Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Kerkstraat 7 in Linden
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1684.WPLikerkstraat7-VA01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Kerkstraat 7 in Linden ligt een onbebouwd perceel, dat voorheen in gebruik is geweest als schapenweide. In de huidige situatie betreft het een braakliggend terrein te midden van de woningen in de kern van Linden. Initiatiefnemer is voornemens een tweetal woningen op het perceel te realiseren.
 
In het geldende bestemmingsplan 'Kern Linden 2006' hebben de gronden binnen het plangebied de bestemming 'Agrarische doeleinden'. Het initiatief past echter niet binnen de mogelijkheden van het geldende bestemmingsplan. In de regels van het bestemmingsplan 'Kernen Linden 2006' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die deze ontwikkeling mogelijk maakt met inachtneming van enkele voorwaarden, artikel 13.9.1. In dit wijzigingsplan wordt aangetoond dat deze ontwikkeling past binnen deze wijzigingsbevoegdheid en dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
1.2 Ligging van het plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Kerkstraat 7 in Linden, binnen de gemeente Cuijk. Het plangebied ligt binnen de kern van Linden. Het plangebied betreft de kadastrale percelen 80 en 81, sectie M binnen de gemeente Cuijk met een oppervlakte van ca. 1.020 m².
 
De navolgende afbeelding toont de globale ligging en begrenzing van het plangebied. 
Globale ligging en begrenzing van het plangebied, rood omkaderd (bron: Google Maps)   
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kern Linden 2006', vastgesteld op 12 februari 2008. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van dit bestemmingsplan. 
   
 
Uitsnede bestemmingsplan 'Kern Linden 2006' (plangebied is rood omkaderd, bron: ruimtelijkeplannen.nl) 
In het bestemmingsplan hebben de gronden in het plangebied de bestemming 'Agrarische doeleinden'. De gronden binnen de bestemming zijn bestemd voor het uitoefenen van een agrarisch bedrijf, bescherming van het woon- en leefmilieu in de aangrenzende bebouwde kom en de bescherming en behoud van de landschappelijke waarden. Tevens geldt de aanduiding 'wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 WRO'. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om ter plaatse van deze aanduiding de gronden geheel of gedeeltelijk te wijzigen van de bestemming 'Agrarische doeleinden naar de bestemming 'Woondoeleinden'.
   
Initiatiefnemer is voornemens twee vrijstaande woningen te realiseren binnen het planbied. Binnen de bestemming 'Agrarische doeleinden' zijn geen woningen toegestaan. Het voorgenomen plan is daarmee in strijd met het geldende bestemmingsplan. Middels de wijzigingsbevoegdheid, artikel 13.9.1, is het mogelijk de bestemming 'Agrarische doeleinden' te wijzigen in de bestemming 'Woondoeleinden', mits aan verschillende voorwaarden wordt voldaan. In voorliggend wijzigingsplan wordt invulling gegeven aan deze wijzigingsbevoegheid.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante rijks-, provinciale, en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tot slot bevat hoofdstuk 5 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
 
2 Het initiatief
2.1 Huidige situatie
Het plangebied ligt in de kern van Linden, tussen de Kerkstraat en Krommenhoek. De Kerkstraat geldt als hoofdontsluitingsweg van Linden. In de omgeving van het plangebied liggen voornamelijk burgerwoningen, bestaande uit vrijstaande- en twee-onder-een-kapwoningen. In de huidige situatie is het plangebied een braakliggend grasland. In het verleden is het gebied in gebruik geweest als schapenweide. Onderstaande afbeelding toont de huidige situatie van het plangebied.
 
 
Huidige situatie plangebied (bron: Google Streetview)   
In de huidige situatie staat er een verouderde agrarische schuur binnen het plangebied. In het verleden is de schuur in gebruik geweest als stal.
    
Huidige situatie agrarische schuur binnen het plangebied (bron: Google Streetview)  
    
2.2 Toekomstige situatie
Initiatiefnemer is voornemens om het braakliggende perceel te herontwikkelen. De bestaande schuur wordt gesloopt en er worden twee vrijstaande woningen gerealiseerd die met aangebouwde garage geschakeld worden. De woningen bestaan uit twee bouwlagen en een kap met beide een perceeloppervlakte van ca. 510 m². De woningen zijn gesitueerd aan de Kerkstraat. Onderstaande afbeelding toont een plattegrond van het beoogde initiatief.
 
Beoogde ontwikkeling plangebied (bron: TOA bouwadvies)
De bouwhoogte van de woningen bedraagt ca. 9 m. De woningen worden in lijn met de naastgelegen woningen gesitueerd. Het parkeren wordt op eigen terrein opgelost en de ontsluiting vindt plaats op de Kerkstraat.
 
Onderstaande afbeelding toont een aanzicht van de vrijstaande woningen.
 
Vooraanzicht beoogde ontwikkeling plangebied (bron: TOA bouwadvies)
 
3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
 
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
 
Planspecifiek
De aard en kleinschaligheid van de voorgenomen ontwikkeling maakt dat er, los van de ladder voor duurzame verstedelijking, geen raakvlak is met het Rijksbeleid. In toelichting paragraaf 3.1.3 wordt op de ladder voor duurzame verstedelijking ingegaan.
  
