direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied 2010, Blauwe Steen 6 Beers
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1684.18BPBlauwesteen6-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Het voornemen bestaat om aan de Blauwe Steen in Beers een ruimte-voor-ruimte woning te realiseren op een locatie waarnaast recent twee andere ruimte-voor-ruimte woningen zijn ontwikkeld. Hiervoor is een ruimte-voor-ruimte titel verkregen.

De ontwikkeling van een woning past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Blauwe Steen ten zuidoosten van de kern Beers in de gemeente Cuijk. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.18BPBlauwesteen6-VA01_0002.png"

Ligging van het plangebied in de omgeving (bron: openstreetmap.nl) 

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

2.1.1 Bouwgeschiedenis en ruimtelijke structuur

Het plangebied is gelegen aan de Blauwe Steen in het buitengebied ten zuidoosten van de kern Beers. Het kampenlandschap kenmerkt zich door laagtes met waterlopen in de oude stroomgeulen van de Maas. Deze laagtes zijn subtiel herkenbaar, maar kunnen versterkt worden voor een betere leesbaarheid van het landschap en voor een betere oriëntatie in het gebied. De doorgaande ontsluiting ligt vooral langs de randen van het gebied en wordt (deels) gekenmerkt door laanbeplanting. Het binnengebied ligt verborgen en wordt ontsloten door een netwerk van verharde en onverharde paden. De oriëntatie is lastig, wat zowel een kwaliteit als een bedreiging is. Kleinschalige erven liggen informeel verspreid door het gebied, vaak op enige afstand van elkaar. Rondom de kruispunten van wegen zijn concentraties van erven aanwezig. In het gebied zijn verschillende soorten beplanting aanwezig. De beplanting geeft het gebied een kleinschalig en intiem karakter. Het coulissenwerk biedt verrassende zichten en houdt bovendien minder fraaie bebouwing uit het zicht. Het groen kan echter niet overal tegenwicht bieden aan (toekomstige) bebouwing en overige activiteiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.18BPBlauwesteen6-VA01_0003.png"

Topografische kaart jaren '60 van het plangebied (bron: topotijdreis.nl)

2.1.2 Functies

Ten oosten van het plangebied worden 2 ruimte-voor-ruimte woningen gerealiseerd op de locatie van een voormalige boomkwekerij. Ten zuiden van het plangebied ligt een woning waartoe de inrit direct ten oosten van het plangebied behoort. Aan de overzijde van de Blauwe Steen ligt ook een woning. Ten westen van het plangebied ligt een perceel waar een agrarisch bedrijf gerealiseerd mag worden.

Het perceel is onbebouwd en heeft een agrarische functie. Momenteel wordt het stuk grond gebruikt voor het kweken van mais. Bijgevoegde afbeelding toont deze situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.18BPBlauwesteen6-VA01_0004.png"

Luchtfoto van het plangebied (bron: pdok.nl)

2.2 Toekomstige situatie

In het plangebied wordt een ruimte-voor-ruimte woning gerealiseerd. Het plan wordt door middel van een groene kamerstructuur ingepast in de omgeving.

Hoofdstructuur

Het perceel is ontsloten aan de noordzijde via de Blauwe Steen. De nieuwe woning ligt op de rooilijn van de oostelijk gelegen nieuwe ruimte-voor-ruimte woning. Bij de situering van de woning is rekening gehouden met mogelijke milieuhinder van het naastgelegen perceel waar een agrarisch bedrijf gerealiseerd mag worden. In paragraaf 4.1.4 wordt hier nader op ingegaan. Aan de oostzijde is een minimale afstand van 10 meter vereist in verband met de inrit van de woning aan de Blauwe Steen 8. De situering van de woning is optimaal voor het plaatsen van zonnepanelen op het dak.

Bijgevoegde tekening toont het schetsontwerp van de toekomstige situatie. Het schetsontwerp is met een legenda ook opgenomen in bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.18BPBlauwesteen6-VA01_0005.png"

Schetsontwerp toekomstige situatie plangebied

Architectuur

De bouwstijl van de woning is een moderne versie van een boerderij of schuur. De woning heeft een maximale bouwhoogte van 10 m en een maximale goothoogte van 5,5 m. De woning wordt voorzien van een kap. Door middel van het vaststellen van aanvullend welstandbeleid wordt de beoogde beeldkwaliteit gewaarborgd, zie bijlage 2.

Erfinrichting

Het perceel kent een landschappelijk erfinrichting met informeel groen van weides en (fruit)bomen. Het perceel is aan de west- en zuidzijde omzoomd met een houtsingel met gebiedseigen beplanting (buiten het plangebied). Hiermee wordt aangesloten op het streefbeeld uit de gebiedsvisie Beers – Vianen (zie paragraaf 3.3.4). Deze gebiedsvisie is vastgesteld in augustus 2013. Het erf wordt landschappelijk ingericht met gebiedseigen beplanting en er is ruimte voor de aanleg van landschapselementen. Betreffende landschapselementen zijn een weide en een boomgaard. Aan de oostelijke perceelsgrens blijft de bestaande bomenrij behouden, deze dient als scheiding tussen de inrit van de woning aan de Blauwe Steen 8 en de nieuwe woning. Tot slot worden hagen geplant als scheiding, mogelijke soorten zijn een beuk, liguster of veldesdoorn. In bijlage 1 bij de regels is het inrichtingsplan met legenda opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.18BPBlauwesteen6-VA01_0006.png"

Inrichtingsplan toekomstige situatie plangebied

2.3 Duurzame stedenbouw

Duurzaamheid

In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.

Bouwbesluit

Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Vanaf 2020 wordt deze verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Vanaf 2020 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.

Kansen

Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.

