Plan: | Buitengebied, Haps, Zoetsmeerweg omg. nr. 4 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1684.18BPzoetsmeerw2rvr-VA01 |
De familie Derks is eigenaar van het perceel aan de Zoetsmeerweg naast nr. 4 in Haps. De familie is voornemens twee woningen te realiseren op dit terrein. Hiervoor moeten 2 ruimte voor ruimte titels gekocht worden. Het perceel maakt onderdeel uit van de bebouwingsconcentratie Putselaar, het toevoegen van woningen past binnen de uitgangspunten die voor dit gebied gelden.
Omdat het realiseren van 2 woningen met bijbehorende woonbestemming strijdig is met het geldende bestemmingsplan en omdat het initiatief past op de locatie en gewenst is wordt medewerking verleend. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Zoetsmeerweg naast nummer 4, net even buiten de kom van Haps. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
![]() |
|
Ligging plangebied in omgeving (bron: www.openstreetmap.org) |
De locatie maakt onderdeel uit van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' vastgesteld op 19 september 2011 (hierna: het bestemmingsplan).
![]() |
Uitsnede vigerend bestemmingsplan met ligging plangebied in rood omlijnd |
Ter plaatse van het plangebied gelden de volgende bepalingen uit het bestemmingsplan:
de (dubbel)bestemmingen:
aangevuld met de aanduidingen:
Het principeverzoek is strijdig met de regels van het bestemmingsplan, aangezien het oprichten / in gebruik nemen van nieuwe woningen ter plaatse niet is toegestaan.
Ter plaatse van het bouwplan is een reactieve aanwijzing van de provincie Noord-Brabant vastgesteld (25-10-2011). De onderdelen van de reactieve aanwijzing ter plaatse betreffen:
De aanwijzingen hebben geen belemmerende invloed op het plan.
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie van het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 wordt vervolgens ingezoomd op het initiatief. In hoofdstuk 4 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 5 wordt het project inhoudelijk op uitvoerbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 6 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
De locatie Zoetsmeerweg omgeving nr. 4 is gelegen in het buitengebied van Haps, net even ten zuiden van de bebouwde kom van het dorp. Haps is ontstaan op zandruggen ten oosten van het dal van de Lage Raam, een voormalig Maasdal. Omstreeks 1300 werd Haps uitgegeven als een heerlijkheid in het nederambt van het Land van Cuijk. In de loop van de eeuwen groeide Haps uit tot een dorp van circa 3.000 inwoners.
Het plangebied ligt op de overgang van het open broeklandschap aan de zuidzijde en het half open rivierenlandschap ten oosten en noorden van het plangebied. Het broeklandschap wordt gekenmerkt door openheid, grootschaligheid en vooral rechtlijnige landschapselementen. Het rivierenlandschap heeft een grilliger structuur met laag gelegen geulen en een afwisseling in bosjes, houtsingels, boomkwekerijen, graslanden en akkers. Het rivierenlandschap is ook eerder ontgonnen dan het broeklandschap. In en om het plangebied zijn elementen uit beide landschapstypen herkenbaar.
Rond Haps liggen veel rozenkwekerijen, het dorp staat al decennia lang bekend om zijn rozencultuur. Direct ten noorden van het plangebied is de rozenkwekerij Verschuren gelegen (Putselaarstraat 4a). Op de bijgevoegde luchtfoto is dit te zien.
![]() |
Luchtfoto met plangebied |
De Zoetsmeerweg is al een oude route die loopt vanuit de dorpskern richting het zuiden. Enkele jaren geleden is de kruising met de Putselaarstraat en de Lokkantseweg gereconstrueerd, waardoor de Zoetsmeerweg is verlegd. Het oude verloop van de weg is nog te zien, er loopt een voetpad over het oude tracé.
![]() |
|
Beeld plangebied vanaf Putselaarstraat | |
![]() |
|
Beeld van oude tracé Zoetsmeerweg |
Randweg Haps
Reeds enkele jaren is de verkeerssituatie in de dorpskern Haps een aandachtspunt. Veel bewoners hebben overlast van het verkeer dat door de kern van Haps rijdt over de provinciale weg N264. De leefbaarheid in het dorp staat hiermee onder druk. Daarnaast is de veronderstelling dat de problematiek zal verergeren als gevolg van groei van het autoverkeer de komende jaren. Daarom heeft de gemeente in samenwerking met de provincie onderzoek uitgevoerd naar een oplossing hiervoor. Dit heeft geresulteerd in een plan voor de Randweg Haps, waarvoor het bestemmingsplan in procedure is.
Het tracé voor de Randweg Haps is gelegen ten zuidoosten van het plangebied. Op de kruising van de Zoetsmeerweg en de Putselaarstraat is een rotonde voorzien. Hierdoor zal de verkeerstechnische situatie op de Zoetsmeerweg veranderen. Op de bijgevoegde afbeelding is de ligging van de Randweg te zien.
![]() |
Ligging tracé Randweg Haps ter hoogte van het plangebied |
In hoofdstuk 5 is nadere aandacht besteed aan de effecten van de Randweg.