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en wordt geregeld geactualiseerd.
 
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen in het radarverstoringsgebied van de Vliegbasis Volkel. Hiervoor geldt een maximale bouwhoogte van 65 meter boven NAP, in verband met het obstakelvrij kunnen functioneren van een radarinstallatie voor vliegbewegingen. Daarnaast geldt een maximale bouwhoogte van 90 meter boven NAP voor windmolens vanuit het radarverstoringsgebied Herwijnen. In het onderhavige plan wordt de realisatie van twee vrijstaande woningen mogelijk gemaakt met een bouwhoogte van ca. 9 meter, wat overeenkomt met 19-20 meter boven NAP. Het initiatief heeft daarmee geen gevolgen voor de radarstations.
 
Voor het overige zijn er ten aanzien van het onderhavige plangebied geen regels uit het Barro van toepassing.
    
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening
Planspecifiek
Stedelijke ontwikkeling
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan:
een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Aangezien bij dit plan slechts twee woningen worden gerealiseerd, is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en is er geen verantwoording noodzakelijk in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking. Bovendien maakt de planlocatie onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening Noord Brabant
Door de provincie Noord-Brabant is de 'Omgevingsvisie Noord-Brabant' vastgesteld op 14 december 2018. Omdat de omgevingsvisie geen sectorale beleidsdoelen bevat voor mobiliteit en ruimtelijke kwaliteit wordt hiervoor verwezen naar de structuurvisie RO.
 
De 'Structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014' is vastgesteld op 2 juli 2014. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie welke in 2010 werd vastgesteld. De SVRO geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie ondersteunt daarnaast het beleid op andere provinciale beleidsterreinen. Een deel van het provinciale beleid uit de vigerende beleidsstukken is nog steeds actueel en blijft ongewijzigd. De provinciale sturingsfilosofie is gebaseerd op vijf rollen: ontwikkelen, ordenen, beschermen, regionaal samenwerken en stimuleren.         
     
De ordenende rol gaat uit van het behartigen van ruimtelijke belangen en keuzes. Deze zijn geordend in vier ruimtelijke structuren. De structuren geven een hoofdkoers aan: een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor een combinatie van functies. Maar ook waar functies worden uitgesloten of welke randvoorwaarden de provincie aan functies stelt. Binnen de structuren is ruimte voor regionaal maatwerk. De vier onderscheidende structuren zijn: groenblauwe structuur, agrarische structuur, stedelijke structuur en infrastructuur.
 
Het uitgangspunt van de beschermende rol is zorgvuldig ruimtegebruik. Bij ruimtelijke afwegingen betekent dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied. De provincie wil nieuw ruimtebeslag zoveel mogelijk voorkomen.
 
Planspecifiek
Op basis van de structurenkaart uit de Structuurvisie is het plangebied grotendeels gelegen binnen de 'Kernen van het landelijk gebied', zie onderstaande afbeelding. De kernen in het landelijk gebied, met de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, voorzien in de opvang van de lokale verstedelijkingsbehoefte (wonen, werken, voorzieningen). Met de provincie maken gemeenten in regionaal verband afspraken over de verdeling van het verstedelijkingsprogramma. De provincie vindt het daarnaast belangrijk dat gemeenten bij ruimtelijke afwegingen het principe van zorgvuldig ruimtegebruik toepassen. Dat betekent dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied. Met de beoogde ontwikkeling wordt hier invulling aan gegeven.  
 
Uitsnede Structurenkaart, plangebied zwart omkaderd 
Daarnaast draagt de ontwikkeling bij aan het vestigings- en leefklimaat van Noord-Brabant. Het agrarisch gebied wordt herontwikkeld waardoor er een kwaliteitsimpuls wordt gegeven aan zowel de locatie als de directe omgeving. De beleidsdoelstellingen vanuit de SVRO zijn nader uitgewerkt in de Verordening ruimte (zie toelichting paragraaf 3.2.2).
   
3.2.2 Interim omgevingsverordening Noord Brabant
Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 25 oktober 2019 de 'Interim omgevingsverordening Noord-Brabant' vastgesteld. In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen.
 
De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de huidige regels zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd.
 
In de Verordening Ruimte Noord Brabant, geconsolideerd op 1 januari 2019, staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Door deze regels weten de gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn. Per onderwerp zijn in de verordening gebieden tot op perceelniveau begrensd op een kaart. De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.
 
Belangrijke onderwerpen in de Verordening Ruimte zijn: 
  • ruimtelijke kwaliteit;
  • stedelijke ontwikkelingen
  • natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
  • agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij;
  • overige ontwikkelingen in het landelijk gebied.
Belangrijk bij de beoordeling van nieuwe plannen is de inpasbaarheid in het provinciaal beleid. De Verordening Ruimte is daarbij het document wat de meest concrete regels biedt voor nieuwe ontwikkelingen. Binnen bestaand stedelijk gebied is stedelijke ontwikkeling mogelijk. Indien sprake is van nieuwbouw van woningen dient verantwoord te worden hoe dit zich verhoudt tot de beschikbare harde plancapaciteit en andere woningbouwafspraken.
 