Planspecifiek

In voorliggend plan wordt hemelwater op eigen terrein geïnfiltreerd. Bovendien wordt de woning gasloos gerealiseerd en komen er zonnepanelen op het dak. Tevens wordt het plangebied landschappelijk ingepast, door een houtsingel aan de west- en zuidzijde en een boomgaard in de noordwestelijke hoek.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

In het Barro zijn regels opgenomen om een veilig en doelmatig gebruik van defensieterreinen te waarborgen. Het gaat bijvoorbeeld om veiligheidszones rond munitiedepots, obstakelvrije aanvliegroutes en radarverstoringsgebieden. De gehele gemeente Cuijk heeft te maken met het radarverstoringsgebied van militair vliegveld Volkel. Voor het veilig afwikkelen van vliegverkeer gelden in een bepaald gebied rond een luchtvaartterrein maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten, zoals woon- en kantoorgebouwen, antennemasten, windmolens en bomen. Hiermee wordt voorkomen dat radarsignalen worden verstoord en vliegtuigen met objecten in botsing kunnen komen. De maximaal toelaatbare hoogtes en de ligging en omvang van het gebied worden bepaald door de ligging van de start- en landingsbanen en berusten op internationale vastgelegde afspraken. In de regels en op de verbeelding wordt de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radar' opgenomen voor het radarverstoringsgebied. Bouwwerken hoger dan 65 meter + NAP vormen een belemmering voor het radarverstoringsgebied. In onderhavige situatie is van een dergelijke hoogte geen sprake.

Ladder duurzame verstedelijking

Voorliggend plan omvat de bouw van één woning. Uit jurisprudentie blijkt dat er pas vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6. Bro. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet nodig.

Het rijksbeleid staat uitvoering van dit plan niet in de weg.

3.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie Ruimtelijke Ordening

Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie welke in 2010 werd vastgesteld. De SVRO geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie ondersteunt daarnaast het beleid op andere provinciale beleidsterreinen. Een deel van het provinciale beleid uit de vigerende beleidsstukken is nog steeds actueel en blijft ongewijzigd. De provinciale sturingsfilosofie is gebaseerd op vijf rollen: ontwikkelen, ordenen, beschermen, regionaal samenwerken en stimuleren.

De ordenende rol gaat uit van het behartigen van ruimtelijke belangen en keuzes. Deze zijn geordend in vier ruimtelijke structuren. De structuren geven een hoofdkoers aan: een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor een combinatie van functies. Maar ook waar functies worden uitgesloten of welke randvoorwaarden de provincie aan functies stelt. Binnen de structuren is ruimte voor regionaal maatwerk. De vier onderscheidende structuren zijn: groenblauwe structuur, agrarische structuur, stedelijke structuur en infrastructuur.

Het uitgangspunt van de beschermende rol is zorgvuldig ruimtegebruik. Bij ruimtelijke afwegingen betekent dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied. De provincie wil nieuw ruimtebeslag zoveel mogelijk voorkomen.

Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

De Interim omgevingsverordening is tot stand gekomen door de verschillende regelingen op provinciaal niveau over de fysieke leefomgeving samen te voegen. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. Dit is daarbij een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet wordt vastgesteld en die verplicht is voor provincies. De Interim omgevingsverordening vervangt zes provinciale verordeningen (milieu, wegen, ontgronden, natuurbescherming, ruimte en water).

De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er alleen inhoudelijke wijzigingen zijn doorgevoerd als die rechtstreeks voortvloeien uit vastgesteld beleid.

Planspecifiek

Artikel 3.78 kwaliteitsverbetering bebouwingsconcentraties

Het plangebied is aangeduid als 'Verstedelijking afweegbaar'. De Interim omgevingsverordening bepaalt in artikel 3.78 dat binnen 'Verstedelijking afweegbaar' een bestemmingsplan de nieuwvestiging van één of meer woningen mogelijk kan maken. Voorwaarde is dat in de toelichting op het bestemmingsplan wordt verantwoord dat:

  • a. het bestemmingsplan de nodige voorwaarden bevat om een goede landschappelijke inpassing van de te bouwen woningen te verzekeren;
  • b. er geen sprake is van een aanzet voor een stedelijke ontwikkeling;
  • c. geen inbreuk wordt gemaakt op de toepassing van de regeling bedoeld in ruimte-voor-ruimte (zie hieronder, artikel 3.80).

Ad.

  • a. In bijlage 1 van de regels is een inrichtingsplan opgenomen dat als voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan is vastgelegd;
  • b. Het betreft hier de realisatie van één individuele woning die past binnen het landelijk gebied ter plaatse. Het landelijk karakter van de omgeving blijft behouden. Er is geen aanzet voor een stedelijke ontwikkeling.
  • c. De structuur 'gemengd landelijk gebied' is van toepassing. Op grond van artikel 3.80 kan medewerking worden verleend inzake ruimte-voor-ruimte woningen. Voor deze ontwikkeling wordt van de ruimte-voor-ruimte regeling gebruik gemaakt (zie onderstaande toelichting van artikel 3.80).

Artikel 3.80 ruimte-voor-ruimte

Artikel 3.80 van de omgevingsverordening bepaalt dat een bestemmingsplan dat is gelegen binnen gemengd landelijk gebied voorzien in één of meerdere ruimte-voor-ruimtekavels, ieder ten behoeve van de bouw van één woning, indien:

  • a. er sprake is van een aanzienlijke winst van de omgevingskwaliteit;
  • b. de ruimte-voor-ruimtekavel op een planologisch aanvaardbare locatie in een bebouwingsconcentratie ligt;
  • c. een goede landschappelijke inpassing van de te bouwen woning is verzekerd;
  • d. er geen sprake is van (een aanzet voor) een stedelijke ontwikkeling behoudens in geval de locatie ligt binnen Verstedelijking afweegbaar.

Ad.

  • a. De ruimte-voor-ruimte titel is verkregen. Er is daarmee voortgebouwd op de in het verleden behaalde aanzienlijke winst van de omgevingskwaliteit. In bijlage 3 zijn het leveringsdocument en het toetsingsformulier (en de bouwtitelaanvraag) opgenomen die samen hebben geleid tot het verkrijgen van de ruimte-voor-ruimte titel.
  • b. Het plangebied is in het vigerend bestemmingsplan en de Gebiedsvisie Beers-Vianen aangeduid als een bebouwingsconcentratie.
  • c. Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarmee het realiseren, beheren en in stand houden van het landschappelijk inrichtingsplan is verzekerd;
  • d. De locatie ligt binnen Verstedelijking afweegbaar. De ontwikkeling betreft met de bouw van één solitaire woning een kleine ontwikkeling die geen aanzet vormt voor verstedelijking.

Artikel 3.28 aardkundige waarden

Artikel 3.28 van de omgevingsverordening bepaalt dat een bestemmingsplan dat is gelegen binnen de aanduiding 'Aardkundig waardevol gebied' mede is gericht op behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de aardkundige waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.