In de huidige situatie heeft het plangebied een agrarische functie (weiland). Er is geen agrarisch bouwvlak aanwezig. De omgeving heeft een agrarisch karakter, maar er zijn vooral veel burgerwoningen aanwezig. De rozenkwekerij met kassen is opvallend aanwezig in het gebied. Ten zuiden van het plangebied, aan de Putselaarstraat 1, is een horecafunctie aanwezig, die op dit moment niet meer als zodanig functioneert. Er vindt hier tijdelijke huisvesting van buitenlandse werknemers plaats.
De initiatiefnemer is voornemens twee woningen te realiseren op zijn terrein. In de bijgevoegde afbeelding is het voorlopig schetsontwerp afgebeeld.
![]() |
Voorlopig schetsontwerp locatie |
In het voorlopig schetsontwerp is de ligging van twee woningen te zien. Uitgangspunt van de ontwikkeling is dat de woningen zich op een logische manier in het bestaande landschap voegen. Ook te zien is dat er veel erfbeplanting wordt gerealiseerd.
Situering woningen
De woningen zijn gesitueerd in een landelijke verkavelingsopzet: vrijstaande woningen op ruime kavels. Het verkavelingspatroon is afgeleid van bestaande lijnen in het landschap. De teruggelegen situering van de woning aan de Zoetsmeerweg refereert aan karakteristieke boerenerven in de omgeving. De woning aan de Putselaarstraat voegt zich in de bestaande lintbebouwing.
De erven de woningen zijn ruim van opzet. Op het erf rondom het huis zelf is ruimte voor bijgebouwen. Daaromheen is een landschappelijke inrichting beoogd zonder bijgebouwen. De groene inrichting van de percelen is passend in de dorpsrandzone, die wordt gekenmerkt door woningen op ruime, groen ingerichte kavels.
De verharding rondom de woning is uitgevoerd als halfverharding/grind. Er is voldoende ruimte voor landschapselementen als een poel (waterberging), een sloot/greppel en een bosje (tevens visuele afscherming). De poel is gelegen op een plek die laag en nat is.
De architectuur van de nieuwe woningen refereert aan de landelijke bouwwijze. De hoogte is maximaal 1 laag met een zadeldak, eveneens aansluitend op de bouwwijze in het landelijk gebied. Het materiaalgebruik bestaat uit baksteen, hout, keramische pannen of riet.
Erfbeplantingsplan
Als uitwerking van het initiatief is een erfbeplantingsplan opgesteld. Het erfbeplantingsplan is gebaseerd op het schetsontwerp, aangevuld met een specificering van plantensoorten. De voorgestelde soorten komen overeen met van oorsprong aanwezige plantensoorten in de omgeving die op en rond het erf aanwezig waren.
![]() |
Beplantingsplan locatie |
Het erfbeplantingsplan is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.
In het erfbeplantingsplan zijn op bepalende plekken de volgende solitaire bomen gesitueerd (nummers corresponderen met nummers op de tekening):
Verder zijn er bosplantsoenen/struweelcomplexen gesitueerd, die bestaan uit de volgende soorten:
Door de nieuwe ontwikkeling verandert de agrarische functie in een woonfunctie. De woonfunctie is echter extensief (woningen op ruime, landelijke kavels). Het achterliggende weiland blijft als agrarisch gebied gehandhaafd, hiervan zal de functie in de praktijk weinig veranderen.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte(SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De structuurvisie benoemt 13 onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang. Het merendeel van die onderwerpen betreft specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol, de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Een onderwerp dat niet aan bepaalde gebieden gebonden is, is duurzame verstedelijking. Voor dit onderwerp introduceert het Rijk de 'ladder voor duurzame verstedelijking' waarmee zorgvuldig ruimtegebruik door optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden en het voorkomen van overprogrammering worden nagestreefd. Provincies en gemeenten dienen in hun ruimtelijke besluiten te motiveren of een nieuwe stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte voorziet. Als dat het geval is dient gekeken te worden of deze in bestaand stedelijk gebied past (inbreiding). Pas als dat niet het geval is komt uitbreiding in beeld onder voorwaarde van een optimale ontsluiting door verschillende vervoersmodaliteiten.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee het SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend verankerd.
In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Planspecifiek
In de gemeente Cuijk is het landsbelang 'Defensie' aan de orde. In het Barro zijn regels opgenomen om een veilig en doelmatige gebruik van defensieterreinen te waarborgen. Het gaat bijvoorbeeld om veiligheidszones rond munitiedepots, obstakelvrije aanvliegroutes en radarverstoringsgebieden. De gehele gemeente Cuijk heeft te maken met het radarverstoringsgebied van militair vliegveld Volkel. Voor het veilig afwikkelen van vliegverkeer gelden in een bepaald gebied rond een luchtvaartterrein maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten, zoals woon- en kantoorgebouwen, antennemasten, windmolens en bomen. Hiermee wordt voorkomen dat radarsignalen worden verstoord en vliegtuigen met objecten in botsing kunnen komen. De maximaal toelaatbare hoogtes en de ligging en omvang van het gebied worden bepaald door de ligging van de start- en landingsbanen en berusten op internationale vastgelegde afspraken.
