Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Cuijk Zwaanplein, Oude Werf
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1684.07BPAldiZwaanplein-VA01

Regels

1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen

 
1.1 plan
het bestemmingsplan Cuijk Zwaanplein, Oude Werf met identificatienummer NL.IMRO.1684.07BPAldiZwaanplein-VA01 van de gemeente Cuijk.
 
1.2 bestemmingsplan
 de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlage.
 
1.3 aanbouw
een als afzonderlijke ruimte aan het hoofdgebouw aangebouwd bijbehorend bouwwerk.
 
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge deze regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding, indien het een vlak betreft.
 
1.6 aaneengebouwd
minimaal drie hoofdgebouwen die aan elkaar zijn gebouwd en geen interne verbindingen hebben.
 
1.7 aangebouwd
minimaal twee bouwwerken die aan elkaar zijn gebouwd en al dan niet een interne verbinding hebben.
 
1.8 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
1.9 bebouwingspercentage
een op de verbeelding en/of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
 
1.10 bedrijf/bedrijfsmatige activiteiten
een inrichting gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel bedrijfsmatige dienstverlening, aan-huis-verbonden-beroep/-bedrijf, niet meegerekend.
 
1.11 bedrijf, ambachtelijk-
een bedrijf dat is gericht het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsmede het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte nevenactiviteit, van ter plaatse vervaardigde goederen verband houdend met het ambacht.
 
1.12 bedrijf, escort-
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in een seksinrichting wordt uitgeoefend.
 
1.13 bedrijf, prostitutie-
een bedrijf waarin het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding uitgeoefend wordt.
 
1.14 begane grond
de eerste bouwlaag volledig gelegen boven het peil.
 
1.15 bestaand
  1. voor bebouwing: de bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip waarop het bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen, dan wel bebouwing die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning;
  2. voor het gebruik: het gebruik van grond en bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip waarop het bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen.
1.16 bestemming, bestemmen
het hoofdgebruik van gronden en bouwwerken dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van het perceel.
 
1.17 bestemming, mede-/ medebestemmen
het medegebruik van gronden ten behoeve van het hoofdgebruik en/of de openbare ruimte.
 
1.18 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.19 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.20 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag van een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
 
1.21 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
 
1.22 bouwdeel
deel van een gebouw.
 
1.23 bouwen/bebouwen
het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
 
1.24 bouwen, ondergronds-
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een bouwwerk onder het ter plaatse vastbepaalde peil.
 
1.25 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
 
1.26 bouwgrens, voorste-
de naar het openbaar toegankelijke gebied gerichte grens van een bouwvlak of, indien meerdere bouwgrenzen naar een openbaar toegankelijk gebied gericht zijn, die als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen bouwgrens.
 
1.27 bouwlaag of verdieping(slaag)
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op gelijk af nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren en balklagen/plafonds, met inbegrip van de begane grond, en met uitsluiting van kruipruimte, zolder en vliering.
 
1.28 bouwmassa
een complex van aaneengebouwde bouwwerken.
 
1.29 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.30 bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel.
 
1.31 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.32 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.33 bouwwerk, geen gebouw zijnde (ander bouwwerk)
elk bouwwerk, dat of ontoegankelijk is, of onoverdekt is, of geen wanden heeft, met uitzondering van een overkapping zonder wanden.
 
1.34 bouwwerk, bijbehorend
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde bouwperceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of bouwwerk geen gebouw zijnde, met een dak.
 
1.35 dak
de bovenbeëindiging van een gebouw.
 
1.36 dakgoot
ondergeschikt bouwdeel bedoeld voor het opvangen en wegvoeren van regenwater komend vanaf het dakvlak.
 
1.37 daknok
hoogste punt van een schuin dakvlak.
 
1.38 dakvlak
de bovenzijde van een dak.
 
1.39 dak(vlak), plat
een dak met een hellingshoek kleiner of gelijk aan 2°.
 
1.40 dakvoet
laagste punt van een schuin dakvlak.
 
1.41 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden van goederen, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen en personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit alsmede anders dan voor gebruik ter plaatse.
 
1.42 detailhandel, internetverkoop
specifieke vorm van detailhandel, gekenmerkt door het aanbieden van producten via internet, om deze vervolgens te distribueren zonder verkoopvloeroppervlakte.
 