Ad.

Het plangebied ligt in het aardkundig waardevolle gebied Maasterrassen Land van Cuijk en specifieker in de bebouwingsconcentratie Beers-Vianen. Voor dit gebied is een gebiedsvisie opgesteld (zie paragraaf 3.3.4). Een van de kwaliteiten van dit gebied betreft de aardkundige waarde (reliefopbouw van het gebied). In de analyse in deze gebiedsvisie wordt hier nadrukkelijk aandacht aan besteed. Dit heeft geleid tot een streefbeeld waarbij via ontwikkeling / transformatie de kwaliteiten van het gebied, waaronder de aardkundige waarden, worden behouden en versterkt. Geconcludeerd wordt onder meer dat in het gebied slechts beperkte woningbouwmogelijkheden aanwezig zijn, juist vanwege de verschillende gebiedskwaliteiten en met name de aardkundige waarden. Het plangebied is een van de weinige locaties waarbinnen onder kwalitatieve voorwaarden woningbouw mogelijk is. Deze locatie is beoordeeld waarbij, naast de landschappelijke inpassing, specifieke regels zijn opgenomen voor de situering van de bebouwing. De bebouwingsmogelijkheden zijn beperkt en de situering van de woning is daarbij zoveel mogelijk richting de weg gesitueerd. Deze situering is tot stand gekomen aan de hand van de verschillende kwaliteitscriteria die van belang zijn (Gebiedsvisie Beers - Vianen). Met deze invulling worden de aardkundige waarden in het gebied tussen Beers en Vianen niet aangetast.

Het plangebied heeft een reliëf met een hoogte van ongeveer +10,2 NAP in de hoek waar de boomgaard is voorzien en +9,6 NAP aan de zuidzijde van het plangebied. Om ook op perceelniveau voldoende mogelijkheden te houden om de aardkundige waarden te beschermen is de aanduiding 'aardkundig waardevol gebied' opgenomen op de verbeelding en daaraan is een vergunningenstelsel gekoppeld in de regels van dit bestemmingsplan.

Artikel 3.9 kwaliteitsverbetering landschap

Artikel 3.9 uit de omgevingsverordening bepaalt dat een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.

Ad.

Met voorliggend plan wordt deze kwaliteitsverbetering van het landschap kwalitatief ingevuld met de ruimte-voor-ruimte titels. Hier wordt nader op ingegaan in paragraaf 3.3.2 Kwaliteitsverbetering van het landschap in de gemeente Cuijk.

Conclusie

Gezien de hiervoor beschreven aspecten staat het provinciaal beleid de ontwikkeling van de locatie niet in de weg. Het initiatief is passend binnen het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Cuijk

In de Structuurvisie Cuijk is op hoofdlijnen de gewenste ruimtelijke ontwikkeling tot 2030 weergegeven.

De structuurvisie is opgedeeld in twee gebieden:

1. Het op de hogere gronden gelegen Dynamisch Cuijk

2. Vitaal landelijk Cuijk, het lager gelegen gebied.

Het plangebied is gelegen in het gebied 'Vitaal landelijk Cuijk'. Hierin ligt vooral het agrarisch gebied, de natuurgebieden en de kernen Haps, Vianen en Sint Agatha. De doelstelling voor dit gebied is het behoud en waar mogelijk de versterking van de ruimtelijke kwaliteit, met name voor aan het buitengebied verbonden functies, mede in relatie tot de dynamiek ervan.

De gemeente hanteert de volgende leidende principes om te komen tot het totaalbeeld van de toekomstige ruimtelijke structuur:

  • water (als kans);
  • innoveren en duurzaamheid (als ambitie);
  • samenwerking (als middel).

Op het gebied van wonen wil de gemeente blijven werken aan een aantrekkelijke, veilige en duurzame woon- en leefomgeving. Hier is het prettig wonen in gevarieerde woonmilieus; van stedelijk in de kern Cuijk tot zeer landelijk in de kleinere dorpskernen. De kwaliteit van het wonen kan aantrekkelijker worden gemaakt door ontwikkelingen te stimuleren en daarbij de leidende principes te hanteren. In de kern Cuijk moeten daartoe de woon- en centrumfuncties versterkt worden, onder meer door meer diversiteit in aanbod. Voor de gemeente Cuijk ligt er tot en met 2030 nog een bouwopgave van circa 1.500 woningen.

Planspecifiek

Door het inrichtingsplan van de ruimte-voor-ruimtewoning blijft de landelijke uitstraling van het gebied behouden. Deze inpassing is omschreven in paragraaf 2.2. De te realiseren woning versterkt de multifunctionaliteit van het landelijk gebied. Dit zorgt voor een bijdrage aan een vitaal en leefbaar platteland. Het initiatief sluit daarmee aan bij de Structuurvisie Cuijk.

3.3.2 Kwaliteitsverbetering van het landschap in de gemeente Cuijk

In de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening van de provincie Noord-Brabant wordt grote waarde gehecht aan de kwaliteit van het landschap. In de gemeente Cuijk is een beleidsregel opgesteld, die een pragmatisch en doelgericht toepassingsbereik voor artikel 3.9 van de omgevingsverordening biedt, de regeling Kwaliteitsverbetering van het landschap.

Met name bij ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied moet er een balans zijn tussen de ruimtelijke ontwikkeling enerzijds en de kwaliteit van het landschap anderzijds. In lijn met de eerdere rood-met-groen koppeling wordt voorgesteld dat ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied gepaard moeten gaan met een kwaliteitsverbetering van het landschap. Concreet betekent dit dat passende functies zich kunnen ontwikkelen als er ook een prestatie voor het landschap tegenover staat. Deze investering gaat verder dan de landschappelijke inpassing.

Het principe omvat kort samengevat dat er ontwikkelingsruimte wordt geboden mits deze gepaard gaat met maatregelen die het landschap, in brede zin, versterken. Dit kan onder andere door landschapselementen aan te leggen maar ook door specifieke aandacht te schenken aan de kwaliteit van de op te richten bebouwing of door behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen.

Hiervoor zijn drie categorieën ingesteld.

  • cat. 1 geen of verwaarloosbare impact: geen tegenprestatie
  • cat. 2 beperkte impact: landschappelijke inpassing
  • cat. 3 grote impact: berekende kwaliteitsverbetering van het landschap

Welk ontwikkeling in welke categorie valt is in de beleidsregel uitgewerkt.

