direct naar inhoud van Regels
Plan: Kleine kernen Noord 2023
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1690.2023BP2008001-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Kleine kernen Noord 2023 met identificatienummer NL.IMRO.1690.2023BP2008001-VG01 van de gemeente De Wolden;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aangebouwd bijbehorend bouwwerk:

een aan het (hoofd)gebouw aanwezig gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en ten dienste staat van dat (hoofd)gebouw;

1.7 aan huis verbonden bedrijf:

kleinschalige bedrijvigheid als bedoeld in Lijst toelaatbare beroepen en vormen van bedrijvigheid bij wonen die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.8 aan huis verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep als bedoeld in Lijst toelaatbare beroepen en vormen van bedrijvigheid bij wonen dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.9 achtererf:

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

1.10 afhankelijke woonruimte

een extra woonruimte in een bijgebouw bij een woning waarin een huishouden gevestigd is dat mantelzorg ontvangt van de bewoners in de zelfstandige woonruimte

1.11 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.12 archeologisch waardevol terrein:

een terrein waarin zich voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen bevinden;

1.13 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.14 bebouwingspercentage:

de bebouwde oppervlakte van een gebouw uitgedrukt in procenten van nader aangegeven gronden;

1.15 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.16 bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop, dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.17 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan huis verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.18 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is. De bedrijfswoning is ook een bedrijfsgebouw;

1.19 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.20 bestaand:
  • a. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
  • b. het onder a bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening of een andere planologische toestemming;
1.21 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.22 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.23 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd op de grond staand gebouw of ander bouwwerk met een dak (waaronder een overkapping die hooguit aan twee zijden tegen gevels aangebouwd en aan minimaal twee zijden open is);

1.24 bijzondere paardenhouderij:

een agrarisch aanverwant bedrijf dat is gericht op het africhten, het opleiden en het trainen van paarden en pony's in eigen beheer;

1.25 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.26 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.27 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.28 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.29 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.30 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.31 cultuurgrond:

grasland, akkerbouw-, kwekerij-, tuinbouwgronden en beweiding voor dieren, die bedrijfsmatig, dan wel hobbymatig in gebruik zijn;

1.32 dak

elke bovenbeëindiging van een gebouw;

1.33 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel vallen geen afhaalzaken en maaltijdbezorgdiensten;

1.34 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder een belwinkel en internetcafé;

1.35 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond;

1.36 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en de bestemming deze inrichting niet verbiedt;

1.37 erker:

een plat afgedekte uitbouw aan de gevel van een woning;

1.38 erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.39 evenement:

een voor publiek toegankelijke verrichting van kunst, ontwikkeling, ontspanning of vermaak, feesten en muziekvoorstellingen daaronder begrepen, waarvoor ingevolge regelgeving een melding moet worden gedaan dan wel vergunning of ontheffing moet worden aangevraagd en verleend;

1.40 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.41 gebruiksoppervlakte:

de gebruiksoppervlakte volgens de NEN2580;

1.42 groepsaccommodatie:

een verblijf met meer dan tien slaapplaatsen, niet zijnde mobiele kampeeronderkomens of stacaravans, in hoofdzaak bestemd voor en gebezigd als verblijf voor vakantiedoeleinden en andere recreatieve doeleinden;

1.43 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf;

1.44 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.45 horecabedrijf en/of -instelling:

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, een en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.46 huishouden:

een alleenstaande, dan wel twee of meer personen, die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren;

1.47 intensieve veehouderij

een bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die is gericht op het houden van dieren, zoals rundveemesterij (exclusief vetweiderij), varkens-, geiten-, vleeskalver-, pluimvee-, of pelsdierhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen;

1.48 kampeermiddel:
  • a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  • b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde;

een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht, dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.49 kampeerterrein:

een terrein ter beschikking gesteld voor het plaatsen, dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen;

1.50 kantoor:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.51 kas:

een bouwwerk, niet zijnde een tunnelkas, dan wel een naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerk, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groenten, vruchten, bloemen of planten;

1.52 kleinschalig kampeerterrein:

een kampeerterrein voor niet meer dan 25 kampeermiddelen gedurende de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;

1.53 kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:

de in dit plan genoemde bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of nabij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.54 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, die in acht moet worden genomen;

1.55 landschappelijke waarden:

de cultuurhistorische en de visuele waarden van het landschap;

1.56 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, (sociaal-)medische, (sociaal-)culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie - met uitzondering van voorzieningen ten behoeve van gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten en sporten met dieren - en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.57 natuurlijke waarden:

de abiotische en biotische waarden van een gebied;

1.58 normaal onderhoud:

het onderhoud dat, gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming horen;

1.59 omgevingsvergunning:

vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);

1.60 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.61 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.62 peil:
  • a. indien op het land wordt gebouwd:
  • 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
  • de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
  • de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • b. indien in het water wordt gebouwd:
  • het Normaal Amsterdams Peil;
1.63 permanente bewoning:

bewoning als hoofdverblijf, zijnde de vaste woon- en verblijfsplaats;

1.64 plattelandswoning:

een bedrijfswoning behorend, of voorheen behorend tot een agrarisch bedrijf die door een derde mag worden bewoond;

1.65 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.66 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.67 prostitutiebedrijf:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht. Onder een prostitutiebedrijf worden in elk geval verstaan: een erotische massagesalon, een sekstheater, een bordeel of een parenclub, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.68 recreatieverblijf:

een gebouw dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor verblijfsrecreatie en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.69 restaurant of café-restaurant:

een horecabedrijf dat voornamelijk is gericht op het verstrekken van maaltijden;

1.70 risicogevoelig bouwwerk c.q. object:

een inrichting, waarvoor ofwel op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, ofwel op grond van het Vuurwerkbesluit vanwege de verwerking of opslag van verpakt of onverpakt professioneel vuurwerk, al dan niet in samenhang met consumentenvuurwerk, een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.71 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.72 stacaravan:

een caravan, die als een bouwwerk dient te worden aangemerkt;

1.73 semi-permanente kampeeraccommodatie:

kampeeraccommodatie (safaritenten, tenthuisjes, trekkershutten, lodges en chalets. en/of hiermee vergelijkbaar onderkomen) bestemd voor gebruik gedurende de periode 15 maart tot en met 31 oktober ten behoeve van kamperen op erven van woningen en (agrarische) bedrijven (minicampings);

1.74 semi-permanent kampeermiddel:

kampeermiddel (stacaravan, pipowagen en/of hiermee vergelijkbaar onderkomen) bestemd voor gebruik gedurende de periode 15 maart tot en met 31 oktober ten behoeve van kamperen op erven van woningen en (agrarische) bedrijven (minicampings);

1.75 tunnelkas:

elke constructie van hout, metaal of ander materiaal, welke met plastic of in gebruik daarmee overeenstemmend materiaal is afgedekt en dient als teeltondersteuning voor bedekte teelten;

1.76 uitbouw

een bijbehorend bouwwerk dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.77 verblijfsrecreatie:

een verblijf dat plaatsvindt in het kader van de weekendrecreatie en/of het vakantieverblijf;

1.78 voorerf

gedeelte van het erf dat aan de voorkant van het gebouw is gelegen;

1.79 voorgevel:

de naar de weg, eventueel voetpad, vanwaar het gebouw hoofdzakelijk toegankelijk is, gekeerde gevel, indien een perceel met meerdere zijnde aan de weg grenst, geldt de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.80 voorgevelrooilijn:
  • a. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zo veel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zo veel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
  • b. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 m, de lijn gelegen op 15 m uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 m, de lijn gelegen op 10 m uit de as van de weg;
1.81 wooneenheid:

een eenheid in een woongebouw die afzonderlijk gebruikt kan worden door één huishouden en die minstens over de volgende woonvoorzieningen beschikt: een woonruimte in combinatie met een toilet, een douche of bad en een keuken of kitchenette;

1.82 woning:

een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.83 woningsplitsing:

het bouwkundig en/of functioneel splitsen van één woning in twee of meer woningen;

1.84 woonhuis:

een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneen gebouwd, dat slechts één woning omvat;

1.85 zelfstandige woonruimte:

een woonruimte welke een eigen toegang heeft en welke door één huishouden kan worden bewoond zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte;

1.86 zijerf:

gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het gebouw is gelegen.

1.87 zorgboerderij:

een agrarisch bedrijf met een directe relatie tot de sociaal-medische opvang van al dan niet lichamelijk en/of verstandelijk gehandicapte personen, in die zin dat de personen, al dan niet woonachtig op de zorgboerderij, behulpzaam zijn bij de agrarische bedrijfsactiviteiten. De zorgfunctie dient zich in ruimtelijk-planologische zin als ondergeschikte (tweede) tak van het agrarisch bedrijf te manifesteren.

1.88 zorgwoning:

wonen in een woning waarbij in beperkte mate of ruimte mate zorg en ondersteuning wordt verleend.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwwerken zoals schoorstenen, antennes, ventilatiekappen, liftkokers, lichtkoepels en daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Overstekken van daken, dieper dan 40 cm, worden meegerekend bij de oppervlakte van bouwwerken;

2.6 de afstand tot de (bouw)perceelgrens:

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (bouw)perceelgrens.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. cultuurgrond;
  • b. de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  • c. de bebouwing ten behoeve van het agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf';
  • d. het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep, dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, die zijn opgenomen in de Bijlage 2 Lijst toelaatbare beroepen en vormen van bedrijvigheid bij wonen;
  • e. kleinschalig kamperen met daarbij behorende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kamperen';
  • f. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden van de gronden;
  • g. de instandhouding van de karakteristieke hoofdvorm van de gebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' tevens voor het behoud, de bescherming en/of herstel van cultuurhistorische waarden;

met daaraan ondergeschikt:

  • i. openbare nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • j. infrastructurele voorzieningen en ontsluitingsvoorzieningen ten behoeve van aangrenzende bestemmingen;
  • k. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • l. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
  • m. tuinen en erven;
  • n. bedrijfsgebouwen;
  • o. bedrijfswoning;
  • p. kassen;
  • q. bestaande tunnelkassen;
  • r. bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning;
  • s. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen en overkappingen zullen uitsluitend ten behoeve van agrarische bedrijven worden gebouwd;
  • b. de gebouwen en overkappingen zullen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • c. per bouwvlak mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van één agrarisch bedrijf worden gebouwd;
  • d. de bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, en de bijbehorende bouwwerken en de overkappingen bij de bedrijfswoning zullen ten minste 4 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning, dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • e. er is maximaal 1 bedrijfswoning per bouwperceel toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - 2 bedrijfswoningen toegestaan' een tweede bedrijfswoning is toegestaan;
  • f. de afstand van gebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelgrens zal ten minste 5 m bedragen;
  • g. er zullen geen torensilo's en tunnelkassen worden gebouwd;
  • h. de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte' aangegeven hoogte bedragen, met dien verstande dat voor kassen de goothoogte niet meer dan 4 m mag bedragen;
  • i. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' aangegeven hoogte bedragen, met dien verstande dat voor kassen de bouwhoogte niet meer dan 7 m mag bedragen;
  • j. de dakhelling van bedrijfsgebouwen mag niet minder dan de de ter plaatse van de aanduiding 'minimum dakhelling' aangegeven waarde bedragen;
  • k. de dakhelling van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan de de ter plaatse van de aanduiding 'maximum dakhelling' aangegeven waarde bedragen;
  • l. de gezamenlijke oppervlakte van kassen mag niet meer dan 1.000 m2 bedragen, met dien verstande dat kassen niet zijn toegestaan langs de Dr. Larijweg en langs Oosteinde-Wolddijk;
  • m. de goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer dan 4 m bedragen;
  • n. de dakhelling van de bedrijfswoning mag niet minder dan 300 en meer dan 600 bedragen;
  • o. de oppervlakte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 200 m2 bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt, in welk geval dit het maximum is;
  • p. in aanvulling op het in dit lid bepaalde onder sub j en n geldt dat de minimale maatvoering de bestaande maatvoering mag bedragen indien deze minder bedraagt, in welk geval dit het minimum is;
  • q. in aanvulling op het in dit lid bepaalde onder sub h, i, k, m en n geldt dat de maximale maatvoering de bestaande maatvoering mag bedragen, in welk geval dit het maximum is;
  • r. in afwijking van vorenstaande geldt ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' dat de bestaande hoofdvorm van de gebouwen, bepaald door de oppervlakte van het grondvlak, gevelbreedte, goot- en bouwhoogte, dakhelling en nokrichting, gehandhaafd dient te worden;
  • s. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen behorende bij de bedrijfswoning mag niet meer dan 100 m2 bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt, in welk geval dit het maximum is;
  • t. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen behorende bij de bedrijfswoning mag niet meer dan 3,25 m bedragen.
3.2.2 Gebouwen kleinschalig kampeerterrein