Planspecifiek
Het plangebied maakt onderdeel uit van het besluitvlak 'stedelijk gebied', zie onderstaande afbeelding. Hoofdregel van het beleid is dat stedelijke ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt. Dit is in onderhavige situatie het geval. De twee nieuwe woningen liggen binnen het besluitvlak dat het bestaand stedelijk gebied aanduidt. In verordening wordt aangegeven dat nieuwe ontwikkelingen regionaal afgestemd dienen te worden. Hierop wordt nader in gegaan in toelichting paragraaf 3.2.2. De beoogde ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van het provinciaal beleid.
 
Uitsnede kaart Provinciale Verordening, plangebied zwart omkaderd  
De Verordening Ruimte staat uitvoering van het initiatief niet in de weg.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Structuurvisie Cuijk 2030 - De Koers van Cuijk
In de Structuurvisie Cuijk is op hoofdlijnen de gewenste ruimtelijke ontwikkeling tot 2030 weergegeven.
 
De structuurvisie is opgedeeld in twee gebieden:
  1. het op de hogere gronden gelegen Dynamisch Cuijk;
  2. vitaal landelijk Cuijk, het lager gelegen gebied. 
Het plangebied is gelegen in het gebied 'Dynamisch Cuijk', en wordt aangestipt als 'Landelijk dorp'. De altijd al aanwezige dynamiek in ‘Dynamisch Cuijk’ dient behouden en versterkt te worden. Belangrijk is dat dit gebied zich blijft ontwikkelen, zowel in landschappelijk als in economisch opzicht, om haar nieuwe identiteit en kwaliteit inhoud en vorm te kunnen geven. Ten opzichte van Vitaal landelijk Cuijk biedt Dynamisch Cuijk meer mogelijkheden voor ‘stedelijke’ ontwikkelingen en/of grootschaligere c.q. bezoekersintensievere ontwikkelingen die bijdragen aan de gewenste ambitie om een aangename en veelzijdige leef- en werkomgeving te creëren met goede basisvoorzieningen en oog voor kwaliteit en duurzaamheid. Daar waar geen bestaande bebouwingslocatie aanwezig is, dient terughoudend te worden omgegaan met het faciliteren van ontwikkelingen.
 
De gemeente hanteert de volgende leidende principes om te komen tot het totaalbeeld van de toekomstige ruimtelijke structuur:
  • water (als kans);
  • innoveren en duurzaamheid (als ambitie);
  • samenwerking (als middel).
Op het gebied van wonen wil de gemeente blijven werken aan een aantrekkelijke, veilige en duurzame woon- en leefomgeving. Hier is het prettig wonen in gevarieerde woonmilieus; van stedelijk in de kern Cuijk tot zeer landelijk in de kleinere dorpskernen. De kwaliteit van het wonen kan aantrekkelijker worden gemaakt door ontwikkelingen te stimuleren en daarbij de leidende principes te hanteren. In de kern Cuijk moeten daartoe de woon- en centrumfuncties versterkt worden, onder meer door meer diversiteit in aanbod. Voor de gemeente Cuijk ligt er tot en met 2030 nog een bouwopgave van circa 1500 woningen.
 
Planspecifiek
Het initiatief betreft de ontwikkeling van twee woningen binnen de kern van Linden, een kleinere kern binnen de gemeente Cuijk. Het plangebied ligt binnen de aanduiding 'Landelijk dorp'. Er wordt ingezet op het inbreiden en transformeren binnen het bestaand stedelijk gebied. Hierbij dient er rekening gehouden te worden met het vergroenen en het realiseren van toekomstbestendige woningen.
  
De voorgenomen ontwikkeling betreft de transformatie van een braakliggend perceel. Binnen het plangebied worden twee vrijstaande woningen gerealiseerd die duurzaam en toekomstbestendig zijn. Het initiatief sluit daarmee aan bij de Structuurvisie Cuijk.
  
3.3.2 Woonvisie gemeente Cuijk
Het woningbeleid van de gemeente Cuijk bestaat uit een combinatie van het gemeentelijk Woningbouwprogramma 2018-2030 én de Regionale Woningmarktstrategie Land van Cuijk. Het woningbouwprogramma van de gemeente Cuijk past qua aantallen geplande woningbouw binnen de woningbouwcijfers/-prognoses van de provincie Noord-Brabant en de Regionale Woningmarktstrategie Land van Cuijk. De regionale woningbouwafspraken worden jaarlijks neergelegd c.q. bevestigd in de Regionale Agenda Wonen, deel A, van het Regionaal Ruimtelijk Overleg Noordoost-Brabant.
 
Regionale woningbouwafspraken
Op 7 november 2017 is het basiswoningbouwprogramma 2018-2030 vastgesteld. Voor het nieuwe basiswoningbouwprogramma 2018-2030 zijn alle bekende en mogelijke nieuwbouwplannen geïnventariseerd en herleid naar een nieuw woningbouwprogramma dat uitkomt op 1.439 woningen voor de periode 2018-2030. In het navolgende overzicht is een en ander op kernniveau inzichtelijk gemaakt.
 
