Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Kerkstraat 7 in Linden
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1684.WPLikerkstraat7-VA01

Regels

1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het wijzigingsplan 'Kerkstraat 7 in Linden' met identificatienummer NL.IMRO.1684.WPLikerkstraat7-VA01 van de gemeente Cuijk.
 
1.2 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.3 aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteiten
het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke - geheel of overwegend door handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn dat de activiteiten -niet zijnde milieuvergunningplichtig ingevolge de Wet Milieubeheer- in de woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie ter plaatse kan worden uitgeoefend;
 
1.4 aan-huis-verbonden beroep
een beroep op administratief, juridisch, (para)medisch, therapeutisch, huidverzorgend, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door de gebruiker van een woning in die woning en/of een bijbehorend aangebouwd bijgebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
1.5 achtererf
het deel van het perceel bij een hoofdgebouw dat wordt begrensd door:
  1. de (denkbeeldig verlengde) oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw;
  2. de (denkbeeldig verlengde) oorspronkelijke zijgevels van het hoofdgebouw;   
  3. de achtererfgrens;
1.6 achtergevel
de van de openbare weg afgekeerde meest evenwijdig daaraan liggende gevel van een hoofdgebouw, of de van de openbare weg afgekeerde meest evenwijdig daaraan liggende grens van het bebouwingsvlak waarbinnen het hoofdgebouw mag worden gebouwd;
 
1.7 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren;
 
1.8 ander-werk
een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid;
 
1.9 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;
 
1.10 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde;
 
1.11 bebouwingsgrens
een op de verbeelding aangegeven lijn, welke niet door bebouwing mag worden overschreden;
 
1.12 bebouwingspercentage
de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen op een bouwterrein in procenten van de oppervlakte van dat bouwterrein;
 
1.13 beroeps- c.q. bedrijfsoppervlakte
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
 
1.14 bestaand
  • bij bouwwerken: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp;
  • bij gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van het betreffende gebruiksverbod;
1.15 bestemmingsgrens
een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens aanduidt van een bestemmingsvlak;
 
1.16 bestemmingsvlak
een op de verbeelding door bestemmingsgrenzen omsloten vlak waarmee gronden zijn aangegeven met een zelfde bestemming;
 
1.17 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.18 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
 
1.19 bouwperceel
de aaneengesloten bebouwde en/of onbebouwde grond, behorende bij een bestaand of op te richten bouwwerk of complex van bouwwerken;
 
1.20 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
 
1.21 bouwvlak
een door bebouwingsgrenzen op de plankaart aangegeven oppervlak, waarbinnen volgens deze voorschriften bepaalde gebouwen mogen worden gebouwd;
 
1.22 bouwwerk
elke bouwconstructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.23 cultuurhistorische waardevolle woningen
de aan een woning toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van de woning heeft gemaakt;
 
1.24 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
 
1.25 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.26 dienstverlening
Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;
 
1.27 (eengezins)woning
een (gedeelte van een) gebouw, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;
 
1.28 eerste bouwlaag
de bouwlaag op de begane grond;
 
1.29 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van het gebouw;
ter verduidelijking:
  • achtererf is het gedeelte dat aan de achterzijde van het gebouw is gelegen;
  • zijerf is het gedeelte dat aan de zijkant van het gebouw is gelegen;
1.30 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.31 geluidsbelasting vanwege het wegverkeeer
de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
 
1.32 geluidsgevoelige gebouwen
gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidsgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;
 
1.33 hoofdgebouw
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
 
1.34 horizontale diepte van een gebouw
de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel;
 
1.35 kantoor
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheids-instellingen, het bankwezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;
1.36 maatschappelijke voorzieningen
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
 
1.37 milieusituatie
het rekening houden met milieuaspecten, zoals hinder voor omwonenden en verkeersaantrekkende werking;
 
1.38 onderbouw
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 0,50 meter boven peil is gelegen;
 
1.39 overkapping
een bouwwerk geen gebouw zijnde, voorzien van een dak;
 
1.40 peil
  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    • de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    • de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd:
    • het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.41 perceelgrens
de grens die een bouwperceel van een ander bouwperceel, ander terrein of van de openbare weg scheidt;
 
