direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied, deelplan Wolddijk 23, Ruinerwold
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1690.2022BP1002011-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Buitengebied, deelplan Wolddijk 23, Ruinerwold van de gemeente De Wolden;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1690.2022BP1002011-VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aan- of uitbouw

een aan een (hoofd)gebouw aanwezig bouwwerk, dat ruimtelijk ondergeschikt is aan dat (hoofd)gebouw, maar in functioneel opzicht onderdeel uitmaakt van dat (hoofd)gebouw;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aanduidingsvlak

een geometrisch bepaald vlak waarop een aanduiding betrekking heeft;

1.7 aangebouwd bijgebouw

een aan het (hoofd)gebouw aanwezig gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en ten dienste staat van dat (hoofd)gebouw;

1.8 aan-huis-verbonden beroep

een in Bijlage 2 Lijst toelaatbare beroepen en vormen van bedrijvigheid bij wonen genoemd, dan wel een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen beroep, dat in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en dat is gericht op het verlenen van diensten;

1.9 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.11 bebouwingspercentage

een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwperceel c.q. bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.12 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.13 bestaand
  • a. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
  • b. het onder a bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening of een andere planologische toestemming;
1.14 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.15 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.16 bijgebouw

een niet voor bewoning bestemd gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw;

1.17 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.18 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.19 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 (bouw)perceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.21 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.22 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.23 dagrecreatie

activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting uitdrukkelijk is uitgesloten;

1.24 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.25 educatief medegebruik

een educatief gebruik van de gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit educatieve gebruik is toegestaan;

1.26 erotisch getinte vermaaksfunctie

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.27 experimenteerruimte recreatie

ruimte bedoeld voor het op kleinschalige wijze uitproberen van nieuwe recreatievormen met als doel om de innovatiekracht van het bedrijf te versterken;

1.28 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.29 groepsruimte

een besloten ruimte waar groepen tot 50 personen kunnen verblijven, inclusief het zelf bereiden en gebruiken van maaltijden dan wel nuttigen van dranken;

1.30 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf;

1.31 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.32 kampeermiddel
  • a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  • b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde;
1.33 kampeerterrein

een terrein ter beschikking gesteld voor het plaatsen, dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen;

1.34 kantine

een ruimte waarin de bedrijfsuitoefening is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van maaltijden, eenvoudige etenswaren en dranken;

1.35 kas

een bouwwerk, niet zijnde een tunnelkas, dan wel een naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerk, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groenten, vruchten, bloemen of planten;

1.36 kleinschalige bedrijfsmatige activiteit

de in Bijlage 2 Lijst toelaatbare beroepen en vormen van bedrijvigheid bij wonen genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.37 landschappelijke waarden

de cultuurhistorische en de visuele waarden van het landschap;

1.38 natuurlijke waarden

de abiotische en biotische waarden van een gebied;

1.39 normaal onderhoud

het onderhoud dat, gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming horen;

1.40 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat hooguit aan twee zijden tegen gevels is aangebouwd en aan minimaal twee zijden open is;

1.41 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.42 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.43 peil
  • a. indien op het land wordt gebouwd:
    • 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
    • 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • b. indien in het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil;
1.44 permanente bewoning

bewoning als hoofdverblijf binnen de vaste woonplaats;

1.45 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.46 prostitutiebedrijf

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht. Onder een prostitutiebedrijf worden in elk geval verstaan: een erotische massagesalon, een sekstheater, een bordeel of een parenclub, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.47 recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.48 recreatieve voorziening

voorziening ten behoeve van recreatie, hieronder mede begrepen sport- en spelaccommodaties, voorzieningen ter bevordering van de lichamelijke en geestelijke gezondheid, kantine alsmede accommodaties voor administratieve functies ten dienste van de bestemming;

1.49 recreatieverblijf

een gebouw, uitsluitend in de vorm van een zomerhuis, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor verblijfsrecreatie;

1.50 relatie

planologische relatie tussen de agrarische en recreatieve bestemming, waarbij één bedrijf met één bedrijfswoning gevestigd is op twee verschillende bestemmingen en ook twee verschillende bedrijfstakken uitvoert.