Voor het bouwen van een sanitaire voorziening ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen zullen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kamperen' worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen per kampeerterrein mag niet meer dan 50 m2 bedragen;
  • c. de goothoogte van een gebouw zal ten hoogste 3 m bedragen.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. silo's en bassins zijn niet toegestaan buiten het bouwvlak;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, zal binnen het bouwvlak ten hoogste 12 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevlrooilijn bedraagt ten hoogste 1 meter en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbaar toegankelijk gebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
  • d. de hoogte van hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, zal buiten het bouwvlak ten hoogste 5 m bedragen.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;

nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;

bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2.1 sub b en toestaan dat gebouwen buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:
    • 1. de gebouwen aansluitend aan het bouwvlak worden gebouwd;
    • 2. de gebouwen landschappelijk worden ingepast conform Bijlage 6 Landschappelijk Ontwikkelingskader De Wolden (LOK);
    • 3. de oppervlakte van gebouwen buiten het bouwvlak ten hoogste 1.500 m² bedraagt, met dien verstande dat de oppervlakte van het aaneengesloten bouwperceel maximaal 1,5 ha zal bedragen;
    • 4. er zicht is op een langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van schaalvergroting of extensivering/verbreding van de bedrijfsactiviteiten en de noodzakelijkheid van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;
  • b. lid 3.2.1 sub f en toestaan dat de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelgrens wordt verkleind;
  • c. lid 3.2.1 sub g en toestaan dat tunnelkassen worden gebouwd, mits:
    • 1. de hoogte van een tunnelkas ten hoogste 1,2 m zal bedragen;
    • 2. geen tunnelkas op een es, beekdal of in een open gebied wordt gebouwd (Provinciale omgevingsverordening);
    • 3. de tunnelkas gebruikt wordt bij open grondteelt ten behoeve van een volwaardige agrarische bedrijfsvoering;
  • d. lid 3.2.1 sub j en toestaan dat de dakhelling van een aan-, uitbouw, bedrijfsgebouw of overkapping voor maximaal 25% van het bedrijfsgebouw (niet zijnde de bedrijfswoning) tot een maximum van 100 m² wordt verlaagd tot 0°;
  • e. lid 3.2.1 sub j en k en toestaan dat wordt afgeweken van de dakhellingsvereisten ten behoeve van een serrestal, mits:
  • f. lid 3.2.1 sub m en toestaan dat de goothoogte van bedrijfswoningen voor maximaal 25% van de gootlengte wordt vergroot tot 5,5 m;
  • g. lid 3.2.1 sub r en toestaan dat het gebouw mag worden uitgebreid in de diepte met ten hoogste 20% van de oppervlakte van het bestaande gebouw, mits de hoofdvorm van het karakteristieke gebouw niet wordt aangetast;
  • h. lid 3.2.3 sub a en toestaan dat silo's en bassins buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:
    • 1. deze opslag noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering (bedrijfseconomische redenen), dan wel om redenen van ontsluiting of milieu opslag binnen het bouwvlak niet mogelijk is;
    • 2. de opslag direct aansluitend aan het bouwvlak wordt gesitueerd. In uitzonderingsgevallen kan meegewerkt worden aan mestopslag op grotere afstand van bouwpercelen, mits daartoe een uitdrukkelijk bedrijfstechnische noodzaak aanwezig is. Dit is niet toegestaan in de landschappelijk en cultuurhistorisch waardevolle gebieden, alsmede in de milieubeschermingsgebieden en in de zones nabij natuurgebieden;
    • 3. de silo of bassin goed landschappelijk wordt ingepast conform het Bijlage 6 Landschappelijk Ontwikkelingskader De Wolden (LOK);
    • 4. de oppervlakte van een silo of een bassin ten hoogste 750 m² (in totaliteit) zal bedragen;
    • 5. de hoogte van een silo of een bassin ten hoogste 3,5 m, exclusief afdekking zal bedragen;
    • 6. ten behoeve van mestsilo's of -bassins tevens de in lid 3.6 sub c genoemde afwijking is toegepast;
  • i. lid 3.2.3 sub d en toestaan dat de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, wordt vergroot tot 12 m.
3.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het opslaan van mest en/of overige landbouwproducten buiten het bouwperceel, met uitzondering van tijdelijke opslag van akkerbouwproducten;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een intensieve veehouderij';
  • c. het gebruik van bouwwerken voor verblijfsrecreatieve doeleinden;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  • e. het gebruik van de gronden als erf, buiten het bouwperceel;
  • f. het dempen van beken;
  • g. het gebruik van gebouwen als (plattelands)woning, niet zijnde bedrijfswoning;
  • h. het gebruik van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kamperen' anders dan ten behoeve van een sanitaire voorziening;
  • i. het gebruik van gebouwen ten behoeve van gestapelde stallen;
  • j. het gebruik van woonhuizen in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep, dan wel een buiten een zone van 25 m kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, anders dan het gebruik van de gronden en bouwwerken in combinatie met een aan-huis-verbonden-beroep dan wel kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten voorzover voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de werkzaamheden dienen ondergeschikt te blijven aan de bestemming;
    • 2. het woongedeelte dient ten minste 70% van de begane vloeroppervlakte van het hoofdgebouw, inclusief de aan- en uitbouwen op het bouwperceel te beslaan;
    • 3. er mag geen grootschalige opslag van goederen plaatsvinden, alsook geen opslag van goederen op het buitenterrein;
    • 4. er mag geen detailhandel plaatsvinden anders dan in de in Bijlage 2 Lijst toelaatbare beroepen en vormen van bedrijvigheid bij wonen opgenomen detailhandel;
    • 5. er mag maximaal 0,5 m2 aan verwijsborden c.q. reclame-uitingen geplaatst worden;
    • 6. parkeren moet op eigen terrein plaatsvinden;
    • 7. de benodigde ruimte mag uitsluitend gebruikt worden ten behoeve van de hoofdbewoner van het perceel;
    • 8. er mag geen stapeling van ondergeschikte functies plaatsvinden.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;

bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.5 en toestaan dat een agrarisch bedrijf wordt gecombineerd met co-vergisting, mits:
    • 1. is aangetoond dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    • 2. er in hoofdzaak sprake is van mest en/of organische (bij)producten van het eigen bedrijf, al dan niet aangevuld met mest en/of organische (bij)producten van andere bedrijven, al dan niet in een samenwerkingsverband, dan wel de output van de vergister (het digestaat) in hoofdzaak op het bedrijf of de bedrijven van het samenwerkingsverband worden gebruikt;
    • 3. de vergistinsinstallatie landschappelijk wordt ingepast conform Bijlage 6 Landschappelijk Ontwikkelingskader De Wolden (LOK);
    • 4. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 5. maatregelen worden getroffen waardoor de ammoniakdepositie op nabijgelegen natuurbeschermingsgebieden gelet op de instandhoudingsdoelstelling niet significant zal toenemen;
  • b. lid 3.5 en toestaan dat een agrarisch bedrijf wordt gecombineerd met een zorgboerderij';

c. lid 3.5 en toestaan dat gronden en bouwwerken buiten het bouwvlak worden gebruikt voor het opslaan van mest en/of overige landbouwproducten, voor zover de opslag langer dan één jaar plaatsvindt, mits;

    • 1. deze opslag noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering (bedrijfseconomische redenen), dan wel om redenen van ontsluiting of milieu opslag binnen het bouwvlak niet mogelijk is;
    • 2. de opslag voor zover op basis van bedrijfstechnische redenen mogelijk direct aansluitend aan het bouwvlak wordt gesitueerd;

d. lid 3.5 en toestaan dat bouwwerken worden gebruikt voor logiesverstrekking, mits:

  • 1. de logiesverstrekking plaatsvindt binnen bestaande bebouwing;
  • 2. in een bijgebouw uitsluitend slaapplaatsen met sanitaire voorzieningen worden gerealiseerd. Hieraan gekoppeld moet in het bijbehorende hoofdgebouw een ontbijtruimte, en mag een eventuele woonkamer worden gerealiseerd;
  • 3. indien een bijgebouw gebruikt wordt ten behoeve van de logiesverstrekking, dit bijgebouw zich in de directe nabijheid bevindt van en een duidelijk relatie heeft met het hoofdgebouw;
  • 4. indien een bijgebouw gebruikt wordt ten behoeve van de logiesverstrekking, de uiterlijke kenmerken van dit bijgebouw behouden blijven. Er mogen geen uiterlijke kenmerken van een woning worden toegevoegd;
  • 5. er maximaal drie slaapkamers worden gerealiseerd;
  • 6. er geen keukenblok in de kamers wordt gemaakt;
  • 7. het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
  • 8. geen extra inrit wordt aangelegd in verband met de vestiging;
  • 9. vestiging plaatsvindt aan een verkeersontsluiting van voldoende omvang;
  • 10. vesting geen onevenredige afbreuk doet aan de milieusituatie van agrarische bedrijven in de directe omgeving;

e. lid 3.5 en toestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruikt voor de uitoefening van productiegebonden detailhandel, mits:

1. de functie inherent is aan de agrarische bestemming;

2. vestiging van de detailhandel in bestaande bebouwing plaatsvindt;

3. geen reclame-uitingen worden gebruikt;

4. parkeren op eigen erf plaatsvindt;

f. lid 3.5 en toestaan dat een bestaande bedrijfswoning wordt gebruikt als plattelandswoning, met dien verstande dat:

1. gebruik van de woning ten behoeve van de bedrijfsvoering van het bijbehorend agrarisch bedrijf niet meer noodzakelijk is;

2. het gebruik als plattelandswoning dient te passen in de karakteristiek van het gemeentelijke buitengebied ter plaatse en de voorgenomen ontwikkelingsrichting daarvan, zoals dat blijkt uit de gemeentelijke Structuurvisie 2030 (vastgesteld maart 2011);

3. onderbouwd dient te worden dat ter plaatse van de beoogde plattelandswoning nu, maar ook in de toekomst, een goed woon- en leefklimaat kan worden geboden.

Daarbij worden in elk geval betrokken de bekende uitbreidingsplannen van het agrarische bedrijf

waarvan de plattelandswoning (voorheen) onderdeel uitmaakt(e);

4. gebruik wordt gemaakt van de bestaande inrit.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het aanplanten van bomen en/of houtgewas, over een oppervlakte van meer dan 100 m² voor zover niet gelegen binnen een bouwperceel, met uitzondering van houtteelt, sier- en fruitteelt en/of overige opgaande teeltvormen;
    • 2. het kappen en/of rooien van houtwallen en/of -singels;
    • 3. het verharden van agrarische perceel-, kavelontsluitings- en/of onderhoudswegen buiten het bouwperceel met een grotere breedte dan 4 m;
    • 4. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen ten behoeve van het agrarisch gebruik buiten het bouwperceel, niet zijnde perceel- en/of kavelontsluitingswegen, met een oppervlakte van meer dan 100 m²;
    • 5. het aanleggen van fiets-, voet- en/of ruiterpaden buiten het bouwperceel;
    • 6. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden, zodanig dat er een verschil in hoogte, c.q. diepte ten opzichte van het bestaande maaiveld ontstaat van meer dan 30 cm;
    • 7. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik;
    • 8. het wijzigen van de grondsamenstelling en/of het aanbrengen van voorzieningen ten behoeve van de aanleg van paardrijbakken;
    • 9. het graven of dempen van sloten en daarmee gelijk te stellen waterlopen, uitsluitend indien dit een wijziging van het kavelpatroon tot gevolg heeft;
    • 10. het aanleggen van wegen ten behoeve van gebiedsontsluiting;
    • 11. het aanplanten van bomen en/of houtgewas ten behoeve van houtteelt, sier- en fruitteelt en/of overige opgaande teeltvormen.
  • b. Het sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
  • c. De sub a genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, mits:
    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, de natuurlijke, de geomorfologische, cultuurhistorische en de archeologische waarden;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterhuishouding van het gebied en de omliggende percelen, c.q. de gebruiksmogelijkheden daarvan.
3.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk gebouwen of delen daarvan te slopen, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  • b. Het sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan;
  • c. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand kan worden hersteld, de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven, en/of het delen van het pand betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm wordt veroorzaakt.
3.9 Wijzigingsbevoegdheid
3.9.1 Ruimte voor ruimte wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming Agrarisch te wijzigen in de bestemming 'Tuin' en 'Wonen', met dien verstande dat:

  • a. een agrarische bedrijf wordt beëindigd;
  • b. op het betreffende voormalige bouwperceel ten minste 750 m² met een afwijkingsmarge van 5% aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing (voor één woonhuis) of ten minste 2.000 m² met een afwijkingsmarge van 3% (voor twee woonhuizen) aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, niet zijnde cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, wordt gesloopt (vierkante meters die bij recht teruggebouwd mogen worden (inclusief mogelijke afwijkingen) tellen niet mee in de m² te slopen bebouwing);
  • c. illegale bebouwing, mestbassins, mestplaten en silo's niet meetellen in de m² maar worden wel gesloopt en verwijderd;
  • d. de bestemming pas wordt gewijzigd als de sloop- en planschadeovereenkomst ondertekend is;
  • e. wanneer er voorwaarden tot verbetering aan een te behouden schuur dan wel te behouden schuren worden verbonden bij de toepassing van de ruimte-voor-ruimte regeling, de bestemming pas wordt gewijzigd als vooraf aan deze voorwaarden is voldaan;
  • f. indien er meer wordt gesloopt dan 750 m² maar minder dan 2000 m² er een extra oppervlakte aan bijgebouwen gerealiseerd mag worden met dien verstande dat:
    • 1. bij sloop tussen 1100 - 1500 m² wordt er 100 m² extra toegestaan;
    • 2. bij sloop tussen 1500 - 1999 m² wordt er 200 m² extra toegestaan. De extra m² te realiseren bijgebouwen mogen bij de oorspronkelijke bedrijfswoning of bij de te bouwen compensatiewoning worden benut.
  • g. indien de minimale oppervlakte niet op één bouwperceel kan worden gehaald het tevens mogelijk is de oppervlakte samen te voegen met andere percelen (salderen), waarbij per afzonderlijk perceel minimaal 375 m² bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt (vierkante meters die bij recht teruggebouwd mogen worden (inclusief mogelijke afwijkingen) tellen niet mee in de m² te slopen bebouwing;
  • h. indien er sprake is van saldering de compensatiewoning wordt opgericht op 1 van de percelen waarop bebouwing wordt gesloopt;
  • i. de ter compensatie van de sloop nieuw te bouwen woning niet wordt gebouwd in gebieden die in de provinciale omgevingsvisie zijn aangewezen als Natuur Netwerk Nederland (NNN; voorheen Ecologische Hoofdstructuur), dan wel op de es tenzij er in de huidige situatie een agrarisch bouwvlak is gesitueerd;
  • j. er middels een inrichtingsschets met landschappelijke inpassing conform Bijlage 6 Landschappelijk Ontwikkelingskader De Wolden (LOK) aangetoond wordt dat er sprake is van een verbetering van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit;
  • k. de geluidbelasting van de geluidgevoelige gebouwen niet hoger mag zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
  • l. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • m. in principe de gehele locatie met voormalige agrarische bebouwing wordt gesloopt (met uitzondering van de voormalige bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen);
  • n. de te slopen gebouwen minimaal 3 jaar in agrarisch gebruik zijn geweest;
  • o. de te slopen gebouwen niet zijn aangewezen als rijksmonument of aangemerkt als culthuurhistorisch of architectonisch waardevol, dan wel niet zijn voorzien van de aanduiding 'karakteristiek';
3.9.2 Ruimte voor bedrijfsruimte

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming Agrarisch te wijzigen in de bestemming 'Bedrijf', met dien verstande dat:

  • a. een agrarische bedrijf wordt beëindigd;
  • b. de functie wordt ondergebracht in de bestaande, voormalig agrarisch gebruikte gebouwen;
  • c. bedrijven, welke zijn genoemd in de Bijlage 1 Staat van bedrijven onder de categorieën 1 en 2, dan wel bedrijven die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met of van minder invloed zijn dan de hier bedoelde bedrijven, zijn toegestaan;
  • d. geen sprake is van onevenredige schade van de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • f. er middels een inrichtingsschets met landschappelijke inpassing conform Bijlage 6 Landschappelijk Ontwikkelingskader De Wolden (LOK) sprake moet zijn van een verbetering van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit.

