorderen van fietsverkeer en gebruik van openbaar vervoer;
  • zo veel mogelijk faciliteren van autogebruik;
  • leveren van een bijdrage aan economische en ruimtelijke ontwikkelingen;
  • verhogen van de kwaliteit van de leefomgeving (beperken schade aan natuur, landschap, milieu).

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Algemeen

De NAM is voornemens stikstof te injecteren in de verschillende reservoirs van het gasveld De Wijk. Het doel is voldoende druk in de reservoirs van gasveld De Wijk te houden en zo gedurende een langere periode meer aardgas te kunnen winnen. De stikstofinjectie wordt onder verschillende omstandigheden en in verschillende reservoirs toegepast. Effectieve gaswinning is mogelijk door op de juiste plaats de stikstof te injecteren. Dit betekent dat voor de verschillende reservoirs is bepaald wat de optimale locatie is om stikstof te injecteren en waar winning dient plaats te vinden. Hierbij is zoveel mogelijk rekening gehouden met het gebruik van bestaande locaties en putten. Voor een optimaal functionerend systeem is een aantal aanvullende putten nodig, een drietal nieuwe locaties en nieuwe transportleidingen. De locaties De Wijk-100 en De Wijk-200 worden nieuwe locaties. De locatie De Wijk-24 is een al opgeruimde locatie, die opnieuw wordt aangelegd. Deze locatie is reeds gunstig bestemd.

Daarnaast moet een luchtscheidingsinstallatie (LSI) worden aangelegd om uit de buitenlucht stikstof en zuurstof te scheiden. De zuurstof wordt weer in de atmosfeer gebracht, terwijl de stikstof wordt gebruikt in dit project.

Er is voor gekozen stikstof te injecteren, waarmee de reservoirs op druk worden gehouden. Andere soorten gassen zijn minder geschikt. Stikstof kan lokaal worden verkregen, aangezien het in voldoende mate in de lucht aanwezig is. Er is gekozen om een centraal gelegen luchtscheidingsinstallatie (LSI) te bouwen, van waar de stikstof, na op druk te zijn gebracht met een compressor, per ondergrondse pijpleiding naar de injectieputten wordt getransporteerd. Het gewonnen aardgas wordt via het bestaande netwerk van aardgastransportleidingen naar de bestaande gasbehandelingsinstallatie in Ten Arlo getransporteerd. De locatie Ten Arlo ligt juist ten westen van Hoogeveen en ten noorden van de A28.


Geleidelijk zal in het aangeleverde aardgas steeds meer stikstof aanwezig zijn. De gasbehandelingsinstallatie Ten Arlo kan het gas verwerken tot het ongeveer 50% stikstof bevat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.BP00255-0401_0003.png" afbeelding 3.1 schematisch overzicht projecten Aardgas+ De Wijk

De injectie van stikstof in het gasveld zal vanaf centraal gelegen locaties plaatsvinden. Aan de randen van het gasveld ten westen en ten oosten van de injectielocaties zal de gaswinning plaatsvinden. Hiervoor wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de bestaande locaties en putten.

Met behulp van injectieputten wordt per dag circa 0,6 miljoen m3 stikstof in de reservoirs geïnjecteerd. De winputten produceren gelijktijdig circa 0,6 miljoen m3 aardgas per dag. Er zijn na realisering van het project zeven winlocaties bij het gasveld De Wijk. Een deel van de winlocaties wordt aangepast, zodat hier injectie van stikstof en winning van aardgas kan plaatsvinden. Op deze locaties wordt een aantal nieuwe putten geboord. Daarnaast worden drie nieuwe locaties aangelegd voor stikstofinjectie en aardgaswinning, met bijbehorende putten. Een van de locaties waar winputten aangelegd worden is De Wijk-100.

De nieuwe locatie De Wijk-100 ligt ten zuidwesten van Echten, ten zuiden van de Oshaarseweg. De locatie is bereikbaar vanaf de Kruisweg, een zijweg van de Oshaarseweg. Het betreft een onbemande locatie.

Doordat het reservoir zich relatief ondiep (op circa 800 meter diepte) bevindt is schuin boren beperkt mogelijk. Hierdoor dient de locatie vrijwel recht boven de ideale plaats voor productie gerealiseerd te worden. Op de nieuwe locatie is relatief weinig apparatuur nodig. Op de locatie komen twee putten voor de winning van aardgas. Deze putten worden aangesloten op een productie-unit. Deze unit is met pijpen verbonden met de putten en de pijpleiding. Op deze unit zit een klep waarmee het volume van winning kan worden geregeld.

De locatie wordt met een nieuwe korte leiding aangesloten op een bestaande aardgasleiding, zodat het gewonnen aardgas naar de NAM gasbehandelingsinstallatie kan worden getransporteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.BP00255-0401_0004.jpg"

Afbeelding 3.2 Impressie van een productie-unit met een persoon ter indicatie van de omvang

3.2 Landschappelijke inpassing

Het gebied waarin de locatie De Wijk-100 is gepland, is een agrarisch gebied waar landschappelijke en natuurwaarden voorkomen. Het ligt in het zuidwesten van Drenthe tussen Meppel en Hoogeveen, in de gemeente de Wolden. In het landschap komen veel houtwallen voor. Deze houtwallen maken dat er geen sprake is van een open landschap. Tussen de houtwallen komen wel open stukken voor. Het gebied is door de provincie Drenthe getypeerd als een esdorpenlandschap. Het plangebied ligt op de rand van de Ecologische Hoofdstructuur.

De NAM heeft afspraken gemaakt met de grondeigenaren over de landschappelijke inpassing van de locatie. Ten behoeve van deze inpassing heeft Landschapsbeheer Drenthe een beplantingsplan opgesteld (afbeelding 3.3). Aan de west- en de oostzijde wordt de locatie beplant in noord-zuidelijke richting, passend bij de landschappelijke structuur. Hierdoor wordt de locatie grotendeels aan het zicht onttrokken.

Aan de oostzijde (1) wordt gebruik gemaakt van de bestaande eikenberkenwal. Deze wordt waar nodig hersteld en versterkt met bomen en een struik- en kruidlaag. Aan de westzijde (2) wordt een opgaande eikenberkensingel aangelegd, bestaande uit een goed ontwikkelde boom-, struik- en kruidlaag. De houtsingel bestaat in eerste instantie uit een enkele rij bomen en struiken. Indien er in de toekomst meer ruimte beschikbaar komt kan deze worden verbreed. Deze eikenberkensingel accentueert de voormalige grens van de aanwezige eenmanses, die in het verleden voor een groot deel omgeven was door een housingel/-wal.