1.51 restaurant of café-restaurant

een horecabedrijf dat voornamelijk is gericht op het verstrekken van maaltijden;

1.52 semi-permanent kampeermiddel

kampeermiddel (stacaravan, pipowagen en/of hiermee vergelijkbaar onderkomen) bestemd voor gebruik gedurende de periode 15 maart tot en met 31 oktober ten behoeve van kamperen op erven van woningen en (agrarische) bedrijven (minicampings);

1.53 stacaravan

een caravan, die als een bouwwerk dient te worden aangemerkt;

1.54 tunnelkas

elke constructie van hout, metaal of ander materiaal, welke met plastic of in gebruik daarmee overeenstemmend materiaal is afgedekt en dient als teeltondersteuning voor bedekte teelten;

1.55 verblijfsrecreatie

een verblijf dat plaatsvindt in het kader van de weekendrecreatie en/of het vakantieverblijf;

1.56 vloeroppervlakte

de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan- en bijgebouwen op de begane grond;

1.57 verkoopvloeroppervlakte

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;

1.58 voorgevelrooilijn
  • a. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zo veel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zo veel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
  • b. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 m, de lijn gelegen op 15 m uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 m, de lijn gelegen op 10 m uit de as van de weg;
1.59 vrijstaand bijgebouw

een niet met het (hoofd)gebouw verbonden gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en ten dienste staat van dat (hoofd)gebouw;

1.60 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.61 woonhuis

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Overstekken van daken, dieper dan 40 cm, worden meegerekend bij de oppervlakte van bouwwerken;

2.6 de afstand tot de (bouw)perceelgrens

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (bouw)perceelgrens.

2.7 de hoogte van een molen of windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de molen of windturbine.

Bij de toepassing van het bepaalde over het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens, dan wel de rooilijn met niet meer dan 1 m wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
  • b. dagrecreatieve voorzieningen, uitsluitend in de vorm van een maisdoolhof, ter plaatse van de aanduiding 'dagrecreatie';

met daaraan ondergeschikt:

  • c. laden en lossen ten behoeve van de voorzieningen op de aangrenzende gronden met de bestemming ‘Recreatie’.
  • d. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden van de gronden;
  • e. openbare nutsvoorzieningen

met de daarbij behorende:

  • f. infrastructurele en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. sloten, beken, en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
  • i. tuinen en erven behorende bij de bedrijfswoning op het aangrenzende perceel met de bestemming recreatie;
  • j. bedrijfsgebouwen;
  • k. aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning op het aangrenzende perceel met de bestemming recreatie, aangeduid met "relatie";
  • l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
3.2 Bouwregels
3.2.1 Bedrijfsgebouwen

Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen bedrijfsgebouwen en overkappingen ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. per bouwvlak uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van één agrarisch bedrijf mogen worden gebouwd;

1. de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen zal per bestemmingsvlak niet meer bedragen dan de bestaande oppervlakte van de gezamenlijke bedrijfsgebouwen ten tijde van

de vaststelling van dit bestemmingsplan (568 m2).

  • b. gebouwen uitsluitend mogen worden gebouwd binnen de bouwvlakken;
  • c. de bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, zullen ten minste 4 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning op naastgelegen perceel met recreatieve bestemming, dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • d. de goothoogte zal ten hoogste 4 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte zal ten hoogste 12 m bedragen;
  • f. de dakhelling zal ten minste 15° en ten hoogste 60° bedragen;
  • g. de afstand van een vrijstaand gebouw respectievelijk blok van aaneengebouwde gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt tenminste 5,00 m, dan wel een kleinere afstand, indien daarvan sprake is in bestaande situatie.
3.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten behoeve van de bedrijfswoning op het naastgelegen perceel met de bestemming ‘recreatie’ worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. bijbehorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen uitsluitend mogen worden gebouwd binnen de bouwvlakken;
  • b. de bijbehorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, zullen ten minste 4 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning op naastgelegen perceel met recreatieve bestemming, aangeduid met 'relatie', dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • c. de goothoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, maximaal 3,00 m bedraagt;
  • d. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, maximaal 7,00 m bedraagt;
  • e. de gezamenlijke vloeroppervlakte aan- uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, bij een bedrijfswoning op naastgelegen perceel met recreatieve bestemming, aangeduid met 'relatie', maximaal 100 m² bedraagt, met dien verstande dat de oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op het aangrenzende perceel met de bestemming recreatie in mindering wordt gebracht.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van erf- terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn bedraagt ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbaar toegankelijk gebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde zullen ten hoogste 5 m bedragen;
  • c. silo's, bassins, torensilo's, kassen en tunnelkassen niet zijn toegestaan.
3.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. een landelijke bouwvorm;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • g. een goede clustering van gebouwen;
  • h. de archeologische, cultuurhistorische, natuurlijke dan wel landschappelijke waarde.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het opslaan van mest en/of overige landbouwproducten buiten het bouwperceel, met uitzondering van tijdelijke opslag van akkerbouwproducten;
  • b. het gebruik voor een intensief veehouderijbedrijf;
  • c. het gebruik van bouwwerken voor verblijfsrecreatie;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van (ondergeschikte) (dag) recreatie
  • e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  • f. het gebruik van gebouwen ten behoeve van gestapelde stallen
  • g. het gebruik van de gronden als erf buiten het bouwvlak;
  • h. het dempen van beken.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan toestaan dat gronden en bouwwerken buiten het bouwperceel worden gebruikt voor het opslaan van mest en/of overige landbouwproducten, voor zover de opslag langer dan één jaar plaatsvindt, mits;

