Cuijk, De Valuwe, Merletcollege

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.1684.09BPmerlet-VA02
Plantype: gemeentelijke overheid/bestemmingsplan

Inhoud

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Artikel 2 Wijze van meten

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

Artikel 4 Maatschappelijk

Artikel 5 Waarde - Archeologie 5

Artikel 6 Waterstaat - Waterkering

Artikel 7 Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Artikel 9 Algemene bouwregels

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

Artikel 14 Algemene procedureregels

Artikel 15 Overige regels

Hoofdstuk 4 Overgangs- en Slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

Artikel 17 Slotregel

 

 

 

Bijlage 1: Inrichtingsplan buitenruimte Merletcollege

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

 

Artikel 1 Begrippen

 

In deze regels wordt verstaan onder:

 

plan:

het bestemmingsplan 'Cuijk, De Valuwe, Merletcollege' met identificatienummer NL.IMRO.1684.09BPmerlet-VA02 van de gemeente Cuijk.

 

bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

 

aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

bergbezinkbassin:

een bijzondere vorm van een riooloverstort, om het onder bepaalde omstandigheden geloosde afvalwater te verminderen en/of de samenstelling van dit afvalwater te wijzigen.

 

bestaande situatie:

  1. bij bouwwerken: op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan krachtens een omgevingsvergunning aanwezig of in uitvoering, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning;

  2. bij gebruik: bestaand op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, mits dat niet reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan inclusief de overgangsbepaling van dat plan.

 

bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

 

bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

 

 

 

bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

 

bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

 

bouwen, ondergronds-

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

 

bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

 

bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op gelijk of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren en balklagen/plafonds, met inbegrip van de begane grond, en met uitsluiting van kruipruimte, zolder en vliering.

 

bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolgde de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

 

bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

 

bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

 

gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

nadere eis:

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening.

 

omgevingsvergunning:

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

 

 

 

peil:

een denkbeeldig horizontaal vlak dat gebruikt wordt om de verticale maatvoering te bepalen.

 

recreatief medegebruik:

een vorm van recreatie waarbij nauwelijks druk wordt uitgeoefend op de omgeving, zoals wandelen en fietsen, welke mag worden uitgeoefend naast een andere functie.

 

waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit., waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en infiltratie van hemelwater.

 

werk:

een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.

 

Artikel 2 Wijze van meten

 

2.1 Meten

  1. bij de toepassing van deze regels wordt loodrecht gemeten tot of vanuit het hart van de lijn, tenzij anders aangegeven;

  2. de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

 

2.2 Maatvoering

Alle maten zijn, tenzij anders aangegeven:

  1. voor lengten in meters (m);

  2. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);

  3. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);

  4. voor verhoudingen in procenten (%);

  5. voor hoeken/hellingen in graden (º).

 

2.3 Bestaande maten

Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:

  1. indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer dan wel minder bedragen dan ingevolge regels hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal, respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden;

  2. In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in sub a alleen van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

 

2.4 Ondergeschikte bouwdelen

Met betrekking tot ondergeschikte bouwdelen gelden de volgende regels bij de toepassing van de bouwregels, worden ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing gelaten, onder voorwaarde dat:

  1. de overschrijding van de bouwregels in het horizontale vlak maximaal 1,5 meter is;

  2. de overschrijding van de bouwregels in het verticale vlak maximaal 3 m is;

  3. de oppervlakte mag maximaal 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak zijn.

 

2.5 Bouwwerken

bepaling van het peil:

  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

  3. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil).

 
de hoogte van de weg:

de hoogte van de weg zoals die door of namens burgemeester en wethouders is vastgesteld.

 

de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee te vergelijken constructiedeel.

 
de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

 

Artikel 3 Groen

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bedoeld voor:

  1. openbaar groen en groenvoorzieningen;

  2. afschermende beplanting conform het 'Inrichtingsplan buitenruimte Merletcollege’ (bijlage 1 bij de regels);

  3. vlonders ten behoeve van de aangrenzende maatschappelijke voorziening ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - vlonder';

  4. behoud en bescherming van de kazemat;

 

en mede bestemd voor:

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  2. nutsvoorzieningen;

  3. verkeersvoorzieningen voor langzaam verkeer;

  4. de ontsluiting van aanliggende percelen;

  5. culturele uitingen zoals beeldende kunstwerken;

  6. recreatief medegebruik;

 

en de daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde, werken en werkzaamheden.

