Plan: | Wielweg 18, Beers |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1684.PBBuWielweg18-VA01 |
Gegevens over het plan: | |||
Plannaam: | Wielweg 18, Beers | ||
Identificatienummer: | NL.IMRO.1684.PBBuWielweg18-VA01 | ||
Status: | Vastgesteld | ||
Datum: | 07-07-2021 | ||
Projectnummer Buro SRO: | 06.90.11 | ||
Gegevens projectbetrokkenen: | |||
Opdrachtgever: | Familie Lamers | ||
Betrokken gemeente: | Cuijk | ||
Gegevens Buro SRO: | |||
Projectleider Buro SRO: | Luuk Arends | ||
Bezoekadres vestiging Arnhem | Sweerts de Landasstraat 50 6814 DG te Arnhem |
||
Telefoon: | 026 – 35 23 125 | ||
E-mail: | arnhem@buro-sro.nl | ||
Internet: | www.Buro-SRO.nl |
De initiatiefnemer wil het erf aan de Wielweg 18 in Beers opnieuw inrichten. Dit houdt in dat de bestaande woning wordt gesloopt en verder achter op het erf wordt herbouwd. Ook wordt een groot deel van de schuren op het terrein gesloopt. Een nieuwe schuur en een nieuw dierenverblijf worden elders op het erf gebouwd.
Deze ontwikkeling is strijdig met het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief pas binnen het beleid van de gemeente en passend is op de locatie wordt medewerking verleend aan deze ontwikkeling. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Wielweg 18, aan de zuidkant van de Kraaijenbergse Plassen. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Omgeving plangebied (bron: openstreetmap.nl)
Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 is het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 5 in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van overleg en zienswijzen zijn opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Aan de Wielweg 18 staan een vrijstaande woning en meerdere stallen en schuren. Het erf wordt aan de zuidwestzijde begrenst door de Wielweg. Ten noorden van het erf ligt een strook open grasland, wat het erf scheidt van de Kraaijenbergse Plassen. Aan de oostkant grenst het erf aan het terrein van de Wielweg 16. De Wielweg 18 heeft een eigen oprit. Deze is recent aangelegd en daardoor nog niet zichtbaar op navolgende luchtfoto. Bijgevoegde afbeelding geeft de huidige situatie weer.
Huidige situatie, locatie rood omlijnd (bron: PDOK.nl)
Het initiatief betreft het slopen van de woning en een deel van de bijgebouwen en het herbouwen van de woning op een andere plek op het erf. Het grootste deel van de bestaande bijgebouwen in het initiatief wordt gesloopt . Alleen de meest oostelijke schuur op het perceel blijft staan. Op het erf worden een nieuwe schuur en een nieuw dierenverblijf gerealiseerd. Met dit initiatief komt de woning verder naar achteren op het perceel te staan.
Nieuwe bebouwing in initiatief (ontwerp: Totstand bouwkundige service)
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden, zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro, artikel 3.1.6 onder 2.
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro.
Ladder duurzame verstedelijking
Het initiatief betreft slechts het verplaatsen van een woning naar een andere locatie op het perceel. Dit is geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. De ladder voor duurzame ontwikkeling hoeft daarom niet te worden doorlopen.
Omgevingsvisie Noord-Brabant
Met de Brabantse omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant' hebben provinciale staten in december 2018 de visie op de fysieke leefomgeving vastgesteld. De visie bevat de opgaven die er liggen voor de nabije toekomst, welke ambities en concrete doelen de provincie zichzelf heeft gesteld en hoe zij hieraan wil werken.
De provincie gelooft dat men met elkaar moet zorgen voor een gezonde, veilige en mooie leefomgeving en dat zij dat kunnen bereiken met een nieuwe manier van (samen)werken. Dat door het juiste samenspel – waarbij zij streven naar synergie en meerwaarde - de kwaliteit van leven hier en nu goed samengaat met de kwaliteit van leven elders en later.
Rode draad in de visie is om de kwaliteit van de Brabantse leefomgeving te behouden, te versterken en door te geven aan volgende generaties. De visie benoemt ambities over hoe Brabant er in 2050 uit moet zien en stelt mobiliserende tussendoelen voor 2030. Deze doelen zijn zelfbindend voor de provincie.
De provincie heeft vier hoofdopgaven opgesteld. Aan de basis van deze hoofdopgaven liggen veiligheid, gezondheid en een goede omgevingskwaliteit.
Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
De Interim omgevingsverordening is tot stand gekomen door de verschillende regelingen op provinciaal niveau over de fysieke leefomgeving samen te voegen. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. Dit is daarbij een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet wordt vastgesteld en die verplicht is voor provincies. De Interim omgevingsverordening vervangt zes provinciale verordeningen (milieu, wegen, ontgronden, natuurbescherming, ruimte en water).
De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er alleen inhoudelijke wijzigingen zijn doorgevoerd als die rechtstreeks voortvloeien uit vastgesteld beleid.
Planspecifiek
In het plan wordt een woning gesloopt en elders op het erf herbouwd. Hierbij verandert niets aan het gebruik van het perceel of het aantal woningen. In de omgevingsverordening is geregeld dat ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied bij moeten dragen aan het behoud en de verbetering van de aanwezige ruimtelijke kwaliteit. Er blijft met het initiatief sprake van een woonperceel, de verandering is landschappelijk gering. Het aantal m2 aan bebouwing op het perceel neemt af, waarmee de inrichting van het perceel beter aansluit bij het open landschap rond de plas.
Op circa 25 meter ten noordwesten van het plangebied is een gebied aanwezig dat onderdeel is van het Natuurnetwerk Brabant. De nieuwe woning komt nauwelijks dichterbij dit gebied te staan. Gezien de aard en beperkte omvang van het plan is er geen sprake van negatieve effecten van het plan op het Natuurnetwerk Brabant.
Het initiatief past binnen de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en Verordening ruimte.
In de Structuurvisie Cuijk is op hoofdlijnen de gewenste ruimtelijke ontwikkeling tot 2030 weergegeven.
De structuurvisie is opgedeeld in twee gebieden:
1. Het op de hogere gronden gelegen Dynamisch Cuijk
2. Vitaal landelijk Cuijk, het lager gelegen gebied.
Het gebied 'Dynamisch Cuijk' bevindt zich vooral op het Maasdallandschap (jonge rivierenlandschap) en het brede en hoge oeverwallenlandschap. Van oudsher wordt op dit hoger gelegen gebied gewoond en gewerkt. De altijd al aanwezige dynamiek in 'Dynamisch Cuijk' dient behouden en versterkt te worden. Belangrijk is dat dit gebied zich blijft ontwikkelen, zowel in landschappelijk als in economisch opzicht, om haar nieuwe identiteit en kwaliteit inhoud en vorm te kunnen geven. De mogelijkheden tot ontwikkelingen maakt Dynamisch Cuijk in 2030 niet alleen tot een geliefde plek om te wonen en te recreëren, maar ook aantrekkelijk voor ondernemers en bedrijven om zich te vestigen.
Op het gebied van wonen wil de gemeente blijven werken aan een aantrekkelijke, veilige en duurzame woon- en leefomgeving. Hier is het prettig wonen in gevarieerde woonmilieus; van stedelijk in de kern Cuijk tot zeer landelijk in de kleinere dorpskernen. De kwaliteit van het wonen kan aantrekkelijker worden gemaakt door ontwikkelingen te stimuleren en daarbij de leidende principes te hanteren.
Planspecifiek
Met het initiatief neemt de hoeveelheid bebouwing in het plangebied af, waarmee de landschappelijke waarden versterkt worden. Verder blijft de functie van het gebied en het aantal woningen in het gebied gelijk, en wordt de landelijke uitstraling van het gebied behouden. Het initiatief sluit daarmee aan bij de Structuurvisie Cuijk.
voor het gebied rond de Kraaijenbergse plassen heeft de gemeente de visie "Waterrecreatieparadijs de Kraaijenbergse plassen" opgesteld. Hierin is een ruimtelijk en inhoudelijk ontwikkelingskader opgesteld om het gebied door te ontwikkelen. Dit ontwikkelingskader heeft de volgende doelstellingen:
Planspecifiek
Het plangebied ligt in de zone "riviernatuur". Deze zone wordt gekenmerkt door watergebonden binnendijkse natuur met extensieve recreatie voor jong en oud. Met het initiatief wordt de inrichting van een van de percelen langs de plassen aangepast, waarbij het aantal vierkante meter aan bebouwing afneemt en het perceel een meer open uitstraling krijgt. Het perceel ligt aan de fietsroute rond de plassen. Met het initiatief wordt de landelijke open uitstraling van het gebied enigszins verbeterd, en hebben fietser op de fietsroute een beter uitzicht op de uiterwaarden en de plas. Het initiatief past binnen de visie voor de Kraaijenbergse Plassen.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Kraaijenbergse Plassen, Cuijk", vastgesteld op 10-06-2013. In dit plan heeft het perceel de bestemming 'Wonen'. Binnen deze bestemming is het niet toegestaan om nieuwe woningen te bouwen. Herbouw van bestaande woningen is mogelijk, maar alleen ter plaatse van de bestaande funderingen. Het bevoegd gezag kan op basis van lid 14.4.2 een omgevingsvergunning verlenen om een woning op een andere locatie op het perceel te herbouwen. Hierbij dient de woning echter voor ten minste 30% op de funderingen van de oude woning gerealiseerd te worden. Dit is niet het geval bij de voorgenomen ontwikkeling. Het initiatief is daarmee strijdig met het bestemmingsplan.