Aan de zuidzijde van de locatie wordt opgaand struweel aangelegd (3) bestaand uit inheemse doornachtige struiken aangelegd als onderdeel van de Ecologische Verbindingszone. Daarnaast wordt een opgaand eikenelzenbos aangelegd op het wallichaam (4) met een goed ontwikkelde struik- en kruidlaag.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.BP00255-0401_0005.jpg"

Afbeelding 3.3 Landschappelijke inpassing NAM-locatie De Wijk-100 (Landschapsbeheer Drenthe)

Na beëindiging van de gaswinning wordt de locatie opgeruimd. De locatie zal te zijner tijd in overleg met de grondeigenaar en Landschapsbeheer Drenthe passend gemaakt worden in het omliggende landgoed.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken

De onderzoeken die zijn verricht ten behoeve van de MER liggen ook ten grondslag aan dit bestemmingsplan. De resultaten en conclusies van deze onderzoeken zijn in dit plan hieruit overgenomen. Voor de exacte inhoud van de onderzoeken wordt verwezen naar het MER en de bijbehorende bijlagen (onderzoeken).

4.1 Actualisatie MER en onderzoeken

Het MER ten behoeve van het Aardgas+ project en de onderliggende onderzoeken zijn al opgesteld in 2010. Een addendum (Aardgas+ De Wijk addendum MER en onderzoeken bestemmingsplan NAM-locatie De Wijk-100, Royal HaskoningDHV, 12 juli 2016, Bijlage 12) is opgesteld om de effecten van de tweede fase van het Aardgas+ te beschrijven en specifiek de effecten bij de aanleg van de nieuwe locatie De Wijk-100. Hierbij ligt de nadruk op de nieuwe inzichten en effecten sinds het opstellen van het MER in 2010 en de onderzoeken behorende bij het bestemmingsplan van 2014.

Per omgevingsaspect is in het addendum beoordeeld of de gestelde conclusies nog actueel zijn. In die gevallen dat de conclusies niet meer actueel zijn, zijn de aspecten nader onderzocht.

Conclusie

De conclusies zoals opgenomen in dit bestemmingsplan ten aanzien van de volgende aspecten blijven onveranderd:

  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid;
  • geur;
  • licht;
  • landschap en cultuurhistorie;
  • flora en fauna.

Ten aanzien van de overige aspecten kunnen de volgende conclusies getrokken worden:

Geluid

Tijdens de operationele fase blijft de geluidbelasting ruim onder de richtwaarde van 40 dB(A). De 50 dB(A) contour als gevolg van het boren van de putten ligt over de woning Kanaalweg 5. Ter bescherming van deze woning wordt gedurende de boring een geluidscherm geplaatst.

Het plan voldoet hiermee aan de normen ten aanzien van geluid. Het bestemmingsplan is met het oog op het aspect geluid derhalve uitvoerbaar.

Visuele hinder

Ten behoeve van de landschappelijke inpassing heeft Landschapsbeheer Drenthe een beplantingsplan opgesteld. Met dit inpassingsplan wordt het plan ingepast in het landschap en is geen visuele hinder te verwachten.

Bodemdaling en bodemstijging

Bij de ontwikkeling van het project Aardgas+ Fase 2 wordt aanvullende bodemdaling verwacht tot 10 centimeter, maximaal 12 centimeter. Dit heeft gevolgen voor de waterhuishouding in het gebied. De effecten komen overeen met datgene wat in het MER is weergegeven. Doordat de huidige gemeten bodemdaling circa 2 centimeter groter is dan verwacht in het MER, zal de totale bodemdaling eveneens circa 2 centimeter groter zijn.

De NAM heeft met het Waterschap Drents Overijsselse Delta afspraken gemaakt om er voor zorg te dragen dat er geen negatieve effecten ontstaan.

Risico aardbevingen

In het MER Aardgas+ De Wijk uit 2010 is geconcludeerd dat bodemtrillingen (aardbevingen) naar verwachting niet optreden. Door de NAM aangeleverde informatie bevestigt dit beeld.

Archeologie

Op basis van de resultaten van het uitgevoerde archeologisch booronderzoek (Antea Group, 4 mei 2016, Bijlage 13) wordt geadviseerd om het plangebied voor wat betreft archeologie vrij te geven ten gunste van de voorgenomen ontwikkeling. Hiermee kan het bestemmingsplan met betrekking tot het aspect archeologie uitvoerbaar worden geacht.

Waterhuishouding

Nieuwe inzichten ten aanzien van bodemdaling en bodemstijging in relatie tot de waterhuishouding zijn reeds behandeld in paragraaf 4.3.4 Voor het overige is de situatie ten aanzien van het aspect waterhuishouding onveranderd ten opzichte van de onderzochte situatie in 2014. Het aspect waterhuishouding staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

4.2 Milieuaspecten

4.2.1 Geluid

De locatie De Wijk-100 ligt in een gebied waarvoor de gebiedstypering 'landelijke omgeving' het meest

voor de hand ligt. Voor deze gebiedstypering is een richtwaarde gesteld van 40 dB(A) geluidsbelasting

ter plaatse van woningbouw.

De gemeente De Wolden heeft nog geen concreet beleid ten aanzien van geluid bij industriële activiteiten vastgesteld (in het kader van de Modernisering Instrumentarium Geluidbeleid (MIG)). Voor wat betreft de grenswaarden voor de geluidsnormering bij de vergunningverlening moet gebruik worden gemaakt van de normstellingssystematiek opgenomen in hoofdstuk 4 van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening van oktober 1998. Deze Handreiking regelt het beleid ten aanzien van de op te nemen geluidsgrenswaarden in een vergunning in het kader van de Wet milieubeheer.

Op de locatie De Wijk-100 worden twee putten voor gaswinning geboord. Voor het boren wordt een boorinstallatie gebruikt, die een bepaalde geluidsemissie heeft. De geluidsemissie is tijdelijk (gedurende ongeveer een maand) en vindt 24 uur per dag plaats. In het MER (Bijlage 3) wordt ervan uitgegaan dat voor de boorinstallatie voor wat betreft geluid de 50 dB(A) contour op circa 240 meter van de installatie ligt. Omdat er een geluidscherm geplaatst wordt tijdens de boring, ligt de 50 dB(A) contour dichter bij de installatie en wel op 170 meter. De dichtstbijzijnde woning (Kanaalweg 5) ligt op meer dan 170 meter afstand van de installatie.