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Gebouwen

  1. Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.

  2. De maatvoering van de ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' aanwezige kazemat mag niet worden aangetast.

 

3.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde is toegestaan, onder voorwaarde dat de bouwhoogte maximaal 3,5 m mag zijn, met uitzondering van:

  1. een vlonder met bijbehorende voorzieningen, waaronder trapopgangen en relingen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - vlonder' waarvan de bouwhoogte maximaal 1,5 m boven de kruin van de dijk mag zijn;

  2. erf- en perceelsafscheidingen waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag zijn;

  3. verlichtingsarmaturen en vlaggenmasten waarvan de bouwhoogte maximaal 10 m mag zijn.

 

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, met inachtneming van de regels en het bepaalde in lid 14.1, nadere eisen te stellen aan:

  1. de bouw- en goothoogte van bouwwerken;

  2. de afmetingen van bouwwerken;

  3. de situering van bouwwerken.

 

Artikel 4 Maatschappelijk

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke activiteiten;

  2. openbare dienstverlening;

  3. sportvoorzieningen in de vorm van een binnensportaccommodatie;

 

en mede bestemd voor:

  1. paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  2. groenvoorzieningen;

  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  4. nutsvoorzieningen;

 

en de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, werken en werkzaamheden.

 

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Gebouwen

Het bouwen van gebouwen is toegestaan, onder voorwaarde dat:

  1. gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' moeten worden gebouwd;

  2. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;

  3. de oppervlakte van de derde bouwlaag mag niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van de tweede bouwlaag.

 

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde is toegestaan, onder voorwaarde dat:

  1. de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' maximaal 4,5 m mag zijn, met uitzondering van:

  1. erf- en bouwperceelsafscheidingen waarvan de bouwhoogte op het voorerf maximaal 1 m en op het achtererf maximaal 2 m mag zijn;

  2. verlichtingsarmaturen voor het bedrijfsgedeelte, vlaggenmasten, antennes en vergelijkbare constructies waarvan de bouwhoogte maximaal 6 m mag zijn.

  1. de bouwhoogte buiten de aanduiding 'bouwvlak' maximaal 1 m mag zijn, met uitzondering van:

  1. erf- en bouwperceelsafscheidingen waarvan de bouwhoogte op het achtererf maximaal 2 m mag zijn;

  2. speelvoorzieningen waarvan de bouwhoogte maximaal 4,5 m mag zijn;

  3. verlichtingsarmaturen voor het bedrijfsgedeelte, vlaggenmasten, antennes en vergelijkbare constructies waarvan de bouwhoogte maximaal 6 m mag zijn.

 

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, met inachtneming van de regels en het bepaalde in lid 14.1, nadere eisen te stellen aan:

  1. de bouw- en goothoogte van bouwwerken;

  2. de afmetingen van bouwwerken;

  3. de situering van bouwwerken;

  4. het aantal en de situering van parkeerplaatsen.

 

4.4 Specifieke gebruiksregels

De gronden met de bestemming ‘Maatschappelijk’ mogen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van de doeleinden als genoemd in artikel 4.1, indien aan de zijde van de Katwijkseweg beplanting is opgericht zoals opgenomen in het 'Inrichtingsplan buitenruimte Merletcollege’ (bijlage 1 bij de regels) en deze beplanting in stand wordt gehouden.

 

Artikel 5 Waarde - Archeologie 5

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 5’ aangewezen gronden zijn, behalve bestemd voor het bepaalde in de ter plaatse geldende bestemmingen, ook bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

 

5.2 Bouwregels

 

5.2.1 Omgevingsvergunning

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,5 m, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

 

5.2.2 Voorwaarden

Indien uit het in lid 5.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

5.2.3 Bouwverbod

Indien uit het in lid 5.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 5.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

 

 

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

5.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5':

  1. het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt;

  2. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt;

  3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt;

  4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;

  5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 m bedraagt;

  6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;

  7. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;

  8. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;

  9. het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;

  10. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,5 m, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt.