Artikel 4 Agrarisch met waarden

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. cultuurgrond;
  • b. de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  • c. de bebouwing ten behoeve van het agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf';
  • d. de bebouwing ten behoeve van een agrarisch aanverwant bedrijf in de vorm van een bijzondere paardenhouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij'
  • e. het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep, dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, die zijn genoemd in de Bijlage 2 Lijst toelaatbare beroepen en vormen van bedrijvigheid bij wonen;
  • f. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden van de gronden;
  • g. de instandhouding van de karakteristieke hoofdvorm van de gebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' tevens voor het behoud, de bescherming en/of herstel van cultuurhistorische waarden;

met daaraan ondergeschikt:

  • i. openbare nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • j. infrastructurele voorzieningen;
  • k. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • l. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
  • m. tuinen en erven;
  • n. bedrijfsgebouwen;
  • o. bedrijfswoning;
  • p. bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning;
  • q. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen en overkappingen zullen uitsluitend ten behoeve van agrarische bedrijven, en ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij' ten behoeve van de paardenhouderij, worden gebouwd;
  • b. de gebouwen en overkappingen zullen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • c. per bouwvlak mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van één agrarisch bedrijf worden gebouwd;
  • d. de bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, en de bijbehorende bouwwerken en de overkappingen bij de bedrijfswoning zullen ten minste 4 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning, dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • e. er is maximaal 1 bedrijfswoning per bouwperceel toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - 2 bedrijfswoningen toegestaan' een tweede bedrijfswoning is toegestaan;
  • f. de afstand van gebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelgrens zal ten minste 5 m bedragen;
  • g. er zullen geen torensilo's, kassen en tunnelkassen worden gebouwd;
  • h. de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte' aangegeven hoogte bedragen;
  • i. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' aangegeven hoogte bedragen;
  • j. de dakhelling van bedrijfsgebouwen mag niet minder dan de de ter plaatse van de aanduiding 'minimum dakhelling' aangegeven waarde bedragen;
  • k. de dakhelling van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan de de ter plaatse van de aanduiding 'maximum dakhelling' aangegeven waarde bedragen;
  • l. de goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer dan 4 m bedragen;
  • m. de dakhelling van de bedrijfswoning mag niet minder dan 300 en meer dan 600 bedragen;
  • n. de oppervlakte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 200 m2 bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt, in welk geval dit het maximum is;
  • o. in aanvulling op het in dit lid bepaalde onder sub j en m geldt dat de minimale maatvoering de bestaande maatvoering mag bedragen indien deze minder bedraagt, in welk geval dit het minimum is;
  • p. in aanvulling op het in dit lid bepaalde onder sub h, i, k, l en m geldt dat de maximale maatvoering de bestaande maatvoering mag bedragen, in welk geval dit het maximum is;
  • q. in afwijking van vorenstaande geldt ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' dat de bestaande hoofdvorm van de gebouwen, bepaald door de oppervlakte van het grondvlak, gevelbreedte, goot- en bouwhoogte, dakhelling en nokrichting, gehandhaafd dient te worden;
  • r. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen behorende bij de bedrijfswoning mag niet meer dan 100 m2 bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt, in welk geval dit het maximum is;
  • s. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen behorende bij de bedrijfswoning mag niet meer dan 3,25 m bedragen.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. silo's en bassins zijn niet toegestaan buiten het bouwvlak;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, zal binnen het bouwvlak ten hoogste 12 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevlrooilijn bedraagt ten hoogste 1 meter en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbaar toegankelijk gebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
  • d. de hoogte van hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, zal buiten het bouwvlak ten hoogste 5 m bedragen.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;

nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;

bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 4.2.1 sub b en toestaan dat gebouwen buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:
    • 1. de gebouwen aansluitend aan het bouwvlak worden gebouwd;
    • 2. de gebouwen landschappelijk worden ingepast conform Bijlage 6 Landschappelijk Ontwikkelingskader De Wolden (LOK);
    • 3. de oppervlakte van de gebouwen buiten het bouwvlak ten hoogste 1.500 m² bedraagt, met dien verstande dat de oppervlakte van het aaneengesloten bouwperceel maximaal 1,5 ha zal bedragen;
    • 4. er zicht is op een langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van schaalvergroting of extensivering/verbreding van de bedrijfsactiviteiten en de noodzakelijkheid van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;
  • b. lid 4.2.1 sub f en toestaan dat de afstand van gebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelgrens wordt verkleind;
  • c. lid 4.2.1 sub g en toestaan dat tunnelkassen worden gebouwd, mits:
    • 1. de hoogte van een tunnelkas ten hoogste 1,2 m zal bedragen;
    • 2. geen tunnelkas op een es, beekdal of in een open gebied wordt gebouwd (Provinciale omgevingsverordening);
    • 3. de tunnelkas gebruikt wordt bij open grondteelt ten behoeve van een volwaardige agrarische bedrijfsvoering;
  • d. lid 4.2.1 sub j en k en toestaan dat wordt afgeweken van de dakhellingsvereisten ten behoeve van een serrestal, mits:
  • e. lid 4.2.1 sub j en toestaan dat de dakhelling van een aan-, uitbouw, bedrijfsgebouw of overkapping voor maximaal 25% van het bedrijfsgebouw (niet zijnde de bedrijfswoning) tot een maximum van 100 m² wordt verlaagd tot 0°;
  • f. lid 4.2.1 sub m en toestaan dat de goothoogte van bedrijfswoningen voor maximaal 25% van de gootlengte wordt vergroot tot 5,5 m;
  • g. lid 4.2.1 sub q en toestaan dat het gebouw mag worden uitgebreid in de diepte met ten hoogste 20% van de oppervlakte van het bestaande gebouw, mits de hoofdvorm van het karakteristieke gebouw niet wordt aangetast;
  • h. lid 4.2.2 sub a en toestaan dat silo's en bassins buiten het agrarisch bouwvlak worden gebouwd, mits:
    • 1. deze opslag noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering (bedrijfseconomische redenen), dan wel om redenen van ontsluiting of milieu opslag binnen het bouwvlak niet mogelijk is;
    • 2. de opslag direct aansluitend aan het bouwvlak wordt gesitueerd. In uitzonderingsgevallen kan meegewerkt worden aan mestopslag op grotere afstand van bouwpercelen, mits daartoe een uitdrukkelijk bedrijfstechnische noodzaak aanwezig is. Dit is niet toegestaan in de landschappelijk en cultuurhistorisch waardevolle gebieden, alsmede in de milieubeschermingsgebieden en in de zones nabij natuurgebieden;
    • 3. de silo of bassin goed landschappelijk wordt ingepast conform Bijlage 6 Landschappelijk Ontwikkelingskader De Wolden (LOK);
    • 4. de oppervlakte van een silo of een bassin ten hoogste 750 m² zal bedragen;
    • 5. de hoogte van een silo of een bassin ten hoogste 3,5 m, exclusief afdekking zal bedragen;
    • 6. ten behoeve van mestsilo's of -bassins tevens de in lid 4.6 sub c genoemde afwijking is toegepast;
  • i. lid 4.2.2 sub d en toestaan dat de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, wordt vergroot tot 12 m.
4.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het opslaan van mest en/of overige landbouwproducten buiten het bouwperceel, met uitzondering van tijdelijke opslag van akkerbouwproducten;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een intensieve veehouderij, behalve ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
  • c. het gebruik van bouwwerken voor verblijfsrecreatieve doeleinden;
  • d. het gebruik van gebouwen als (plattelands)woning, niet zijnde bedrijfswoning;
  • e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  • f. het gebruik van de gronden als erf, buiten het bouwperceel;
  • g. het dempen van beken, dobben en poelen;
  • h. het gebruik van gebouwen ten behoeve van gestapelde stallen;
  • i. het gebruik van woonhuizen ten behoeve van in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep, dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, anders dan het gebruik van de gronden en bouwwerken in combinatie met een aan-huis-verbonden-beroep dan wel kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten voorzover voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de werkzaamheden dienen ondergeschikt te blijven aan de bestemming;
    • 2. het woongedeelte dient ten minste 70% van de begane vloeroppervlakte van het hoofdgebouw, inclusief de aan- en uitbouwen op het bouwperceel te beslaan;
    • 3. er mag geen grootschalige opslag van goederen plaatsvinden, alsook geen opslag van goederen op het buitenterrein;
    • 4. er mag geen detailhandel plaatsvinden anders dan in de in Bijlage 2 Lijst toelaatbare beroepen en vormen van bedrijvigheid bij wonen opgenomen detailhandel;
    • 5. er mag maximaal 0,5 m2 aan verwijsborden c.q. reclame-uitingen geplaatst worden;
    • 6. parkeren moet op eigen terrein plaatsvinden;
    • 7. de benodigde ruimte mag uitsluitend gebruikt worden ten behoeve van de hoofdbewoner van het perceel;
    • 8. er mag geen stapeling van ondergeschikte functies plaatsvinden.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;

bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 4.5 en toestaan dat een agrarisch bedrijf wordt gecombineerd met co-vergisting, mits:
    • 1. is aangetoond dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    • 2. er in hoofdzaak sprake is van mest en/of organische (bij)producten van het eigen bedrijf, al dan niet aangevuld met mest en/of organische (bij)producten van andere bedrijven, al dan niet in een samenwerkingsverband, dan wel de output van de vergister (het digestaat) in hoofdzaak op het bedrijf of de bedrijven van het samenwerkingsverband worden gebruikt;
    • 3. de vergistinsinstallatie landschappelijk wordt ingepast conform Bijlage 6 Landschappelijk Ontwikkelingskader De Wolden (LOK);
    • 4. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 5. maatregelen worden getroffen waardoor de ammoniakdepositie op nabijgelegen natuurbeschermingsgebieden gelet op de instandhoudingsdoelstelling niet significant zal toenemen;
  • b. lid 4.5 en toestaan dat een agrarisch bedrijf wordt gecombineerd met een zorgboerderij;
  • c. lid 4.5 en toestaan dat gronden en bouwwerken buiten het bouwperceel worden gebruikt voor het opslaan van mest en/of overige landbouwproducten, mits;
    • 1. deze opslag noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering (bedrijfseconomische redenen), dan wel om redenen van ontsluiting of milieu opslag binnen het bouwvlak niet mogelijk is;
    • 2. de opslag voor zover op basis van bedrijfstechnische redenen mogelijk direct aansluitend aan het bouwvlak wordt gesitueerd;
  • d. lid 4.5 en toestaan dat bouwwerken worden gebruikt voor logiesverstrekking, mits:
    • 1. de logiesverstrekking plaatsvindt binnen bestaande bebouwing;
    • 2. in een bijgebouw uitsluitend slaapplaatsen met sanitaire voorzieningen worden gerealiseerd. Hieraan gekoppeld moet in het bijbehorende hoofdgebouw een ontbijtruimte, en mag een eventuele woonkamer worden gerealiseerd;
    • 3. indien een bijgebouw gebruikt wordt ten behoeve van de logiesverstrekking, dit bijgebouw zich in de directe nabijheid bevindt van en een duidelijk relatie heeft met het hoofdgebouw;
    • 4. indien een bijgebouw gebruikt wordt ten behoeve van de logiesverstrekking, de uiterlijke kenmerken van dit bijgebouw behouden blijven. Er mogen geen uiterlijke kenmerken van een woning worden toegevoegd;
    • 5. er maximaal drie slaapkamers worden gerealiseerd;
    • 6. er geen keukenblok in de kamers wordt gemaakt;
    • 7. het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
    • 8. geen extra inrit wordt aangelegd in verband met de vestiging;
    • 9. vestiging plaatsvindt aan een verkeersontsluiting van voldoende omvang;
    • 10. vesting geen onevenredige afbreuk doet aan de milieusituatie van agrarische bedrijven in de directe omgeving;
  • e. lid 4.5 en toestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruikt voor de uitoefening van productiegebonden detailhandel bij agrarische bedrijven, mits:
    • 1. de functie inherent is aan de agrarische bestemming;
    • 2. vestiging van de detailhandel in bestaande bebouwing plaatsvindt;
    • 3. geen reclame-uitingen worden gebruikt;
    • 4. parkeren op eigen erf plaatsvindt.
  • f. lid 4.5 en toestaan dat een bestaande bedrijfswoning wordt gebruikt als plattelandswoning, met dien verstande dat:
    • 1. gebruik van de woning ten behoeve van de bedrijfsvoering van het bijbehorend agrarisch bedrijf niet meer noodzakelijk is;
    • 2. het gebruik van de plattelandswoning dient te passen in de karakteristiek van het gemeentelijk buitengebied ter plaatse en de voorgenomen ontwikkelingsrichting daarvan, zoals dat blijkt uit de gemeentelijke Structuurvisie 2030 (vastgesteld maart 2011);
    • 3. onderbouwd dient te worden dat ter plaatse van de beoogde plattelandswoning nu, maar ook in de toekomst, een goed woon- en leefklimaat kan worden geboden. Daarbij worden in elk geval betrokken de bekende uitbreidingsplannen van het agrarische bedrijf waarvan de plattelandswoning (voorheen) onderdeel uitmaakt(e);
    • 4. gebruik wordt gemaakt van de bestaande inrit.
4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het aanplanten van bomen en/of houtgewas, over een oppervlakte van meer dan 100 m² voor zover niet gelegen binnen een bouwperceel, met uitzondering van houtteelt, sier- en fruitteelt en/of overige opgaande teeltvormen;
    • 2. het kappen en/of rooien van houtgewas en/of -singels;
    • 3. het verharden van agrarische perceel-, kavelontsluitings- en/of onderhoudswegen buiten het bouwperceel met een grotere breedte dan 4 m;
    • 4. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen ten behoeve van het agrarisch gebruik buiten het bouwperceel, niet zijnde perceel- en/of kavelontsluitingswegen, met een oppervlakte van meer dan 50 m²;
    • 5. het aanleggen van fiets-, voet- en ruiterpaden buiten het bouwperceel;
    • 6. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden, zodanig dat er een verschil in hoogte, c.q. diepte ten opzichte van het bestaande maaiveld ontstaat van meer dan 30 cm;
    • 7. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik;
    • 8. het wijzigen van de grondsamenstelling en/of het aanbrengen van voorzieningen ten behoeve van de aanleg van paardrijbakken;
    • 9. het aanleggen van ligplaatsen voor vaartuigen;
    • 10. het graven of dempen, verdiepen of verbreden van sloten en daarmee gelijk te stellen waterlopen, uitsluitend indien dit een wijziging van het kavelpatroon tot gevolg heeft;
    • 11. het aanleggen van wegen ten behoeve van gebiedsontsluiting;
    • 12. het aanplanten van bomen en/of houtgewas ten behoeve van houtteelt, sier- en fruitteelt en/of overige opgaande teeltvormen.