Planspecifiek

Voorliggend plan betreft een categorie 3 ontwikkeling. Dit maakt dat met het plan een berekende kwaliteitsverbetering van het landschap dient plaats te vinden. De gewenste kwaliteitsverbetering wordt kwalitatief ingevuld met de ruimte-voor-ruimte titels. Hier is nader op ingegaan in paragraaf 3.2. Het initiatief is daarmee passend binnen het gemeentelijk kwaliteitsbeleid.

3.3.3 Nota bebouwingsconcentraties voor kwaliteitsverbetering in het buitengebied, Actualisatie 2017

De opstelling van de beleidsnotitie 'Bebouwingsconcentraties voor kwaliteitsverbetering in het buitengebied' dient als gemeentelijke uitwerking van genoemd provinciaal beleid. Het omvat een gebiedsgerichte visie, die benut kan worden als ontwikkelingskader voor concrete initiatieven. De daarbij beoogde kwaliteitswinst (onder andere sloop, gewenste beeldkwaliteit en landschappelijke inpassing) dient de gemeente vast te leggen in projectbesluiten, partiële bestemmingsplanherzieningen en eventueel privaatrechtelijke overeenkomsten. De nota dient als inspiratiekader, ontwikkelingskader en toetsingskader voor ruimtelijke initiatieven in bebouwingsconcentraties, welke via een aparte planologische procedure kunnen worden afgewikkeld. Het is dus richtinggevend. Vanuit dit 'basisproduct' zal dus voor de initiatieven maatwerk plaats moeten vinden. Het bestemmingsplan buitengebied zal uiteindelijk als toetsingskader gaan dienen voor generieke minder ingrijpende verzoeken.

Het doel van de nota is een ontwikkelingskader en toetsingskader te bieden voor ruimtelijke initiatieven in bebouwingsconcentraties. De nota dient als ontwikkelingskader en toetsingskader voor specifieke verzoeken. Het bestemmingsplan buitengebied zal uiteindelijk als toetsingskader gaan dienen voor generieke verzoeken, welke binnenplans kunnen worden afgewikkeld.

Om een totaalkader te bieden voor het beleid voor vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen (VAB's), Ruimte-voor-Ruimte-woningen (RvR-woningen) en sloop-bonus- en plant-bonusregelingen dient de nota ook als kader voor initiatieven in het overig buitengebied. Dit kader zal over het algemeen meer het spoor van de geldende provinciale Interimstructuurvisie volgen en dus in mindere mate een verruiming van de bestaande regels kennen.

Planspecifiek

In de nota is omschreven dat mogelijke verbeteringen aanwezig zijn in het versterken van de duidelijk herkenbare historische structuren. Daarnaast is het versterken van de contrasten tussen openheid en beslotenheid een uitgangspunt van de nota. Onderhavig plan sluit aan op deze visie door het perceel landschappelijk in te passen middels 'een groene kamer'. Hiermee wordt het contrast tussen open- en beslotenheid in het gebied gewaarborgd. Het realiseren van de groene kamer is voorwaardelijk verplicht gesteld in het bestemmingsplan voor de naastgelegen twee woonpercelen.

3.3.4 Gebiedsvisie Beers - Vianen

Het buitengebied tussen Beers en Vianen is aan verandering onderhevig. De gemeente Cuijk wil het gebied revitaliseren door ruimte te bieden aan nieuwe ontwikkelingen. Tegelijkertijd wil ze de landschappelijke kwaliteit en de leefbaarheid behouden en waar mogelijk versterken. Deze ambitie biedt mogelijkheden voor nieuwe functies als wonen, recreatie, bedrijvigheid, zorg, als ook voor alternatieve landbouwvormen en nevenactiviteiten voor boeren om inkomsten te garanderen. Alle nieuwe activiteiten moeten evenwel passen binnen het karakter en de schaal van het landelijk gebied. De gemeente wil de veranderingen zodanig sturen, dat ze resulteren in kansen voor het gebied als geheel.

Het nieuwe kampenlandschap krijgt vorm door een vijftal instrumentele ingrepen op zowel openbaar en structurerend niveau als op particulier en ondersteunend niveau. Op particulier niveau wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds kaderstellende spelregels voor transformatie- en nieuwe bouwopgaven en anderzijds stimulerende spelregels voor kwaliteitsverbetering van bestaande percelen. Instrumenten zijn:

  • Het zichtbaar maken van water en reliëf door natte vegetatie;
  • Het versterken van de oriëntatie door het herstellen van lanen en beplanten van ruggegraat;
  • Het uitbreiden van het recreatief netwerk (aanleggen van klompenpaden, ommetjes, fietsroutes etc.) en het voorzien van coulissen;
  • Het transformeren van agrarische functies door het omzetten van landbouwgronden naar ruimte-voor-ruimte kavels en door verruiming van overige functies;
  • Het stimuleren van landschappelijke beeldkwaliteitsimpulsen op vrijwillige basis en op klein schaalniveau voor bestaande erven en kwekerijen.

De instrumenten kunnen op verschillende manieren worden gecombineerd. De opstelsom van de verschillende ingrepen toont de eigenheid van het gebied: kleinschalig, afwisselend en groen. In functioneel opzicht is het toekomstbeeld een gebied met een kleinschalig agrarisch karakter, verrijkt met landbouwgebonden functies (agrarisch hergebruik, verwerking of verkoop van agrarische producten, agrarisch verwante bedrijven, agrarisch-technische hulpbedrijven etc.), buitengebied gebonden functies (natuur, landschap, recreatie, verblijfrecreatie etc.), wonen en werken.

Planspecifiek

Deze ontwikkeling is mogelijk door het omzetten van landbouwgronden naar een ruimte-voor-ruimte-kavel, gepaard gaande met het toevoegen van coulissen. Bijgevoegde afbeelding toont de contouren waarbinnen het maken van een ruimte-voor-ruimte kavel in combinatie met het aanleggen van coulissen is toegestaan, wanneer beeldkwaliteitsimpulsen worden gewaarborgd door middel van een landschappelijk inrichtingsplan. De nieuwe woonkavel ligt binnen deze contouren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.18BPBlauwesteen6-VA01_0007.png"

Contouren (binnen rode stippellijnen) voor het maken van ruimte-voor-ruimte kavels en het aanleggen van Coulissen en de nieuwe woonkavel omcirkeld met paars

Met de ontwikkeling wordt een agrarische functie naar een woning omgezet in combinatie met de aanleg van landschappelijke elementen, die worden gewaarborgd middels een landschappelijk inpassingsplan. Door middel van het verkrijgen van een ruimte-voor-ruimte titel kan de woning in het plangebied worden gerealiseerd. Dit zorgt voor een verdere concentratie van woningbouw.