Het plangebied valt in het radarverstoringsgebied. In de regels en op de verbeelding wordt de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radar' opgenomen voor het radarverstoringsgebied. Bouwwerken hoger dan 105 meter + NAP vormen een belemmering voor het radarverstoringsgebied. In onderhavige situatie is van een dergelijke hoogte geen sprake.
Conclusie
Onderhavig bestemmingsplan vormt geen belemmering voor de uitvoering van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en SVIR.
Structuurvisie Ruimtelijke Ordening Noord Brabant
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. In de structuurvisie worden de hoofdlijnen van het beleid van de provincie op het gebied van ruimtelijke ordening uiteengezet.. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. Daarnaast beschrijft de provincie vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.
In de Structuurvisie ruimtelijke ordening is aangegeven dat nieuwe ontwikkelingen een kans bieden voor behoud en ontwikkeling van het landschap. In de verordening is als hoofdregel opgenomen dat ontwikkelruimte bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Essentieel daarbij is dat er verantwoord omgegaan wordt met bodem, water, natuur en cultuurhistorische waarden. Het ontwikkelen van landschap reikt verder dan vasthouden aan wat er is, ontwikkelen van het landschap gaat ook om het toevoegen van nieuwe kwaliteiten. Voortdurend past de gebruiker het landschap aan zijn wensen aan. Deze continue ontwikkeling is inherent aan een levend landschap. Dat geldt zowel voor het stedelijke landschap als voor het agrarische cultuurlandschap.
Conclusie
De beleidsdoeleinden vanuit de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening Noord Brabant zijn verder uitgewerkt in de Verordening ruimte Noord Brabant (zie hierna).
Verordening ruimte Noord Brabant
In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Door deze regels weten de gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn.
Per onderwerp zijn in de verordening gebieden tot op perceelniveau begrensd op een kaart. De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.
Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:
Conclusie
Op de Themakaart agrarische ontwikkeling en windturbines maakt het plangebied onderdeel uit van het 'gemengd landelijk gebied'. Op bijgevoegde afbeelding is de ligging aangegeven.
![]() |
Uitsnede Themakaart agrarische ontwikkeling en windturbines |
In het gemengd landelijk gebied stimuleert de provincie het mengen van functies voor een sterke plattelandseconomie. Hierbij is vooral de ontwikkeling van landbouw van belang, naast andere vormen van bedrijvigheid, natuur, landschap, recreatie en wonen. Het beleid uit de Verordening Ruimte staat de uitvoering van onderhavig initiatief hiermee niet in de weg.
Beleidsregel ruimte voor ruimte 2006
De beleidsregel Ruimte voor Ruimte 2006 heeft tot doel dat de ruimtelijke kwaliteit verbeterd wordt door de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen die in gebruik zijn of waren voor de intensieve veehouderij. In ruil daarvoor wordt de bouw van woningen op passende locaties toegestaan in afwijking van de programmering voor de woningbouw of, indien nodig, in afwijking van de beleidslijnen voor zuinig ruimtegebruik of de regel dat geen burgerwoningen mogen worden toegevoegd aan het buitengebied.
De bouw van een woning mag uitsluitend binnen de bebouwde kom plaatsvinden dan wel binnen een kernrandzone of een bebouwingscluster en dient zoveel mogelijk aan te sluiten op de bestaande bebouwing. Tevens kan een locatie worden benut die in het kader van een structuurvisie door Gedeputeerde Staten als geschikt voor woningbouw is aanvaard.
Conclusie
De locatie van de ruimte voor ruimte woningen in het plangebied ligt binnen de bebouwingsconcentratie Putselaar en voldoet daarmee aan de gestelde eisen voor de beoogde locatie. De initiatiefnemer heeft verder op 12 maart 2014 de documenten inzake ruimte voor ruimte rechten (bouwtitel) ter toetsing aangeboden aan de provincie Noord-Brabant. Op 18 maart 2014 zijn deze goedgekeurd. Daarmee wordt voldaan aan de Beleidsregel ruimte voor ruimte 2006. De aanbiedingsbrief met het overzicht van de gesloopte bedrijfsgebouwen en de ingetrokken mestrechten is samen met het toetsingsformulier van de provincie Noord-Brabant als Bijlage 6 toegevoegd aan het bestemmingsplan.
Het initiatief past daarmee binnen de uitgangspunten van de Beleidsregel ruimte voor ruimte.
Strategische Visie Cuijk 2030
In de Strategische Visie Cuijk 2030 wordt op hoofdlijnen inzicht gegeven in de doelen die het gemeentebestuur wil bereiken op sociaal-maatschappelijk en ruimtelijk-economisch terrein. De Visie bevat geen gedetailleerd eindplaatje, maar geeft wel de koers aan voor verschillende beleidsthema’s op de middenlange termijn.
In de Visie ligt de nadruk op het versterken van de toeristisch-recreatieve kwaliteiten. Met name De Maas, De Kraaijenbergse Plassen en het verassende buitengebied bieden, in combinatie met het aantrekkelijke voorzieningenniveau, een unieke kans om een nieuwe en sterke economische sector tot stand te brengen. Gelijktijdig wordt gewerkt aan een toekomst waarin goed wonen, het bereikbaar blijven van welzijn en zorg en duurzame ontwikkeling voorop staan. Vanuit het besef dat we “samen sterker zijn” wordt waar mogelijk ingezet op (regionale) samenwerking.