  • a. deze opslag noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering (bedrijfseconomische redenen), dan wel om redenen van ontsluiting of milieu opslag binnen het bouwvlak niet mogelijk is;
  • b. de opslag voor zover op basis van bedrijfstechnische redenen mogelijk direct aansluitend aan het bouwvlak wordt gesitueerd.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Verbod
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het aanplanten van bomen en/of houtgewas, over een oppervlakte van meer dan 100 m² voorzover niet vermeld op het als Bijlage C opgenomen inrichtingsplan;
    • 2. het kappen en/of rooien van houtwallen en/of singels voorzover niet vermeld op het als Bijlage C opgenomen inrichtingsplan;
    • 3. het verharden van het agrarisch perceel-, kavelontsluitings- en/of onderhoudswegen buiten het bouwperceel met een grotere breedte dan 4,00 m;
    • 4. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen ten behoeve van het agrarisch gebruik buiten het bouwvlak met een oppervlakte van meer dan 100 m²;
    • 5. het aanleggen van fiets-, voet- en/of ruiterpaden buiten het bouwvlak;
    • 6. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden, zodanig dat er een verschil in hoogte, c.q. diepte ten opzichte van het bestaande maaiveld ontstaat van meer dan 30 cm;
    • 7. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van dagrecreatie buiten het bouwvlak;
    • 8. het wijzigen van de grondsamenstelling en/of het aanbrengen van voorzieningen ten behoeve van de aanleg van paardrijdbakken;
    • 9. het graven of dempen van sloten en daarmee gelijk te stellen waterlopen, uitsluitend indien dit een wijziging van het kavelpatroon tot gevolg heeft;
    • 10. het aanleggen van wegen ten behoeve van gebiedsontsluiting;
  • b. Het sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan danwel behoren tot de uitvoering van de landschappelijke inpassing conform bijlage 3.
  • c. De sub a genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend na toetsing aan de hand van het volgende schema vanuit de vraag of er al dan niet sprake is van een onevenredige afbreuk aan het landschap, de cultuurhistorie en/of de natuur en of de agrarische of dagrecreatieve activiteit al dan niet kan worden toegestaan:

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2022BP1002011-VG01_0003.jpg"

Artikel 4 Recreatie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De op voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor voorzieningen ten dienste van de dagrecreatie, waaronder:

  • a. sanitaire voorzieningen;
  • b. dienstverlening;
  • c. sport en spelvoorzieningen en recreatieve voorzieningen;
  • d. ondergeschikte horeca in de vorm van kantines en/of restaurants;
  • e. wonen ten behoeve van recreatieve en/of agrarische bedrijfsvoering op het aangrenzende perceel, aangeduid met 'relatie';
  • f. groepsruimten;
  • g. agrarisch medegebruik uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - agrarisch ondergeschikt’.

met daaraan ondergeschikt:

  • h. detailhandel;
  • i. parkeervoorzieningen;
  • j. educatief medegebruik;
  • k. agrarisch grondgebruik.

met de daarbij behorende:

  • l. infrastructurele en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • m. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • n. sloten, beken, en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
  • o. tuinen en erven behorende bij de bedrijfswoning;
  • p. gebouwen;
  • q. overkappingen;
  • r. bedrijfswoning
  • s. aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning;
  • t. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Met dien verstande dat de onder 4.1 genoemde opsomming uitgevoerd wordt conform hetgeen gesteld onder 4.5.2 voorwaardelijke verplichtingen aangaande de aanleg van parkeerruimte en landschappelijke inpassing.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Bedrijfsgebouwen

Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen bedrijfsgebouwen en overkappingen worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. bedrijfsgebouwen uitsluitend mogen worden gebouwd binnen de bouwvlakken
  • b. het bebouwingspercentage zal per bestemmingsvlak ten hoogste 15 % bedragen;
  • c. het aantal bedrijfswoningen zal ten hoogste één bedragen;
  • d. de oppervlakte van een bedrijfswoning zal ten hoogste 200 m² bedragen;
  • e. de goothoogte zal ten hoogste 4 m bedragen;
  • f. de dakhelling van de gebouwen zal ten minste 15° bedragen, met dien verstande dat de dakhelling voor 20% van het dakoppervlak van een gebouw ten minste 0° mag bedragen;
  • g. de dakhelling van de bedrijfsgebouwen zal ten hoogste 60° bedragen.
4.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de bedrijfswoning worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. bijbehorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen uitsluitend mogen worden gebouwd binnen de bouwvlakken;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zal per bedrijfswoning ten hoogste 100 m² bedragen, met dien verstande dat de oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op het aangrenzende perceel met de bestemming agrarisch, aangeduid met 'relatie' in mindering wordt gebracht;
  • c. de goothoogte van een aan- of uitbouw, bijgebouw of overkapping zal ten hoogste 3 m bedragen;
  • d. de dakhelling van een aan- of uitbouw of een bijgebouw zal ten minste 15° bedragen,
  • e. de dakhelling van een aan- of uitbouw of een bijgebouw zal ten hoogste 60° bedragen.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van erf- terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn bedraagt ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbaar toegankelijk gebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;

nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;

bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 4.2.1 onder b en toestaan dat het bebouwingspercentage wordt overschreden met ten hoogste 250 m²;
  • b. lid 4.2.1 onder e en toestaan dat de goothoogte wordt verhoogd tot 5,5 m;
  • c. lid 4.2.1 onder f en toestaan dat dakhelling van een hoofdgebouw wordt verlaagd tot 0º over ten hoogste 20% van het dakoppervlak van een gebouw;
  • d. lid 4.2.3 onder b en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt verhoogd tot 12 m;
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van bouwwerken, uitgezonderd de bedrijfswoningen, voor permanente bewoning;
  • b. het gebruik van gronden ten behoeve van verblijfsrecreatie, detailhandel, erf buiten bouwvlak.
  • c. het gebruik van woonhuizen ten behoeve van in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep, dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit.
  • d. het gebruik van horecavoorzieningen anders dan ten behove van de ijs- en speelboerderij;
  • e. het openstellen van de ijs- en speelboerderij en de horecavoorzieningen na 18.00 uur met dien verstande dat het opruimen, vertrekken van gasten tot uiterlijk 19.00 uur mag plaatsvinden.
4.5.2 Voorwaardelijke verplichting
  • 1. De landschappelijke inpassing en parkeerplaatsen binnen een 1 jaar na onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan zijn gerealiseerd en in stand worden gehouden overeenkomstig het in Bijlage C opgenomen inrichtingsplan.
  • 2. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a indien in plaats van de landschappelijke inpassing of parkeerplaatsen zoals opgenomen in het in Bijlage C andere maatregelen worden getroffen, met dien verstande dat:
    • a. de landschapsmaatregelen of parkeerruimte minimaal gelijk zijn aan de in Bijlage C opgenomen maatregelen;
    • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden.
4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het aanplanten van bomen en/of houtgewas, over een oppervlakte van meer dan 100 m² voorzover niet vermeld op het als Bijlage C opgenomen inrichtingsplan.
    • 2. het verharden van het agrarisch perceel-, kavelontsluitings- en/of onderhoudswegen buiten het bouwperceel met een grotere breedte dan 4,00 m;
    • 3. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen buiten het bouwvlak met een oppervlakte van meer dan 100 m² voorzover niet vermeld op het als Bijlage C opgenomen inrichtingsplan;
    • 4. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen ter plaatse van de aanduiding 'dagrecreatie', met uitzondering van de skelterbaan, met een oppervlakte van meer dan 100 m²;
    • 5. het aanleggen van fiets-, voet- en/of ruiterpaden buiten het bouwvlak;
    • 6. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden, zodanig dat er een verschil in hoogte, c.q. diepte ten opzichte van het bestaande maaiveld ontstaat van meer dan 30 cm;
    • 7. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van dagrecreatie buiten het bouwvlak;
    • 8. het wijzigen van de grondsamenstelling en/of het aanbrengen van voorzieningen ten behoeve van de aanleg van paardrijdbakken;
    • 9. het graven of dempen van sloten en daarmee gelijk te stellen waterlopen, uitsluitend indien dit een wijziging van het kavelpatroon tot gevolg heeft;
    • 10. het aanleggen van wegen ten behoeve van gebiedsontsluiting;
  • b. Het sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan danwel behoren tot de uitvoering van de landschappelijke inpassing conform bijlage 3.
  • c. De sub a genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend na toetsing aan de hand van het volgende schema vanuit de vraag of er al dan niet sprake is van een onevenredige afbreuk aan het landschap, de cultuurhistorie en/of de natuur en of de agrarische of dagrecreatieve activiteit al dan niet kan worden toegestaan:

Artikel 5 Verkeer-parkeren

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor verkeer-parkeren aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. Inritten;
  • b. Parkeervoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  • c. Boswallen en haagplantsoenen;
  • d. Infrastructurele en waterhuishoudkundige voorzieingen;
  • e. Sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen.

Met dien verstande dat de onder 5.1. genoemde opsomming uitgevoerd wordt conform hetgeen gesteld onder 5.3.2. voorwaardelijke verplichtingen aangaande de aanleg van parkeerruimte en landschappelijke inpassing.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op de in lid 5.2. bedoelde gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met dien verstande dat:

  • a. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn bedraagt ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbaar toegankelijk gebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelsgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
  • b. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen.

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • Het bebouwingsbeeld;
  • De woonsituatie;
  • De verkeersveiligheid;
  • De sociale veiligheid;
  • De milieusituatie;
  • De gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • De landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

5.3 Specifieke gebruiksregels

5.3.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van gronden ten behoeve van dagrecreatie, verblijfsrecreatie, detailhandel, opslag en horeca.
5.3.2 Voorwaardelijke verplichting
  • 1. De lanschappelijke inpassing en parkeerplaatsen binnen 1 jaar na onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan zijn gerealiseerd en in stand worden gehouden overeenkomstig het in Bijlage C opgenomen inrichtingsplan.
  • 2. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a indien in plaats van de landschappelijke inpassing of parkeerplaatsen zoals opgenomen in Bijlage C andere maatregelen worden getroffen, met dien verstande dat:
  • a. de landschapsmaatregelen of parkeerruimte minimaal gelijk zijn aan de in Bijlage C opgenomen maatregelen;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in de omgeving aanwezige functies en waarden.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
  • 1. het aanplanten van bomen en/of houtgewas, over een oppervlakte van meer dan 100 m2 voor zover niet gelegen binnen een bouwperceel, met uitzondering van houtteelt, sier- en fruitteelt en/of overige opgaande teeltvomen;
  • 2. het kappen en/of rooien van houtwallen en/of singels;
  • 3. het verharden van agrarische perceel-, kavelontsluitings- en/of onderhoudswegen buiten het bouwperceel met een grotere breedte van 4 m;
  • 4. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen ten behoeve van het agrarisch gebruik buiten het bouwperceel, niet zijnde perceel- enof kavelontsluitingswegen, met een oppervlakte van meer dan 100 m2;
  • 5. het aanleggen van fiets-, voet- en/of ruiterpaden buiten het bouwperceel;
  • 6. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden, zodanig dat er een verschil in hoogte c.q. diepte ten opzichte van het bestaande maaiveld ontstaat van meer dan 30 cm;
  • 7. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van recreatief medegebruik;
  • 8. het wijzigen van de grondsamenstelling en/of het aanbrengen van voorzieningen ten behoeve van de aanleg van paardrijbakken;
  • 9. het graven of dempen van sloten en daarmee gelijk te stellen waterlopen, uitsluitend indien dit een wijziging van het kavelpatroon tot gevolg heeft;
  • 10. het aanleggeven van wegen ten behoeve van gebiedsontsluiting;
  • 11. het aanplanten van bomen en/of houtgewas ten behoeve van houtteelt, sier- en fruitteelt en/of overige opgaande teeltvormen.

b. Het sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • 1. Het normale onderhoud betreffen;
  • 2. Reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan danwel behoren tot de uitvoering van de landschappelijke inpassing conform bijlage 3.

c. De in sub a genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, mits:

  • 1. Geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, natuurlijke, de geomorfologische, cultuurhistorische en de archeologische waarden;
  • 2. Geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterhuishouding van het gebied en de omliggende percelen c.q. de gebruiksmogelijkheden daarvan.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met dit plan wordt in elk geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • b. het gebruik van de gronden als standplaats voor stacaravans;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
  • d. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • e. het storten van puin en afvalstoffen;
  • f. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