  • b. Het sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.

  • c. De sub a genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, mits:
    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, de natuurlijke, de geomorfologische, cultuurhistorische en de archeologische waarden;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterhuishouding van het gebied en de omliggende percelen, c.q. de gebruiksmogelijkheden daarvan.
4.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk gebouwen of delen daarvan te slopen, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.

  • b. Het sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van deze verordening.

  • c. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand kan worden hersteld, de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven, en/of het delen van het pand betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm wordt veroorzaakt.
4.9 Wijzigingsbevoegdheid
4.9.1 Ruimte voor ruimte wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming Agrarisch te wijzigen in de bestemming 'Tuin' en 'Wonen', met dien verstande dat:

  • a. een agrarische bedrijf wordt beëindigd;
  • b. op het betreffende voormalige bouwperceel ten minste 750 m² met een afwijkingsmarge van 5% aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing (voor één woonhuis) of ten minste 2.000 m² met een afwijkingsmarge van 3% (voor twee woonhuizen) aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, niet zijnde cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, wordt gesloopt (vierkante meters die bij recht teruggebouwd mogen worden (inclusief mogelijke afwijkingen) tellen niet mee in de m² te slopen bebouwing);
  • c. illegale bebouwing, mestbassins, mestplaten en silo's niet meetellen in de m² maar worden wel gesloopt en verwijderd;
  • d. de bestemming pas wordt gewijzigd als de sloop- en planschadeovereenkomst ondertekend is;
  • e. wanneer er voorwaarden tot verbetering aan een te behouden schuur dan wel te behouden schuren worden verbonden bij de toepassing van de ruimte-voor-ruimte regeling, de bestemming pas wordt gewijzigd als vooraf aan deze voorwaarden is voldaan;
  • f. indien er meer wordt gesloopt dan 750 m² maar minder dan 2000 m² er een extra oppervlakte aan bijgebouwen gerealiseerd mag worden met dien verstande dat:
    • 1. bij sloop tussen 1100 - 1500 m² wordt er 100 m² extra toegestaan;
    • 2. bij sloop tussen 1500 - 1999 m² wordt er 200 m² extra toegestaan. De extra m² te realiseren bijgebouwen mogen bij de oorspronkelijke bedrijfswoning of bij de te bouwen compensatiewoning worden benut.
  • g. indien de minimale oppervlakte niet op één bouwperceel kan worden gehaald het tevens mogelijk is de oppervlakte samen te voegen met andere percelen (salderen), waarbij per afzonderlijk perceel minimaal 375 m² bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt (vierkante meters die bij recht teruggebouwd mogen worden (inclusief mogelijke afwijkingen) tellen niet mee in de m² te slopen bebouwing;
  • h. indien er sprake is van saldering de compensatiewoning wordt opgericht op 1 van de percelen waarop bebouwing wordt gesloopt;
  • i. de ter compensatie van de sloop nieuw te bouwen woning niet wordt gebouwd in gebieden die in de provinciale omgevingsvisie zijn aangewezen als Natuur Netwerk Nederland (NNN; voorheen Ecologische Hoofdstructuur), dan wel op de es tenzij er in de huidige situatie een agrarisch bouwvlak is gesitueerd;
  • j. er middels een inrichtingsschets met landschappelijke inpassing conform Bijlage 6 Landschappelijk Ontwikkelingskader De Wolden (LOK) aangetoond wordt dat er sprake is van een verbetering van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit;
  • k. de geluidbelasting van de geluidgevoelige gebouwen niet hoger mag zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
  • l. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • m. in principe de gehele locatie met voormalige agrarische bebouwing wordt gesloopt (met uitzondering van de voormalige bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen);
  • n. de te slopen gebouwen minimaal 3 jaar in agrarisch gebruik zijn geweest;
  • o. de te slopen gebouwen niet zijn aangewezen als rijksmonument of aangemerkt als culthuurhistorisch of architectonisch waardevol, dan wel niet zijn voorzien van de aanduiding 'karakteristiek';
4.9.2 Ruimte voor bedrijfsruimte

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming Agrarisch te wijzigen in de bestemming 'Bedrijf', met dien verstande dat:

  • a. een agrarische bedrijf wordt beëindigd;
  • b. de functie wordt ondergebracht in de bestaande, voormalig agrarisch gebruikte gebouwen;
  • c. bedrijven, welke zijn genoemd in de Bijlage 1 Staat van bedrijven onder de categorieën 1 en 2, dan wel bedrijven die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met of van minder invloed zijn dan de hier bedoelde bedrijven, zijn toegestaan;
  • d. geen sprake is van onevenredige schade van de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • f. er middels een inrichtingsschets met landschappelijke inpassing conform Bijlage 6 Landschappelijk Ontwikkelingskader De Wolden (LOK) sprake moet zijn van een verbetering van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit.

Artikel 5 Bedrijf

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven, welke zijn genoemd in de Bijlage 1 Staat van bedrijven onder de categorieën 1 en 2, dan wel bedrijven die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met of van minder invloed zijn dan de hier bedoelde bedrijven;
  • b. bestaande bedrijven en bedrijven die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met, of van minder invloed zijn dan het bestaande bedrijf;
  • c. bestaande bedrijfswoningen, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijswoning uitgesloten' mag in geen geval een bedrijfswoning gerealiseerd worden;
  • d. ondergeschikte nutsvoorzieningen;
  • e. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • g. wegen en paden;
  • h. groenvoorzieningen en water;
  • i. tuinen, erven en terreinen;
  • j. bedrijfsgebouwen;
  • k. bedrijfswoning;
  • l. bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning;
  • m. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  • n. nutsvoorzieningen;

met dien verstande dat:

  • o. in de bestemming niet zijn begrepen geluidzonerings- en m.e.r.-plichtige inrichtingen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen anders dan ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen en overkappingen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. het aantal bedrijfswoningen zal ten hoogste één bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - 2 bedrijfswoningen toegestaan' een tweede bedrijfswoning is toegestaan en dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijswoning uitgesloten' in geen geval een bedrijfswoning is toegestaan;
  • c. per bouwperceel mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van één bedrijf worden gebouwd;
  • d. de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte' aangegeven hoogte bedragen;
  • e. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' aangegeven hoogte bedragen;
  • f. de dakhelling van bedrijfsgebouwen mag niet minder dan de de ter plaatse van de aanduiding 'minimum dakhelling' aangegeven waarde bedragen;
  • g. de dakhelling van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan de de ter plaatse van de aanduiding 'maximum dakhelling' aangegeven waarde bedragen;
  • h. de goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer dan 4 m bedragen;
  • i. de dakhelling van de bedrijfswoning mag niet minder dan 300 en meer dan 600 bedragen;
  • j. de oppervlakte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 200 m2 bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt, in welk geval dit het maximum is;
  • k. in aanvulling op het in dit lid bepaalde onder sub f en i geldt dat de minimale maatvoering de bestaande maatvoering mag bedragen indien deze minder bedraagt, in welk geval dit het minimum is;
  • l. in aanvulling op het in dit lid bepaalde onder sub d, e, g, h en i geldt dat de maximale maatvoering de bestaande maatvoering mag bedragen, in welk geval dit het maximum is.
5.2.2 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • b. de bruto oppervlakte mag niet meer dan 25 m² bedragen.
5.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen
  • a. de bijbehordende bouwwerken dienen minimaal 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet vergunningplichtige bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 100 m² bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt, met een maximum van 200 m2;
  • c. de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen, met dien verstande dat de goothoogte voor aangebouwde bouwwerken mag worden verhoogd tot niet meer dan 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;
  • d. indien een bijbehorend bouwwerk van een kap wordt voorzien, bedraagt de dakhelling van het bijbehorende bouwwerk niet minder dan 300 en niet meer dan 600 .
5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. indien het voor de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt opgericht mag de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedragen;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b geldt voor een overkapping behorende bij een bedrijfswoning dat:
    • 1. de bouwhoogte niet meer dan 3,25 m mag bedragen;
    • 2. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens niet minder dan 1 m mag bedragen, tenzij in de perceelgrens wordt gebouwd;
    • 3. de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan 0 m mag bedragen;
    • 4. de oppervlakte niet meer dan 30 m² mag bedragen.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;

nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

5.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;

bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 5.2.1 sub e en toestaan dat de dakhelling van gebouwen over een oppervlakte van ten hoogste 50% van de bebouwde oppervlakte wordt verlaagd tot 0º;
  • b. lid 5.2.3 sub b en toestaan dat indien reeds een oppervlakte van 200 m² of meer aan bijbehorende bouwwerken aanwezig is, maar minder dan 500 m2, per bouwperceel eenmalig vervangende (ver)bouw mag plaatsvinden van bijbehorende bouwwerken tot een maximumoppervlakte van 50% van het oppervlak aan bijbehorende bouwwerken dat de 200 m² te boven gaat;
  • c. lid 5.2.3 sub b en toestaan dat indien reeds een oppervlakte van 500 m² aan bijbehorende bouwwerken aanwezig is, per bouwperceel eenmalig vervangende (ver)bouw mag plaatsvinden van bijbehorende bouwwerken tot een maximumoppervlakte van 50% van het oppervlak aan bijbehorende bouwwerken tussen de 200 m2 en 500 m² en 20% van het oppervlak aan bijbehorende bouwwerken boven de 500 m2.
5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming Bedrijf te wijzigen in de bestemming 'Tuin' en 'Wonen', met dien verstande dat:

  • a. de functie wordt ondergebracht in de bestaande bebouwing;
  • b. de toevoeging van de woning(en) past binnen het gemeentelijk beleid ten aanzien van de woningvoorraad;
  • c. geen sprake is van onevenredige schade van de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • e. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Daaraan wordt in ieder geval voldaan als er 2 parkeerplaatsen per woning zijn.