Het geluid tijdens de operationele fase is onderzocht en beschreven in het rapport Geluidsprognose NAM-locatie De Wijk-100 (Noordelijk Akoestisch Adviesbureau BV, Assen, 25 februari 2014, Bijlage 14). Voor de locatie De Wijk-100 is tijdens de gaswinningsfase de geluidsbelasting bij de dichtstbijzijnde woning (Kanaalweg 5) 39,1 dB(A) en op de camping 27,1 dB(A). Deze is hoger dan in de huidige situatie, waar geen sprake is van geluidsbelasting, maar de richtwaarde van 40 dB(A) voor landelijk gebied wordt nog steeds niet overschreden. Om een indicatie te geven: 40 dB(A) staat ongeveer gelijk aan een rustige woonbuurt of het zacht geroezemoes in een klas.

Best Beschikbare Technieken (BBT)

Voor deze locatie wordt van het algemene beginsel uitgegaan dat zoveel mogelijk gebruik gemaakt wordt van geluidsarme apparatuur en techniek, rekening houdend met de technische en economische situatie.

Voor locatie De Wijk-100 wordt gebruik gemaakt van relatief stille regelkleppen. Middels deze maatregel wordt invulling gegeven aan het begrip BBT.

4.2.2 Bodemkwaliteit

In de Wet bodembescherming (Wbb) zijn regels opgenomen ten aanzien van bodemsanering en (voorkomen van) bodemverontreiniging. Het bodembeleid van VROM richt zich op duurzaam gebruik van de bodem. Op 1 januari 2008 zijn het Besluit en de Regeling Bodemkwaliteit in werking getreden. In het Besluit en Regeling bodemkwaliteit komt het bodembeleid van de laatste jaren samen. Hierin staan de kwaliteitseisen waaraan bouwstoffen, grond en baggerspecie moeten voldoen wanneer deze op of in de bodem of in oppervlakte water worden toegepast.

De nieuw aan te leggen locatie De Wijk-100 wordt uitgevoerd als standaard NAM-locatie. De locatie bevat onder andere een boorplaat en een hoekbak voor de opvang van vloeistoffen. Op de locatie vindt derhalve een aantal bodemwerkzaamheden plaats tot een diepte van ongeveer 2 meter. De installaties op de locatie worden op zogenaamde MIPS (productie-units) geplaatst. Dit betekent dat voor het plaatsen van de installaties geen bodemingrepen nodig zijn. De locatie ligt in een gebied met een middelhoog beschermingsniveau ten aanzien van aardkundige waarden.

De effecten op bodemkwaliteit zijn nihil, bodemkundig veldonderzoek (Verkennend bodemonderzoek toekomstige mijnbouwlocatie De Wijk-100) heeft aangetoond dat er geen verontreinigingen binnen het invloedsgebied van de bemaling voorkomen.

Er worden verschillende maatregelen getroffen om bodemverontreiniging te voorkomen. Bovendien worden onverhoopt ontstane bodemverontreinigingen volgens de daarvoor geldende richtlijnen opgeruimd.

4.2.3 Aardbevingen

Nederland telt (naast het grote Slochteren gasveld) zo'n 250 kleine gasvelden. Het aardgas uit ongeveer 175 van deze velden wordt door de NAM gewonnen. De geologische ondergrond van deze velden verschilt per regio. Zo verschillen bijvoorbeeld de soort gesteentelagen en variëren de diktes van deze gesteentelagen sterk. Daarnaast zijn in miljoenen jaren tijd breuklijnen ontstaan. Deze breuklijnen variëren ook per regio. Deze breuken zijn in de geologische geschiedenis ontstaan door spanningen in de aarde. Spanningen die zich in de tijd opbouwen kunnen op deze diepte leiden tot beweging langs de breukzones. Soms gebeurt dit schoksgewijs en spreken we van een aardbeving.

Omdat de samenstelling van de diepe ondergrond sterk verschilt, is het ene gasveld gevoeliger voor aardbevingen dan het andere. In Nederland zijn kleine gasvelden waar al 60 jaar gas wordt gewonnen. In vier van deze kleine gasvelden hebben zich tot op heden voelbare bevingen voorgedaan, in alle overige kleine gasvelden hebben zich geen voelbare bevingen voor gedaan.

In het kader van de Seismische Risico Analyse zijn de gasvelden opgedeeld in drie categorieen:

  • A. Groningen, Bergermeer en Roswinkel, waar magnitudes 3,0 en hoger zijn opgetreden.
  • B. Andere velden waar aardtrillingen met magnitudes kleiner dan 3,0 zijn opgetreden.
  • C. Velden waar geen trillingen zijn geregistreerd.

Monitoring van seismische activiteit vindt continue plaats en wordt uitgevoerd door het KNMI met behulp van een daartoe aangelegd netwerk van seismische registratie apparatuur.

Het gasveld De Wijk is in 1951 in productie genomen en wordt gerekend tot de categorie C gasvelden. Het aardgas van het gasveld De Wijk wordt vanaf diverse bestaande mijnbouwlocaties gewonnen. Vanaf de te realiseren locatie De Wijk 100 zijn een tweetal boringen gepland die gaswinning vanaf deze locatie mogelijk maakt.

Boven de gasvoorkomens van het De Wijk gasveld is tijdens de gasproductie over de afgelopen 50 jaar, waarbij reeds 90% van de winbare hoeveelheid gas is geproduceerd, geen trilling geregistreerd. Dit is in overeenstemming met de ervaringen bij geologisch vergelijkbare velden elders in Nederland.

Methodiek gekwantificeerder schatting van de kans op een beving

Voor de winning van de gasvoorkomens van het De Wijk gasveld is door de NAM een Winningsplan ingediend. Het Winningsplan is op 5 augustus 2013 door het ministerie van Economische Zaken goedgekeurd. In het Winningsplan is een Risicoanalyse Bodemtrilling opgenomen. In deze Risicoanalyse wordt onder andere het volgende omschreven:

“door het KNMI is aangegeven dat voor dergelijke gasvelden als De Wijk met de huidige wetenschappelijke kennis nog geen algemeen seismisch 'hazard' model opgesteld kan worden, dat een betrouwbare seismische risico analyse mogelijk zou maken. Om het op basis van velden in de bovengenoemde categorieën A en B opgestelde algemene hazard model te verfijnen en een gekwantificeerde schatting te kunnen geven van de kans op een geïinduceerde beving voor velden in categorie C, is op initiatief en onder begeleiding van het Technisch Platvorm Aardbevingen door TNO-NITG een studie uitgevoerd naar de fysische en geologische parameters die de gevoeligheid van olie/gasvelden voor het optreden van aardbevingen bepalen. Hierbij zijn veel gegevens gebruikt die via de winningsplannen beschikbaar zijn gekomen. Éen van de conclusies van deze studie is, dat er twee meetbare parameters aan te wijzen zijn die aantoonbaar gerelateerd kunnen worden aan de kans op het optreden van geïnduceerde bevingen. De eerste parameter (E) is de verhouding tussen de Young's moduli (een maat voor de stijfheid danwel compressibiliteit) van de “overburden” en het reservoir. De tweede parameter (B) is de breukdichtheid”.