In de gebiedsvisie heeft de gemeente Cuijk een sterkte-zwakte analyse uitgevoerd. De conclusie van deze analyse is dat het uitbreiden en herstellen van houtwallen, erfbeplanting en het coulissenlandschap als kansen worden gezien. De realisatie van de woning speelt in op de gegeven kansen van de gebiedsvisie. Doordat met het plan een coulissenwerk, natte vegetatie, een boomgaard en bloemrijk grasland worden gerealiseerd versterkt dit het karakter van het landelijk gebied. Het inrichtingsplan is opgenomen in bijlage 1 van de regels. Door deze landschappelijke inpassing draagt het plan bij aan een nieuw kampenlandschap in het gebied en sluit het plan aan bij de Gebiedsvisie Beers-Vianen.

3.3.5 Landschapsontwikkelingsplan Cuijk 2011-2021

Om kwaliteit van het landelijk gebied in de gemeente Cuijk te behouden of versterken is in 2011 het Landschapsontwikkelingsplan Cuijk 2011 - 2021 vastgesteld. Dit plan vormt een afwegingskader voor ontwikkelingen in het landelijk gebied. Daarbij is de kwaliteit van een plan toetsbaar geworden.

Gezien de huidige ontwikkelingen in de landbouw zullen naar verwachting in het kader van 'Rood voor groen' en functieverandering (ruimte-voor-ruimte) huidige agrarische erven worden omgevormd tot burgererf. Erven maken een belangrijk deel uit van de landschappelijke kwaliteit van het plangebied. Het stimuleren van de aanleg van erfbeplanting bij bestaande erven en het verplicht stellen van aanleg van erfbeplanting bij nieuwe erven draagt op lokaal schaalniveau bij aan de versterking van de landschappelijke kwaliteit. Daarbij moet aandacht worden besteed aan de architectuur van woningen en bedrijfsgebouwen

Naast erfbeplanting is het voor ontwikkelingen in het landelijk gebied van Beers van belang dat een beeldkwaliteitsplan wordt opgesteld en de aanleg, herstel en beheer van kleine landschapselementen wordt gestimuleerd.

Planspecifiek

Voor de realisatie van onderhavig plan is een inrichtingsplan voorwaardelijk verplicht gesteld. Dit plan is weergegeven in bijlage 1 van de regels. De ruimte-voor-ruimte woning wordt met inheemse beplanting ingepast in de omgeving. Deze landelijke inpassing zorgt voor een versterking van de landschappelijke kwaliteit. Het perceel wordt een groene kamer, waarmee wordt voldaan aan het versterken van kleine landschapselementen. De landschappelijke inpassing is (deels) al planologisch vastgelegd in het bestemmingsplan "Blauwe Steen".

3.3.6 Integrale dassennota

Op basis van het vigerend bestemmingsplan geldt voor het plangebied de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - dassen'. In de integrale dassennota Cuijk 'Dás pas leven in Cuijk', vastgesteld op 23 juni 2003, is het beleid omtrent dassen beschreven. Daarin staat dat het bij ruimtelijke ingrepen van belang is dat een vrije doorgang verzekerd wordt, waardoor de das van gebied tot gebied kan bewegen.

Planspecifiek

De eventuele effecten van het plan voor de vrije doorgang van de dassen zijn beschreven in paragraaf 4.3.

Gezien de hiervoor beschreven aspecten staat het gemeentelijk beleid de ontwikkeling van de locatie niet in de weg.

3.3.7 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010', vastgesteld op 19 september 2011. Daarnaast is er gedeeltelijk een herziening geweest in 2016, vastgesteld op 24 juni 2019.

Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingen en aanduidingen die relevant zijn voor onderhavig plan:

  • De enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden';
  • Deels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5';
  • Functieaanduiding specifieke vorm van agrarisch met waarden - aardkundig waardevol gebied;
  • Gebiedsaanduiding overige zone - accentgebied boom- en vaste plantenteelt;
  • Gebiedsaanduiding overige zone - bebouwingsconcentratie;
  • Gebiedsaanduiding overige zone - beperkingen veehouderij;
  • Gebiedsaanduiding overige zone - boom - en vasteplantenteelt categorie 2 vervallen;
  • Gebiedsaanduiding overige zone - funnel;
  • Gebiedsaanduiding overige zone - radarverstoringsgebied;
  • Gebiedsaanduiding overige zone - teelondersteunende kassen toegestaan;
  • Gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied vervallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.18BPBlauwesteen6-VA01_0008.png"

Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied 2010'(bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Aangezien in het plangebied sprake is van een functiewijziging, moet worden aangetoond dat de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie. Voor het realiseren van de 2 ruimte-voor-ruimte woningen ten oosten van het plangebied is een bodemonderzoek uitgevoerd. In dit onderzoek is ook het plangebied van voorliggend plan meegenomen. De rapportage van het uitgevoerde onderzoek staat in bijlage 4. Uit het onderzoek blijkt dat in de boven- en in de ondergrond geen gehalten zijn gemeten, verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarde. Het freatisch grondwater is licht verhoogd met barium en plaatselijk licht verhoogd met cadmium en koper en plaatselijk matig verhoogd met nikkel.

De resultaten van het onderzoek geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend- of nader

bodemonderzoek. De milieuhygiënische conditie van de bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15860303 (aan de R. Bosschebaan ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 (stikstofdioxide)   PM10 (Fijn stof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2017 (µg/m3)   21,6 µg/m3   18,8 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

De ontwikkeling van één woning in het plangebied kan, aangezien de toevoeging van het aantal woningen ruim onder de 1.500 woningen ligt, aangemerkt worden als een NIBM-project. Daarmee is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Het plan voorziet met de ontwikkeling van een ruimte-voor-ruimte woning in een geluidgevoelig object. De beoogde woning grenst aan de weg Blauwe Steen. De Blauwe Steen is een weg waarover een snelheid van 60 km/uur is toegestaan. Voor deze wegen geldt een onderzoekszone van 250 m afstand. Omdat het plangebied binnen deze zone ligt is er een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De rapportage van het uitgevoerde onderzoek staat in bijlage 5.