 
Het plangebied ligt binnen de kern van Linden, dit valt onder de categorie 'Overig'. Voor de gemeente Cuijk ligt er tot en met 2030 een bouwopgave van circa 1.450 woningen. Voor de categorie 'Overig' zijn 128 woningen voorzien. Hiermee speelt het beoogde initiatief in op woningbehoefte binnen de kleinere kernen in de gemeente Cuijk.
       
Het plan voldoet hiermee aan de kwantitatieve randvoorwaarden van het gemeentelijke woningbouwprogramma
3.3.3 Wijzigingsbevoegdheid
In de regels van het bestemmingsplan 'Kernen Linden 2006' is binnen de bestemming 'Agrarische doeleinden' een wijzigingsbevoegdheid, artikel 13.9.1, opgenomen. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, op grond van en met in achtname van het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, ter plaatse van de aanduiding "wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 WRO" op de plankaart de bestemming "Agrarische doeleinden" geheel of gedeeltelijk te wijzigen in de bestemming "Woondoeleinden", met inachtneming van de volgende voorwaarden: 
  1. de woning(en) dient c.q. dienen te passen binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma en het provinciaal volkshuisvestingsbeleid;
  2. door voorafgaand onderzoek dient te zijn aangetoond dat er geen belemmeringen zijn met betrekking tot de volgende uitvoeringsaspecten: water, bodemverontreiniging, geluidhinder, milieuzonering, archeologie, flora en fauna en financieel- economische uitvoerbaarheid;
  3. indien de bestemming wordt gewijzigd naar woondoeleinden kunnen er vrijstaande of halfvrijstaande woning worden toegestaan; het wijzigingsplan dient aan te geven elke type woning wordt toegestaan;
  4. de woningen dienen te worden gebouwd met de voorgevel dan wel zijgevel gekeerd naar de openbare weg. De voorgevel dan wel zijgevel dient evenwijdig dan wel nagenoeg evenwijdig aan die openbare weg te worden gebouwd;
  5. bebouwing: woningen mogen uitsluitend worden gebouwd overeenkomstig de in artikel 4 "Woondoeleinden W1" en in artikel "Woondoeleinden W2" opgenomen bepalingen van de voorschriften van onderhavig bestemmingsplan;
  6. aangetoond dient te worden dat voldaan wordt aan eenparkeernorm van 2 parkeerplaatsen per vrijstaande woning en 1,8 parkpeerplaatsen per halfvrijstaande woning.
Planspecifiek
Navolgend wordt toegelicht dat er wordt voldaan aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid.
 
De woning(en) dient c.q. dienen te passen binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma en het provinciaal volkshuisvestingsbeleid.
Uit de Woonvisie gemeente Cuijk, zie toelichting paragraaf 3.3.2, blijkt dat het het voorgenomen plan past binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma. Tevens past het voorgenomen plan binnen het provinciaal beleid, zie toelichting paragraaf 3.2.
 
Door voorafgaand onderzoek dient te zijn aangetoond dat er geen belemmeringen zijn met betrekking tot de volgende uitvoeringsaspecten: water, bodemverontreiniging, geluidhinder, milieuzonering, archeologie, flora en fauna en financieel- economische uitvoerbaarheid.
In toelichting hoofdstuk 4 wordt aangetoond dat er geen belemmering zijn met betrekking tot de aspecten water, bodem, geluid, milieuzonering, archeologie en flora en fauna. In toelichting hoofdstuk 6 wordt de economische uitvoerbaarheid aangetoond.
 
Indien de bestemming wordt gewijzigd naar woondoeleinden kunnen er vrijstaande of halfvrijstaande woning worden toegestaan; het wijzigingsplan dient aan te geven elke type woning wordt toegestaan.
Het voorgenomen plan betreft de wijziging van de bestemming 'Agrarische doeleinden' naar de bestemming 'Woondoeleinden'. Het plan voorziet in de realisatie van twee vrijstaande woningen, zie toelichting paragraaf 2.2.
 
De woningen dienen te worden gebouwd met de voorgevel dan wel zijgevel gekeerd naar de openbare weg. De voorgevel dan wel zijgevel dient evenwijdig dan wel nagenoeg evenwijdig aan die openbare weg te worden gebouwd.
De twee vrijstaande woningen worden gebouwd met de voorgevel gekeerd naar de openbare weg, de Kerkstraat.
  
Bebouwing: woningen mogen uitsluitend worden gebouwd overeenkomstig de in artikel 4 "Woondoeleinden W1" en in artikel "Woondoeleinden W2" opgenomen bepalingen van de voorschriften van onderhavig bestemmingsplan;
aangetoond dient te worden dat voldaan wordt aan een parkeernorm van 2 parkeerplaatsen per vrijstaande woning en 1,8 parkpeerplaatsen per halfvrijstaande woning.
Het wijzigingplan sluit aan op de regels horende bij de bestemming 'Woondoeleinden W1', artikel 4 van het geldende bestemmingsplan. Per vrijstaande woning worden er twee parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd.
  