1.43 erf
al dan niet bebouwd bouwperceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van een hoofdgebouw, voor zover de regels van dit bestemmingsplan deze inrichting niet verbieden.
 
1.44 erf, achter-
het erf dat 1 meter achter de voorgevelrooilijn ligt.
 
1.45 erf, voor-
het erf dat geen achtererf is.
 
1.46 funnel
obstakelvrije zone rond een start- en landingsbaan voor de vliegveiligheid.
 
1.47 gebouw
een bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.48 gebouw, bedrijfs-
een gebouw dat geschikt is voor bedrijfsmatige activiteiten, waaronder ook maatschappelijke- en sportgerelateerde activiteiten worden gerekend.
 
1.49 geluidhinder
gevaar, schade of hinder, als gevolg van geluid.
 
1.50 geluidwerende voorziening
voorziening met geluidwerende eigenschappen, waaronder in ieder geval een gesloten en massieve bouwzijde met een materiaaldichtheid van minimaal 10 kg/m², zoals een geluidsscherm of een geluidswal.
 
1.51 geluidsgevoelige functies
geluidsgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen, zoals woningen, onderwijsgebouwen (met uitzondering van gymnastieklokalen), ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken of medische kleuterdagverblijven.
 
1.52 geluidsgevoelige objecten
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen.
 
1.53 gevel
de zijbeëindiging van een gebouw.
 
1.54 gevellijn
een lijn die de richting van de welving van het dak van een gebouw aangeeft.
 
1.55 gevelvlak
de buitenwerkse gevel.
 
1.56 groeiplaats
de bovengrondse en ondergrondse plaats die een boom, een bomenlaan of een bos nodig heeft om tot volle wasdom te groeien.
 
1.57 grond(en)
de onder- en bovengrond op verschillende niveaus, alsmede water, de territoriale zee en de exclusieve economische zone daaronder begrepen.
 
1.58 herbouw
reconstructie, wederopbouw, opnieuw bouwen van bestaande bebouwing.
 
1.59 hogere grenswaarde
een bij het bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen.
 
1.60 hoofdfunctie
een functie waarvoor het hoofdgebouw en/of gronden als zodanig mag worden gebruikt.
 
1.61 hoofdgebouw
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
 
1.62 hoofdgebouw, oorspronkelijk-
het hoofdgebouw zoals dat in eerste instantie is gerealiseerd in overeenstemming met de voor dat hoofdgebouw verleende omgevingsvergunning.
 
1.63 hoofdgebouw, functionele uitbreiding
een uitbreiding van het hoofdgebouw met een functie die gelet op de bestemming tot het hoofdgebruik kan worden gerekend.
 
1.64 horeca/horecabedrijf
een bedrijf dat is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van dranken of etenswaren voor gebruik ter plaatse, het bedrijfsmatig bieden van hotel- of groepsaccommodatie, het bedrijfsmatig bieden van vermaaks- of wellnessfaciliteiten of het bedrijfsmatig bieden van congres- of vergaderfaciliteiten, één en ander al dan niet in combinatie met elkaar.
 
1.65 inrichting
elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht.
 
1.66 inrichting, Bevi-
een inrichting die valt onder het regime van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
 
1.67 inrichting, geluidzoneringsplichtige-
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van een vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.
 
1.68 inrichting, seks-
een bedrijf met een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een (raam)prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
 
1.69 maaiveld
het grensvlak tussen de ondergrond en de lucht.
 
1.70 maatvoeringsgrens
de grens van een maatvoeringsvlak.
 
1.71 maatvoeringsvlak
een geometrisch bepaald vlak waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels voor bepaalde bouwwerken eenzelfde maatvoering geldt.
 
1.72 milieusituatie
ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die uit een oogpunt van milieuaspecten c.q. belasting van het milieu, zoals hinder voor omwonenden en verkeersaantrekkende werking, niet gewenst is, dient rekening te worden gehouden met:
  • de toegelaten gebruiksmogelijkheden in de bestemmingen;
  • strijdigheid met de regels, voortvloeiend uit wettelijke bepalingen, zoals de Wet milieubeheer dan wel een Algemene Maatregel van Bestuur op grond van de Wet milieubeheer.
     