Artikel 6 Bedrijf - Nutsvoorzieningen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorzieningen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. voorzieningen ten dienste van het openbare nut, met uitzondering van gasdrukregelstations;

met daarbij behorende:

  • b. gebouwen;
  • c. bouwwerken;
  • d. erven, paden, verhardingen en groenvoorzieningen.
6.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken voor nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • c. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 2,5 m bedragen.
6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • a. het bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • g. de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;

nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Artikel 7 Bedrijf - Voormalig Agrarisch Bedrijf

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Voormalig Agrarisch Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven, welke zijn genoemd in de Bijlage 1 Staat van bedrijven onder de categorieën 1 en 2, dan wel bedrijven die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met of van minder invloed zijn dan de hier bedoelde bedrijven, al dan niet in combinatie met grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten, zijn toegestaan;
  • b. wonen ten behoeve van het bedrijf, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep, dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, die zijn opgenomen in de Bijlage 2 Lijst toelaatbare beroepen en vormen van bedrijvigheid bij wonen;

met de daarbij behorende:

  • c. wegen en paden;
  • d. water;
  • e. tuinen, erven en terreinen;
  • f. bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen;
  • g. bedrijfswoning;
  • h. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning;
  • i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van het ter plaatse gevestigde bedrijf worden gebouwd;
  • b. het aantal bedrijfswoningen zal ten hoogste één bedragen;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, zal per bestemmingsvlak ten hoogste de bestaande oppervlakte bedragen;
  • d. de bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, en bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij de bedrijfswoning zullen ten minste 4 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning, dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • e. de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte' aangegeven hoogte bedragen;
  • f. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' aangegeven hoogte bedragen;
  • g. de dakhelling van bedrijfsgebouwen mag niet minder dan de de ter plaatse van de aanduiding 'minimum dakhelling' aangegeven waarde bedragen;
  • h. de dakhelling van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan de de ter plaatse van de aanduiding 'maximum dakhelling' aangegeven waarde bedragen;
  • i. de goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer dan 4 m bedragen;
  • j. de dakhelling van de bedrijfswoning mag niet minder dan 300 en meer dan 600 bedragen;
  • k. de oppervlakte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 200 m2 bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt, in welk geval dit het maximum is;
  • l. in aanvulling op het in dit lid bepaalde onder sub g en j geldt dat de minimale maatvoering de bestaande maatvoering mag bedragen indien deze minder bedraagt, in welk geval dit het minimum is;
  • m. in aanvulling op het in dit lid bepaalde onder sub e, f, h, i en j geldt dat de maximale maatvoering de bestaande maatvoering mag bedragen, in welk geval dit het maximum is;
  • n. in afwijking van vorenstaande geldt ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' dat de bestaande hoofdvorm van de gebouwen, bepaald door de oppervlakte van het grondvlak, gevelbreedte, goot- en bouwhoogte, dakhelling en nokrichting, gehandhaafd dient te worden, met dien verstande dat een afwijking van de goot- en/of nokhoogte van ten hoogste 5% is toegestaan;
  • o. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen behorende bij de bedrijfswoning mag niet meer dan 100 m2 bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt, in welk geval dit het maximum is;
  • p. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen behorende bij de bedrijfswoning mag niet meer dan 3,25 m bedragen.
7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel van de bedrijfswoning of bedrijfsgebouw(en) ten hoogste 2 m zal bedragen;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, zal ten hoogste 10 m bedragen.
7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;

nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

7.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 7.2.1 sub c, k en m en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen, waaronder de bedrijfswoning en overkappingen, wordt vergroot, mits:
    • 1. de oppervlakte wordt vergroot tot maximaal 500 m² tenzij de bestaande oppervlakte groter is, dan mag deze oppervlakte gehandhaafd blijven;
    • 2. er middels een inrichtingsschets met landschappelijke inpassing conform Bijlage 6 Landschappelijk Ontwikkelingskader De Wolden (LOK) aangetoond moet zijn dat er sprake is van een verbetering van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit
    • 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • b. lid 7.2.1 sub e en i en toestaan dat de goothoogte van bedrijfsgebouwen, overkappingen en bedrijfswoningen verhoogd wordt tot 5,5 m, mits:
    • 1. voor het verhogen van de goothoogte van bedrijfsgebouwen en overkappingen aangetoond is dat dit bedrijfstechnisch noodzakelijk is;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 3. bij de bedrijfswoning dit voor maximaal voor 25% van de gootlengte wordt toegepast;
7.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het opslaan van goederen buiten de gebouwen, met uitzondering van gronden ter plaatse van de aanduiding “opslag';
  • b. het gebruik van de bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, voor bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van opslag van goederen, met een gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte groter dan 500 m², dan wel de bestaande oppervlakte, dan wel de gezamenlijke oppervlakte zoals verleend na toepassing van de afwijking in lid 7.4;
  • c. het gebruik van woonhuizen ten behoeve van in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep, dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, anders dan het gebruik van de gronden en bouwwerken in combinatie met een aan-huis-verbonden-beroep dan wel kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten voorzover voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de werkzaamheden dienen ondergeschikt te blijven aan de bestemming;
    • 2. het woongedeelte dient ten minste 70% van de begane vloeroppervlakte van het hoofdgebouw, inclusief de aan- en uitbouwen op het bouwperceel te beslaan;
    • 3. er mag geen grootschalige opslag van goederen plaatsvinden, alsook geen opslag van goederen op het buitenterrein;
    • 4. er mag geen detailhandel plaatsvinden anders dan in de in opgenomen detailhandel;
    • 5. er mag maximaal 0,5 m2 aan verwijsborden c.q. reclame-uitingen geplaatst worden;
    • 6. parkeren moet op eigen terrein paatsvinden;
    • 7. de benodigde ruimte mag uitsluitend gebruikt worden ten behoeve van de hoofdbewoner van het perceel;
    • 8. er mag geen stapeling van ondergeschikte functies plaatsvinden;
  • d. gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden, tenzij het een mini-camping betreft.
7.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1 onder a en toestaan dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor bedrijven, welke naar de aard en de invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de in de Bijlage 1 Staat van bedrijven onder de categorieën 1, 2 en 3.1. genoemde bedrijven, mits:

  • a. het niet betreft detailhandelsbedrijven, geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen, planmerplichtige bedrijven en/of vuurwerkbedrijven;
  • b. bedrijvigheid die veel verkeer aantrekt uitsluitend aan wegen die daarop zijn berekend gevestigd wordt;
  • c. de aanwezige woonfunctie bij het bedrijf wordt gehandhaafd;
  • d. de bedrijfsvestiging plaatsvindt binnen de bestaande oppervlakte aan gebouwen, waaronder overkappingen;
  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 8 Bos

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. (hoog)opgaande beplantingen;
  • b. groenvoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. het recreatief medegebruik en het educatief medegebruik;

met de daarbij behorende:

  • d. bestaande infrastructurele voorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. fiets-, voet, en ruiterpaden;
  • g. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen.
8.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 4 m, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, hiervoor gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • b. de bruto oppervlakte mag niet meer dan 25 m² bedragen.
8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;

nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

8.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten.

8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m²;
  • b. het aanleggen van fiets-, voet- en/of ruiterpaden;
  • c. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief en/of educatief medegebruik;
  • d. het ontgronden, afgraven, ophogen en/of egaliseren van de gronden;
  • e. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen;
  • f. het verharden van perceel-, kavelontsluitings- en/of onderhoudswegen.
8.5.2 Uitzondering vergunningplicht

Het in 8.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
8.5.3 Voorwaarden

De in 8.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, de natuurlijke, de geomorfologische, cultuurhistorische en de archeologische waarden;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterhuishouding van het gebied en de omliggende percelen, c.q. de gebruiksmogelijkheden daarvan.

Artikel 9 Detailhandel

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. detailhandel;
  • b. bestaande bedrijfswoningen;
  • c. nutsvoorzieningen;
  • d. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • f. wegen en paden;
  • g. groenvoorzieningen en water;
  • h. tuinen, erven en terreinen;
  • i. bedrijfsgebouwen, waaronder ook de bedrijfswoning;
  • j. bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning;
  • k. bouwwerken, geen gebouw zijnde.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen anders dan ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen en overkappingen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. het aantal bedrijfswoningen zal ten hoogste één bedragen;
  • c. per bouwperceel mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van één bedrijf worden gebouwd;
  • d. de goothoogte mag niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte' aangegeven hoogte bedragen;
  • e. de bouwhoogte mag niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' aangegeven hoogte bedragen;
  • f. de dakhelling mag niet minder dan de de ter plaatse van de aanduiding 'minimum dakhelling' aangegeven waarde bedragen;
  • g. de dakhelling mag niet meer dan de de ter plaatse van de aanduiding 'maximum dakhelling' aangegeven waarde bedragen;
  • h. de oppervlakte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 200 m2 bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt, in welk geval dit het maximum is;
  • i. in aanvulling op het in dit lid bepaalde onder sub f geldt dat de minimale maatvoering de bestaande maatvoering mag bedragen indien deze minder bedraagt, in welk geval dit het minimum is;
  • j. in aanvulling op het in dit lid bepaalde onder sub d, e en g geldt dat de maximale maatvoering de bestaande maatvoering mag bedragen, in welk geval dit het maximum is.
9.2.2 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • b. de bruto oppervlakte mag niet meer dan 25 m² bedragen.
9.2.3 Bijbehordende bouwwerken bij bedrijfswoningen
  • a. de bijbehordende bouwwerken dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet vergunningplichtige bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 100 m² bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt, met een maximum van 200 m2;
  • c. de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen, met dien verstande dat de goothoogte voor aangebouwde bouwwerken mag worden verhoogd tot niet meer dan 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;
  • d. indien een bijbehorend bouwwerk van een kap wordt voorzien, bedraagt de dakhelling van het bijbehorende bouwwerk niet minder dan 300 en niet meer dan 600.
9.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. indien het voor de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt opgericht mag de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedragen;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b geldt voor een overkapping behorende bij een bedrijfswoning dat:
    • 1. de bouwhoogte niet meer dan 3,25 m mag bedragen;
    • 2. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens niet minder dan 1 m mag bedragen, tenzij in de perceelgrens wordt gebouwd;
    • 3. de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan 0 m mag bedragen;
    • 4. de oppervlakte niet meer dan 30 m² mag bedragen.
9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;

nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

9.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;

bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 9.2.1 sub e en toestaan dat de dakhelling van gebouwen over een oppervlakte van ten hoogste 50% van de bebouwde oppervlakte wordt verlaagd tot 0º;
  • b. lid 9.2.3 sub b en toestaan dat indien reeds een oppervlakte van 200 m² of meer aan bijbehorende bouwwerken aanwezig is, maar minder dan 500 m2, per bouwperceel eenmalig vervangende (ver)bouw mag plaatsvinden van bijbehorende bouwwerken tot een maximumoppervlakte van 50% van het oppervlak aan bijbehorende bouwwerken dat de 200 m² te boven gaat;
  • c. lid 9.2.3 sub b en toestaan dat indien reeds een oppervlakte van 500 m² aan bijbehorende bouwwerken aanwezig is, per bouwperceel eenmalig vervangende (ver)bouw mag plaatsvinden van bijbehorende bouwwerken tot een maximumoppervlakte van 50% van het oppervlak aan bijbehorende bouwwerken tussen de 200 m2 en 500 m² en 20% van het oppervlak aan bijbehorende bouwwerken boven de 500 m2.
9.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming Detailhandel te wijzigen in de bestemming 'Tuin' en 'Wonen', met dien verstande dat:

  • a. de functie wordt ondergebracht in de bestaande bebouwing;
  • b. de toevoeging van de woning(en) past binnen het gemeentelijk beleid ten aanzien van de woningvoorraad;
  • c. geen sprake is van onevenredige schade van de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • e. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Daaraan wordt in ieder geval voldaan als er 2 parkeerplaatsen per woning zijn.

Artikel 10 Gemengd - Landgoed

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - Landgoed' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud en een samenhangend beheer van een grote bezitting (landgoed) en bijbehorende terreinen;
  • b. het gebruik van de gronden en gebouwen voor maatschappelijke voorzieningen;
  • c. duiventil, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - duiventil';
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'bos' een gebruik voor de aanleg en instandhouding van bos behorende bij het landgoed;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' een gebruik als parkeerterrein;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' het behoud, de bescherming en/of herstel van cultuurhistorische waarden;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - wooneenheden' gebouwen voor woon(zorg)eenheden;
  • h. zorgwoningen ter plaatse van de aanduiding 'wonen';

met daaraan ondergeschikt:

  • i. agrarisch medegebruik;
  • j. dagrecreatief medegebruik;

met de daarbij behorende:

  • k. terreinen;
  • l. tuinen en erven;
  • m. wegen en paden;
  • n. parkeervoorzieningen;
  • o. gebouwen ten behoeve van het beheer van het landgoed;
  • p. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen en overkappingen zullen worden gebouwd binnen een bouwvlak, met dien verstande dat buiten het bouwvlak gebouwen ten behoeve van het beheer van het landgoed zijn toegestaan met een maximale gezamenlijke oppervlakte van 500 m2;
  • b. van de gebouwen mag de op het moment van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan de bestaande uitwendige hoofdvorm, zoals blijkt uit de goothoogte, bouwhoogte, dakvorm en dakhelling niet worden veranderd;
  • c. in aanvulling op 10.2.1 sub b geldt voor gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - wooneenheden' dat:
    • 1. de dakhelling mag niet minder dan de de ter plaatse van de aanduiding 'minimum dakhelling' aangegeven waarde bedragen,
    • 2. de goothoogte mag niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte' aangegeven hoogte bedragen;
    • 3. de bouwhoogte mag niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' aangegeven hoogte bedragen;
10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, zal ten hoogste 5,50 m bedragen.
10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;

nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

10.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;

bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2.1 sub b en c onder 1 en toestaan dat de dakhelling van gebouwen wordt verlaagd tot 0°.

10.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, horeca- en bedrijfsdoeleinden; met uitzondering van een detailhandel- en/of ambachtelijke bedrijfsactiviteiten die een directe relatie hebben met de in 10.1 omschreven activiteiten;
  • c. het gebruik van de gronden en gebouwen voor verblijfsrecreatieve doeleinden.

Artikel 11 Groen

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen
  • b. plaggenhut uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - plaggenhut';
  • c. de instandhouding van hoogopgaande beplanting ter plaatse van de aanduiding 'hoogopgaande beplanting';

met de daarbij behorende:

  • d. paden;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. bruggen, dammen en/of duikers;
  • i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Gebouwen plaggenhut

de gebouwen zullen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - plaggenhut' worden gebouwd.

11.2.2 Gebouwen en bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • b. de bruto oppervlakte mag niet meer dan 25 m² bedragen.
11.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen geldt dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 3,5 m zal bedragen.