Op basis van deze parameters is de kans op geïnduceerde bevingen in de huidige situatie boven het De Wijk gasveld nihil. De belangrijkste reden hiervoor is dat de drukveranderingen in het reservoir relatief klein zijn, waardoor spanningsveranderingen op eventuele breukvlakken beperkt blijven. Daarbij is het aantal breukvlakken in het De Wijk gasveld gering.

4.2.4 Luchtkwaliteit

De luchtkwaliteit in het plangebied voldoet in de huidige situatie aan de normen zoals vastgelegd in de Wet Luchtkwaliteit (WLK).

Voor de beschrijving van de algemene luchtkwaliteit wordt gebruik gemaakt van de gegevens afkomstig van de historische en geprognosticeerde Grootschalige Concentraties Nederland ('achtergrondconcentraties') zoals bepaald door het Planbureau voor de leefomgeving (PBL). De jaargemiddelde achtergrondconcentraties voor de relevante locaties van de voorgenomen activiteit voor de relevante componenten zijn opgenomen in tabel 4.1.

Tabel 4.1 Jaargemiddelde grootschalige achtergrondconcentratie voor NOx, stof, SO2, CO, en benzeen ter hoogte van het plangebied voor het Aardgas+ project (2009)

Com-ponent   Type norm   Grenswaarde
 
Jaargemiddelde achtergrond concentratie1)  
      2009   2010   2015   2020   2030  
NOx (als NO2)   Jaargemiddelde [mg/m3]   40     13-20   11-16   9-12   8-11  
Stof (PM10)3)   Jaargemiddelde [mg/m3]   40     21-22  
20-21  

19-20  

19-20  
Stof (PM2,5)3)   Jaargemiddelde [mg/m3]   25     13-14   12-13   11-12   11-12  
SO2   Jaargemiddelde [mg/m3]   20     1,3   1,1-1,2   0,9   0,9  
CO   98-percentiel van 8-uurgemiddelden   3.6004)   500-600 (2009)          
Benzeen   Jaargemiddelde [mg/m3]   102)   0,6 (2009)          
  • 1. Jaargemiddelde concentraties zijn ontleend aan GCN-kaarten van MNP 2010.
  • 2. De grenswaarde voor benzeen is in 2010 aangescherpt tot 5 mg/m3;
  • 3. De berekende waarde voor fijn stof zijn reeds gecorrigeerd voor de bijdrage van zeezout:
  • 4. 98-percentiel van de 8 uurgemiddelde van 3.600 µg/m3 als equivalent van de feitelijke CO grenswaarde (10.000 µg/m3 als 8 uurgemiddelde concentratie).

Voor de verschillende stoffen geldt dat de achtergrondconcentraties zo laag zijn dat een mogelijke overschrijding van grenswaarden niet in het geding is. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een gesloten systeem, waarbij geen sprake is van uitstoot van stoffen.

Het effect op de luchtkwaliteit wordt veroorzaakt door verkeersbewegingen in de aanlegfase en door het incidenteel affakkelen van aardgas. De effecten hiervan zijn beperkt. De hoeveelheid emissies is gering en de duur van de aanlegfase en het affakkelen bedraagt maximaal enkele dagen.

Het aspect luchtkwaliteit levert geen belemmeringen op voor de ontwikkeling.

4.2.5 Geur

In de ontwikkeling bevinden zich op de locatie in het plangebied geen geurrelevante emissiebronnen.

4.2.6 Externe veiligheid

Ten behoeve van de MER is een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd (Kwantitatieve Risico Analyse NAM - Aardgas+, meer aardgas uit kleine velden - Safeti-NL, ArcadisVectra, 15 juli 2010). De resultaten van deze analyse zijn weergegeven in Plaatsgebonden Risico contouren en Groepsrisico. De grens- en richtwaarde voor (beperkt) kwetsbare objecten, het Plaatsgebonden Risico wordt in het overheidsbeleid (Bevi) gesteld op een niveau van 10-6 per jaar (kans op overlijden één op de miljoen jaar). Indien (beperkt) kwetsbare bestemmingen binnen de 10-6 contour aanwezig zijn wordt de norm overschreden.

Voor het Plaatsgebonden Risico is de 10-6 risicocontour bepalend. De 10-6 contour valt binnen de inrichtingsgrens van De Wijk-100. Er komen geen kwetsbare objecten dan wel beperkt kwetsbare objecten voor binnen de berekende 10-6 contouren voor de locatie. Op basis van de resultaten van de veiligheidsanalyse blijkt dat de situatie voldoet aan de grenswaarde voor het Plaatsgebonden Risico (de wettelijke norm).


Wat betreft het Groepsrisico bevinden zich geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen de effectafstand van de locatie De Wijk-100 welke een Groepsrisico veroorzaken. Van een Groepsrisico is dan ook geen sprake.

4.2.7 Licht

Het aspect licht binnen het totale project is beschreven in de Milieueffectrapportage. Voor de locatie De Wijk-100 geldt dat de belangrijkste effecten met betrekking tot licht tijdens de aanlegfase kunnen ontstaan. Wanneer in het donker gewerkt moet worden, zal ten behoeve van het veilig uitvoeren van de werkzaamheden de werkplek verlicht worden. Het voor de werkzaamheden benodigde licht zal zichtbaar zijn. De omgeving kan hiervan beperkt hinder ondervinden, deze hinder zal van tijdelijke aard zijn.

Op locatie De Wijk-100 worden twee putten geboord. Per put zal de boring circa twee weken in beslag nemen. Het boren is een continue proces dat ook gedurende de avond en nacht doorgaat. Vanwege de veiligheid moet de werkplek goed verlicht zijn. De verlichting wordt gericht op de locatie en lichtuitstraling buiten de locatie wordt zoveel mogelijk beperkt. Eventuele lichthinder zal van tijdelijke aard zijn.

De locatie De Wijk-100 is tijdens de operationele fase niet verlicht, er is in deze fase dan ook geen sprake van lichtuitstraling. Alleen in uitzonderlijke situaties waarbij werkzaamheden in de avonduren nodig zijn, zal verlichting noodzakelijk zijn. Tijdens normale operationele omstandigheden is van lichthinder geen sprake.