 

5.3.2 Uitzonderingen

Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

5.3.3 Toelaatbaarheid

De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:

  1. de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;

  2. is gebleken dat de in lid 5.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal;

  3. de in lid 5.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

5.4 Omgevingsvergunning voor het slopen

Op de gronden binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voor het slopen de volgende voorschriften worden verbonden:

  1. de sloopwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,5 m vanaf 0,3 m boven het maaiveld en minder worden begeleid door een gekwalificeerd deskundige;

  2. indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarde worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.

 

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat:

  1. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' geheel of gedeeltelijk komt te vervallen, onder voorwaarde dat op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;

  2. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' alsnog aan gronden wordt toegekend, onder voorwaarde dat:

  1. uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft;

  2. de regels van de reeds aanwezige bestemming(en) onverkort van toepassing blijven.

 

 

Artikel 6 Waterstaat - Waterkering

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangegeven gronden zijn, behalve bestemd voor het bepaalde in de ter plaatse geldende bestemmingen, ook bestemd voor:

  1. voorzieningen voor de directe en indirecte kering van het water;

  2. aanleg, instandhouding en/of bescherming van de waterkering met bijbehorende taluds, bermen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  3. behoud en bescherming van de kazematten;

  4. verhardingen;

  5. groenvoorzieningen

Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

 

6.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de bouwregels van de ter plaatse geldende bestemmingen, mogen op, in en boven de gronden uitsluitend bouwwerken voor de waterkeringsvoorziening worden gebouwd, onder voorwaarde dat de bouwhoogte maximaal 3 m mag zijn.

 

6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 15.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 voor het bouwen ten behoeve van de ter plaatse geldende bestemmingen, onder voorwaarde dat:

  1. de bouwregels van de ter plaatse geldende bestemming worden gebruikt;

  2. de bebouwing niet mag leiden tot aantasting van het waterkerend vermogen van de waterkering;

  3. het waterschap vooraf een schriftelijk positief advies heeft afgegeven.

 

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

6.4.1 Werken en werkzaamheden

Ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' is het verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakteverhardingen;

  2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;

  3. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem;

  4. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;

  5. het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte;

  6. het aanbrengen van drainage en andere leidingen;

  7. werken en werkzaamheden die een wijziging van het (grond)waterpeil tot gevolg hebben.

 

6.4.2 Uitzonderingen

Het verbod is niet van toepassing op werken geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

6.4.3 Toelaatbaarheid

Het verlenen van de omgevingsvergunning is alleen toelaatbaar, onder voorwaarde dat:

  1. de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden niet mogen leiden tot aantasting van het waterkerende vermogen van de waterkering;

  2. het waterschap vooraf een schriftelijk positief advies heeft afgegeven.

 

 

Artikel 7 Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed

 

 

7.1 Bestemmingomschrijving

De voor ‘Waterstaat – Stroomvoerend rivierbed’ aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de afvoer en doorstroming van water.

 

7.2 Bouwregels

  1. In of op de voor stroomvoerend rivierbed bestemde gronden mag uitsluitend ten behoeve van de in sub b genoemde riviergebonden en de in sub c genoemde niet-riviergebonden activiteiten worden gebouwd, mits de andere aan deze gronden gegeven bestemmingen dit toelaten.

  2. De riviergebonden activiteiten zijn:

  1. de aanleg of wijziging van waterstaatkundige (kunst)werken;

  2. de realisatie van voorzieningen voor een betere en veilige afwikkeling van de beroeps- en recreatievaart;

  3. de bouw of wijziging van scheepswerven;

  4. de vestiging of uitbreiding van overslagbedrijven of het realiseren van overslagfaciliteiten, uitsluitend voor zover de activiteit gekoppeld is aan het vervoer over de rivier;

  5. de aanleg of wijziging van scheepswerven;

  6. de realisatie van natuur;

  7. de uitbreiding van bestaande steenfabrieken;

  8. de realisatie van voorzieningen die onlosmakelijk met de waterrecreatie zijn verbonden, of

  9. de winning van oppervlaktedelfstoffen.