Conclusie
Binnen "Profieldoel 4: Recreatieve kwaliteit van het landelijk gebied" wordt ingezet op het aantrekkelijk houden van het landelijk gebied. Onderhavig initiatief past in het streven naar het verbeteren van het woonklimaat en de leefbaarheid van het buitengebied.
‘Juweel tussen Maas en Peel’, Profielschets Land van Cuijk
Met de regionaal gedeelde profielschets 'Juweel tussen Maas en Peel' karakteriseert het Land van Cuijk zich met zowel haar lokale als regionale kwaliteiten. De focus daarbij ligt op het benutten van die kwaliteiten en het afstemmen van de ruimtelijke- en economische ambities. De profielschets dient als basis voor de te ontwikkelen (brede) toekomstvisie Land van Cuijk.
De kracht van de regio ligt niet alléén op het gebied van wonen, werken, bereikbaarheid, landschap of op toeristisch vlak. Het is de combinatie van die elementen die de regio sterk maakt en verbindt. De mogelijkheid te kunnen wonen en werken in een natuurrijke, veilige omgeving; nabij economisch toonaangevende en goed bereikbare regio’s en steden en met een breed scala aan voorzieningen in de vele kernen, zeker ook op toeristisch gebied.
Conclusie
In de profielschets worden geen concrete maatregelen benoemd die iets zeggen over onderhavig initiatief. De profielschets staat uitvoering van het initiatief niet in de weg.
Landschapsontwikkelingsplan
De gemeente Cuijk heeft op 31 oktober 2011 het Landschapsontwikkelingsplan vastgesteld. In dit plan wordt de gewenste ontwikkeling van het landschap in de komende 10 jaar verbeeld en beschreven. Denk daarbij aan ontwikkelingen als herstel van het kleinschalige landschap en ontwikkelingen van aantrekkelijke dorpsentrees. Een belangrijk resultaat van het plan is een integrale visie op de ontwikkeling van het landschap. Dit betekent dat er vanuit verschillende oogpunten, zoals vanuit natuur en water en vanuit bebouwing en beeldkwaliteit is gekeken naar wat belangrijk is voor het Cuijkse landschap. Ook wordt het plan heel concreet gemaakt door er een uitvoeringsplan aan te koppelen met projecten en maatregelen, die moeten bijdragen aan de visie.
Enerzijds wordt het LOP ingezet als landschappelijk afwegingskader bij ontwikkelingen in het buitengebied. Anderzijds is een concreet uitvoeringsplan opgesteld. In dit plan zijn TOPprojecten benoemd. Dit zijn projecten, die met voorrang uitgevoerd zullen gaan worden en die direct concreet resultaat voor het landschap opleveren. Daarnaast is een groot aantal projecten omschreven, die op termijn zullen worden uitgevoerd. Een belangrijk aspect hierbij is de financiering ervan.
Onderdeel van het LOP is het beeldenboek Landschappen en Erven, Cuijk en omgeving. Het is een praktisch hulpmiddel voor burgers en ondernemers, die bouwplannen voor huizen en bedrijven hebben. Met behulp van het beeldenboek kunnen ze bij aanpassingen of ontwikkelingen op hun terrein zoveel mogelijk rekening houden met de streekeigen landschapskenmerken. Het beeldenboek is vooral bedoeld als inspiratiebron.
Conclusie
In het LOP ligt het plangebied op de grens van het broekgebied Haps (open landschap ten zuiden van het plangebied) en het Oude rivierenlandschap (afwisselend, half open landschap ten noorden en oosten van het plangebied).
Uitgangspunt van het Broeklandschap is behoud en waar nodig versterking van de karakteristieke openheid, grootschaligheid en laanstructuren. Uitgangspunt voor het Oude rivierenlandschap is het behouden van de afwisseling van open, laag gelegen geulen en door bosjes, houtsingels, boomkwekerijen, graslanden en akkers. Het verbeteren van de beeldkwaliteit van erven is ook een belangrijk doel in dit gebied.
Ter hoogte van het plangebied, dat dicht bij de kern van Haps is gelegen, is het landschap meer gesloten en is relatief dicht bebouwd. Verdichting hier is passend, zeker gezien het feit dat er rondom de nieuwbouw oorspronkelijke erfbeplanting wordt toegepast. Het achterliggende weiland blijft open, zodat de doorzichten richting het zuiden gehandhaafd blijven. Het LOP staat hiermee uitvoering van het initiatief niet in de weg.
Beleidsnotitie ‘Bebouwingsconcentraties voor kwaliteitsverbetering in het buitengebied’ (2009)
Deze beleidsnotitie dient als gemeentelijke uitwerking van het ‘Nota Buitengebied in Ontwikkeling’ van de provincie Brabant. Het omvat een gebiedsgerichte visie, die benut kan worden als ontwikkelingskader voor concrete initiatieven.