4.3 Archeologie

Op basis van het verdrag van Malta en de Wet op de archeologische monumentenzorg dient bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te worden gehouden met archeologische waarden in de bodem. Ten aanzien van de genoemde ontwikkeling heeft Oranjewoud een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (Archeologische Rapporten Oranjewoud, Bureauonderzoek & inventariserend veldonderzoek NAM De Wijk, gemeente De Wolden, Drenthe) uitgevoerd om de mogelijke verstoring van archeologische waarden te bepalen.

Verstorende invloeden op archeologisch waardevolle gebieden vormen de aandachtspunten voor archeologie. Dit kan optreden bij vergraving en verstoring van nog niet eerder verstoorde grond. Effecten met betrekking tot archeologie doen zich voor in de aanlegfase.

Op 26 januari 2012 heeft de gemeenteraad van de gemeente De Wolden de Archeologische beleidskaart vastgesteld. Het plangebied heeft hierin een middelhoge of hoge verwachtingswaarde ten aanzien van archeologie.

Uit de bodemprofielen blijkt dat zich in het plangebied naast (sub)recente verstoringen door licht agrarisch landgebruik alleen natuurlijke processen hebben voltrokken tijdens de vorming van het landschap. Het gebied lijkt voor het grootste deel te nat te zijn (geweest) voor bewoning, behalve op de hogere en drogere delen (keileemruggen).

In de uitgevoerde boringen zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Wel zijn op de locatie podzolprofielen aangetroffen die nog (deels) intact zijn. Dit zijn kansrijke locaties voor vindplaatsen uit het Paleolithicum of Mesolithicum. Voordat de werkzaamheden voor de aanleg van de locatie De Wijk-100 van start gaan, dient karterend onderzoek te worden verricht. Er wordt geadviseerd de werkzaamheden voor de aanleg van deze leiding onder archeologische begeleiding plaats te laten vinden.

4.4 Landschap en cultuurhistorie

Het rijksbeleid met betrekking tot landschap en cultuurhistorie is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. In deze structuurvisie staat dat landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van belang zijn omdat ze identiteit geven aan een gebied. Deze kwaliteiten verdienen dan ook een plaats bij ruimtelijke afwegingen.

De gemeente De Wolden heeft haar beleid ten aanzien van cultuurhistorie vastgelegd in een cultuurhistorische waardenkaart: 'Waar veen en zand elkaar ontmoeten' (RAAP Archeologisch Adviesbureau, 2 april 2014).

Het plangebied is gelegen in een kleinschalige kampontginning met verspreide bebouwing. Dit gebied kenmerkt zich door clusters van kleine kampontginningen met bijbehorende bebouwing en randzones van essen. Boerderijen, tuinen, bosjes en kleine agrarische percelen wisselden elkaar hier af. Over het algemeen waren de gebieden langgerekt of vrij klein en relatief gesloten. Daar is overigens meestal weinig meer van over door de schaalvergroting in de landbouw.

Het plangebied is gelegen in het cultuurhistorische ensemble 'Houten Wambuis'. Nabij het plangebied is het cultuurhistorisch waardevolle en gelijknamige pand gelegen. Het ensemble is een unieke plek waar veel verhalen samen komen. De plek is verbonden aan de vroegste ontginning van de Hooge Veenen en is naar verwachting ouder dan de aanleg van de Hoogeveense Vaart. Op deze plaats zouden zich een verlaat in de waterloop, een herberg en een leprozenkolonie hebben bevonden. De plek is gelegen aan de postweg en een waterweg.

Inpassing

Het plangebied is langgerekt en kleinschalig door de aanwezige bossages. De locatie ligt nabij een landschappelijk waardevolle es.

In lijn met de bestaande locaties wordt de nieuwe locatie landschappelijk ingepast. Hoewel de landschappelijk ingepaste locatie zichtbaar blijft, past de manier van inpassen (door middel van bossages en boomsingels) bij het landschap en de cultuurhistorie. Ondanks de open delen in het landschap waar ook de locatie is gesitueerd, komen op korte afstand van de locatie meerdere bossages of boomsingels voor. De boomsingels worden net als de omliggende singels in noord-zuidelijke richting aangelegd. De nieuwe locatie leidt dan ook tot een beperkte aantasting van landschappelijke en cultuurhistorische karakteristieken. De locatie zelf is vanwege de inpassing beperkt zichtbaar. De kernkwaliteiten van het landschap worden niet aangetast.

4.5 Waterhuishouding

Hieronder worden de wateraspecten besproken. Mede in het kader van het reeds vastgestelde MER, is de NAM in overleg geweest met de bevoegde waterbeheerder: Waterschap Reest en Wieden. De verschillende wateraspecten zijn tijdens het overleg besproken. In het kader van de watertoets treedt de gemeente De Wolden in overleg met het Waterschap Reest en Wieden.

In het kader van de watertoets is de digitale watertoets van het watershap Reest en Wieden doorlopen. Op 16 juli 2014 heeft het waterschap gereageerd middels een watertoetsdocument. Het watertoetsdocument is opgenomen als Bijlage 15. De hierin genoemde aspecten zijn voor zover nodig verwerkt in deze waterparagraaf. In het kader van het vooroverleg toetst het waterschap het bestemmingsplan definitief.

Bestaande waterhuishouding

Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Drentsche Kanalen. Rond het plangebied ligt een watergang van het waterschap Reest en Wieden. Het peilgebied ter plaatse van locatie De Wijk-100 heeft een maximumpeil van 4,3 m +NAP. Dit is het peil van de instelhoogte van het kunstwerk, hierdoor garandeert dit de drooglegging voor het laagste deel van het peilvak. Lokaal kunnen daardoor (grote) verschillen optreden.

De hoogte van het maaiveld ligt gemiddeld op 6 m +NAP. De bodem (deklaag) bestaat voornamelijk uit zand.

De maximale grondwaterstand ligt tussen 40 en 80 centimeter onder maaiveld. Er kunnen, door de aanwezigheid van slecht doorlatende lagen, schijngrondwaterstanden tot dicht onder het maaiveld voorkomen.

Grondwater

Uit de grondwaterkaart van de gemeente volgt dat de grondwaterstand over het algemeen laag is. In het totale plangebied voor het Aardgas+ project komen zowel hogere als lagere grondwaterstanden voor.

Als gevolg van bemaling bij de locatie De Wijk-100 zal tijdens de aanlegfase de grondwaterstand verlaagd worden. De locatie ligt in een beekdal waar zettingsgevoelige bodemlagen aanwezig zijn. Enige zetting is te verwachten. Vanwege de afstand tot de bebouwing in relatie tot de significante verlaging, worden geen effecten op bebouwing verwacht. De grondwaterstandsverlaging is daarbij maar van tijdelijke aard.