1.42 plangebied
de gronden binnen de aanduiding "plangrens" op de verbeelding;
 
1.43 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
 
1.44 raamprostitutiebedrijf
moet zijn een prostitutiebedrijf, waarbij prostituees of prostitués zich aanbieden door zich opvallend voor een raam aan het openbaar gebied te vertonen;
 
1.45 recreatief medegebruik
een aan de bestemming ondergeschikt extensief recreatief gebruik, zoals wandelen, fietsen, picknicken e.d.;
 
1.46 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een (raam)prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.47 sekswinkel
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;
 
1.48 sociale veiligheid
het instandhouden c.q. tot stand brengen van een ruimtelijke situatie die overzichtelijk, herkenbaar en sociaal controleerbaar is;
 
1.49 tuinmeubilair
de op een erf en/of in een tuin opgerichte sierobjecten zoals tuinkabouters, gazonverlichting en stenen tuinmeubelen;
 
1.50 uitbouw
een gebouw dat een vergroting van een bestaande ruimte van het hoofdgebouw is gebouwd, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.51 verbeelding
de kaart, waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangewezen, en deel uitmakende van het plan;
 
1.52 verkeers- en verblijfsvoorzieningen
verhardingen, woonstraten, paden, fiets- en voetpaden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en speelvoorzieningen met de daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van het bestemmingsverkeer;
 
1.53 verkeersveiligheid
het instandhouden c.q. tot stand brengen van een goede verkeersveilige situatie;
 
1.54 voorerf
gedeelte van het erf gelegen aan de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan;
 
1.55 voorgevel
de naar de openbare weg gekeerde, meest evenwijdig daaraan liggende gevel van een hoofdgebouw, of de naar de openbare weg gekeerde meest evenwijdig daaraan liggende grens van het bouwvlak waarbinnen het hoofdgebouw mag worden gebouwd;
 
1.56 voorkeursgrenswaarde
de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;
 
1.57 weg
weg als bedoeld in de wegenverkeerswetgeving;
 
1.58 woning
een (gedeelte van een) gebouw dat uitsluitend dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
 
1.59 woonsituatie
het instandhouden c.q. garanderen van een goede woonsituatie alsmede de aanwezigheid van voldoende privacy;
 
1.60 zijerf
gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het gebouw is gelegen.
 
Artikel 2 Wijze van meten
Bij de toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten:
2.1 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.2 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, masten, antennes, schoorstenen, balkonhekken, liftkokers, windvanen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.4 dakhelling
de hoek die gemaakt wordt van het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.5 inhoud van een bouwwerk
boven peil tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.6 breedte van een bouwwerk
tussen buitenwerkse eindgevelvlakken, tussen harten van scheidingsmuren dan wel tussen het hart van een scheidingsmuur en het buitenwerks eindgevelvlak;
 
2.7 afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelgrens
de kortste afstand vanaf het dichtst bij de perceelgrens gelegen punt van de zijgevel van het gebouw;
  