11.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;

nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Artikel 12 Horeca

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. horecabedrijven, categorieën I tot en met IV van de Bijlage 3 Lijst van horecabedrijven;
  • b. horecabedrijven tot en met categorie VI, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 6';
  • c. bestaande bedrijfswoning;
  • d. de instandhouding van de karakteristieke hoofdvorm van de gebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • h. wegen en paden;
  • i. groenvoorzieningen en water;
  • j. tuinen, erven en terreinen;
  • k. bedrijfsgebouwen, waaronder ook de bedrijfswoning;
  • l. bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning;
  • m. bouwwerken, geen gebouw zijnde.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen anders dan ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen en overkappingen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd, met uitzondering van de overkapping ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - luifel', waarvoor geldt dat deze tevens buiten het bouwvlak mag worden opgericht;
  • b. het aantal bedrijfswoningen zal ten hoogste één bedragen;
  • c. per bouwperceel mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van één horecabedrijf worden gebouwd;
  • d. de goothoogte mag niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte' aangegeven hoogte bedragen;
  • e. de bouwhoogte mag niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' aangegeven hoogte bedragen;
  • f. de dakhelling mag niet minder dan de de ter plaatse van de aanduiding 'minimum dakhelling' aangegeven waarde bedragen;
  • g. de dakhelling mag niet meer dan de de ter plaatse van de aanduiding 'maximum dakhelling' aangegeven waarde bedragen;
  • h. de oppervlakte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 200 m2 bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt, in welk geval dit het maximum is;
  • i. in aanvulling op het in dit lid bepaalde onder sub f geldt dat de minimale maatvoering de bestaande maatvoering mag bedragen indien deze minder bedraagt, in welk geval dit het minimum is;
  • j. in aanvulling op het in dit lid bepaalde onder sub d, e en g geldt dat de maximale maatvoering de bestaande maatvoering mag bedragen, in welk geval dit het maximum is;
  • k. in afwijking van vorenstaande geldt ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' dat de bestaande hoofdvorm van de gebouwen, bepaald door de oppervlakte van het grondvlak, gevelbreedte, goot- en bouwhoogte, dakhelling en nokrichting, gehandhaafd dient te worden;
12.2.2 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van gebouwen voor nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • b. de bruto oppervlakte mag niet meer dan 25 m² bedragen.
12.2.3 Bijbehordende bouwwerken bij bedrijfswoningen
  • a. de bijbehordende bouwwerken dienen minimaal 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 100 m² bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt, met een maximum van 200 m2, met dien verstande dat voor het perceel Zuidwolderweg 38 - 40 geldt dat de gezamenlijke oppervlakte van bijbehordende bouwwerken op het aangrenzende perceel met de bestemming "tuinen" hierop in mindering wordt gebracht;
  • c. de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen, met dien verstande dat de goothoogte voor aangebouwde bouwwerken mag worden verhoogd tot niet meer dan 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;
  • d. indien een bijbehorend bouwwerk van een kap wordt voorzien, bedraagt de dakhelling van het bijbehorende bouwwerk niet minder dan 300 en niet meer dan 600.
12.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. indien het voor de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt opgericht mag de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedragen;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b geldt voor een overkapping behordende bij een bedrijfswoning dat:
    • 1. de bouwhoogte niet meer dan 3,25 m mag bedragen;
    • 2. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens niet minder dan 1 m mag bedragen, tenzij in de perceelgrens wordt gebouwd;
    • 3. de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan 0 m mag bedragen;
    • 4. de oppervlakte niet meer dan 30 m² mag bedragen.
12.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;

nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

12.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;

bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 12.2.1 sub e en toestaan dat de dakhelling van gebouwen over een oppervlakte van ten hoogste 50% van de bebouwde oppervlakte wordt verlaagd tot 0º;
  • b. lid 12.2.1 sub k en toestaan dat het gebouw mag worden uitgebreid in de diepte met ten hoogste 20% van de oppervlakte van het bestaande gebouw, mits de hoofdvorm van het karakteristieke gebouw niet wordt aangetast;
  • c. lid 12.2.3 sub g en toestaan dat indien reeds een oppervlakte van 200 m² of meer aan bijbehorende bouwwerken aanwezig is, maar minder dan 500 m2, per bouwperceel eenmalig vervangende (ver)bouw mag plaatsvinden van bijbehorende bouwwerken tot een maximumoppervlakte van 50% van het oppervlak aan bijbehorende bouwwerken dat de 200 m² te boven gaat;
  • d. lid 12.2.3 sub g en toestaan dat indien reeds een oppervlakte van 500 m² aan bijbehorende bouwwerken aanwezig is, per bouwperceel eenmalig vervangende (ver)bouw mag plaatsvinden van bijbehorende bouwwerken tot een maximumoppervlakte van 50% van het oppervlak aan bijbehorende bouwwerken tussen de 200 m2 en 500 m² en 20% van het oppervlak aan bijbehorende bouwwerken boven de 500 m2.
12.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk gebouwen of delen daarvan te slopen, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  • b. Het sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan;
  • c. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand kan worden hersteld, de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven, en/of het delen van het pand betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm wordt veroorzaakt.
12.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming Horeca te wijzigen in de bestemming 'Tuin' en 'Wonen', met dien verstande dat:

  • a. de functie wordt ondergebracht in de bestaande bebouwing;
  • b. de toevoeging van de woning(en) past binnen het gemeentelijk beleid ten aanzien van de woningvoorraad;
  • c. geen sprake is van onevenredige schade van de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • e. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Daaraan wordt in ieder geval voldaan als er 2 parkeerplaatsen per woning zijn.

Artikel 13 Maatschappelijk

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen;
  • b. bestaande dienstwoningen;
  • c. bestaande zorgwoningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wonen';
  • d. horeca categorie 1, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 1';
  • e. de instandhouding van de karakteristieke hoofdvorm van de gebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' tevens voor het behoud, de bescherming en/of herstel van cultuurhistorische waarden;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • i. parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • j. wegen en paden;
  • k. groenvoorzieningen en water;
  • l. tuinen, erven en terreinen;
  • m. gebouwen, waaronder ook de dienstwoning;
  • n. bijbehorende bouwwerken bij de dienstwoning;
  • o. bouwwerken, geen gebouw zijnde.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Hoofdgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen en overkappingen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. het aantal dienstwoningen zal ten hoogste één bedragen;
  • c. de goothoogte mag niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte' aangegeven hoogte bedragen;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' aangegeven hoogte bedragen;
  • e. de dakhelling mag niet minder dan de de ter plaatse van de aanduiding 'minimum dakhelling' aangegeven waarde bedragen;
  • f. de dakhelling mag niet meer dan de de ter plaatse van de aanduiding 'maximum dakhelling' aangegeven waarde bedragen;
  • g. de oppervlakte van een dienstwoning mag niet meer dan 200 m2 bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt, in welk geval dit het maximum is;
  • h. in aanvulling op het in dit lid bepaalde onder sub e geldt dat de minimale maatvoering de bestaande maatvoering mag bedragen indien deze minder bedraagt, in welk geval dit het minimum is;
  • i. in aanvulling op het in dit lid bepaalde onder sub c, d en f geldt dat de maximale maatvoering de bestaande maatvoering mag bedragen, in welk geval dit het maximum is;
  • j. in afwijking van vorenstaande geldt ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' dat de bestaande hoofdvorm van de gebouwen, bepaald door de oppervlakte van het grondvlak, gevelbreedte, goot- en bouwhoogte, dakhelling en nokrichting, gehandhaafd dient te worden;
13.2.2 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van gebouwen voor nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • b. de bruto oppervlakte mag niet meer dan 25 m² bedragen.
13.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij een dienstwoning danwel ter plaatse van de aanduiding 'wonen' gelden de volgende regels:

  • a. bijbehordende bouwwerken dienen minimaal 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het woonhuis te worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet vergunningplichtige bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 100 m² bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt, met een maximum van 200 m2;
  • c. de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen, met dien verstande dat de goothoogte voor aangebouwde bouwwerken mag worden verhoogd tot niet meer dan 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;
  • d. indien een bijbehorend bouwwerk van een kap wordt voorzien, bedraagt de dakhelling van het bijbehorende bouwwerk niet minder dan 300 en niet meer dan 600 .
13.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. indien het voor de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt opgericht mag de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedragen;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b geldt voor een overkapping behorende bij een dienstwoning dat:
    • 1. de bouwhoogte niet meer dan 3,25 m mag bedragen;
    • 2. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens niet minder dan 1 m mag bedragen, tenzij in de perceelgrens wordt gebouwd;
    • 3. de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan 0 m mag bedragen;
    • 4. de oppervlakte niet meer dan 30 m² mag bedragen.
13.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;

nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

13.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;

bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 13.2.1 sub a en toestaan dat de maximaal 200 m2 buiten het bouwvlak wordt gebouwd;
  • b. lid 13.2.1 sub b voor een verhoging van de goothoogte tot 8 m over ten hoogst 20% van het bebouwingsvlak;
  • c. lid 13.2.1 sub j en toestaan dat het gebouw mag worden uitgebreid in de diepte met ten hoogste 20% van de oppervlakte van het bestaande gebouw, mits de hoofdvorm van het karakteristieke gebouw niet wordt aangetast.
13.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk gebouwen of delen daarvan te slopen, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  • b. Het sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan;
  • c. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand kan worden hersteld, de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven, en/of het delen van het pand betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm wordt veroorzaakt.
13.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming Maatschappelijk te wijzigen in de bestemming 'Tuin' en 'Wonen', met dien verstande dat:

  • a. de functie wordt ondergebracht in de bestaande bebouwing;
  • b. de toevoeging van de woning(en) past binnen het gemeentelijk beleid ten aanzien van de woningvoorraad;
  • c. geen sprake is van onevenredige schade van de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • e. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Daaraan wordt in ieder geval voldaan als er 2 parkeerplaatsen per woning zijn.

Artikel 14 Maatschappelijk - Begraafplaats

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - Begraafplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. begraafplaats;
  • b. waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • c. groenvoorzieningen en water;
  • d. wegen en paden;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. tuinen, erven en terreinen;
  • g. gebouwen en overkappingen ten behoeve van onderhoud en beheer;
  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
14.2 Bouwregels
14.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen geldt dat de oppervlakte maximaal 30 m2 bedraagt en de goothoogte maximaal 2,5 m.

14.2.2 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van gebouwen voor nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • b. de bruto oppervlakte mag niet meer dan 25 m² bedragen.
14.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, niet meer bedraagt dan 3,5 m.

14.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;

nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Artikel 15 Natuur

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en de landschappelijke waarden;
  • b. waterhuishoudkundige doeleinden;
  • c. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. agrarisch medegebruik;
  • e. recreatief medegebruik en educatief medegebruik;
  • f. open-bare nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • g. bestaande infrastructurele voorzieningen;
  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
15.2 Bouwregels
  • a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde mag de hoogte niet meer dan 5 m bedragen tenzij het een erfafscheiding betreft, dan mag de hoogte maximaal 2 m bedragen.
15.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;

nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

15.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;

bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 15.2 sub b en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde maar wel een overkapping zijnde ten behoeve van natuur/educatie maximaal 3 m mag bedragen.

15.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten.

15.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, diepploegen en ophogen van gronden;
    • 2. het aanplanten van bomen en/of houtgewas over een oppervlakte van meer dan 100 m2;
    • 3. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan100 m2;
    • 4. het aanleggen van fiets-, voet- en/of ruiterpaden;
    • 5. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik en het educatief medegebruik;
    • 6. het aanleggen van ligplaatsen voor vaartuigen;
    • 7. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen;
    • 8. het verharden van perceel-, kavelontsluitings- en/of onderhoudswegen;

  • b. Het sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan;

  • c. De sub a genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, mits:
    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, de natuurlijke, de geomorfologische, cultuurhistorische en de archeologische waarden;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterhuishouding van het gebied en de omliggende percelen, c.q. de gebruiksmogelijkheden daarvan.

Artikel 16 Tuin

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  • b. erkers en entreepartijen ten dienste van de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen;
  • c. terras ten behoeve van een horecabedrijf ter plaatse van de aanduiding 'terras';
  • d. bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een horecabedrijf ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen';

met daarbijbehorende:

  • a. gebouwen en bijbehorende bouwwerken;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • c. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden;
  • d. voorzieningen, een inrit daar onder begrepen.
16.2 Bouwregels
16.2.1 Gebouwen

Voor een gebouw gelden de volgende regels:

  • a. er mogen alleen erkers en entreepartijen behorend bij het op het bouwperceel gelegen hoofdgebouw worden gebouwd over maximaal de halve gevelbreedte van het hoofdgebouw en met een diepte van niet meer dan 1,5 m;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer dan 3,5 m bedragen;
  • c. bijgebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden gebouwd, mits;
    • 1. de gezamenlijke vloeroppervlakte aan bijhorende bouwwerken maximaal 100 m² bedraagt, met dien verstande dat de oppervlakte van de bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken op het aangrenzende perceel met de bestemming "horeca" hierop in mindering wordt gebracht;
    • 2. de goothoogte ten hoogste 3 meter bedraagt;
    • 3. de afstand tot de zijdelingse perceelgrenzen ten minste 1 meter bedraagt, tenzij het bijbehorende bouwwerk in de perceelgrens wordt gebouwd;
    • 4. de afstand van een bijbehorende bouwwerk tot de voorgevel van het woonhuis en het verlengde daarvan ten minste 4 meter bedraagt.
16.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer dan 1 m bedragen indien het voor de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt opgericht;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedragen.

Artikel 17 Verkeer

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen;
  • b. fiets-, voet- en/of ruiterpaden;
  • c. bruggen, dammen en/of duikers;
  • d. sloten, bermen en beplanting;
  • e. groenvoorzieningen en water;
  • f. bebossing;
  • g. ondergeschikte nutsvoorzieningen;
  • h. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • i. parkeervoorzieningen;

met dien verstande dat:

  • j. het aantal rijbanen niet meer mag bedragen dan het bestaande aantal.
17.2 Bouwregels
17.2.1 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • b. de bruto oppervlakte mag niet meer dan 25 m² bedragen.
17.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, geldt dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 12 m zal bedragen.

17.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;

nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Artikel 18 Water

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterberging;
  • b. waterhuishouding;
  • c. waterlopen en waterwegen;

met daarbijbehorende:

  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en/of duikers;
  • e. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden;
  • f. voorzieningen.
18.2 Bouwregels

Op de voor 'Water' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd. Hiervoor geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 4 m mag bedragen.