4 Uitvoerbaarheid
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2000 of meer woningen. De voorgenomen ontwikkeling bevat namelijk slechts twee woningen. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;  
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in voorliggend hoofdstuk 4. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit bestemmingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r. te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.
Het bevoegd gezag kan op basis van deze plantoelichting een besluit nemen over de uitkomst van de m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r. nodig is en publiceert dit in een m.e.r.- beoordelingsbesluit.
4.2 Milieu
4.2.1 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
Het plangebied heeft in het vigerende bestemmingsplan  de bestemming 'Agrarische doeleinden'. De beoogde ontwikkeling, het realiseren van twee woningen, betreft in het kader van de Wet bodembescherming een wijziging naar een strenger bodemgebruik. Bodemonderzoek is in dat geval verplicht. In dit geval is er in 2012 reeds een vooronderzoek volgens NEN 5725 en bodemonderzoek conform de NEN 5740 uitgevoerd (Öko-Care BV, Verkennend bodemonderzoek, Kerkstraat 7 te Linden, d.d. 21 mei 2012), zie bijlagen bij toelichting bijlage 1. Formeel is dit bodemonderzoek niet meer actueel. Echter zijn er sindsdien geen wijzigingen opgetreden en is er vrijstelling van verder bodemonderzoek verleend door de gemeente Cuijk, Z/19/232047
    
Op basis van de onderzoeksresultaten wordt geconcludeerd dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.2.2 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van twee vrijstaande woningen. Een woning wordt in het kader van de Wet geluidhinder gezien als een gevoelige functie. Voor het toevoegen van een dergelijke functie binnen de onderzoekszone van een weg, spoorlijn of geluidsgezoneerd industrieterrein moet een akoestisch onderzoek uitgevoerd worden. Het plangebied is niet gelegen in de buurt van het spoor of een geluidsgezoneerd industrieterrein. Op ca. 700 m van het plangebied ligt de snelweg A73, die een onderzoekszone van 300 m heeft. De aangrenzende Kerkstraat betreft een 30 km/uur weg. Een 30 km/uur weg is niet onderzoeksplichtig. Een akoestisch onderzoek wegverkeer is daarmee niet vereist.
  
Er dient geconcludeerd te worden dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor het plan
4.2.3 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3% bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3% bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
Met de voorgenomen ontwikkeling worden twee woningen gerealiseerd. De ontwikkeling kan derhalve, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een NIBM-project. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse. 
 
Wel is, met behulp van de Atlas Leefomgeving, gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Op de volgende afbeeldingen zijn de concentraties over 2017 van fijnstof (PM10)en stikstofdioxide (NO2) weergegeven. Uit de afbeeldingen blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse ruim voldoet aan de gestelde grenswaarde van 40 µg/m3 voor zowel fijnstof als stikstofdioxide.
 
     
Concentratie fijnstof (PM10) 2017 
 
Concentratie stikstofdioxide (NO2) 2017
4.2.4 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling op deze locatie voorziet in de realisatie van twee vrijstaande woningen. Deze worden in het kader van bedrijven en milieuzonering gezien als een gevoelige bestemming. Derhalve is aan de hand van het geldende bestemmingsplan 'Kern Linden 2006' gekeken naar milieubelastende activiteiten in de omgeving van de locatie. In de navolgende tabel is hiervan een overzicht weergegeven. 
 
De VNG-publicatie stelt dat een gebied aangewezen kan worden als 'gemengd gebied' of als 'rustig woongebied'. In de directe omgeving van het plangebied zijn voornamelijk woningen gesitueerd. Derhalve is sprake van het omgevingstype 'rustig woongebied'. 
 
Activiteit
Adres
Milieucategorie (maximaal toegestaan)
Richtafstand 
rustig  woongebied 
Minimale afstand tot het plangebied
Horeca - Herberghe de Pannecoecke
Kerkstraat 11
1
10 m
55 m
 
Uit de tabel blijkt dat wordt voldaan aan de relevante richtafstanden. De afstand tot agrarische bedrijven bedraagt minimaal 300 m. Er dient ook geconcludeerd te worden dat de aanwezigheid van milieubelastende activiteiten in de omgeving geen belemmering vormt voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woningen. Daarnaast worden milieubelastende activiteiten in de omgeving als gevolg van het plan niet beperkt in hun mogelijkheden.
 
Hiermee vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.2.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is bepaald dat woningen kwetsbare objecten zijn. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:
 
Uitsnede risicokaart, plangebied zwart omkaderd (bron: risicokaart.nl) 
Transport gevaarlijke stoffen
De A73 is een hoofdtransportroute, waar ook gevaarlijke stoffen over worden vervoerd. De afstand tot de snelweg vanaf het plangebied bedraagt ruim 750 m. Dit is een voldoende grote afstand m.b.t. de externe veiligheid.
  
Inrichtingen
Aan de noordzijde van het plangebied ligt op ca. 270 m een propaantank, horende bij de jachthaven. Dit is een voldoende grote afstand m.b.t. de externe veiligheid.  Op basis van de risicokaart kan worden geconcludeerd dat er geen risicovolle bedrijven of activiteiten (stationaire inrichtingen) in of nabij het plangebied aanwezig zijn. Met andere woorden, het plangebied ligt niet in een invloedsgebied van een risicovolle inrichting. Ook worden door het plan geen risicovolle inrichtingen mogelijk gemaakt. 
 