De toename van verhard oppervlak leidt tot een beperking van de infiltratie van hemelwater naar het grondwater. Om dit effect te mitigeren, worden sloten om de locatie aangelegd om regenwater lokaal vast te kunnen houden. De locatie wordt na beëindiging opgeruimd. De locatie zal vervolgens in overleg met de grondeigenaar en het Drentsch Landschap passend gemaakt worden in het omliggende landgoed.


Oppervlaktewater

Open water maakt van nature geen onderdeel uit van een kleinschalig slagenlandschap, wat het gebied kenmerkt. Sloten daarentegen wel. De beken en kanalen zijn beeldbepalend; water kleurt duidelijk het buitengebied. Het watersysteem is gestuurd voor de landbouw, de watergangen hebben een aan- of afvoerende functie.


De waterpeilen in de gemeente variëren sterk. In het oosten van de gemeente wordt een streefpeil van tussen de 5 à 10 m +NAP gehanteerd. In het westen van de gemeente ligt dit tussen de 0 en 5 m +NAP. De afwateringrichting binnen de gemeente is van oost naar west.


De kwaliteit van het oppervlaktewater wordt niet aangetast, de aanlegfase hierop uitgezonderd. Tijdens de aanlegfase kan de kwaliteit van het oppervlaktewater worden aangetast door het lozen van bemalingswater. Wanneer de kwaliteit van dit lozingswater (redelijk) overeenkomt met het ontvangende water is het effect klein. De belangrijkste parameters die gelden voor de waterkwaliteit zijn ijzer en chloride. Nabij de locatie De Wijk-100 zijn in het bemalingswater geen overschrijdingen van de normen voor de parameters chloride aangetroffen. Wel is de concentratie ijzer op een beperkt aantal plekken hoger dan de lozingsnorm (Bemalingsrapport ten behoeve van optimalisatie gaswinning De Wijk, Oranjewoud, 21 juli 2010).


In geval van eventuele calamiteiten wordt gehandeld in lijn met opgestelde noodplannen. Bij het gebruik van bluswater zijn eventuele negatieve effecten voor het oppervlaktewaterstelsel en het grondwater echter niet uit te sluiten.

Bodemdaling

Winning van gas kan leiden tot bodemdaling door compactie. Dit komt doordat de druk in het diepe reservoir afneemt. De poreuze gashoudende formatie wordt iets ingedrukt door het gewicht van de dikke laag aarde erboven. Dat verschijnsel wordt 'compactie' genoemd. Aan het aardoppervlak kan de compactie zich vertalen in een gelijkmatige, schotelvormige bodemdaling.

In een autonome situatie zal met de huidige gaswinning tot 2019 de maximale bodemdaling naar verwachting circa 10 centimeter bedragen. Met een onzekerheid in de prognose van 20% leidt dit tot een maximale bodemdaling van circa 12 centimeter. In de huidige situatie was de verwachte 10 cm in 2010 bijna bereikt, dit vanwege het feit dat de voorkomens reeds voor 92% geproduceerd waren.

De aanvullende maximale bodemdaling die voorzien wordt ten gevolge van de verlengde gaswinning (Aardgas+) is circa 10 cm, met eveneens een onzekerheid van 2 cm leidt dit additioneel tot een maximale bodemdaling van 12 cm.

Inclusief de onzekerheid per situatie zal de huidige winning plus de verlengde gaswinning

(Aardgas+) tot een maximale bodemdaling van in totaal 24 centimeter leiden, vanaf de start van de gaswinning in de jaren '50 van de afgelopen eeuw tot aan de stabiele eindsituatie rondom 2025.

Bodemdaling kan de waterhuishouding en de afwatering beïnvloeden. Hierdoor kan het nodig zijn maatregelen te nemen, bijvoorbeeld de aanleg van gemalen of sluizen. De NAM en het Waterschap Reest & Wieden hebben een onderzoek ingesteld naar de mogelijke effecten van de gaswinning op de infrastructuur van het Waterschap. Tussen het Waterschap en de NAM vindt op periodieke basis overleg plaats. Indien zich effecten voordoen, worden in goed overleg maatregelen getroffen. De NAM zal in dat geval de kosten van de maatregelen dragen.

Beïnvloeding van de waterhuishouding kan ook gevolgen hebben voor de ontwatering van agrarische percelen. Door bodemdaling kan een relatieve stijging van het waterpeil ten opzichte van het maaiveld optreden waardoor percelen natter worden. Waterpeilen zijn vastgelegd in peilbesluiten. De normen van de peilbesluiten kunnen door bodemdaling worden overschreden, waardoor aanpassingen in waterpeilen en waterafvoer nodig zijn.

Overigens wordt opgemerkt dat verwachte bodemdaling geen effect heeft op de omliggende bebouwing.

4.6 Flora en fauna

Er liggen geen Natura-2000 gebieden binnen de invloedsfeer van het plangebied. Wel is de de provinciale ecologische hoofdstructuur (EHS) relevant. In het kader van de effecten van het Aardgas+ project voor flora en fauna is een natuurtoets uitgevoerd (Natuurtoets (Flora- en faunawet /beschermingskaders Ecologische hoofdstructuur) ten behoeve van optimalisatie gaswinning De Wijk en omgeving, Oranjewoud, 30 juli 2010).

Effecten op gebieden

De locatie ligt in de EHS. De EHS betreft momenteel weidevogelgebied en grasland.

Op de locatie De Wijk-100 is agrarisch grasland volop aanwezig. Het gebied is niet heel geschikt voor heide, voor bos kan in het gebied invulling worden gezocht door middel van singelbeplanting. De inpassing van De Wijk-100 in het gebied kan de doelstellingen van de EHS ondersteunen, indien de inpassing gepaard gaat met singelbeplanting om de locatie heen. Daarbij leidt het inpassen van De Wijk-100 tot het ontstaan en benutten van een kans.

De aanleg van de locatie in de EHS leidt echter ook tot ruimtebeslag. Naast het effect van ruimtebeslag is sprake van een klein gebied rond de locatie waar geluidsverstoring optreedt. Dit is vooral het geval bij geluidsniveaus hoger dan 50 dB(A). Deze contour ligt op zeer korte afstand van het NAM terrein, waardoor vanwege de geluidsemissie een zeer klein gedeelte minder geschikt wordt voor de doelsoorten.

Het verlies aan oppervlakte EHS door het situeren van de locatie in de EHS wordt gemitigeerd volgens de richtlijnen die daarvoor gelden en die zijn vastgelegd in de 'Spelregels EHS (juli 2007)'. Daarnaast kunnen de volgende mitigerende maatregelen getroffen worden:

  • Door de werkzaamheden buiten of voor het broedseizoen (indicatief van 15 maart tot 15 juli) te plannen wordt verstoring voorkomen. Omdat er naar verwachting wel werkzaamheden plaatsvinden in het broedseizoen, worden vooraf aan het broedseizoen mitigerende maatregelen getroffen zodat broedende vogels niet voorkomen.
  • Eventuele verdrogingsschade kan worden uitgesloten wanneer de werkzaamheden in het najaar (augustus-september) plaatsvinden, omdat de grondwaterstand dan het laagst is.