8.1 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages voor zover dit gelet op het gebruik en/of de constructie noodzakelijk is;
  • b. het bepaalde in het plan en toestaan dat zend- ontvangst- en/of antennemasten tot een bouwhoogte van 45 m worden gebouwd;
  • c. het bepaalde in het plan en toestaan dat een tijdelijke mantelzorgunit geplaatst wordt bij woningen, niet zijnde recreatiewoningen, ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat:
    • 1. de te realiseren woonruimte en de bewoning ervan noodzakelijk zijn uit oogpunt van mantelzorg;
    • 2. door het gemeentelijke WMO/zorgloket of een deskundige (indicatiesteller) is aangetoond dat de extra bebouwing noodzakelijk is in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden;
    • 3. de oppervlakte van units op een bouwperceel ten hoogste 100 m² bedraagt;
    • 4. de bebouwing in een langdurige behoefte aan mantelzorg zal voorzien;
    • 5. de unit uitsluitend wordt gebruikt voor mantelzorg en deze wordt verwijderd na afloop van de mantelzorg voor de persoon waarvoor deze afwijking wordt toegepast. Het bevoegd gezag neemt hiertoe voorwaarden op in de omgevingsvergunning;
    • 6. de mantelzorgunit ten minste 4 m achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd/geplaatst;
  • d. het bepaalde in het plan en toestaan dat agrarische gronden worden gebruikt als erf of tuin bij een woning;
  • e. het bepaalde in het plan en toestaan dat gebouwen worden gebruikt voor de uitoefening van bedrijven, welke zijn genoemd in de Staat van bedrijven onder de categorieën 1, 2 en 3.1, niet zijnde geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen, m.e.r.-plichtige bedrijven en/of vuurwerkbedrijven, mits:
    • 1. de functie wordt ondergebracht in de bestaande, voormalig agrarisch gebruikte gebouwen;
    • 2. geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    • 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 4. er middels een inrichtingsschets met landschappelijke inpassing conform het Landschappelijk Ontwikkelingskader De Wolden van 2 november 2012 (LOK) sprake moet zijn van een verbetering van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit.
  • f. het bepaalde in het plan en toestaan dat de plaatsing van mini-turbines tot 2 meter boven de nok op daken van bedrijfsgebouwen wordt toegestaan mits de totale hoogte van gebouw en turbine niet hoger wordt dan 15 m;
  • g. het bepaalde in het plan en toestaan dat in welstandsgebieden miniwindturbines op daken worden geplaatst tot maximaal 1 m boven de nok van daken;
  • h. het bepaalde in het plan en toestaan dat zonnepanelen buiten het bouwblok worden geplaatst met dien verstande dat:
    • 1. aangetoond wordt dat deze panelen geplaatst worden ten behoeve van het eigen bedrijf en/of de eigen woning;
    • 2. de maximale toegestane oppervlakte bij een woonbestemming 50 m² bedraagt;
    • 3. de maximale toegestane oppervlakte bij overige bestemmingen max. 150 m² bedraagt dan wel een grotere oppervlakte indien onderbouwd is dat deze ten dienste van het eigen bedrijf nodig is;
    • 4. grootschalige zonnevelden buiten het bouwblok mogen worden geplaatst als aangetoond kan worden dat deze het doel hebben om meerdere huishoudens/bedrijven/LDE (Lokaal Duurzaamheids Energie-initiatief) binnen De Wolden van energie te voorzien;
    • 5. de maximale oppervlakte afhankelijk is van het landschap waarin de panelen worden aangelegd;
    • 6. voor de maatvoering wordt verwezen naar deel 4 van het Landschappelijk Ontwikkelingskader LOK) zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 30 november 2017;
  • i. het bepaalde in het plan en toestaan dat bedrijfswoningen na bedrijfsbeëindiging worden gebruikt als woning met dien verstande dat gebruik wordt gemaakt van de bestaande inrit.
8.2 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in dit artikel mag slechts worden verleend indien deze niet leidt

tot een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;

Voor de plaatsing van windmolens en zonnepanelen dient bij de vergunningverlening rekening te worden gehouden met deel 4 van het Landschappelijk Ontwikkelingskader LOK) zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 30 november 2017.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met dit bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Buitengebied, deelplan Wolddijk 23, Ruinerwold'.