  1. De niet-riviergebonden activiteiten betreffen:

  1. een groot openbaar belang en de activiteit kan redelijkerwijs niet buiten het rivierbed worden gerealiseerd;

  2. een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijven en de activiteit kan redelijkerwijs niet buiten het rivierbed worden gerealiseerd;

  3. een functieverandering binnen de bestaande bebouwing; of

  4. een activiteit die per saldo meer ruimte voor de rivier oplevert op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie.

  1. De activiteiten genoemd in sub b en c moeten voldoen aan de volgende voorwaarden:

  1. er moet sprake zijn van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig functioneren va het waterstaatwerk gewaarborgd blijft;

  2. er mag geen sprake zijn van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit;

  3. er moet sprake zijn van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandsverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is;

  4. de resterende waterstandseffecten of de afname van het bergend vermogen dienen duurzaam te worden gecompenseerd, waarbij de financiering en tijdige realisering van de maatregelen gezekerd zijn;

  5. en specifiek voor het bepaalde in sub d onder punt 4 geldt dat de gevraagde rivierverruimingsmaatregelen genomen worden, waarbij de financiering en tijdige realisering van de maatregelen gezekerd zijn.

  1. In afwijking van het bepaalde in sub a is een aantal kleine, tijdelijke of voor het rivierbeheer noodzakelijke activiteiten toegestaan. Deze betreffen:

  1. een eenmalige uitbreiding van ten hoogste 10% van de bestaande bebouwing;

  2. overige activiteiten van, vanuit rivierkundig opzicht, ondergeschikt belang;

  3. activiteiten ten behoeve van rivierbeheer- of -verruiming;

  4. tijdelijke activiteiten,

  5. een en ander mits voldaan wordt aan het bepaalde in sub d onder punt 1 tot en met 3.

  1. Medewerking kan slechts worden verleend na het bereiken van overeenstemming met de rivierbeheerder.

 

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

 

7.3.1 Verboden werkzaamheden

Ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed' is het verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. Het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakteverhardingen.

  2. Het uitvoeren van graafwerkzaamheden.

  3. Het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem.

  4. Het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen.

  5. Het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte;

  6. het aanbrengen van drainage en andere leidingen;

  7. werken en werkzaamheden die een wijziging van het (grond)waterpeil tot gevolg hebben.

 

7.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 7.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. Het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn.

  2. Reeds in uitvoering zijn krachtens een verleende omgevingsvergunning, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

7.3.3 Toelaatbaarheid

Het verlenen van de omgevingsvergunning is alleen toelaatbaar, onder voorwaarde dat:

  1. de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden niet mogen leiden tot aantasting van het afvoerende vermogen en de doorstroming van water binnen het rivierbed;

  2. de rivierbeheerder vooraf een schriftelijk positief advies heeft afgegeven.

 

 

7.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de grenzen van deze dubbelbestemming te wijzigen dan wel de dubbelbestemming geheel op te heffen, uitsluitend naar aanleiding van en conform door de Staatssecretaris bekrachtigde wijzigingen in de kaartbijlage van de 'Beleidsregels grote rivieren', zoals gewijzigd bij besluit van 10 juli 2012 en in werking getreden op 1 oktober 2012.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

 

 

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 9 Algemene bouwregels

 

9.1 Ondergronds bouwen

Ondergronds bebouwen van gronden ten behoeve van bergbezinkbassins, infiltratiebakken en vergelijkbare waterhuishoudkundige voorzieningen is toegestaan, met uitzondering van de gronden binnen de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk' en de gronden binnen de bestemming 'Waterstaat - Waterkering'.

 

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

 

10.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:

  1. het gebruiken van een bijbehorend bouwwerk of een bedrijfsgebouw als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte;

  2. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;

  3. het uitbaten van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;

  4. het uitbaten van een smartshop, een growshop en een headshop, alsmede het gebruik van opstallen voor het telen, bewerken en verhandelen van soft- en harddrugs;

  5. het uitbaten van een speelautomatenhal, een discotheek/dancing of bingohal;

  6. de opslag van grote obstakels als boten, caravans e.d. alsmede als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens als zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

  7. het recreatief nachtverblijf;

  8. het plaatsen van kampeermiddelen, andere onderkomens of als dagcamping;

  9. paardenbakken;

tenzij dit gebruik in de regels uitdrukkelijk is toegestaan.