Het plangebied maakt onderdeel uit van de bebouwingsconcentratie Putselaar, ten zuiden van de kern van Haps. Hoewel de ligging, grenzend aan Haps anders doet vermoeden, is er weinig relatie van de bebouwingsconcentratie met de kern. De reden hiervoor is de beslotenheid van het gebied. Op een klein gebied is relatief veel bebouwing aanwezig. Met name het gedeelte van de bebouwingsconcentratie dat grenst aan de Zoetsmeerweg, heeft een kleinschaligheid en dorpsheid die zeer waardevol is. Het groene karakter, de gedifferentieerdheid van de bebouwing en de kleine open plekken in de structuur, vaak omsloten door houtwallen zijn zeer waardevol. Deze kwaliteiten dienen behouden te blijven. Het informele, kleinschalig dorpse karakter van dit gebied vermindert richting het westen. Hier wordt de structuur opener en grootschaliger; de bebouwing staat op grotere afstand van de weg en de groenstructuren worden minder gesloten.
![]() |
Structuur en waardering Putselaar |
![]() |
Ontwikkeling en versterking Putselaar |
Mogelijke kwaliteitsverbeteringen zijn gelegen in het meer in samenhang brengen van deze twee delen van Putselaar. De Putselaarstraat kan als lint versterkt worden door nieuwe bebouwing op de weg te richten. Er dient hierbij rekening te worden gehouden met het behouden van zichtrelaties naar met name het zuiden.
Voorkomen moet worden dat er een ‘opmaat’ naar de structuur van de Sint Hubertseweg gemaakt wordt. Deze weg moet gezien worden als logische begrenzing van het gebied en een rustige overgang naar het omliggende landschap. Ontwikkelingen die langs deze route mogelijk zijn, staan in geen verhouding tot de kleinschalige kwaliteiten van Putselaar.
Het accent in bebouwingsconcentratie Putselaar ligt op de woonfunctie en op bedrijfsmatige activiteiten.
Conclusie
Het realiseren van twee woningen past in de doelstellingen van de bebouwingsconcentratie Putselaar. De woningen hebben door de bijbehorende erfbeplanting een meerwaarde voor de gewaardeerde kleinschaligheid van het landschap.
Convenant Duurzaam Bouwen
Gemeenten in de regio Noordoost-Brabant (waaronder Cuijk, woningcorporaties en bouwbedrijven) willen dat alle nieuwbouw en renovaties in de woningbouw duurzaam worden uitgevoerd. Hiervoor hebben alle partijen het Regionaal Convenant Duurzaam Bouwen afgesloten. Duurzaam bouwen richt zich vooral op het toepassen van verantwoorde materialen, zuinig omgaan met energie en water en het creëren van een gezond binnenklimaat. Duurzaam bouwen levert dus niet alleen meer comfort op, het zorgt ook voor lagere woonlasten en een betere verkoopbaarheid.
Conclusie
Bij de uitwerking van onderhavig plan wordt rekening gehouden met het Convenant Duurzaam Bouwen.
Gemeentelijk Waterplan Cuijk
De gemeente Boxmeer en haar waterpartners (waterschap Aa en Maas, provincie Noord-Brabant en waterleidingmaatschappij Brabant Water) hebben (gelijktijdig met de gemeenten Cuijk, Grave, Mill & Sint Hubert en Sint Anthonis) een integraal waterplan opgesteld. De aanleiding hiervoor was de omslag in het denken en beleid rond water gedurende de afgelopen jaren: “In plaats van voort te borduren op het vertrouwde denken in waterbeheersing door technische ingrepen, is de nadruk komen te liggen op het aansluiten op de natuurlijke potenties van het landschap en het watersysteem (duurzaamheidprincipe).
De vergelijking van de huidige situatie in het watersysteem en de waterketen aan de waterdoelen en streefbeelden heeft een aantal ‘verplichtingen’, kansen en knelpunten opgeleverd. Deze ‘verplichtingen’, kansen en knelpunten vormen de basis voor de beleidsuitgangspunten per (water)thema en de maatregelen in het uitvoeringsprogramma van het waterplan.
De gemeente wil op zijn minst voldoen aan de verplichtingen die vanuit hogere overheden op de gemeente afkomen: de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water (Stedelijke wateropgave), de “Wet gemeentelijke watertaken” etc. Daarnaast hebben de waterpartners zeven aanvullende waterdoelen geformuleerd:
Conclusie
In het Gemeentelijk Waterplan Cuijk worden geen concrete maatregelen benoemd die voor het plangebied van belang zijn. Het project wordt hydrologisch neutraal ontwikkeld. Voor het opstellen is een watertoets opgesteld. In hoofdstuk 5 wordt hier nader op ingegaan.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
Om te onderzoeken of de bodem geschikt is voor de beoogde woonfunctie, is een bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 2 bij dit bestemmingsplan opgenomen.
Uit het onderzoek blijkt dat er geen asbestverdachte materialen aangetroffen. De zandige boven- en ondergrond is licht verontreinigd met PCB. Het grondwater is matig verontreinigd met nikkel en licht verontreinigd met barium, kobalt en koper, wat hoogstwaarschijnlijk te relateren is aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater.
Gelet op de aard en mate van de verontreinigingen in de boven- en ondergrond en het regionale karakter van de grondwaterverontreinigingen, bestaan er volgens het onderzoek met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie. Hiermee is het bestemmingsplan uitvoerbaar op het gebied van bodem.