Voor een buitenplanse afwijking van het bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de uitvoerbaarheid aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
De functie van het gebied wordt niet gewijzigd in het initiatief. Er worden echter wel meerdere bodemingrepen uitgevoerd. Om uit te zoeken of de bodemkwaliteit aansluit bij de woonfunctie is een bodemonderzoek uitgevoerd. Het rapport van dit onderzoek is te lezen in bijlage 1. Uit het onderzoek blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor de werkzaamheden waarvoor de vergunning wordt aangevraagd. Er is geen reden voor nader onderzoek.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' is het van belang te bepalen wat de bijdrage van het plan is aan die luchtkwaliteit.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
Het gebruik van het plangebied blijft gelijk. Er blijft sprake van één woonerf. Het aantal verkeersbewegingen neemt dan ook niet toe. Er is geen reden om aan te nemen dat de bijdrage aan de luchtkwaliteit wijzigt ten opzichte van de bestaande situatie. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
De nieuwe woning wordt op grotere afstand van de Wielweg gebouwd dan de bestaande woning, op ca. 27 meter. Voor de woning verminderd de geluidsbelasting vanaf de Wielweg daardoor. Aangezien de Wielweg een rustige weg is, die enkel door bestemmingsverkeer wordt gebruikt, zal er geen sprake zijn van geluidshinder.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Planspecifiek
Er worden geen nieuwe geurgevoelige functies gerealiseerd. De woning komt op een andere locatie op het perceel te staan. De dichtstbijzijnde veehouderij ligt op een afstand van ca. 300 meter, aan de Provincialeweg 11. In zowel de bestaande als de nieuwe situatie ligt de woning op een zodanige afstand van de omliggende veehouderijen dat er geen geurhinder optreedt. Ook worden met dit initiatief geen veehouderijen belemmerd in de bedrijfsvoering.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Er worden geen nieuwe milieugevoelige functies gerealiseerd. De woning komt op een andere locatie op het perceel te staan. Dit zorgt er niet voor dat de woning binnen een richtafstand van een milieubelastende functie komt te staan. Er zal in de woning sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat en er worden geen bedrijven in de bedrijfsvoering belemmerd.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Screenshot risicokaart.nl (plangebied groen omcirkelt)
Hieruit is op te maken dat er een gasleiding op 80 meter van het plangebied ligt. Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risico 10-6. Deze buisleiding heeft een invloedsgebied van 95 meter. De nieuwe woning ligt op grotere afstand dan 95 meter en daarmee buiten het invloedsgebied. Deze ontwikkeling veroorzaakt dus geen toename van het groepsrisico.
Op het gebied van externe veiligheid is het initiatief uitvoerbaar.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Beleid Waterschap Aa en Maas Waterschap Aa en Maas
Voor dit plan is het beleid van Waterschap Aa en Maas mede van belang. De volgende drie principes zijn richtinggevend bij de advisering over ruimtelijke plannen:
Het Waterschap hanteert geen verplichting tot hemelwaterberging bij een toename van het verhard oppervlakte van minder dan 2.000 m². Voor een toename van het verhard oppervlak tussen de 2.000 m2 en 10.000 m2 kan de volgende rekenregel worden toegepast voor het berekenen van de benodigde compensatie:
Benodigde compensatie (in m³) = Toename verhard oppervlak (in m²) * Gevoeligheidsfactor * 0,06
De gevoeligheidsfactor zegt iets over de kenmerken van een gebied (droogte, kans op overstroming, ligging ten opzichte van natuurgebieden en bebouwde kom). De gevoeligheidsfactor is bepaald op de 'Kaart Algemene Regel afvoer regenwater door verhard oppervlak' van de waterschappen. Er zijn drie mogelijke waarden: laag (¼), gemiddeld (½) en hoog (1).