Buisleidingen/Ontplofbare stoffen
Uit de risicokaart komt naar voren dat in of nabij het plangebied geen buisleidingen zijn gelegen, waardoor transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het plangebied ligt niet binnen de indicatieve veiligheidszone van een hoogspanningslijn, waarbinnen beperkingen gelden voor nieuwe stralingsgevoelige objecten.
     
Gezien het voorgaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. 
4.3 Waterparagraaf
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
  
Op grond van artikel 3.1.6 uit het Besluit ruimtelijke ordening dient in bestemmingsplannen een waterparagraaf te worden opgenomen. In de paragraaf wordt aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in de ruimtelijke plannen en besluiten'.
 
Ten aanzien van de waterhuishouding is het geldende beleid van de verschillende overheden leidend. Door de provincie Noord Brabant is het Waterplan 2016-2021 vastgesteld, het Waterschap Aa en Maas heeft het Waterbeheerplan 2016 - 2021 vastgesteld en gemeente Cuijk heeft het gemeentelijk Waterplan Cuijk (2008).
4.3.1 Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021 Noord-Brabant
Op 18 december 2015 heeft de provincie Noord-Brabant het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021 (PMWP) vastgesteld. Het PMWP geeft richting aan het milieu- en waterbeleid van de provincie, met specifieke nadruk op een aantal thema’s, waaronder grondwaterbeheer, waterveiligheid, klimaat en gezondheid.
 
Uitgangspunten van dit plan zijn:
  • balans tussen efficiënt beschermen en duurzaam benutten van de fysieke leefomgeving;
  • uitnodigend voor partijen die verantwoordelijkheid nemen, streng voor achterblijvers;
  • opgaven integraal en gebiedsgericht oplossen;
  • een dynamische en uitnodigende uitvoeringsagenda, die de provincie samen met haar partners uitvoeren.
4.3.2 Waterbeheerplan Waterschap Aa en Maas 2016-2021
Waterschap Aa en Maas Het Waterschap Aa en Maas heeft een waterbeheersplan en een watertoets opgesteld. Hierin wordt beschreven welke doelstellingen het waterschap wil halen in de periode van 2016 tot 2021. De waterwet en de verordening water Noord-Brabant zijn verwerkt in dit plan. Ook wordt er rekening gehouden met de kaderrichtlijn water die eisen stelt aan leden van de EU.
 
In de watertoets omschrijft het waterschap haar doelen: 
  • Voorkomen van vervuiling. 
  • Wateroverlastvrij bestemmen. 
  • Hydrologisch neutraal ontwikkelen. 
  • Vuil water en hemelwater scheiden. 
  • Hergebruik > infiltratie > buffering > afvoer. 
  • Waterschapsbelangen. 
  • Meervoudige ruimtegebruik. 
  • Water als kans.
Het Waterschap Aa en Maas streeft ernaar om verontreiniging zoveel mogelijk te voorkomen. Het reguliere gebruik van de gebouwen en gronden brengt geen verontreiniging van het water met zich mee.
 
Brabant Keur
Voor de beheergebieden van de waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel geldt dezelfde keur: Brabant Keur. De keur bevat regels ter bescherming van de waterwerken die nodig zijn voor een goed waterbeheer (kwantiteit) en voor de bescherming van het gebied tegen hoog water. Bij veel projecten is sprake van een toename van het verharde oppervlak. Hieromtrent is bij de Algemene regels bij de keur het volgende opgenomen:
  1. Bij een toename van het verharde oppervlak van minder dan 2.000 m² stelt het waterschap geen andere eisen aan de verwerking van het hemelwater. Hiervoor geldt het gemeentelijk beleid.
  2. Bij een toename van het verharde oppervlak van meer dan 2.000 m² maar minder dan 10.000 m² moeten compenserende maatregelen ten aanzien van de verwerking van het hemelwater worden getroffen conform de rekenregel: benodigde compensatie (in m²) X gevoeligheidsfactor X 0,06 (in m²). Bij een toename van het verhard oppervlak van meer dan 10.000 m² is een watervergunning nodig.
4.3.3 Beleid gemeente Cuijk
De gemeente Cuijk hanteert bij de berekening van de benodigde compensatie strengere regels dan die van het waterschap. De gemeente gaat uit van het principe dat alles gecompenseerd dient te worden, dat wil zeggen dan voor elke vierkante meter toekomstig verhard of bebouwd oppervlak 60 mm berging dient te worden aangelegd. Ook dient 50% van de tuinen meegeteld te worden.
4.3.4 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
Planspecifiek 
Op 14 juni 2019 is de digitale watertoets uitgevoerd (dossiercode 20190614-38-20780). De uitkomsten hiervan zijn naar de gemeente Cuijk en het Waterschap Aa en Maas toegezonden. Uit de digitale watertoets blijkt dat het ruimtelijk plan onder de korte procedure valt. De verhardingstoename en/of -afkoppeling is minder dan 2.000 m². Het plangebied valt buiten de ruimtelijk begrensde waterbelangen.
 