Artikel 19 Wonen

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of bedrijf als bedoeld in de Bijlage 2 Lijst toelaatbare beroepen en vormen van bedrijvigheid bij wonen tot een oppervlakte van niet meer dan 60 m²;
  • b. de instandhouding van de karakteristieke hoofdvorm van de gebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' tevens vhet behoud, de bescherming en/of herstel van cultuurhistorische waarden;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - provinciaal monument' tevens het behoud, de bescherming en/of herstel van cultuurhistorische waarden
  • e. atelier, ter plaatse van de aanduiding 'atelier';
  • f. detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
  • g. hovenier, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'hovenier';
  • h. verblijfsrecreatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsrecreatie';
  • i. loods, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - loods';
  • j. ondergeschikte nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • k. wegen en paden;
  • l. groenvoorzieningen en water;
  • m. tuinen, erven en terreinen;
  • n. woningen;
  • o. bijbehorende bouwwerken;
  • p. bouwwerken, geen gebouw zijnde.
19.2 Bouwregels
19.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de breedte van een woonhuis bedraagt ten minste 5 m, tenzij de bestaande breedte kleiner is, in dat geval telt de bestaande breedte als minimum;
  • c. de goothoogte mag niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte' aangegeven hoogte bedragen;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' aangegeven hoogte bedragen;
  • e. de dakhelling mag niet minder dan de de ter plaatse van de aanduiding 'minimum dakhelling' aangegeven waarde bedragen;
  • f. de dakhelling mag niet meer dan de de ter plaatse van de aanduiding 'maximum dakhelling' aangegeven waarde bedragen;
  • g. in aanvulling op het in dit lid bepaalde onder sub e geldt dat de minimale maatvoering de bestaande maatvoering mag bedragen indien deze minder bedraagt, in welk geval dit het minimum is;
  • h. in aanvulling op het in dit lid bepaalde onder sub c, d en f geldt dat de maximale maatvoering de bestaande maatvoering mag bedragen, in welk geval dit het maximum is;
  • i. het woningtype mag uitsluitend het ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd', 'twee-aaneen' danwel 'vrijstaand' aangegeven type woning zijn;
  • j. het aantal woningen ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' niet meer bedraagt dan het ter plaatse van de aanduiding 'aantal wooneenheden' aangegeven aantal;
  • k. het aantal appartementen ten behoeve van verblijfsrecreatie zal ten hoogste het bestaande aantal appartementen bedragen;
  • l. de oppervlakte ten behoeve van verblijfsrecreatie zal ten hoogste de bestaande oppervlakte bedragen;
  • m. de afstand van een vrijstaand woonhuis, dan wel de niet-aangebouwde zijde van een aaneen gebouwde woning tot de perceelgrens zal ten minste 3 m bedragen, tenzij de bouwgrens en de bouwperceelgrens samenvallen, in welk geval in deze grens mag worden gebouwd;
  • n. in afwijking van vorenstaande geldt ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' dat de bestaande hoofdvorm van de gebouwen, bepaald door de oppervlakte van het grondvlak, gevelbreedte, goot- en bouwhoogte, dakhelling en nokrichting, gehandhaafd dient te worden.
19.2.2 Nutsvoorzieningen

Voor gebouwen en bouwwerken ten behoeve van ondergeschikte nutsvoorzieningen geldt dat de inhoud, oppervlakte en (bouw)hoogte niet meer bedraagt dan de bestaande maatvoering.

19.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet vergunningplichtige bijbehorende bouwwerken per hoofdgebouw bedraagt maximaal:
    • 1. 100 m² bij bouwpercelen met een oppervlakte tot 750 m2, met dien verstande dat 50% van het bij het hoofdgebouw behorend achtererfgebied onbebouwd blijft;
    • 2. 125 m² bij bouwpercelen met een oppervlakte vanaf 750 m2 tot 1.000 m2;
    • 3. 150 m2 bij bouwpercelen met een oppervlakte vanaf 1.000 m2 tot 1.500 m2;
    • 4. 175 m2 bij bouwpercelen met een oppervlakte vanaf 1.500 m2 tot 2.000 m2;
    • 5. 200 m2 bij bouwpercelen met een oppervlakte vanaf 2.000 m2 en groter;
    • 6. dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;

Met dien verstande dat:

indien sprake is van een gesplitst hoofdgebouw in twee wooneenheden en er geen bijbehorende bouwwerken aanwezig zijn bij één van beide wooneenheden, eenmalig 50 m² aan bijbehorende bouwwerken toegevoegd mag worden;

  • b. ten hoogste 50% van het bij het hoofdgebouw behorend achtererfgebied mag worden bebouwd;
  • c. de afstand tot de zijdelingse perceelgrenzen bedraagt ten minste 1 m tenzij in de perceelgrens wordt gebouwd;
  • d. bijbehorende bouwwerken dienen minimaal 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het woonhuis te worden gebouwd;
  • e. de goothoogte bedraagt ten hoogste 3 m met dien verstande dat de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag worden verhoogd tot ten hoogste 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;
  • f. indien een bijbehorend bouwwerk van een kap wordt voorzien, bedraagt de dakhelling van het bijbehorende bouwwerk niet minder dan 300 en niet meer dan 600.
19.2.4 Bijbehorend bouwwerk, recreatieverblijf

Voor het bouwen van recreatieverblijven gelden de volgende regels:

  • a. het bouwen van een recreatieverblijf is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsrecreatie';
  • b. het aantal recreatieverblijven zal ten hoogste het bestaande aantal bedragen;
  • c. de oppervlakte van een recreatieverblijf zal ten hoogste de bestaande oppervlakte bedragen, welke oppervlakte deel uitmaakt van de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij hetzelfde hoofdgebouw;
  • d. de dakhelling van een recreatieverblijf zal ten minste 150 bedragen, dan wel minimaal de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt.
19.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. indien het voor de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt opgericht mag de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, respectievelijk lichtmasten ten dienste van een paardenbak mag niet meer bedragen dan 1,5 m respectievelijk 6 m;
  • c. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedragen;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder b geldt voor een overkapping dat:
    • 1. de bouwhoogte niet meer dan 3,25 m mag bedragen;
    • 2. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens niet minder dan 1 m mag bedragen, tenzij in de perceelgrens wordt gebouwd;
    • 3. de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan 0 m mag bedragen;
    • 4. de oppervlakte niet meer dan 30 m² mag bedragen.
19.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;

nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

19.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;

bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 19.2.1 sub a en toestaan dat een woonhuis voor een oppervlakte van ten hoogste 25 m2 het bouwvlak mag overschrijden;
  • b. lid 19.2.1 sub c en toestaan dat ten behoeve van de bouw van een lessenaarsdak de goothoogte aan één zijde van een hoofdgebouw wordt vergroot tot 9 m;
  • c. lid 19.2.1 sub e en toestaan dat de dakhelling van hoofdgebouwen voor maximaal 50% van het dakoppervlak wordt verminderd tot 0º;
  • d. lid 19.2.1 sub l en toestaan dat het gebouw mag worden uitgebreid in de diepte met ten hoogste 20% van de oppervlakte van het bestaande gebouw, mits de hoofdvorm van het karakteristieke gebouw niet wordt aangetast;
  • e. lid 19.2.1 sub i en toestaan dat de afstand van een gebouw tot de perceelgrens wordt verkleind;
  • f. lid 19.2.3 sub a en toestaan dat indien reeds een oppervlakte van 200 m² of meer aan bijbehorende bouwwerken aanwezig is, maar minder dan 500 m2, per bouwperceel eenmalig vervangende (ver)bouw mag plaatsvinden van bijbehorende bouwwerken tot een maximumoppervlakte van 50% van het oppervlak aan bijbehorende bouwwerken dat de 200 m² te boven gaat;
  • g. lid 19.2.3 sub a en toestaan dat indien reeds een oppervlakte van 500 m² aan bijbehorende bouwwerken aanwezig is, per bouwperceel eenmalig vervangende (ver)bouw mag plaatsvinden van bijbehorende bouwwerken tot een maximumoppervlakte van 50% van het oppervlak aan bijbehorende bouwwerken tussen de 200 m2 en 500 m² en 20% van het oppervlak aan bijbehorende bouwwerken boven de 500 m2.
19.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:

  • a. de bewoning van (vrijstaande) bijbehorende bouwwerken;
  • b. het gebruik van gronden en opstallen voor een bedrijf;
  • c. het gebruiken van recreatieverblijven ten behoeve van permanente bewoning.
19.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;

bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 19.1 en toestaan dat een woonhuis wordt gebruikt voor meer dan één woning, mits:
    • 1. na splitsing iedere woning bestaat uit een zelfstandige woonruimte;
    • 2. na splitsing iedere woning afzonderlijk een gebruiksoppervlakte van ten minste 55 m2 heeft;
    • 3. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Daaraan wordt in ieder geval voldaan als er 2 parkeerplaatsen per woning zijn;
    • 4. de toevoeging van extra woning past binnen het gemeentelijk beleid ten aanzien van de woningvoorraad;
  • b. lid 19.1 en toestaan dat de oppervlakte voor een aan huis verbonden beroep/bedrijf niet meer dan 100 m² bedraagt, met dien verstande dat deze oppervlakte de oppervlakte van het hoofdgebouw niet te boven mag gaan;
  • c. lid 19.5 sub a en toegestaan worden dat een al dan niet bestaand vrijstaand bijbehorend bouwwerk gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte mits:
    • 1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg; en
    • 2. de zorgbehoefte is aangetoond.
19.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
19.7.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk gebouwen of delen daarvan te slopen, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.

19.7.2 Uitzondering vergunningplicht

Het sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
19.7.3 Voorwaarden

De in 19.7.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand kan worden hersteld, de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven, en/of het delen van het pand betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm wordt veroorzaakt.

Artikel 20 Wonen - Garagebox

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Garagebox' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gebouwen ten behoeve van stalling van (motor)voortuigen;

met de daarbij behorende:

  • b. erven.
20.2 Bouwregels
20.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • c. een gebouw dient te worden voorzien van een plat dak.
20.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
20.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met deze bestemming;
  • b. Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in lid 20.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
    • 1. het gebruik of laten gebruiken van gronden en de daarop voorkomende bouwwerken als seksinrichting(en);
    • 2. het gebruik of laten gebruiken van de grond als standplaats voor kampeermiddelen.
20.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 20.4 sub a, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 21 Woongebied - Uit te werken

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied - Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

met de daarbij behorende:

  • c. tuinen en erven;

alsook voor:

  • d. wegen;
  • e. fiets- en voetpaden;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. speelvoorzieningen;
  • j. water;
  • k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
21.2 Uitwerkingsregels

Burgemeester en wethouders werken de in lid 21.1 omschreven bestemming uit met inachtnemeing van de volgende regels:

Voor het inrichten van het gebied gelden de volgende bepalingen:

  • a. het aantal woonhuizen bedraagt niet minder dan 15 en niet meer dan 25 woningen per hectare;
  • b. het woongebied moet voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Daaraan wordt in ieder geval voldaan als er 2 parkeerplaatsen per woning zijn;
  • c. het woongebied wordt landschappelijk ingepast conform Bijlage 6 Landschappelijk Ontwikkelingskader De Wolden (LOK).
21.3 Bouwregels

Burgemeester en wethouders werken de in lid 21.1 omschreven bestemming uit met inachtnemeing van de volgende regels:

  • a. Voor het bouwen van bouwwerken geldt dat deze niet mogen worden opgericht zolang de uitwerking niet onherroepelijk is;
  • b. de woonhuizen mogen vrijstaand, twee-aaneen en aaneengebouwd worden gebouwd;
  • c. bij de uitwerking zijn, voor zover toepasbaar, de in dit plan opgenomen bestemmingsbepalingen van toepassing;
  • d. de bouwhoogte van woonhuizen mag niet meer dan 11 meter bedragen.
21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 1.000 m² uit te voeren:

  • a. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur dieper dan 30 cm, met dien verstande dat geen vergunning nodig is wanneer het betreft niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de verdichte bodemstructuur (woelen) tot ten hoogste 10 cm onder de bouwvoor;
  • b. het graven en/of baggeren van sloten, vaarten en andere watergangen dieper dan 30 cm;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm;
  • d. het aanplanten en/of het rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd op meer dan 30 cm diepte en/of voor zover het gaat om planten waarvan zeker is dat bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 30 cm wordt geroerd.
21.4.2 Uitzondering vergunningplicht

De onder 21.4.1 bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. het normale onderhoud betreffen;
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  • e. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie.

Artikel 22 Waarde - Archeologie

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede voor:

  • het behoud en herstel van de archeologische waarden.
22.2 Bouwregels
  • a. Voor zover de oppervlakte van de ingreep in de grond betrekking heeft groter is dan 1.000 m² en de Daar waar de gronden op de in Bijlage 5 opgenomen Archeologische beleidskaart zijn aangegeven als 'terreinen op de archeologische monumentenkaart' geldt dat, in afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, op of in deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd.

  • b. Daar waar de gronden op de in Archeologische beleidskaart zijn aangegeven als 'hoge verwachting', 'hoge of middelhoge verwachting' voor zover de oppervlakte van de ingreep in de grond betrekking heeft groter is dan 1.000 m² en de activiteit op een grotere diepte dan 30 cm wordt uitgevoerd:
    • 1. dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in de Omgevingswet een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. kunnen aan een omgevingsvergunning als bedoeld in de Omgevingswet de volgende regels worden verbonden:
      • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      • de verplichting tot het doen van opgravingen;
      • de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties, tenzij in het rapport als bedoeld onder a naar het oordeel van het bevoegd gezag is aangetoond dat het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van archeologische waarden.