1.73 monumentale boom
elke boom die is opgenomen in de gemeentelijke 'monumentale bomenlijst', behorende bij de gemeentelijke 'monumentale bomennota'.
 
1.74 NAP
Normaal Amsterdams Peil.
 
1.75 nadere eis
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder d. van de Wet ruimtelijke ordening.
 
1.76 nevenactiviteit/nevenfunctie
activiteit, die gezien de relationele aard en geringe omvang, slechts een aanvulling is op de hoofdactiviteit.
 
1.77 omgevingsvergunning
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
 
1.78 onderbouw
een geheel of grotendeels onder peil gelegen deel van een gebouw.
 
1.79 ondergeschikte bouwdelen
bouwdeel van beperkte afmetingen dat niet gericht is op vergroting van de gebruiksoppervlakte, zoals antennes, lichtkoepels, dakgoten, dakranden, regenafvoerpijpen, rookgasafvoeren, schoorstenen, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels en zonnecollectoren.
 
1.80 ondergrond
de informatie die gebruikt is om de geometrische planobjecten te bepalen als vervat in het bestand NL.IMRO.1684.07BPAldiZwaanplein-VA01.
 
1.81 (gewoon) onderhoud, gebruik en beheer
het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt en de detaillering, profilering en vormgeving gelijk blijft.
 
1.82 onderkomens
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken woonwagens, woonschepen, kampeermiddelen, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van recreatief buitenverblijf, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.
 
1.83 onevenredige aantasting
de situatie dat een ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een afbreuk van bestaande ruimtelijke belangen en waarden, die redelijkerwijs niet in verhouding staan tot de ruimtelijke belangen en waarden van de ontwikkeling.
 
1.84 openbaar groen
gronden gelegen in en onderdeel uitmakend van het openbaar toegankelijk gebied en primair bedoeld voor beplanting, zoals plantsoenen, groenstroken en bermen.
 
1.85 openbaar toegankelijk gebied
weg, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van bouwpercelen door langzaam verkeer.
 
1.86 overkapping
een bouwwerk geen gebouw zijnde toegankelijk voor mensen, voorzien van een dak, maar zonder wanden.
 
1.87 peil
  1. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang (of die) onmiddellijk aan een weg grenzen: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. in ander gevallen: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer;
  3. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.88 persoonsgebonden overgangsrecht
een aan de (rechts)persoon gerichte beschikking waarin voor deze (rechts)persoon om redenen van billijkheid van overwegende aard van de gebruiksregels van dit bestemmingsplan wordt afgeweken.
 
1.89 plangebied
alle gronden gelegen binnen de aanduiding 'plangebied' op de verbeelding.
 
1.90 radarverstoringsgebied
gebied waar beperkingen gelden ten aanzien van het bouwen ten behoeve van een goede werking op de radar op een radarstation.
 
1.91 ruimtelijke eenheid
complex van bij elkaar behorende bouwwerken.
 
1.92 ruimtelijke kwaliteit
de kwaliteit van de ruimte (woon-, werk- en leefomgeving) als bepaald door de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde van die ruimte, deze kwaliteit wordt bepaald door expliciete aandacht voor de ruimtelijk-functionele kwaliteit, de stedenbouwkundige kwaliteit, de beeldkwaliteit, de architectonische kwaliteit, de landschappelijke kwaliteit en de cultuurhistorische kwaliteit van objecten en terreinen, mede in relatie tot het streekeigen karakter van de directe omgeving.
 
1.93 sociale veiligheid
het instandhouden c.q. tot stand brengen van een ruimtelijke situatie die overzichtelijk, herkenbaar en sociaal controleerbaar is.
 
1.94 stedenbouwkundig beeld
ruimtelijke verschijningsvorm van de bestaande bebouwing, die wordt bepaald door de situering, de aansluitende terreinen, de bouwmassa's, de gevelindeling en de dakvormen.
 
1.95 straat- en bebouwingsbeeld
het instandhouden c.q. het tot standbrengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld, waarbij gelet wordt op de volgende aspecten:
  • een goede verhouding tussen bouwmassa, gevelbeeld en openbare ruimte;
  • een goede hoogte/breedte verhouding tussen de bebouwing onderling;
  • een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
  • de hoogtedifferentiatie.
     