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
 
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen - W1
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor Wonen - W1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het wonen in vrijstaande woningen;
met de daarbijbehorende:
  1. bijgebouwen en overkappingen;
  2. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  3. tuinen;
  4. erven;
  5. verhardingen;
  6. voorzieningen voor de opvang en bezinking van hemelwater.
3.2 Bouwregels
3.2.1
Bouwwerken mogen uitsluitend ten behoeve van de bestemming worden gebouwd.
3.2.2
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de aanduidingen op de kaart en de volgende bepalingen:
  1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd;
  2. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  3. de goothoogte van een hoofdgebouw moet minimaal 2,50 meter en maximaal 6,50 meter bedragen;
  4. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 9,00 meter bedragen;
  5. de breedte van een hoofdgebouw moet minimaal 5,00 meter bedragen;
  6. de afstand tussen hoofdgebouw en zijdelingse perceelsgrens moet minimaal 2,50 meter bedragen.
3.2.3
Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:
  1. de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en overkappingen op een bouwperceel bij een hoofdgebouw mag niet meer dan 60 m2 bedragen, met dien verstande dat:
    1. de gezamenlijke oppervlakte van het achtererf en het zijerf voor niet meer dan 50% mag zijn bebouwd;
    2. indien de gezamenlijke oppervlakte van het achtererf en de zijerven groter is dan 120 m2, de norm van 60 m2 verhoogd mag worden met 10% van het meerdere tot een maximum van 90 m2, onverlet het bepaalde onder 1
    3. de oppervlakte van een vrijstaand bijgebouw niet meer dan 45 m2 mag bedragen; indien de gezamenlijke oppervlakte van het achtererf en de zijerven groter is dan 120 m² mag de norm van 45 m² worden verhoogd overeenkomstig de onder 2 genoemde vermeerdering tot een maximum van 75 m2  onverlet het bepaalde onder 1;
  2. de bijgebouwen en overkappingen dienen minimaal 3,00 meter achter de oorspronkelijke voorgevel van de woning te worden gesitueerd;
  3. de onderlinge afstand tussen vrijstaande bijgebouwen op een perceel dient minimaal 3,00 meter te zijn;
  4. de goothoogte van een niet-vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 3,25 meter bedragen;
  5. de bouwhoogte van een niet-vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 6,00 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte nooit meer dan 80% van de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag bedragen;
  6. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 3,00 meter bedragen;
  7. de bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 5,00 meter bedragen;
  8. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer dan 3,00 meter bedragen.
3.2.4
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel mag niet meer dan 1,00 meter bedragen;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel mag niet meer dan 2,00 meter bedragen;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer dan 3,00 meter bedragen.
3.2.5
Ondergronds bouwen is alleen toegestaan als onderbouw onder hoofd- en bijgebouwen. De diepte mag niet meer bedragen dan 4,00 meter onder peil.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van:
  1. een goede woonsituatie;
  2. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van bouwwerken.
3.3.1 Procedure nadere eisen
Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen op grond van artikel 3 lid 3 is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en  wethouders kunnen vrijstelling verlenen van:
  1. het bepaalde in artikel 3 lid 2.2 sub b en toestaan dat een hoofdgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
    • de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde;
    • het hoofdgebouw geheel binnen het bestemmingsvlak wordt gebouwd;
    • het gezamenlijke oppervlak van de gebouwen ten hoogste gelijk is aan de oppervlakte van het bouwvlak, vermeerderd met 10%;
    • het hoofdgebouw niet meer dan 3,00 meter buiten het bouwvlak mag worden gebouwd;
    • de stedenbouwkundige structuur in acht wordt genomen;
    • geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      1. de landschappelijke waarden;
      2. het straat- en bebouwingsbeeld;
      3. de verkeersveiligheid;
      4. de milieusituatie;
      5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. het bepaalde in artikel 3 lid 2.2 sub c en toestaan dat de goothoogte van een hoofdgebouw wordt vergroot tot 8,00 meter, mits:
    • de afstand tot de aangrenzende woningen ten minste 6,00 meter bedraagt;
    • de bouwhoogte van het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 11,00 meter;
  3. het bepaalde in artikel 3 lid 2.3 sub a en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot maximaal 75 m2 voor zover de gezamenlijke oppervlakte van het zij- en achtererf niet groter is dan 120 m2, mits een onbebouwde en onoverdekte aaneengesloten ruimte van ten minste 25 m2 overblijft;
  4. het bepaalde in artikel 3 lid 2.3 sub b en toestaan dat een bijgebouw voor de voorgevel wordt gebouwd, mits:
    • de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
    • het gebouw geheel binnen de bestemmingsgrens wordt gebouwd;
    • het bijgebouw, door de indeling van het hoofdgebouw niet op het zijerf kan worden gebouwd;
    • de afstand tussen het bijgebouw en de voorste bestemmingsgrens met de bestemming verkeersdoeleinden of verkeers- en verblijfsdoeleinden ten minste 3,00 meter bedraagt;
  5. het bepaalde in artikel 3 lid 2.4 sub a en artikel 3 lid 2.4 sub b, en toestaan dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen wordt vergroot tot ten hoogste 3,00 meter mits:
    • bij het verlenen van de vrijstelling de verkeersveiligheid alsmede de stedenbouwkundige structuur in acht wordt genomen;
    • de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1
Het is verboden de gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming.
3.5.2
Gebruik van ruimten binnen de woning of in de bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voorzover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning en bijgebouwen tot ten hoogste 50 m2 mag worden gebruikt voor het aan-huis-verbonden beroep;
  2. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  3. er mag geen detailhandel plaatsvinden.
3.5.3
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 3 lid 5.1, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
  3. het gebruik van de grond voor opslag van grote obstakels als boten, caravans e.d. alsmede van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  4. het storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen, behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  5. het gebruik van ruimten binnen de woning en bijgebouwen voor een aan-huis-verbonden bedrijfs- of andere activiteit niet zijnde een aan-huis-verbonden beroep;
  6. het gebruik van de op de grond gerealiseerde bijgebouwen voor detailhandel of andere handels- en/of bedrijfsdoeleinden.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1
Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in artikel 3 lid 5.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
3.6.2
Burgemeester en wethouders kunnen op basis van een advies van een onafhankelijke deskundige instantie vrijstelling verlenen van het bepaalde in artikel 3 lid 5.1 juncto artikel 3 lid 5.3 sub a en toestaan dat een (vrijstaand) bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits:
  1. aangetoond wordt dat inwoning in het hoofdgebouw of aangebouwd bijgebouw ter plaatse redelijkerwijs niet tot de mogelijkheden behoort;
  2. bewoning van een (vrijstaand) bijgebouw noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, hetgeen onder andere dient te blijken uit een positief advies van de onafhankelijke deskundige instantie;
  3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  4. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m2;
  5. de afhankelijke woonruimte wordt gerealiseerd in een bestaand bijgebouw dat op maximaal 20 meter afstand is gelegen van de achtergevel van het hoofdgebouw. Afwijking is slechts mogelijk indien er op het erf en achter de voorgevel van het hoofdgebouw sprake is van reeds aanwezige bijgebouwen die zonder ingrijpende verbouwingen geschikt kunnen worden gemaakt voor het bieden van mantelzorg. In het geval sprake is van nieuwbouw mag de afstand tot de achtergevel van het hoofdgebouw niet meer bedragen dan 10 meter;
  6. vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van de vrijstelling geen bezwaar hebben (nb. deze voorwaarde is van toepassing voor zover gelegen in het buitengebied).
3.6.3
Burgemeester en wethouders trekken de vrijstelling, verleend op grond van het bepaalde in artikel 3 lid 6.2 in, indien de bij het verlenen van de vrijstelling bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
3.6.4
Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in artikel 3 lid 5.1 juncto artikel 3 lid 5.3 sub e ten behoeve van het gebruik van ruimten binnen de woning en bijgebouwen voor aan-huis-verbonden (bedrijfs)activiteiten, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning en bijgebouwen en tot ten hoogste 50 m2 mag worden gebruikt voor de aan-huis-verbonden (bedrijfs)activiteiten;
  2. degene die de activiteiten in de woning of het bijgebouw zal uitvoeren, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  3. de (bedrijfs)activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  4. de (bedrijfs)activiteit mag niet vergunningplichtig ingevolge de Wet Milieubeheer zijn;
  5. er mag geen (detail)handel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de aan-huis-verbonden (bedrijfs)activiteit;
  6. het geen zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft dat tengevolge daarvan extra verkeersvoorzieningen, waaronder parkeervoorzieningen, noodzakelijk zijn.
3.6.5 Vrijstellingsprocedure
Op de voorbereiding van een besluit tot vrijstelling op grond van artikel 3 lid 4 of artikel 3 lid 6 is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.
3.6.6 Strafbepaling
Overtreding van het bepaalde in artikel 3 lid 5.1 wordt aangemerkt als een strafbaar feit in de zin van artikel 1a, onder 2°, van de Wet op de economische delicten.
 