Effecten op beschermde soorten

De aanlegwerkzaamheden zullen leiden tot een (tijdelijke) aantasting van leefgebieden en verstoring van beschermde soorten door mensen, machines en geluid. Effecten op beschermde reptielen, amfibieën, ongewervelden en planten kunnen worden uitgesloten. Negatieve effecten tijdens de aanlegfase op broedvogels, zoogdieren en vissen kunnen niet op voorhand worden uitgesloten, maar deze kunnen wel worden gemitigeerd. Mitigatie kan plaatsvinden door:

  • Door de werkzaamheden buiten of voor het broedseizoen (indicatief van 15 maart tot 15 juli) te plannen wordt verstoring voorkomen. Omdat er naar verwachting wel werkzaamheden plaatsvinden in het broedseizoen, worden vooraf aan het broedseizoen mitigerende maatregelen getroffen zodat broedende vogels niet voorkomen.
  • Bij werkzaamheden 's nachts kan de verlichting zodanig afgesteld worden dat lichtverstrooiing of verlichting van bomen wordt voorkomen (gevoeligheid vleermuizen).

Na het nemen van mitigerende maatregelen zijn negatieve effecten uit te sluiten.

Tijdens de operationele fase vindt geluidsemissie plaats door de winningsinstallatie, wat kan resulteren in verstoring van beschermde soorten. Uit onderzoek (Natuurtoets (Flora- en faunawet / beschermingskaders Ecologische hoofdstructuur) ten behoeve van optimalisatie gaswinning De Wijk en omgeving, Oranjewoud juni 2010) is gebleken dat de effecten op vogels echter gering zullen zijn. Wel dienen mitigerende maatregelen ten aanzien van broedende vogels getroffen te worden. Effecten op zwaar beschermde zoogdieren, vissen en andere soortgroepen kunnen worden uitgesloten. Ontheffing op de Flora en Faunawet is niet aan de orde.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de planregels

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Het 'Bestemmingsplan NAM-Locatie De Wijk-100' is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm ook vastgesteld, tegelijk met een volledige analoge verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Indien de digitale en de analoge verbeelding onverhoopt tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

Onderliggend bestemmingsplan is opgezet als een gedetailleerd eindplan. Dit houdt in dat aan de gronden binnen het plangebied specifieke bestemmingen zijn toegekend zonder uitwerkingsverplichting.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding hebben de gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Het plangebied is op basis van de vigerende bestemmingen, huurovereenkomsten en de feitelijke situatie ter plekke begrensd.

Het Bro, dat tegelijkertijd in werking is getreden met de Wro per 1 juli 2008, stelt verplicht dat een bestemmingsplan in digitale vorm volgens de ro-standaarden voor de digitalisering (RO Standaarden) wordt vastgesteld en dat daarvan tevens een analoge verbeelding wordt vastgesteld.

De verbeelding behorend bij dit bestemmingsplan is zowel analoog als digitaal uitgevoerd.

5.3 Planregels

5.3.1 Algemeen

Het SVBP2012 schrijft een bindende afspraak met betrekking tot de hoofdstukindeling van de planregels voor.

De hoofdstukindeling van de planregels is als volgt:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

  • begrippen (deels standaard in SVBP2012)
  • wijze van meten

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

  • bestemmingen
  • voorlopige bestemmingen
  • uit te werken bestemmingen
  • dubbelbestemmingen

Hoofdstuk 3 Algemene regels

  • anti-dubbeltelregel (standaard in Bro)
  • algemene bouwregels
  • algemene gebruiksregels
  • algemene aanduidingsregels
  • algemene afwijkingsregels
  • algemene wijzigingsregels
  • verwezenlijking in de naaste toekomst
  • algemene procedureregels
  • overige regels

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

  • overgangsrecht
  • slotregel

De afspraak met betrekking tot de opbouw van een bestemmingsbepaling is bindend. De regels van een bestemming zijn als volgt opgebouwd en benoemd:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • wijzigingsbevoegdheid.

Een bestemmingsregel hoeft overigens niet alle elementen te bevatten. Dit is ook niet het geval voor onderliggend bestemmingsplan.

5.3.2 Toelichting op de bestemmingen

In het bestemmingsplan zijn twee bestemmingen en één dubbelbestemming opgenomen: de bestemmingen 'Agrarisch met waarden - Natuur en landschap en 'Bedrijf - Delfstofwinning' en de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'.

Agrarisch met waarden - Natuur en landschap (AW-NL)

De tot 'Agrarisch met waarden - Natuur en landschap' bestemde gronden zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden van de gronden. De regeling is opgenomen conform de beheersverordening Buitengebied de Wolden, zodat de regeling aansluit op de aansluitende gronden.

Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur en landschap' zijn mede begrepen openbare nutsvoorzieningen, recreatief medegebruik, infrastructurele voorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen en tuinen en erven. Daarbij horen tevens bedrijfsgebouwen, bedrijfswoningen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Bedrijf – Delfstofwinning (B-DW)

De gronden met bestemming 'Bedrijf - Delfstofwinning' zijn bedoeld voor voorzieningen ten behoeve van het injecteren van stikstof in en winning van delfstoffen uit het gasveld De Wijk. De inrichting van de gronden is ten behoeve van dit gebruik.

Behalve voor het gebruik van de gronden voor delfstofwinning zullen binnen deze bestemming bijvoorbeeld ook waterwinning, gebouwen, erven en terreinen, wegen en paden en water mogelijk zijn.

Leiding - Gas (L-G)

De mede tot 'Leiding - Gas' bestemde gronden zijn bedoeld voor een veiligheids-/onderhoudszone ten behoeve van de gasleidingen. Voor de leidingen geldt een veiligheidszone-/onderhoudszone van 5 meter aan weerszijden van de leiding.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 Wro moet in het kader van een bestemmingsplan onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Het kostenverhaal van de gemeente voor de procedure en bestuurlijke en ambtelijke begeleiding wordt verhaald middels een anterieure overeenkomst met de NAM. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening is daarom een exploitatieplan niet vereist.