1.96 supermarkt
zelfbedieningszaak voor levensmiddelen en huishoudelijke producten, met eventueel een afhaalpunt ten behoeve van internetverkoop (pick up point) met een maximale oppervlakte van 50 m² als ondergeschikte nevenactiviteit.
 
1.97 verbeelding
de digitale weergave en analoge weergave van het bestemmingsplan Cuijk Zwaanplein, Oude Werf, gewaarmerkt als NL.IMRO.1684.07BPAldiZwaanplein-VA01 en elektronisch beschikbaar gesteld op de daarvoor aangewezen landelijke voorziening.
 
1.98 verkeersveiligheid
het instandhouden c.q. tot stand brengen van een goede verkeersveilige situatie, in het bijzonder het benodigde uitzicht op hoeken van wegen.
 
1.99 voorgevel
de naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien meerdere gevels naar het openbaar toegankelijke gebied gericht zijn, de als zodanig door het bevoegd gezag aan te wijzen gevel.
 
1.100 installatie
één of een aantal bij elkaar behorende technische en/of mechanische hulpmiddelen, zoals bijvoorbeeld een hijsinstallatie, antenneinstallatie, waterzuiveringsinstallatie en dergelijke.
 
1.101 kwetsbaar object/beperkt kwetsbaar object
een kwetsbaar object in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
 
1.102 voorgevelrooilijn
de denkbeeldige lijn waarin de oorspronkelijke voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan voor zover gelegen binnen het bouwperceel.
 
1.103 voorkeursgrenswaarde
de bij het bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder, het Besluit grenswaarden binnen zones rondom industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen.
 
1.104 voorziening, bijbehorende-
voorzieningen die horen bij de betreffende bedrijfsvoering op gronden (onder andere weg- en waterbouwkundige voorzieningen) en /of bouwvlakken (onder andere opslag en energievoorzieningen).
 
1.105 voorziening, groen-
voorziening voor de inrichting, het onderhoud en het beheer van flora en fauna, zoals boomgeleiders, wortelkratten, bloembakken, drainage- en sproeisystemen, fuanatunnels, nestkastjes en dergelijke.
 
1.106 voorziening, maatschappelijke-
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levenbeschouwelijke, religieuze voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening.
 
1.107 voorziening, nuts-
voorziening voor de distributie en ontsluiting van producten en diensten van openbaar nut, zoals bushokjes, kleine pompgemalen, verkeersregelinstallaties, verdeelstations voor stroom, water en gas, telefooncellen en dergelijke.
 
1.108 voorziening, speel-
voorziening ter stimulering van het klim- klauter- en balanceergedrag van kinderen, al dan niet functionerend met behulp van de zwaartekracht of de fysieke kracht van de mens, zoals hangnetten, schommels, glijbanen, speelforten en dergelijke.
 
1.109 voorziening, verkeers-
voorziening voor de geleiding, beveiliging en regeling van verkeersbewegingen, zoals bankjes, verkeersremmers, brughoofden, lichtmasten, bewegwijzering, plantenbakken, parkeerautomaten, parkeerplaatsen, fietsklemmen, fietsenstallingen en dergelijke.
 
1.110 voorzieningen, waterhuishoudkundige-
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede waterkering, wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, waterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan infiltratievoorzieningen (zoals infiltratiekratten, wadi's, infiltratiegreppels, doorlatende bestrating en infiltratie- en transportriolen), dijken, dammen, grondwallen, duikers, stuwen, gemalen, inlaten en dergelijke.
 
1.111 vrijstaand
bouwwerk dat geheel los staat van andere bouwwerken.
 
1.112 vrijwaringszone
gebied waar beperkingen gelden ten aanzien van het bouwen en/of gebruik ten behoeve van een goed functioneren van bijvoorbeeld een weg of molen.
 
1.113 waarden, aardkundige-
landschapswaarden die samenhangen met (abiotische) milieukenmerken, zoals geologie, geomorfologie, reliëf, steilranden, grondwaterhuishouding (kwelgebieden), bodemtypen/bodemopbouw/bodemsamenstelling, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.
 
1.114 waarden, archeologische-
actuele waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk, belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.
 
1.115 waarden, archeologische verwachtings-
potentiële waarden die bestaan uit de mogelijke aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.
 