 

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

 

11.1 Vrijwaringszone - dijk

 

11.1.1 Bestemmingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - dijk' zijn de gronden, behalve bestemd voor het bepaalde in de ter plaatse geldende bestemmingen, ook bestemd voor:

  1. voorzieningen voor de directe en indirecte kering van het water;

  2. aanleg, instandhouding en/of bescherming van de waterkering met bijbehorende taluds, bermen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  3. behoud en bescherming van de kazematten;

  4. verhardingen;

  5. groenvoorzieningen.

 

11.1.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de bouwregels van de ter plaatse geldende bestemmingen, mogen op, in en boven de gronden uitsluitend bouwwerken voor de waterkeringsvoorziening worden gebouwd, onder voorwaarde dat de bouwhoogte maximaal 3 m mag zijn.

 

11.1.3 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 15.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.1.2 voor het bouwen ten behoeve van de ter plaatse geldende bestemmingen, onder voorwaarde dat:

  1. de bouwregels van de ter plaatse geldende bestemming worden gebruikt;

  2. de bebouwing niet mag leiden tot aantasting van het waterkerend vermogen van de waterkering;

  3. het waterschap vooraf een schriftelijk positief advies heeft afgegeven.

 

11.1.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Werken en werkzaamheden

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk' is het verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakteverhardingen;

  2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;

  3. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem;

  4. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;

  5. het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte.

  6. het aanbrengen van drainage en andere leidingen;

  7. werken en werkzaamheden die een wijziging van het (grond)waterpeil tot gevolg hebben.

 

Uitzonderingen

Het verbod is niet van toepassing op werken geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

Toelaatbaarheid

Het verlenen van de omgevingsvergunning is alleen toelaatbaar, onder voorwaarde dat:

  1. de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden niet mogen leiden tot aantasting van het waterkerende vermogen van de waterkering;

  2. het waterschap vooraf een schriftelijk positief advies heeft afgegeven.

 

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 15.1 bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels en de plankaart en toestaan dat:

  1. maximaal 10% wordt afgeweken van de gegeven maatvoering en percentages;

  2. gebouwen buiten het bouwvlak worden gebouwd, onder voorwaarde dat:

  1. de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer bij geluidsgevoelige gebouwen niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde;

  2. het gebouw geheel binnen het bestemmingsvlak moet worden gebouwd;

  3. het gezamenlijke oppervlak van de gebouwen maximaal gelijk is aan het oppervlak van het bouwvlak vermeerderd met 10%;

  4. het gebouw maximaal 3 m buiten het bouwvlak mag worden gebouwd;

  5. de stedenbouwkundige structuur in acht wordt genomen;

  1. de bestemmingsgrenzen of het bestemmingsvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft, waarbij geldt dat de natuurlijke, landschappelijke, hydrologische en archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast;

  2. gebouwen van openbaar nut worden gebouwd, zoals openbare nutsgebouwen, wachthuizen voor het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwen voor de bediening van waterhuishoudkundige voorzieningen, toiletgebouwen, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwen, onder voorwaarde dat:

  1. de inhoud per gebouw niet meer mag bedragen dan 50 m³;

  2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3,5 m.

 

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

 

13.1 Wettelijke regeling

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de planregels met verwijzingen naar wettelijke regelingen te wijzigen, in het geval dat deze wettelijke regelingen na het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.

 

13.2 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen te wijzigen voor de overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein, onder voorwaarde dat:

  1. de overschrijdingen niet meer dan 5 m zijn;

  2. het bestemmingsvlak met niet meer dan 10% wordt vergroot;

  3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. de sociale veiligheid;

  2. het stedenbouwkundige beeld;

  3. het samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  4. de verkeersveiligheid;

  5. de milieusituatie;

  6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

  1. burgemeester en wethouders schriftelijk advies inwinnen bij de waterbeheerder, als het wijzigingsplan naar verwachting gevolgen heeft voor de waterhuishouding.

 

Artikel 14 Algemene procedureregels

 

14.1 Procedure bij nadere eisen

Burgemeester en wethouders stellen belanghebbenden in de gelegenheid om hun zienswijzen omtrent een voorgenomen nadere eis naar voren te brengen. De wijze van in gelegenheid stellen is vormvrij, onder voorwaarde dat in het besluit wordt vastgelegd:

  1. de wijze van in gelegenheid stellen;

  2. de samengevatte zienswijze(n) van de belanghebbende(n);

  3. de afweging van deze zienswijze(n).