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
In onderhavige situatie is sprake van de realisatie van twee woningen. De realisatie van twee woningen valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, waarmee het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit, waarmee het plan uitvoerbaar is op dat vlak.
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van verkeerslawaai. In onderhavige situatie is de toekomstige ligging van de Randweg Haps van belang. Om te onderzoeken of het plan uitvoerbaar is op dit vlak, is een onderzoek verricht. Dit akoestisch onderzoek is als Bijlage 3 bij dit bestemmingsplan opgenomen.
De locatie is gelegen binnen de bebouwde kom van Haps binnen de geluidzone van de nieuwe Randweg, de Putselaarstraat, de Zoetsmeerweg (ten zuiden van de rotonde) en de Lokkantseweg. De Zoetsmeerweg ten noorden van de rotonde wordt ingericht als een 30 km weg en heeft geen zone in de zin van de Wet Geluidhinder. De geplande woningen liggen op ten minste 113 meter uit de as van de Randweg, 17 meter uit de as van de Putselaarstraat en 123 meter uit de as van de Lokkantseweg en de Zoetsmeerweg (ten zuiden van de rotonde).
De geluidbelasting door wegverkeer op de Putselaarstraat bedraagt ten hoogste 50 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee op de hoogst geluidbelaste gevel met 2 dB overschreden. De maximale hogere waarde van 63 dB voor de Wet Geluidhinder wordt niet overschreden. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden door wegverkeer op de overige wegen.
Het verlagen van de geluidbelasting door het treffen van maatregelen aan de Putselaarstraat ligt niet voor de hand uit oogpunt van kosteneffectiviteit en extra onderhoud van de weg. Afscherming van de woning is op deze locatie eveneens niet haalbaar. Voor de gevels van de woning in rekenpunt 1 dient daarom een hogere waarde te worden aangevraagd van 50 dB voor wegverkeer op de Putselaarstraat.
Om de woning te kunnen realiseren wordt een hogere grenswaarde procedure doorlopen. De hogere waardenprocedure wordt gelijktijdig ingezet met het in procedure brengen van dit bestemmingsplan. Hiermee is dit bestemmingsplan op het gebied van geluid uitvoerbaar.
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
Planspecifiek
In de omgeving van het plangebied zijn enkele bedrijven gevestigd, waaronder een rozenkwekerij. Voor al deze bedrijven geldt dat er woningen dichterbij gesitueerd zijn waar de bedrijven reeds rekening mee moeten houden. De nieuwe woningen brengen hierin geen veranderingen te weeg. Onderhavig initiatief zorgt niet voor extra belemmeringen op dit vlak. Het initiatief is uitvoerbaar op het gebied van milieuzonering.
Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR).
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart.nl
Op de risicokaart is te zien dat er zich in de directe omgeving van het plangebied geen bedrijven, inrichtingen of transportroutes bevinden die gevaar opleveren voor het de beoogde woonsituatie. Het bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar op het gebied van externe veiligheid.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Beleid Waterschap Aa en Maas en watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
In de beleidsnota 'Uitgangspunten watertoets Aa en Maas' zijn in het kort de principes beschreven die richtinggevend zijn bij de waterschapsadvisering over ruimtelijke plannen. Er zijn acht uitgangspunten waarbij het uitgangspunt 'waterbelangen' uit vijf belangen bestaat.
Wateroverlastvrij bestemmen
Realisatie van twee woningen in het plangebied levert geen wateroverlast op ten aanzien van de bestaande situatie. Er zijn geen problemen op het gebied van wateroverlast bekend. Bovendien is er op de percelen veel ruimte voor groen.
Hydrologisch neutraal ontwikkelen
Waterschap De Dommel en Waterschap Aa en Maas hebben in de notitie “Ontwikkelen met duurzaam wateroogmerk” (11 juli 2006) een definitie en randvoorwaarden gegeven voor het Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen. Daarbij is een vertaalslag gemaakt naar vijf toetsaspecten waaraan een plan of ontwikkeling getoetst kan worden. Hydrologisch neutraal ontwikkelen houdt in dat de ontwikkeling geen hydrologische achteruitgang ten opzichte van de referentiesituatie tot gevolg heeft. Er mogen geen hydrologische knelpunten worden gecreëerd voor de te handhaven en de vastgelegde toekomstige landgebruikfuncties in de projectlocatie en het beïnvloedingsgebied. Een hulpmiddel bij het bepalen en oplossen van hydrologische knelpunten is de HNO-tool van het Waterschap. Daarmee kan berekend worden of er een waterbergingsopgave is en hoe groot deze dan is.
In onderhavige situatie is sprake van de realisatie van twee woningen op een plek waar in de huidige situatie een weiland aanwezig is. Het oppervlak aan verharding zal daarmee toenemen. Het hemelwater zal worden afgekoppeld en worden geïnfiltreerd in de bodem. Waar nodig zullen technische maatregelen worden getroffen om dit te realiseren. Er is ruimte genoeg om deze voorzieningen te realiseren.