1.116 waarden, cultuurhistorische-
waarden en kenmerken van een gebied of daar aanwezige zaken, verband houdend met het bouwkundig erfgoed, het stedenbouwkundig erfgoed, de historische groenwaarden, het historisch-geografisch erfgoed en de bekende en verwachte archeologische waarden.
 
1.117 waarden, hydrologische-
gronden met een betekenis binnen het watersysteem van het plangebied als infiltratiegebied, intermediair gebied en/of kwelgebied.
 
1.118 waarden, landschappelijke-
het geheel van waarden in verband met bijzonder landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zine van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.
 
1.119 waarden, natuur(wetenschappelijke)-
waarden in verband met de aanwezigheid van bijzondere planten, dieren en leefgemeenschappen in onderlinge samenhang en in samenhang met hun leefomgeving (biotoop) en welke verband houden met zaken als verscheidenheid/zeldzaamheid, natuurlijkheid/ongestoordheid en kenmerkend voor het gebied.
 
1.120 water
alle water dat zichtbaar (oppervlaktewater) aanwezig is in bijvoorbeeld waterlopen, poelen, vijvers, meren en zeeën, of onzichtbaar (grondwater) aanwezig is in freatisch grondwater direct beneden het maaiveld.
 
1.121 weg
alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
 
1.122 werk
een constructie geen bouwwerk zijnde, zoals bestrating, drainage, kabels, leidingen en dergelijke.
 
1.123 werkzaamheid
op zich staande activiteiten al dan niet ter uitvoering van eenw erk, zoals bestraten, beplanten, dempen van sloten, ploegen, heien en dergelijke.
 
1.124 woning
een voor het wonen bestemd (gedeelte van een) gebouw.
Artikel 2 Wijze van meten
 
2.1 Meten
  1. bij de toepassing van deze regels wordt loodrecht gemeten tot of vanuit het hart van de lijn, tenzij anders aangegeven;
  2. de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
2.2 Maatvoering
Alle maten zijn, tenzij anders aangegeven:
  1. voor lengten in meters (m);
  2. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. voor verhoudingen in procenten (%);
  5. voor hoeken/hellingen in graden (o).
2.3 Bestaande maten
Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:
  1. indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp en het plan meer dan wel minder bedragen dan ingevolge de regels in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal, respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden;
  2. in het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in lid a. alleen van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
2.4 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van de bouwregels worden ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing gelaten, onder voorwaarde dat:
  1. de overschrijding van de bouwregels in het horizontale vlak maximaal 1,6 meter is;
  2. de overschrijding van de bouwregels in het verticale vlak maximaal 3 m. is;
  3. de oppervlakte mag maximaal 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak zijn.
   
2.5 Bouwwerken

 
2.5.1 de hoogte van de weg
de hoogte van de weg zoals die door of namens burgemeester en wethouders is vastgelegd.
 
2.5.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee te vergelijken constructiedeel.
 
2.5.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.5.4 de bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het laagste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals rioleringen, kabels en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.5.5 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren.
 
2.5.6 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.5.7 de bedrijfsvloeroppervlakte van een bouwwerk
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een gebouw en/of op een terrein dat wordt gebruikt voor de uitoefening van een bedrijf, inclusief (binnen)opslag, rust- en rookruimten, administratieruimten en dergelijke.
 
2.5.8 de verkoop/winkelvloeroppervlakte van een bouwwerk
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten dienste van de detailhandel, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank.
 
2.5.9 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.5.10 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.5.11 de afstand tot de bouwperceelsgrens
vanaf de bouwperceelsgrens tot aan het gevelvlak van een bouwwerk.
 
2.5.12 het bebouwingspercentage
het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Detailhandel
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Detailhandel aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. detailhandel, uitsluitend in de vorm van een supermarkt met een winkelvloeroppervlakte van maximaal 1.200 m²;
  2. parkeren, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' (p);
  3. laden en lossen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'laad- en losplaats';
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. paden, wegen en verkeersvoorzieningen;
  7. nutsvoorzieningen. 
en de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, werken en werkzaamheden.
 