De maximale berekende geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeer op de Blauwe Steen bedraagt 45 dB. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee niet overschreden. Het plan is hierdoor uitvoerbaar in het kader van de Wet geluidhinder.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

geurgevoelig object gelegen in:   maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht)  
concentratiegebied binnen bebouwde kom   3,0 ouE/m3   
concentratiegebied buiten bebouwde kom   14,0 ouE/m³  
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom   2,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom   8,0 ouE/m3  

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen danwel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel.

De gemeente Cuijk heeft een geurverordening, de Geurgebiedsvisie 2013.

Planspecifiek

Voorgrondbelasting

Ten westen van het plangebied is een perceel gelegen waar de functie veehouderij mogelijk is.

Hiervoor is de voorgeschreven richtafstand 50 meter. In voorliggend plan is rekening gehouden met dit westelijk gelegen agrarisch bedrijf en de bestaande uitbreidingsmogelijkheden van het bedrijf. Het bouwvlak voor de woning is op een afstand van 50 meter ten opzichte van de oostelijke perceelsgrens van dit bedrijf gesitueerd. Binnen de 50 meter zijn bijgebouwen toegestaan, met dien verstande dat hier geen verblijfsfuncties zoals een mantelzorgwoning en een Bed & Breakfast zijn toegestaan. Hiermee voldoet het initiatief aan de richtafstand van 50 meter.

Achtergrondbelasting

De dichtstbijzijnde intensieve veehouderij is gelegen op 380 m afstand. In de geurgebiedsvisie gemeente Cuijk, vastgesteld op 9 september 2013, blijkt dat de achtergrondbelasting ter plaatse van het plangebied (rode cirkel) 3 - 6 ouE/m3 is. Met deze constatering wordt het plangebied als optimaal+ beoordeeld. Op bijgevoegde kaart is deze waarneming weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.18BPBlauwesteen6-VA01_0009.png"

Achtergrondbelasting gemeente Cuijk (bron: Geurgebiedsvisie gemeente Cuijk)

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

In de omgeving van het plangebied zijn enkele agrarische en niet-agrarische bedrijven gevestigd. In onderstaand tabel zijn overzichtelijk de omliggende bedrijven en bijhorende richtlijnen met betrekking tot gemengd gebied uit de Handreiking Bedrijven en milieuzonering van de VNG weergegeven. Hierbij is bij elke bestemming het bedrijfstype aangegeven met de hoogste richtafstand dat volgens het bestemmingsplan bij recht mogelijk is daar te vestigen. Bij het wijzigen naar een ander type moet er rekening gehouden worden met het woon- en leefklimaat van omliggende functies en mag de hinder niet toenemen.

Bestemming   feitelijk gebruik (KvK)   Maximale invulling bestemming   Adres   Afstand tot bouwvlak   Richtafstanden milieuzonering VNG  
Agrarisch - specifiek veehouderij   Akkerbouwbedrijf   Veehouderij met vaste afstandsdieren   Blauwe Steen 4   50 m   50m (100m)1  
Bedrijf - Agrarisch verwant- specifiek Hoveniersbedrijf   Hoveniersbedrijf   Hoveniersbedrijf met b.v.o. > 500 m2   Lockandsestraat 6   90 m   50 m  
Agrarisch - specifiek veehouderij   Handel in bouwmaterialen/ akkerbouwbedrijf   Veehouderij met vaste afstandsdieren   Vianenstraat 5   160 m   50 m  
Agrarisch - specifiek veehouderij   Fokken en houden van runderen (geen melkvee)   Veehouderij met vaste afstandsdieren   Leuvert 19   200 m   50 m  

1 De VNG brochure hanteert 100 m vanwege het aspect geur. Voor woningen in landelijk gebied geldt echter vanuit de Wet geurhinder en veehouderij een afstand van 50 meter (zie paragraaf 4.1.4). Deze laatste afstand is dan ook opgenomen in dit overzicht.

Uit de tabel blijkt dat de locatie van het plangebied niet binnen een milieucontour van de omliggende milieubelastende functies ligt. Hiermee vormt het plan geen belemmering voor de huidige bedrijfsvoering of mogelijke bedrijfsvoering van de betreffende inrichtingen.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

De ontwikkeling zorgt voor de toevoeging van een kwetsbaar object. Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.18BPBlauwesteen6-VA01_0010.png"

Uitsnede risicokaart van de omgeving van het plangebied (bron: risicokaart.nl)

Hieruit is op te maken dat in de omgeving van het plan geen relevante risicobronnen aanwezig zijn. Op 600 m ten zuiden van het plangebied is propaan opgeslagen. Deze tanks hebben een dusdanige afstand van het plangebied, dat het plangebied niet in het invloedsgebied van deze bronnen ligt. De tanks vormen dus geen belemmering voor het plan.

 

Het plangebied ligt ook niet binnen het invloedsgebied transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, de weg en het water of buisleidingen.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor externe veiligheid is hiermee aangetoond.

4.1.7 Milieueffectrapportage

Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapporate (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:

  • in het Besluit milieueffectrapportage, artikel 7.4 bijlagen C en D zijn activiteiten aangewezen waarvoor direct een m.e.r.-plicht geldt;
  • een m.e.r.-plicht kan volgen uit een passende beoordeling in het kader van de Wet Natuurbescherming;
  • op grond van de provinciale milieuverordening kunnen aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen waarvoor een m.e.r.-plicht geldt.

M.e.r.-beoordeling

Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:

  • als de conclusie is dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden hoeft er geen m.e.r.-procedure te worden doorlopen. Dit wordt in het betreffende plan of besluit gemotiveerd en moet ook formeel bekend worden gemaakt door het bevoegd gezag;
  • als belangrijke nadelige milieugevolgen niet uitgesloten kunnen worden, moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen.