Voorkomen van vervuiling
Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen toegevoegd te worden aan de bodem en het grond- en oppervlaktewatersysteem. Daarbij wordt aandacht gevraagd voor het materiaalgebruik. Om watervervuiling te voorkomen, wordt het gebruik van uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen tot een minimum beperkt.
Gescheiden houden van schoon en vuil water
Bij alle bouwplannen dient vermenging van vuil afvalwater en schoon hemelwater te worden voorkomen. In onderhavig plan wordt alleen het vuile water aan de riolering aangeboden. Het hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem. De capaciteit van het riool is voldoende om de toename van het afvalwater te verwerken.
Doorlopen van de afwegingsstappen: “hergebruik - infiltratie - buffering – afvoer”.
In aansluiting op het landelijke beleid (NW4, WB21) hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden, hoe omgegaan kan worden met het schone hemelwater. Hierbij dient de genoemde voorkeursvolgorde doorlopen te worden. In onderhavige situatie zijn de afwegingsstappen gemaakt. Waar nodig kan het het hemelwater hergebruikt worden als irrigatiewater in de tuin. Het overtollige hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem.
Meervoudig ruimtegebruik
Het plangebied krijgt een woonfunctie. Tevens biedt de nieuwe erfbeplanting kansen voor natuurwaarden.
Water als kans
In het plangebied wordt een laaggelegen nat gebied omgevormd tot een poel en zal worden ingericht met natuurvriendelijke oevers.
Waterbelangen
Het Waterschap Aa en Maas benoemt vijf waterschapsbelangen met een ruimtelijk component:
Conclusie
Met het invullen van de hiervoor beschreven aspecten uit de beleidsnota 'Uitgangspunten watertoets Aa en Maas' is de watertoets doorlopen. Naar aanleiding van de vooroverlegreactie van het waterschap is de HNO-tool als Bijlage 4 toegevoegd bij dit bestemmingsplan. In de bijgevoegde HNO-tool is inzichtelijk gemaakt hoeveel ruimte er nodig is voor de berging van het hemelwater. De hemelwatervoorziening die op het erfbeplantingsplan staat aangegeven is ca. 65 m lang. Om voldoende water te kunnen bergen moet die dan 1 meter breed worden (uitgaande van een diepte van 40 cm, en een talud 1:1). Hieraan kan worden voldaan.
Het aspect water vormt geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. In onderhavig plan is sprake van het toevoegen van twee woningen. Ten opzichte van de oorspronkelijke situatie neemt het aantal verkeersbewegingen in de nieuwe situatie toe. Aangezien het een ontwikkeling betreft met twee woningen, is dit aantal zeer gering. De Putselaarstraat en Zoetsmeerweg zijn berekend op deze toename van het aantal verkeersbewegingen. Bovendien is door de geplande rotonde op de kruising Randweg Haps en Zoetsmeerweg de bereikbaarheid voor de toekomst uitstekend. Op het eigen erf is ruim voldoende plek voor meerdere parkeerplaatsen voor bewoners en bezoekers. Het initiatief is daarmee uitvoerbaar op het gebied van verkeer.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
Naast deze drie soorten gebieden is de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Bijgevoegd een screenshot van die website waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn 'aangevinkt'.
Op de afbeelding is te zien dat er zich in de omgeving van het plangebied alleen onderdelen van de ecologische hoofdstructuur (groene delen) bevinden. Deze gebied liggen echter allemaal op ruime afstand van het plangebied.
Voor wat betreft de soortbescherming kan gesteld worden dat de twee nieuwe woningen in een weiland gerealiseerd worden. Er worden geen houtopstanden verwijderd, in de huidige situatie is het terrein open. Ook worden er geen bestaande sloten gedempt. Voor zover bekend vormt het plangebied geen terrein waar strikt beschermde soorten zich bevinden. Er zijn wel algemeen beschermde soorten te verwachten (tabel 1 van de Flora- en faunawet), zoals konijn, haas en mol. Hiervoor geldt echter een vrijstelling zonder gedragscode. Wel dient de zorgplicht in acht te worden genomen. De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is daarmee aangetoond.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.
Archeologie
Archeologie gaat over de (verwachte) cultuurhistorische waarde in de bodem. Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.
Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.
Planspecifiek
Het plangebied maakt onderdeel uit van de kernrandzone van Haps en is onderdeel van een bebouwingsconcentratie in het landelijk gebied. De omgeving heeft een gemengd agrarisch karakter, waar zowel historische als nieuwe gebouwen gesitueerd zijn. Er zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden die door de ontwikkeling in gevaar komen. De twee woningen voegen zich in het bestaande landschap. De erfbeplanting wordt gerealiseerd met het oog op van oorsprong in dit gebied voorkomende plantensoorten.
Om te onderzoeken of er nog archeologische waarden in het geding zijn, is de Archeologische Beleidskaart van de gemeente Cuijk geraadpleegd.
Archeologische Beleidskaart gemeente Cuijk
Hierop is te zien dat het plangebied voor het grootste deel onderdeel uitmaakt van een gebied met lage archeologische verwachtingswaarden (lichtbruin). Op deze plekken is nader onderzoek niet nodig. Voor het gedeelte met de donkere kleur geldt 'Waarde Archeologie 5', waarbij voor projecten met een grotere oppervlakte dan 2.500 m2 een onderzoeksverplichting geldt. In dit gebied wordt echter geen bebouwing gerealiseerd. De grond wordt niet dusdanig geroerd dat het archeologisch bodemarchief in gevaar komt. Bovendien worden de beschermingsmaatregelen uit het vigerende bestemmingsplan (dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5) overgenomen in onderhavig bestemmingsplan.