3 Algemene regels
 
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond, welke eenmaal in aanmerking is en moest worden opgenomen bij het verlenen van een bouwvergunning waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene aanduidingsregels
5.1 vrijwaringszone - radar
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radar' geldt, in aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2, een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, voor een hogere bebouwing dan 65 m boven NAP, in verband met het obstakelvrij kunnen functioneren van een radarinstallatie voor vliegbewegingen.
Artikel 6 Algemene afwijkingsregels
6.1 Algemene vrijstellingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen:
  1. van het plan, voor zover daarmede wordt beoogd een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de werkelijke toestand te bereiken, zulks indien bij het uitmeten van terreinen blijkt, dat de werkelijke toestand afwijkt van die welke op de plankaart is aangegeven;
  2. van het in artikel 3 Wonen - W1 van deze voorschriften bepaalde voor wat betreft de daarin voorgeschreven minimum en maximum lengte, breedte, hoogte, oppervlakte en inhoud, onder voorwaarde dat de afwijking niet meer dan 10% van de voorgeschreven minimum respectievelijk maximum lengte, breedte, hoogte, oppervakte of inhoud zal bedragen, zulks voor zover daarvoor geen bijzondere vrijstellingsbepalingen zijn opgenomen.
Artikel 7 Archeologisch onderzoeksgebied
7.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding binnen de plangrens aangewezen gronden zijn, naast de hoofdbestemming, tevens bestemd voor doeleinden ter vaststelling van de archeologische waarden door middel van een archeologisch onderzoek.
7.2 Aanlegvergunningen
7.2.1
Het is verboden om op of in de in artikel 7 lid 1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, zulks ongeacht het bepaalde in de voorschriften bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
  1. het verlagen of afgraven van de bodem, waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  2. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,4 meter onder het maaiveld, waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage;
  3. het verlagen van het grondwaterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
  4. het ophogen van de bodem;
  5. het graven, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  6. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van de daarbij behorende constructies;
  7. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  8. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;     
  9. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;      
  10. het aanleggen van bouwland; 
  11. het aanleggen van bos of boomgaard; 
  12. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  13. het aanbrengen van constructies die verband houden met bovengrondse leidingen;
  14. alle overige werkzaamheden die archeologische waarden in de aangeduide gronden kunnen aantasten.
7.2.2
Een vergunning als bedoeld in artikel 7 lid 2.1 wordt niet eerder verleend dan nadat ten genoegen van de gemeente een inventariserend archeologisch onderzoek is uitgevoerd door een ter zake kundig adviesbureau (conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie). Indien blijkens dit onderzoek archeologische waarden aanwezig zijn, neemt de gemeente een besluit over de beheersmaatregel. Op basis van dit besluit dient de aanvrager ten genoegen van de gemeente aantoonbaar de vereiste beheersmaatregelen te treffen om de waarden veilig te stellen.
7.2.3
Aan een vergunning als bedoeld in artikel 7 lid 2.1 kunnen de volgende verplichtingen worden verbonden:
  1. het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden; 
  2. het doen van opgravingen; 
  3. het laten begeleiden van de activiteiten die tot de bodemverstoring leiden door een gekwalificeerde deskundige.
7.2.4
Indien met betrekking tot de vergunning als bedoeld in artikel 7 lid 2.1 een negatief advies is uitgebracht door het ter zake kundig adviesbureau, mag de vergunning slechts worden verleend, nadat Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant schriftelijk hebben verklaard, dat zij tegen het verlenen van de vergunning geen bezwaar hebben.
7.2.5
Het in artikel 7 lid 2.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud en beheer van landschap, wegen, wateren, kabel en leidingen betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  3. voor zover het betreft de werk of werkzaamheden als bedoeld in artikel 7 lid 2.1 sub f of in artikel 7 lid 2.1 sub g, minder diep reiken dan 0,4 meter onder het maaiveld en/of een grondoppervlak hebben van minder dan 2.500 m2.
7.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de dubbelbestemming “archeologisch onderzoeksgebied” voor het gehele plangebied of voor gedeelten daarvan te doen laten vervallen, indien door middel van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betreffende locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
7.4 Wijzigingsprocedure
Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging op grond van artikel 7 lid 3 is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.
7.5 Strafbepaling
Overtreding van het bepaalde in artikel 7 lid 2.1 wordt aangemerkt als een strafbaar feit in de zin van artikel 1a, onder 2o, van de Wet op de economische delicten.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
8.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10 %.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
8.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.       
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 9 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het wijzigingsplan Kerkstraat 7 in Linden.