  • c. Daar waar de gronden op de Archeologische beleidskaart zijn aangegeven als 'historische kernen', voor zover de oppervlakte van de ingreep in de grond groter is dan 100 m² en de activiteit op een grotere diepte dan 30 cm wordt uitgevoerd:
    • 1. dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in de Omgevingswet een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. kunnen aan een omgevingsvergunning als bedoeld in de Omgevingswet de volgende regels worden verbonden:
      • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      • de verplichting tot het doen van opgravingen;
      • de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties, tenzij in het rapport als bedoeld onder a naar het oordeel van het bevoegd gezag is aangetoond dat het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van archeologische waarden.
22.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 22.2 sub a en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden;
  • b. lid 22.2 sub b en c voor de overlegging van het aldaar genoemd archeologische rapport indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.
22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren daar waar de gronden op de Archeologische beleidskaart zijn aangegeven als 'terreinen op de archeologische monumentenkaart', zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
    • 1. ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur dieper dan 30 cm, met dien verstande dat geen vergunning nodig is wanneer het betreft niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de verdichte bodemstructuur (woelen) tot ten hoogste 10 cm onder de bouwvoor;
    • 2. het graven, baggeren en dempen van sloten, vaarten en andere watergangen;
    • 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm;
    • 4. het aanbrengen of rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd en/of voor zover het gaat om planten waarvan zeker is dat bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 30 cm wordt geroerd.

  • b. Het is verboden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 1.000 m² uit te voeren daar waar de gronden op de Archeologische beleidskaart zijn aangegeven als 'hoge verwachting', 'hoge of middelhoge verwachting', zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
    • 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur dieper dan 30 cm, met dien verstande dat geen vergunning nodig is wanneer het betreft niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de verdichte bodemstructuur (woelen) tot ten hoogste 10 cm onder de bouwvoor;
    • 2. het graven en/of baggeren van sloten, vaarten en andere watergangen dieper dan 30 cm;
    • 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm;
    • 4. het aanplanten en/of het rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd op meer dan 30 cm diepte en/of voor zover het gaat om planten waarvan zeker is dat bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 30 cm wordt geroerd;
    • 5. het aanleggen en vervangen van drainage daar waar de gronden op de Archeologische beleidskaart zijn aan gegeven als 'hoge verwachting (essen)';

  • c. Het is verboden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 100 m² uit te voeren daar waar de gronden op de Archeologische beleidskaart zijn aangegeven als 'historische kernen', zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
    • 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur dieper dan 30 cm, met dien verstande dat geen vergunning nodig is wanneer het betreft niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de verdichte bodemstructuur (woelen) tot ten hoogste 10 cm onder de bouwvoor;
    • 2. het graven en/of baggeren van sloten, vaarten en andere watergangen dieper dan 30 cm;
    • 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm;
    • 4. het aanplanten en/of het rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd op meer dan 30 cm diepte en/of voor zover het gaat om planten waarvan zeker is dat bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 30 cm wordt geroerd.

  • d. De onder a, b en c bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    • 1. plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;
    • 2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
    • 3. het normale onderhoud betreffen;
    • 4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    • 5. op archeologisch onderzoek zijn gericht.

  • e. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de plaats waar werken en/of werkzaamheden zullen worden uitgevoerd voldoende archeologisch is onderzocht, vaststaat dat er geen onevenredige afbreuk aan de archeologische en/of cultuurhistorische waarden wordt gedaan, dan wel dat afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of bescherming van die waarden of de eventuele bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.

Artikel 23 Waarde - Beschermd dorpsgezicht

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel en de versterking van de in Aanwijzingsbesluit beschermd dorpsgezicht en de in de Welstandsnota aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing.

23.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat op of in de gronden uitsluitend in overeenstemming met het karakter van het beschermd dorpsgezicht, zoals weergegeven in Aanwijzingsbesluit beschermd dorpsgezicht en de in de Welstandsnota, mag worden gebouwd.

23.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;

nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

23.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval kwekerijgronden worden begrepen.

23.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
23.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het kappen, verwijderen en/of aanbrengen van bomen en houtgewas;
  • b. het ophogen of afgraven van gronden;
  • c. het aanbrengen van verhardingen groter dan 50 m2.
23.5.2 Uitzondering vergunningplicht

Het bepaalde in 23.5.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
23.5.3 Voorwaarden

De in 23.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, de natuurlijke, de geomorfologische, cultuurhistorische en de archeologische waarden;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterhuishouding van het gebied en de omliggende percelen, c.q. de gebruiksmogelijkheden daarvan.
23.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
23.6.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de hoofdvorm van gebouwen of delen daarvan, bepaald door de gevelbreedte, de goot- en bouwhoogte, de dakhelling, kapvorm en de oppervlakte van het bouwwerk, te slopen.

23.6.2 Uitzondering vergunningplicht

Het sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
23.6.3 Voorwaarden

De in 23.6.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand kan worden hersteld, de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven en herbouw/vernieuwing/vergroting of verandering van gebouwen noodzakelijk is, en/of het delen van het pand betreft die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van het beschermd dorpsgezicht, zoals weergegeven in Aanwijzingsbesluit beschermd dorpsgezicht wordt veroorzaakt.

Artikel 24 Waarde - Welstandsgebied 1

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Welstandsgebied 1' aangewezen gronden betreft Welstandsgebied 01 Dr. Larijweg, Boerpad en zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede voor het behoud, herstel en de uitbouw van de in de Welstandsnota aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing.

24.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat op of in de gronden uitsluitend in overeenstemming met de redelijke eisen van welstand, zoals weergegeven in de Welstandsnota, mag worden gebouwd.

24.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;

nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Artikel 25 Waarde - Welstandsgebied 2

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Welstandsgebied 2' aangewezen gronden betreft Welstandsgebied 03 Veenontginningslint en zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede voor het behoud, herstel en de uitbouw van de in de Welstandsnota aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing.

25.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat op of in de gronden uitsluitend in overeenstemming met de redelijke eisen van welstand, zoals weergegeven in de Welstandsnota, mag worden gebouwd.

25.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;

nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Artikel 26 Waarde - Welstandsgebied 3

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Welstandsgebied 3' aangewezen gronden betreft Welstandsgebied 09 Landgoederen en zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede voor het behoud, herstel en de uitbouw van de in de Welstandsnota aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing.

26.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat op of in de gronden uitsluitend in overeenstemming met de redelijke eisen van welstand, zoals weergegeven in de Welstandsnota, mag worden gebouwd.

26.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;

nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Artikel 27 Waarde - Welstandsgebied 4

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Welstandsgebied 4' aangewezen gronden betreft Welstandsgebied 10 Esdorpenlandschap en zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede voor het behoud, herstel en de uitbouw van de in het de Welstandsnota aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing.

27.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat op of in de gronden uitsluitend in overeenstemming met de redelijke eisen van welstand, zoals weergegeven in de Welstandsnota, mag worden gebouwd.

27.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;

nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 28 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 29 Algemene gebruiksregels

29.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval begrepen:

  • a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, anders dan overeenkomstig dit plan toegestaan gebruik en bestaand;
  • b. het gebruik van de gronden als standplaats voor stacaravans;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting/prostitutiebedrijf;
  • d. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • e. het storten van puin en afvalstoffen;
  • f. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen.
29.2 Geen strijdig gebruik

Onder een gebruik in strijd met dit plan wordt niet verstaan:

  • a. het gebruiken van een aan het hoofdgebouw vastgebouwd bijbehorend bouwwerk (bij een woning) ten dienste van bewoning door een persoon die vanwege zijn gezondheidstoestand is aangewezen op de niet-bedrijfsmatige zorg van een bewoner van de woning (mantelzorg);
  • b. het gebruiken van gronden binnen het bouwvlak voor hobbymatige paardensport in een bestaande paardenbak (zonder lichtmasten);
  • c. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige of incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties;
  • d. het aanleggen of het laten aanleggen van kabels en leidingen ten behoeve van de drinkwatervoorziening, de riolering, de waterhuishouding, de energievoorziening en de datacommunicatie, met uitzondering van:
  • e. buisleidingen waarop het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing is, tenzij deze in het plan specifiek zijn geregeld;
  • f. hoogspanningsleidingen;
  • g. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 m of meer en een lengte van 10 km of meer.

Artikel 30 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages voor zover dit gelet op het gebruik en/of de constructie noodzakelijk is;
  • b. het bepaalde in de verordening en toestaan dat bouwgrenzen in de bestemming Wonen worden overschreden door:
    • 1. uitbreiding van het hoofdgebouw, indien gelegen in een bouwvlak met een diepte van minder dan 12 m, uitsluitend aan de niet naar de straat gekeerde zijde binnen een afstand tot de voorgevel van het woonhuis van 12 m;
    • 2. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    • 3. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    • 4. (hoek)erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen, met dien verstande dat:
      • de bouwgrens met niet meer dan 1,5 m mag worden overschreden;
      • de afstand van een erker tot de naar de weg gekeerde perceelgrens ten minste 3 m bedraagt;
      • de gezamenlijke oppervlakte per erker ten hoogste 6 m2 bedraagt;
      • de oppervlakte van een erker niet wordt meegerekend bij de toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken per woning, met dien verstande dat het maximale bebouwingspercentage van het bouwperceel onverminderd van toepassing blijft;
  • c. de bestemmingsregels teneinde het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate aan te passen, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • d. de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het gebied niet wezenlijk wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht;
  • e. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde opdat de bouwhoogte wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  • f. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde opdat de bouwhoogte van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot niet meer dan 40 m;
  • g. de eis dat bij een aanvraag van een omgevingsvergunning blijkt dat voldoende parkeer- of stallingsruimte moet worden gerealiseerd indien op andere wijze in de nodige parkeer- en/of stallingsruimte wordt voorzien;
  • h. het bepaalde in dit plan en toestaan dat semi-parmanent kampeermiddelen / semi-permanente kampeeraccommodaties worden geplaatst, met dien verstande dat:
    • 1. de gronden zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kamperen';
    • 2. maximaal twee semi-permanent kampeermiddelen of semi-permanente kampeercommodaties worden geplaatst;
    • 3. semi-permanent kampeermiddelen en semi-permanente kampeeraccommodaties in de periode van 1 november tot 15 maart worden verwijderd;
  • i. de bestemmingsregels en logiesverstrekking toestaan, waarbij in elk geval wordt getoetst aan de volgende criteria:
    • 1. vestiging is toegestaan binnen de gehele gemeente;
    • 2. vestiging moet plaatsvinden binnen bestaande bebouwing, en mag zowel in een hoofdgebouw als in een bijbehorend bouwwerk gerealiseerd worden. Er wordt uitgegaan van een bestaande entree (deur);
    • 3. in een bijbehorend bouwwerk mogen uitsluitend slaapplaatsen met sanitaire voorzieningen worden gerealiseerd. Hieraan gekoppeld moet in het bijbehorende hoofdgebouw een ontbijtruimte, en mag een eventuele woonkamer, worden gerealiseerd;
    • 4. het bijbehorend bouwwerk dient in de directe nabijheid te staan van en een duidelijke relatie te hebben met het hoofdgebouw;
    • 5. de uiterlijke kenmerken van het bijbehorend bouwwerk moeten behouden blijven. Er mogen geen uiterlijke kenmerken van een woning worden toegevoegd;
    • 6. er mogen maximaal drie slaapkamers gerealiseerd worden;
    • 7. er mag geen keukenblok in de kamers worden gemaakt;
    • 8. het parkeren dient op het eigen erf plaats te vinden;
    • 9. er mag geen extra inrit worden aangelegd in verband met de vestiging;
    • 10. de vestiging is alleen toegestaan aan een verkeersontsluiting van voldoende omvang;
    • 11. de vestiging mag geen onevenredige afbreuk doen aan de milieusituatie van agrarische bedrijven in de directe omgeving.

Een omgevingsvergunning als bedoeld in dit artikel mag slechts worden verleend indien deze niet leidt tot een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Artikel 31 Algemene aanduidingsregels

31.1 Vrijwaringszone - radiotelescoop

Voor zover bouwwerken, andere werken en activiteiten, die zijn toegestaan op grond van de bestemmingsregels en die mogelijk storing voor de radiotelescoop met bijbehorende instrumenten kunnen veroorzaken, zijn gelegen binnen de als zodanig aangegeven 'vrijwaringszone - radiotelescoop', zal met het oog op de mogelijke storingsgevolgen bij het vergunning verlenen, dan wel het toestemming verlenen, vooraf overleg worden gepleegd met, dan wel advies gevraagd worden aan de Stichting ASTRON teneinde een beeld te krijgen van die mogelijke storing. Het bevoegd gezag neemt aan de hand van dat beeld of advies een besluit over het al dan niet verlenen van een vergunning, dan wel toestemming inzake dat bouwwerk, ander werk en/of activiteit, zodat er sprake blijft van een zo veel mogelijk ongestoord functioneren van de waarnemingsinstrumenten.

Artikel 32 Overige regels

32.1 Parkeergelegenheid
  • a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, mag niet worden gebouwd wanneer voor dit bouwwerk op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien;
  • b. bij een omgevingsvergunning wordt beoordeeld of sprake is van voldoende parkeergelegenheid aan de hand van de normen die zijn neergelegd in de CROW-publicatie 317, met dien verstande dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie verschijnt, met deze nieuwe versie rekening wordt gehouden. Hierbij kunnen voorschriften worden opgenomen over het realiseren en in stand houden van parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • c. Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend een functiewijziging van bouwwerken of onbebouwde gronden in een functie met een grotere behoefte, zonder dat in voldoende mate ruimte aanwezig is ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's. Deze bepaling geldt niet:
    • 1. voor bestaand gebruik;
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien;
  • d. bij de toepassing van het bepaalde onder c wordt beoordeeld of sprake is van voldoende parkeergelegenheid aan de hand van de normen die zijn neergelegd in de CROW-publicatie 317, met dien verstande dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie verschijnt, met deze nieuwe versie rekening wordt gehouden, waarbij alleen gelet wordt op de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de functiewijziging. Hierbij kunnen nadere eisen worden gesteld aan de situering en omvang van de parkeergelegenheid ten behoeve van het realiseren en in stand houden van parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • e. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde sub a en c en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, indien de structuur van de omgeving daartoe aanleiding geeft en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 33 Overgangsrecht

33.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  • c. Het gestelde in lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
33.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. Het gestelde in lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 34 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van de bestemmingsplan Kleine kernen Noord 2023'.