De factor 0,06 m vertegenwoordigt een maatgevende bui van 60 mm per uur (600 m³/ha).
Watertoets
Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld. Hieruit blijkt dat er geen beschermingszones van beschermde waterkeringen/watergangen in het plangebied liggen. Het Waterschap Aa en Maas heeft in de reactie op de watertoets aangegeven dat zij geen opmerkingen hebben bij deze ontwikkeling. Het plan is uitvoerbaar binnen het beleid van het Waterschap zonder dat hiervoor verder overleg nodig is. De uitkomst van de watertoets en het advies van het Waterschap zijn te vinden in bijlage 2. In de watertoets is aangegeven dat wordt verzocht af te zien van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Uitlogende materialen zullen niet worden gebruikt, dit blijkt uit de bijlagen bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen.
Hemelwater
Het verharde oppervlak neemt niet toe in het nieuwe plan. De oppervlakte van de te slopen bebouwing is groter dan de oppervlakte van de nieuwe bebouwing. Er is dan ook geen extra berging van hemelwater nodig.
Op het gebied van water is het plan uitvoerbaar.
4.3 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Voor deze ontwikkeling is een verkennend Flora en Fauna onderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn hieronder weergegeven. Het volledige onderzoek is te vinden in bijlage 3.
Gebiedsbescherming
Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Bijgevoegd een screenshot van die website waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn 'aangevinkt'.
Screenshot alterra.nl (plangebied rood omcirkeld)
Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is het gebied "Sint Jansberg" op ca. 6,7 kilometer afstand. Gezien de aard van de werkzaamheden en de aftand tussen het plangebied en het Natura2000 gebied, kan het optreden van negatieve effecten op het Natura 2000 gebied uitgesloten worden.
Soortenbescherming
De ontwikkeling leidt niet tot aantasting van beschermde soorten. Het gebied heeft mogelijk een essentiële betekenis voor de steenuil. Deze wordt echter niet aangetast door de voorgenomen ontwikkeling. Daarnaast is het plangebied mogelijk leefgebied voor meerdere diersoorten die niet beschermd zijn onder de wet Natuurbescherming. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. De te nemen maatregelen zijn opgenomen in het onderzoeksrapport.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Er blijft sprake van één woning met bijbehorende verkeersbewegingen. De ontwikkeling zal dan ook niet meer verkeersdruk veroorzaken op de Wielweg.
Het initiatief zorgt ervoor dat het erf een eigen oprit krijgt. Het benodigd aantal parkeerplaatsen verandert niet door dit initiatief. In de toekomstige situatie is voldoende ruimte op het erf aanwezig voor parkeren.
Met betrekking tot verkeer en parkeren is het initiatief uitvoerbaar.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Het erf is onderdeel van het oude buurtschap De Plaats. Deze is al voor 1900 op kaarten terug te vinden. De bebouwing zelf is echter jonger, en heeft geen intrinsieke cultuurhistorische waarde. Er blijft sprake van een woonerf. De nieuwe woning en bijgebouwen zullen qua afmetingen en bouwstijl overeenkomen met de omliggende bebouwing, zodat het karakter van het gebied behouden blijft.
Archeologie
Voor de locatie geldt in het geldende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie 5'. Deze dubbelbestemming is gebaseerd op de gelijknamige categorie zoals opgenomen de Archeologische beleidskaart Cuijk (zie navolgende afbeelding).
Uitsnede Archeologische beleidskaart Cuijk, plangebied rood omcirkeld
Binnen deze dubbelbestemming dient voor bodemingrepen groter dan 2.500 m2 een archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. Het initiatief omvat geen bodemingrepen van een dergelijke omvang. Voor het initiatief hoeft dus geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Op het gebied van cultuurhistorie en archeologie is het initiatief uitvoerbaar.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de anterieure overeenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Inspraak
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de resultaten van de inspraak opgenomen.
Overleg
Onderhavig initiatief is door middel van de digitale watertoets in het kader van het wettelijk overleg voorgelegd aan waterschap Aa en Maas. Het waterschap heeft aangegeven dat zij geen opmerkingen heeft op de voorgenomen ontwikkeling.
De omgevingsvergunning is voorbereid met toepassing van een uitgebreide procedure ex artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3° Wabo juncto artikel 3.10 Wabo. Het ontwerpbesluit met bijbehorende stukken heeft gedurende een periode van zes weken, van woensdag 19 mei 2021 tot dinsdag 29 juni 2021, voor eenieder ter inzage gelegen. Binnen deze termijn zijn er geen zienswijzen ingediend.