Planspecifiek

Het onderhavige plan behelst het toevoegen van één woning en blijft daarmee (ver) onder de drempel van 2.000 woningen uit bijlage D. Daarom kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voorliggend bestemmingsplan is die vormvrije m.e.r.-beoordeling omdat in het kader van dit bestemmingsplan de belangrijkste milieuaspecten in beeld zijn gebracht.

In lijn met 'Bijlage III EU richtlijn milieubeoordeling projecten' wordt in deze toelichting ingegaan op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten.

1. Kenmerken van het project

Bij een overweging van de kenmerken van het project zijn de volgende criteria van belang: de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten, gebruik van natuurlijke hulpbronnen, de productie van afvalstoffen, verontreiniging en hinder, het risico van zware ongevallen en/of rampen, waaronder rampen door klimaatverandering en risico's voor de menselijke gezondheid.

Toetsing

Voorliggend plan betreft de ontwikkeling van één woning. De ontwikkeling van één woning zorgt niet voor belemmeringen wat betreft gebruik van natuurlijke hulpbronnen, productie van afvalstoffen, verontreiniging en hinder. Ook is er gezien de aard van de ontwikkeling geen verhoogd risico voor de menselijke gezondheid door bijvoorbeeld rampen.

2. Plaats van het project

De mate van kwetsbaarheid van het milieu van gebieden waarop het project invloed heeft is afhankelijk van de volgende criteria: het bestaande grondgebruik, relatieve rijkdom aan de kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied en het opnamevermogen van het natuurlijke milieu met in het bijzonder aandacht voor gevoelige gebieden op basis van ecologie, landschappelijke, archeologische en cultuurhistorische waarden en wateraspecten. In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied.

Toetsing

Het voormalige gebruik van het plangebied als grond voor het telen van mais en de beperkte aanwezigheid van natuurlijke hulpbronnen in het plangebied zorgen ervoor dat het project zich niet in een qua milieu kwetsbaar gebied bevindt. Zoals beschreven in dit bestemmingsplan ligt het plangebied niet binnen gevoelige gebieden op basis van ecologie, landschappelijke, archeologische en cultuurhistorische waarden en wateraspecten.

3. Kenmerken van de potentiële effecten

De potentiële effecten van het project worden bepaald door de kenmerken en plaats van het project, in samenhang met de volgende criteria: de orde van grootte, het ruimtelijk bereik, de aard, het grensoverschrijdend karakter, de intensiteit en complexiteit, de waarschijnlijkheid en de verwachte duur, frequentie en omkeerbaarheid van de effecten. Daarnaast kunnen ook de cumulatie van effecten met effecten van andere projecten en de mogelijkheid om de effecten doeltreffend te verminderen in overweging worden genomen.

Toetsing

Gezien de beperkte omvang en de aard van de ontwikkeling van één woning, is er geen sprake van onevenredige effecten voor het milieu in de omgeving.

Conclusie

Uit het voorgaande is gebleken dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu in de omgeving. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet m.e.r.-plichtig.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Beleid Waterschap Aa en Maas

Voor dit plan is het beleid van Waterschap Aa en Maas mede van belang. De volgende drie principes zijn richtinggevend bij de advisering over ruimtelijke plannen:

  • 1. Gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater;
  • 2. Doorlopen van de afwegingsstappen 'hergebruik - infiltratie - buffering - afvoer';
  • 3. Hydrologisch neutraal ontwikkelen.

Het Waterschap hanteert geen verplichting tot hemelwaterberging bij een toename van het verhard oppervlakte van minder dan 2.000 m². Voor een toename van het verhard oppervlak tussen de 2.000 m2 en 10.000 m2 kan de volgende rekenregel worden toegepast voor het berekenen van de benodigde compensatie:

Benodigde compensatie (in m³) = Toename verhard oppervlak (in m²) * Gevoeligheidsfactor * 0,06

De gevoeligheidsfactor zegt iets over de kenmerken van een gebied (droogte, kans op overstroming, ligging ten opzichte van natuurgebieden en bebouwde kom). De gevoeligheidsfactor is bepaald op de 'Kaart Algemene Regel afvoer regenwater door verhard oppervlak' van de waterschappen. Er zijn drie mogelijke waarden: laag (¼), gemiddeld (½) en hoog (1).

De factor 0,06 m vertegenwoordigt een maatgevende bui van 60 mm per uur (600 m³/ha).

Hemelwater

Benodigde waterberging

Vanuit het gemeentelijk waterbeleid dient hemelwater op eigen terrein geborgd te worden. Het plan voorziet hierin. Om te bepalen of en hoeveel hemelwaterberging er gerealiseerd dient te worden, is het nodig om de toename van het verhard oppervlak te bepalen. De huidige functie van het plangebied is het telen van mais, dus in de huidige situatie is er geen sprake van verhard oppervlakte.

In de toekomstige situatie is het verharde oppervlakte als volgt opgebouwd:

  • Verhard oppervlakte bebouwing = totaal oppervlakte bebouwing = circa 170 m².
  • Verharding op onbebouwde gronden (inrit, parkeerplaatsen, terrassen) = totale oppervlakte onbebouwde gronden x 50% = circa 120 m²

In totaal is er in de toekomstige situatie een verhard oppervlakte van circa 290 m².

De totale toename van het verharde oppervlakte komt hiermee dus ook op circa 290 m² en zit ruim onder de vrijstellingsgrens van 2.000 m² van het waterschap. Daarom is er geen compensatie nodig.

Op eigen terrein is voldoende ruimte om het hemelwater op eigen terrein te infiltreren. Dat dit op eigen terrein dient te gebeuren is in de regels geborgd met een voorwaardelijke verplichting.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor water is hiermee aangetoond.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Voor de uitvoerbaarheid van het plan 'Blauwe Steen ong, Beers' is een quickscan natuurwetgeving uitgevoerd. In dit onderzoek is tevens de locatie van voorliggend plan meegenomen. Daardoor is dat onderzoek ook geldig voor dit plan. De rapportage van het onderzoek is bijgevoegd in bijlage 6.

Gebiedsbescherming

Met het plan wordt een agrarische functie gewijzigd naar een woonfunctie. Uit de quickscan natuurwetgeving is gebleken dat deze ontwikkeling geen of een licht positief effect op de Natura 2000-gebieden heeft.