Burgemeester en wethouders leggen alleen een nadere eis op, onder voorwaarde dat:

  1. de nadere eisen niet op onevenredige wijze aan een doelmatig gebruik van gronden en bouwwerken in de weg staan;

  2. de nadere eisen alleen worden gesteld in de specifieke situatie dat de regels leiden tot een onevenredige aantasting van:

  1. een goede woonsituatie;

  2. de sociale veiligheid;

  3. het stedenbouwkundige en landschappelijke beeld;

  4. het straat- en bebouwingsbeeld;

  5. de karakteristieke hoofdvorm en kenmerken;

  6. de verkeersveiligheid;

  7. de milieusituatie;

  8. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

 

Artikel 15 Overige regels

 

15.1 Afweging bij afwijkingen en wijzigingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag weegt in aanvulling op overig bepaalde voorwaarden in ieder geval af, of bij een omgevingsvergunning met afwijking, of bij het gebruik van een wijzigingsbevoegdheid, het verlenen van medewerking niet leidt tot een onevenredige aantasting van:

  1. een goede woonsituatie;

  2. de sociale veiligheid;

  3. het stedenbouwkundige en landschappelijke beeld;

  4. het straat- en bebouwingsbeeld;

  5. de karakteristieke hoofdvorm en kenmerken;

  6. de verkeersveiligheid;

  7. de milieusituatie;

  8. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

 

15.2 Strijdigheid van belangen

In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, met name aan de orde bij wijzigingsbevoegdheden, heeft het belang van de dubbelbestemming prioriteit. De dubbelbestemming vormt het toegevoegde na te streven nieuwe beleid, en levert als zodanig extra criteria op voor de uit te voeren toetsing bij de wijzigingsbevoegdheid. Kan bij wijziging niet aan deze criteria worden voldaan en/of wordt op enig vlak onevenredige schade aangebracht, dan kan geen gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid.

 

15.3 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De regels van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. de richtlijnen voor het verlenen van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen;

  2. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;

  3. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;

  4. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;

  5. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;

  6. de ruimte tussen gebouwen.

 

15.4 Wettelijke en gemeentelijke regelingen

Voor zover in deze regels verwezen wordt naar andere wettelijke en gemeentelijke regelingen, worden deze regelingen bedoeld zoals deze luidden op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan.

 

15.5 Parkeren

 

15.5.1 Gebruiksregels

Het parkeren, laden en lossen van voertuigen in relatie met de bestemming, dient volledig te worden gerealiseerd binnen de bouwpercelen behorende bij de bestemming. Als dit niet mogelijk blijkt, dan mogen andere gronden gebruikt worden, in het geval dat:

  1. aan de parkeernormen wordt voldaan, zoals vastgelegd in het geldende gemeentelijke parkeerbeleid "Parkeernota Cuijk, 2007-2015";

  2. aan de parkeernormen wordt voldaan die specifiek zijn benoemd in een bestemming.

 

15.5.2 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 15.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.5.1 voor het afwijken van de parkeernormen, onder voorwaarde dat:

  1. het voldoen aan de parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, omdat er een bijzonder gemeentelijk belang met de verwezenlijking is gemoeid;

  2. aantoonbaar is dat op acceptabele afstand parkeercapaciteit aanwezig is. Als dit parkeerplaatsen zijn die behoren tot het openbaar aanbod, dient via een parkeerdrukmeting te worden aangetoond dat er op momenten dat er gebruik van de parkeerplaatsen wordt gemaakt, voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn;

  3. aan de omgevingsvergunning een afdracht in het mobiliteitsfonds wordt verbonden, zoals deze in het gemeentelijk parkeerbeleid is beschreven.

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en Slotregels

 

 

Artikel 16 Overgangsrecht

 

16.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.

  2. Het bepaalde sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

16.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  3. Indien het gebruik, bedoeld sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  4. Het bepaalde sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

Artikel 17 Slotregel

 

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Cuijk, De Valuwe, Merletcollege' van de gemeente Cuijk.