Voor de gemeente zijn aan dit plan geen nadelige financiële gevolgen verbonden. De investeringen voor verlengde gaswinning en de daaraan gerelateerde ontwikkelingen zijn voor rekening van de initiatiefnemer, de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM). Het aanleggen en verbouwen van gaswin- en stikstofinjectielocaties, LSI, gasleidingen en stikstofleidingen worden gefaciliteerd en gefinancierd door de NAM. Eventuele planschadevergoedingen vanwege dit plan zullen met een planschadeovereenkomst tussen de gemeente en de NAM worden afgedekt door de NAM.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Tijdens de voorbereidingsfase van het Aardgas+-project heeft de NAM regelmatig overleg gehad met betrokken partijen zoals grondeigenaren en omwonenden, maar ook met overheden en belangenorganisaties. Tijdens informatiebijeenkomsten zijn de betrokkenen geïnformeerd over de plannen en hebben zij hun mening kenbaar kunnen maken. Ook in de komende jaren zal de NAM in overleg blijven treden met belanghebbenden.

Het bestemmingsplan doorloopt daarnaast de formele procedures. Het voorontwerp bestemmingsplan zal zodoende voor inspraak ter inzage gelegd worden en zal voor vooroverleg toegezonden worden aan instanties. Het ontwerpbestemmingsplan zal tevens ter visie worden gelegd.

7.1 Inspraak

In het kader van de gemeentelijke inspraakverordening heeft het voorontwerp bestemmingsplan van 22 januari t/m 4 maart 2015 voor een periode van 6 weken voor inspraak ter inzage gelegen. Op het voorontwerp bestemmingsplan is één inspraakreactie ingediend. Deze inspraakreactie is als volgt samen te vatten:

  • 1. Vrees voor verdrogingsschade als de werkzaamheden niet in de juiste periode plaatsvinden.
  • 2. Aansprakelijkheid voor schade aan percelen en bos moet geregeld zijn met NAM of Waterschap. Hiervoor dient een protocol te worden opgesteld.
  • 3. Gevraagd wordt om door de NAM een nulmeting te laten verrichten en gedurende de winterperiode monitoring van het geheel.
  • 4. Indien er schade optreedt moet deze schade worden vergoed.

Beantwoording:

  • 1. De NAM heeft aangegeven dat zij verdrogingsschade willen uitsluiten en om die reden de werkzaamheden uitvoeren in de daarvoor juiste periode e.e.a. conform de MER-rapportage. De NAM is bereid detailafspraken te maken met betrekking tot het vastleggen van een nul-situatie van het bos en een monitoringsplan aangaande de vitaliteit van de bomen op basis van mogelijke veranderingen in de grondwaterstand als gevolg van de mijnbouwactiviteiten.
  • 2. In de toelichting van het voorontwerp bestemmingsplan is aangegeven dat de NAM en het Waterschap Reest & Wieden een onderzoek hebben ingesteld naar de mogelijke effecten van de gaswinning op de infrastructuur van het Waterschap. Tussen het Waterschap en de NAM vindt op periodieke basis overleg plaats. Indien zich effecten voordoen worden in goed overleg maatregelen getroffen. De NAM zal de kosten van de maatregelen dragen.
  • 3. Zie hiervoor de beantwoording onder 1.
  • 4. Indien er schade ontstaat als gevolg van de gaswinning is de NAM op grond van artikel 6:177 van het Burgerlijk Wetboek gehouden de schade te vergoeden. Dit artikel bepaalt dat de exploitant van een mijnbouwwerk aansprakelijk is voor de schade die ontstaat als gevolg van de aanleg of exploitatie van een werk.

De inspraakreactie heeft geen aanpassingen van het bestemmingsplan tot gevolg.

Voorafgaand aan dit plan is een milieueffectrapportage uitgevoerd (MER Aardgas+ De Wijk). Dit plan heeft reeds de procedure doorlopen en is vastgesteld. Het MER is als bijlage bij dit plan gevoegd.

7.2 Vooroverleg

Over het voorontwerpbestemmingsplan vindt vooroverleg plaats met de provincie Drenthe, het Waterschap Reest en Wieden en de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I).

Het Waterschap Reest en Wieden heeft op 18 maart 2015 een positief wateradvies afgegeven.

Met de provincie Drenthe heeft overleg plaatsgevonden over het versterken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), waarbinnen de locatie gelegen is. Uit dit overleg is het volgende naar voren gekomen:

  • 1. De bestaande houtwal aan de oostzijde van de te realiseren NAM-locatie wordt hersteld en versterkt binnen de huidige contouren.
  • 2. Ten westen van de te realiseren NAM-locatie wordt een tijdelijke singel van struiken aangelegd. Zodra de locatie in de toekomst opgeruimd zal worden, zal deze singel verwijderd worden.
  • 3. Ten zuiden van de te realiseren NAM-locatie wordt een tijdelijk gronddepot met struweel aangelegd. Zodra de locatie in de toekomst opgeruimd zal worden, zal dit element verwijderd worden.
  • 4. Ten behoeve van een duidelijke vastlegging van bovenstaande afspraken zal door de NAM een vrijstelling aangevraagd worden voor de tijdelijk aan te brengen beplanting. Dit betreft een ontheffing in het kader van de Boswet, welke op basis van het voorontwerp bestemmingsplan kan worden ingediend alsook een vergunning Flora & Faunawet inzake aanleg van tijdelijke natuur.
  • 5. Verdere specificatie van plant-/boomsoorten zullen in overleg met partijen worden vastgelegd. Het beplantingsplan zal conform worden aangepast.

Naar aanleiding van de reactie van de provincie is paragraaf 3.2 van de toelichting aangepast.

7.3 Zienswijzen

Op basis van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening en afdeling 3.4 van de Algemene Wet Bestuursrecht dient het ontwerpbestemmingsplan gedurende een periode van zes weken voor een ieder ter visie te worden gelegd.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 25 februari tot en met 6 april 2016 ter visie gelegen. De gemeente De Wolden heeft een drietal zienswijzen ontvangen. Deze zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in een reactienota.

De zienswijzen hebben geleid tot de volgende aanpassingen aan het bestemmingsplan:

  • 1. Er is een addendum opgesteld om hiermede het MER en de onderzoeken te actualiseren. Het addendum is in het bestemmingsplan toegevoegd als Bijlage 12. De resultaten van het addendum zijn verwerkt in een nieuwe paragraf 4.1.
  • 2. Middels een aanvullend archeologisch booronderzoek is het plangebied voldoende archeologisch onderzocht. Op advies van de provincie Drenthe is het aanvullend archeologisch booronderzoek in het bestemmingsplan toegevoegd als Bijlage 13. De conclusie van het onderzoek is verwerkt in paragraaf 4.1. Omdat het plangebied voldoende archeologisch is onderzocht komt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' (voormalig artikel 6) te vervallen uit de planregels en van de verbeelding.