Verhard oppervlak
In de huidige situatie bestaat de verharding op het perceel uit een schuur van ca. 25 m². In de toekomstige situatie bestaat de verharding uit twee woningen van ca. 280 m², van het resterende oppervlak wordt naar schatting 50% verhard, in dit geval ca. 370 m².  Het totaal verhard oppervlak in de toekomstige situatie neemt toe met ongeveer 625 m². Op basis van de Brabant Keur zijn geen compenserende maatregelen noodzakelijk. Het verhard oppervlak is minder dan 2.000 m² .
 
Waterafvoer
De afvoer van hemelwater vindt plaats via infiltratie in de bodem. Hierbij wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende bouwmaterialen. Het afvalwater wordt afgevoerd via het gemeentelijk rioolstelsel.
 
Waterkwaliteit
Om verontreiniging van afstromend hemelwater, oppervlaktewater en grondwater te voorkomen wordt geadviseerd duurzaam te bouwen. Dit houdt in dat het gebruik van uitlogende materialen zoals lood, zink, koper, bitumineuze materialen en geïmpregneerd hout voorkomen dienen te worden.
4.4 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. 
 
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in het kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: 
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
  • strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.          
Ten opzichte van de oude Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd.
 
Planspecifiek 
Gebiedsbescherming
Het plangebied is gelegen op een ruime afstand van het Natura 2000-gebieden en Natuurnetwerk Nederland (NNN). Op grond van de afstand en de omvang van de ontwikkeling zijn significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied uit te sluiten. De dichtsbijzijnde afstand van het plangebied tot Natura-2000 gebieden bedraagt immers ca. 6.000 m. Binnen een straal van 10 km liggen de Natura-2000 gebieden Sint Jansberg (6 km), De Bruuk (8km) en Oeffelter Meent (9 km). Aan de hand van een AERIUS-berekening is onderzocht in hoeverre het voorgenomen plan een toename aan stikstof veroorzaakt op omliggende Natura-2000 gebieden. Uit de AERIUS-berekening blijkt dat het voorgenomen plan een toename van 0,00 mol/ha/j veroorzaakt, zie bijlagen bij toelichting bijlage 2.
 
De afstand tot  het dichtstbijzijnde NNN-gebied bedraagt ca. 590 m. Onderstaande afbeelding toont de ligging van het plangebied ten opzichte van de omliggende natuurgebieden.
 
Uitsnede kaarten provincie Noord Brabant
De genoemde beschermde gebieden veroorzaken geen planologische belemmeringen voor het initiatief. 
 
Soortenbescherming
In de huidige situatie betreft het plangebied een braakliggend terrein zonder bomen, struiken of andere opgaande begroeiing. De aanwezige weide wordt intensief gemaaid. Ten behoeve van het onderhavige initiatief wordt de bestaande schuur gesloopt. Het gaat daarbij om een eenvoudig, enkelwandig gebouw (zie foto's toelichting paragraaf 2.1) dat beschikt over een onstabiel klimaat. Het is dan ook geen geschikte rust- of verblijfplaats voor vleermuizen of gebouwbewonende vogels. Gesteld kan worden dat het plangebied niet geschikt is voor beschermde soorten van de Wet natuurbescherming. 
 
Geconcludeerd wordt dat ook het aspect soortenbescherming geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
  
4.5 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet zullen de bepalingen over omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving van de Erfgoedwet overgaan naar de Omgevingswet. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
  
Planspecifiek
Conform de Archeologische beleidskaart van de gemeente Cuijk heeft het gebied het beschermingsregime 'Waarde – Archeologie 5'. Dit betekent dat bij bodemingrepen groter dan 2.500 m² er archeologisch onderzoek nodig is. Gezien deze omvang niet wordt gehaald met dit planvoornemen kan archeologisch onderzoek achterwege blijven.
 
Archeologiekaart gemeente Cuijk, plangebied zwart omkaderd    
4.6 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
 
Planspecifiek
In of nabij het plangebied zijn geen rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten of andere cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Er zijn daarmee geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid vanuit het aspect cultuurhistorie. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van cultuurhistorische kaart, opgesteld door de provincie Noord Brabant. Hieruit blijkt dat de planlocatie niet valt binnen het cultuurhistorisch gebied.
 
Cultuurhistoriekaart provincie Noord Brabant, plangebied zwart omkaderd   
 
4.7 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
  
4.7.1 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
 
Gemeentelijk beleid
De gemeente Cuijk heeft haar parkeerbeleid vastgelegd in de Nota Parkeernormen Gemeente Cuijk (vastgesteld op 4 mei 2016). 
   
Planspecifiek
In het voorgenomen plan worden twee vrijstaande woningen gerealiseerd. De navolgende tabel geeft de parkeerbehoefte weer in de toekomstige situatie, gebaseerd op de 'Nota Parkeernormen Gemeente Cuijk'.
  
programmaaantal woningen norm per woning benodigd aantal parkeerplaatsen
vrijstaande woningen22,34,6
totaal  4,6
 
De parkeerbehoefte voor de voorgenomen ontwikkeling betreft 2,3 parkeerplaatsen per woning volgens de Nota Parkeernormen. Het benodigde aantal parkeerplaatsen zal worden opgelost op eigen terrein.
 
Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Er zijn voldoende
parkeerplaatsen op eigen terrein.
 
4.7.2 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Bestaande situatie
In de huidige situatie betreft het plangebied een braakliggend terrein. De percelen grenzen aan de Kerkstraat, een 30 km/u-weg. In de huidige situatie is niet sprake van een verkeersgeneratie. 
 
Beoogde ontwikkeling 
In het voorgenomen plan worden twee vrijstaande woningen gerealiseerd. De navolgende tabel geeft de bijbehorende verkeersgeneratie weer, gebaseerd op de CROW-normering. Conform het gemeentelijk parkeerbeleid wordt aangesloten op de categorieën 'Rest bebouwde kom' en 'Weinig stedelijk'.
 
programmaaantal woningengemiddelde verkeersgeneratie per woning gemiddelde verkeers-generatie
vrijstaande woningen28,216,4
totaal2 16,4
   
Uit de tabel volgt dat de verkeersgeneratie in de toekomstige situatie gemiddeld 16,4 per etmaal bedraagt.
De Kerkstraat in Linden beschikt over genoeg capaciteit om deze beperkte toevoeging aan verkeersgeneratie op te vangen. Het aspect 'verkeer' vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
5 Juridische planopzet
5.1 Algemeen
Voor het wijzigingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit wijzigingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het wijzigingsplan.
5.2 Wijzigingsplan
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden uiteengezet. De regels van het voorliggende wijzigingsplan zijn gelijk aan de regels van het bestemmingsplan 'Kern Linden 2006'.
   
Hieronder volgt per toegepaste bestemming een korte toelichting:
  
Wonen
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen in vrijstaande vorm. De vrijstaande woningen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd. De goothoogte van de woningen bedraagt minimaal 2,5 m en maximaal 6,5 m. De bouwhoogte mag niet meer dan 9 m bedragen. Verder moet de breedte van de woning minimaal 5 m bedragen en moeten de woningen minimaal 2,5 m van de zijdelingse perceelgrens worden gesitueerd.
 
Tevens zijn binnen de bestemming 'Wonen' bijgebouwen, overkapingen, tuinen, erven, verhardingen en voorzieningen voor de opvang en bezinking van hemelwater toegestaan.     
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Onder andere naar aanleiding van een omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, 2°en 3° van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan, dient onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van de vergunning. In principe dient bij deze vergunningverlening tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. De vaststelling van zo’n plan kan achterwege blijven indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, Wro niet noodzakelijk is; en
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, Wro niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De gemeente heeft ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afgesloten. In deze overeenkomst is de betaling van eventuele tegemoetkoming in de planschade en eventuele inrichtingskosten in de openbare ruimte geregeld. De kosten zijn dankzij de overeenkomst anderszins verzekerd, waardoor een exploitatieplan niet nodig is. De overige kosten worden door middel van leges op de initiatiefnemer verhaald. Het plan is hierdoor financieel uitvoerbaar.
 
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een wijzigingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
  
Het ontwerpwijzigingsplan zal conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid van zienswijzen voor eenieder, ook voor overlegpartners. Na vaststelling door het college van burgemeester en wethouders zal het vaststellingsbesluit bekend gemaakt worden. Het wijzigingsplan ligt na bekendmaking dan 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid van beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. 
 
Participatie
Om draagvlak te creëren voor de beoogde ontwikkeling zijn omwonenden op de hoogte gesteld van het plan en hebben zij de mogelijkheid gehad om in gesprek te gaan met de initiatiefnemer.
 
In een vroeg stadium is al met de directe buren gesproken waarbij zij zijn ingelicht over de plannen voor de bouw van 2 woningen op de locatie Kerkstraat 7 in Linden.
 
Voor 30 juni 2019 van 10:00 uur tot 12:30 uur is door de initiatiefnemer een bijeenkomst op het bouwterrein georganiseerd.
 
Het omgevingsdialoog heeft inmiddels plaatsgevonden. Er zijn veertien omwonende gezinnen uitgenodigd op het bouwterrein om daar met een hapje en een drankje kennis te nemen van de bouwplannen. Er hebben dertien gezinnen deelgenomen en zij hebben allen positief gereageerd. Een gezin was verhinderd.
 
Alle bezoekers waren zeer positief over de bouwplannen welke wij aan de hand van de tekeningen hebben toegelicht. Met het omgevingsdialoog is een waardevol draagvlak gecreëerd.
 
6.2.1 Zienswijze
Het ontwerpwijzigingsplan 'Kerkstraat 7 te Linden' heeft met ingang van 13 november 2019 tot en met 24 december 2019, gedurende zes weken, ter inzage gelegen. Gedurende deze inzageperiode kon een ieder schriftelijk of mondeling zienswijzen indienen. Er is één zienswijze ingediend, zonder inhoudelijke opmerkingen. De zienswijze is tijdig ingediend en daarmee ontvankelijk. In de Zienswijzennota ontwerpwijzigingsplan 'Kerkstraat 7 te Linden', zie bijlagen bij toelichting bijlage 3, is de zienswijze samengevat en van een reactie voorzien. Daarnaast zijn ambtshalve wijzigingen doorgevoerd.