Gezien het bovenstaande kan gesteld worden dat het plan rekening houdt met de cultuurhistorische waarden van het gebied. Ook is het plan uitvoerbaar op het gebied van archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
In onderhavig plan hoeft geen exploitatieplan vastgesteld te worden, aangezien de kosten van het plan anderszins verzekerd zijn. Er is sprake van een particulier initiatief, waarbij twee woningen gerealiseerd worden. De kosten van de realisatie hiervan, alsmede de kosten voor het kopen van de ruimte voor ruimte titels en het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan worden door de initiatiefnemer gedragen. De afspraken zijn vastgelegd in een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer. In deze overeenkomst wordt ook de eventuele planschade geregeld. Deze overeenkomst vormt voldoende onderbouwing om af te zien van het opstellen van een exploitatieplan. Het initiatief wordt daarmee voldoende financieel haalbaar geacht.
De gemeente Cuijk heeft haar beleid ten aanzien van toezicht en controle op regelgeving vastgelegd in het 'Integraal Handhavingsbeleidsplan 2011-2014'. Het handhavingsbeleid moet leiden tot gemeentebrede, gestructureerde en integrale handhaving. Het betreft een beleidscyclus, waarbij de monitoring van de uitvoering van de handhaving kan leiden tot bijstelling van het beleid. Het beleidsplan initieert een lerende organisatie, waarbij de kwaliteit van de handhaving toeneemt en de uitvoering van de handhaving steeds efficiënter wordt.
Bij handhaving wordt onderscheid gemaakt tussen preventieve en repressieve handhaving. Onder preventieve handhaving wordt in eerste instantie verstaan: het houden van toezicht. Daarnaast is ook goede informatievoorziening en gerichte voorlichting aan de burger van belang. De kwaliteit van verleende vergunningen staat voorop. Daarnaast dient ook aandacht besteed te worden aan de actualiteit en de handhaafbaarheid van verordeningen, vergunningen en bestemmingsplannen. Indien wordt afgeweken van geldende regelgeving en er dus sprake is van illegale activiteit(en) zal repressieve handhaving worden toegepast. Dit kan bestuursrechtelijk, strafrechtelijk of privaatrechtelijk van aard zijn.
In het geldende handhavingsbeleidsplan zijn, op basis van een uitgevoerde risicoanalyse, voor alle gemeentelijke handhavingstaken met betrekking tot de fysieke leefomgeving prioriteiten gesteld. In het handhavingsbeleidsplan wordt nader ingegaan op de verschillende vormen van handhaving (nalevingsstrategie, preventiestrategie). Er zijn ook beleidsregels ten aanzien van gedogen opgenomen in het plan. Dit bestemmingsplan biedt juridisch-planologische kaders waaraan kan worden getoetst.
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Naast de hiervoor genoemde bestemmingen liggen er over het plangebied de volgende gebiedsaanduiding:
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan digitaal toegezonden aan:
Het waterschap Aa en Maas heeft naar aanleiding hiervan verzocht om de ingevulde HNO-tool bij het plan te voegen en hier in de waterparagraaf naar te verwijzen. Dit is gedaan, de ingevulde HNO-tool is als Bijlage 4 toegevoegd. Over de gewenste situatie bestaat verder overeenstemming.
Gedeputeerde Staten hebben op 17 februari 2014 schriftelijk gereageerd op het voorontwerp-bestemmingsplan. Het plan voldeed niet aan de Beleidsregel ruimte-voor-ruimte 2006, omdat de betreffende bewijsstukken (bouwtitel) ontbraken. Initiatiefnemer heeft op 12 maart 2014 de documenten inzake ruimte voor ruimte rechten (bouwtitel) ter toetsing aangeboden aan de provincie Noord-Brabant. Op 18 maart 2014 zijn deze goedgekeurd. Daarmee wordt alsnog voldaan aan de Beleidsregel ruimte-voor-ruimte 2006. De aanbiedingsbrief met het overzicht van de gesloopte bedrijfsgebouwen en de ingetrokken mestrechten is samen met het toetsingsformulier van de provincie Noord-Brabant als Bijlage 6 toegevoegd aan het bestemmingsplan. Aan de reactie van de Gedeputeerde Staten is tegemoetgekomen.
Het eindverslag van het vooroverleg is als Bijlage 5 opgenomen bij dit bestemmingsplan.
Ingevolge de Inspraakverordening Cuijk heeft het voorontwerp-bestemmingsplan met ingang van 29 januari 2014 gedurende vier weken ter inzage gelegen. Er zijn geen inspraakreacties ingediend.
Het ontwerpbestemmingsplan, het ontwerpbesluit en de daarop betrekking hebbende stukken hebben vanaf 4 juni 2014 zes weken voor zienswijzen ter inzage gelegen. Hierop zijn geen zienswijzen ingediend.