Ten tijde van het onderzoek was het Programma Aanpak Stikstof (PAS) nog in werking. De PAS is sindsdien onderuit gegaan bij de Raad van State. Echter blijven de conclusies uit het onderzoek ten aanzien van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden overeind: gelet op de afstand van de locatie tot de Natura 2000-gebieden (circa 6 km) en de beperkte omvang en impact van het project (het realiseren van 1 woning), zijn er met betrekking tot stikstof geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden te verwachten.

Daarnaast ligt het plangebied op circa 70 m afstand van een onderdeel van het NatuurNetwerk Brabant (NNB), bestaande uit het beheertype 'Vochtig bos met productie'. De bouw van de woning heeft geen effect op het NNB.

Soortenbescherming

In het plangebied komen mogelijk zoogdieren en amfibieën voor, die onder de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn beschermd. Het gaat om algemeen voorkomende soorten, waarvoor in de provincie Noord-Brabant een algemene vrijstelling geldt in geval van ruimtelijke ontwikkeling en beheer en onderhoud. Dit houdt in dat deze soorten verstoord mogen worden, zonder dat daar vooraf een ontheffing voor is verkregen. Wel moet tijdens de werkzaamheden aangetroffen dieren zo snel mogelijk naar een aangrenzende locatie buiten het plangebied worden verplaatst.

In de maïs komen in het broedseizoen mogelijk beschermde vogelnesten voor. Het gaat om vogels waarvan het nest niet jaarrond wordt beschermd en waarvoor geen omgevingscheck nodig is. Doden en vernielen van broedvogels/eieren/jongen kan worden voorkomen door het verwijderen van vegetatie buiten het broedseizoen uit te voeren (buiten de periode 15 maart – 15 juli). Door naleving van deze mitigerende maatregel worden ten aanzien van vogels geen overtredingen van de Wnb begaan.

De laan met lindes/essen ten oosten van het plangebied fungeert mogelijk als vaste vliegroute van vleermuizen. Om verstoring van vleermuizen te voorkomen, mag er tot op een afstand van 10 meter van deze bomen alleen vleermuisvriendelijke buitenverlichting worden geplaatst.

Gedurende de quickscan flora en fauna zijn geen sporen aangetroffen van dassen.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. De ruimte-voor-ruimte woning wordt ontsloten door middel van een inrit die aansluit op de Blauwe Steen. De capaciteit van deze weg en aansluitende wegen is voldoende om het beperkte extra verkeer van één woning af te wikkelen.

Voor wat betreft parkeren wordt aangesloten bij de 'Nota Parkeernormen auto en fiets Gemeente Cuijk'. Voor de woning geldt een parkeernorm van 2,4 parkeerplaatsen, welke op eigen terrein worden gerealiseerd. Het voldoen aan deze parkeernorm is voorwaardelijk verplicht gesteld in de regels.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor verkeer is hiermee aangetoond.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

In het plangebied en de directe omgeving bevinden zich geen cultuurhistorische waarden waar het plan effect op kan hebben.

Archeologie

Op bijgevoegde uitsnede van de archeologische beleidskaart gemeente Cuijk is de archeologische verwachtingswaarde in het plangebied te zien. Het middengedeelte van het plangebied heeft geen archeologische verwachtingswaarde (lichtbruin). De noordelijke en zuidelijke helft van het plangebied hebben een archeologische verwachtingswaarde categorie 5 (donkerbruin).

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.18BPBlauwesteen6-VA01_0011.png"

Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Cuijk

Volgens het vigerend bestemmingsplan geldt voor categorie 5 een onderzoeksplicht bij een verstoringsdiepte van meer dan 50 cm en een verstoringsoppervlakte van minimaal 2.500 m². In het deel van het plangebied met een archeologische verwachtingswaarde vinden geen grondwerkzaamheden plaats met een oppervlakte groter dan 2.500 m².

Op het gebied van cultuurhistorie en archeologie is het initiatief uitvoerbaar.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • Wonen: binnen de woonbestemming wordt één bouwvlak opgenomen. De ruimte-voor-ruimte woning kan enkel binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Voor het uitvoeren van het landschappelijke inpassingsplan, het infiltreren van hemelwater op eigen terrein en het realiseren van parkeermogelijkheden op eigen terrein is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Tevens wordt de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - aardkundig waardevol gebied' opgenomen om voldoende mogelijkheden te houden om aardkundige waarden te beschermen. Binnen een contour van 50 meter van het bouwvlak van het naastgelegen perceel met de mogelijkheid een agrarisch bedrijf te realiseren is de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – verblijfsfuncties uitgesloten' opgenomen, om te voorkomen dat hier verblijfsfuncties zoals een mantelzorgwoning of een bed & breakfast in bijbehorende bouwwerken worden gerealiseerd (om milieuhinder te voorkomen).

De volgende waarden en aanduidingen blijven ongewijzigd. Deze onderdelen worden overgenomen uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Cuijk 2010':

  • Waarde - Archeologie 5;
  • Gebiedsaanduiding overige zone - accentgebied boom- en vaste plantenteelt;
  • Gebiedsaanduiding overige zone - bebouwingsconcentratie;
  • Gebiedsaanduiding overige zone - beperkingen veehouderij;
  • Gebiedsaanduiding overige zone - funnel;
  • Gebiedsaanduiding overige zone - radarverstoringsgebied;
  • Gebiedsaanduiding overige zone - teeltondersteundende kassen toegestaan.

Omdat de gebiedsaanduidingen 'overige zone - boom- en vasteplantenteelt categorie' en 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' op basis van de herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010, Herziening 2016' komen te vervallen, worden deze aanduidingen niet overgenomen in dit bestemmingsplan.

Voor dit plan wordt tevens aanvullend welstandbeleid vastgesteld op basis van artikel 1 van de Woningwet.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de relevante instanties. De provincie Noord-Brabant heeft een vooroverlegreactie ingediend met betrekking tot de aardkundige waarden in het plangebied. Deze reactie is verwerkt in het bestemmingsplan.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 31 december 2019 tot en met 27 januari 2020 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is er één inspraakreactie ingediend door de provincie. Naar aanleiding van deze inspraakreactie is het bestemmingsplan aangepast.

6.4 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 11 maart 2020 tot en met 21 april 2020 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is er één zienswijze ingediend door de provincie ten aanzien van aardkundige waarden. Naar aanleiding van deze zienswijze is het bestemmingsplan aangepast en zijn de aardkundige waarden in het gebied geborgd.