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Gebouwen
Het bouwen van gebouwen is toegestaan ter plaatse van de aanduiding bouwvlak, onder voorwaarden dat:
  1. het bouwvlak volledig mag worden bebouwd;
  2. de goothoogte niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde is zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan, onder voorwaarden dat:
  1. het bebouwingspercentage voor gronden buiten de aanduiding 'bouwvlak' maximaal 50% mag zijn;
  2. de bouwhoogte van reclamezuilen maximaal 4,5 m. mag zijn;
  3. de bouwhoogte op het voorerf maximaal 0,5 m. mag zijn, met uitzondering van , vlaggenmasten en verlichtingsarmaturen, waarvan de bouwhoogte maximaal 6 m. mag zijn;
  4. de bouwhoogte op het achtererf maximaal 3 m. mag zijn, met uitzondering van:
    1. erf- en terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m. mag zijn;
    2. vlaggenmasten en verlichtingsarmaturen, waarvan de bouwhoogte maximaal 6 m. mag zijn.
3.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, met inachtneming van de regels en het bepaalde in artikel 13 lid 1 nadere eisen te stellen aan:
  1. de bouw- en goothoogte van bouwwerken;
  2. de afmetingen van bouwwerken;
  3. de situering van bouwwerken;
  4. het aantal en de situering van parkeerplaatsen.
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
Onder een strijdig gebruik met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken verstaan voor:
  1. een sekswinkel;
  2. een smartshop, een growshop en een headshop, alsmede het gebruik van opstallen voor het telen, bewerken en verhandelen van soft- en harddrugs;
  3. horeca-activiteiten;
  4. gebruik van gronden en bouwwerken in strijd met de melding Activiteitenbesluit.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 1 voor horeca-activiteiten uit categorie I, zoals opgenomen in bijlage 1 'Staat van Horeca-activiteiten' van de regels, alsmede horeca-activiteiten die naar aard en de invloed op de omgeving hieraan gelijk te stellen zijn, onder voorwaarde dat de oppervlakte maximaal 10% van het totaal bebouwde oppervlakte mag zijn, met een maximum van 50 m².
 
3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten aanzien van het bepaalde in artikel 3 lid 1 sub a ten behoeve van het toestaan andere vormen van detailhandel, met dien verstande dat voldaan wordt aan de volgende wijzigingsregels:
  1. aangetoond dient te worden dat het beoogde gebruik voorziet in een regionale behoefte en geen negatieve effecten heeft op de bestaande detailhandelstructuur of consumentenverzorging;
  2. de andere gemeenten in de regio worden om advies gevraagd omtrent deze ontwikkeling;
  3. het beoogde gebruik leidt tot een versterking van het centrum van Cuijk;
  4. er dient te worden voldaan aan de dan geldende parkeernormen.  
Artikel 4 Verkeer
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. verkeer en verblijf;
  2. parkeren, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' (p);
  3. de geleiding, beveiliging en regeling van verkeersbewegingen, met uitzondering van railverkeer;
  4. de ontsluiting van de aanliggende percelen. 
en mede bestemd voor:
  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. groenvoorzieningen, al dan niet met een visueel afschermende functie;
  3. paden, wegen en verkeersvoorzieningen;
  4. nutsvoorzieningen;
  5. culturele uitingen zoals beeldende kunstwerken, heiligenhuisjes en dergelijke. 
en de daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, werken en werkzaamheden.
 
4.2 Bouwregels

 
4.2.1 Gebouwen
Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.
 
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde is toegestaan, onder voorwaarde dat de inhoud maximaal 25 m³ mag zijn en de bouwhoogte maximaal 3 m. mag zijn, met uitzondering van:
  1. verlichting, palen, masten en portalen, waarvan de bouwhoogte maximaal 15 m. mag zijn;
  2. signalerings- en telecommunicatiemasten, waarvan de bouwhoogte maximaal 40 m. mag zijn.
4.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, met inachtneming van de regels en het bepaalde in artikel 13 lid 1 nadere eisen te stellen aan:
  1. de bouw- en goothoogte van bouwwerken;
  2. de afmetingen van bouwwerken;
  3. de situering van bouwwerken;
  4. het aantal en de situering van parkeerplaatsen.
4.4 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 2.2 voor het bouwen van geluidreducerende voorzieningen hoger dan de maximaal toegelaten bouwhoogte, onder voorwaarde dat:
  1. de afwijking noodzakelijk is om aan de eisen te kunnen voldoen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder;
  2. de bouwhoogte maximaal 8 m mag zijn.
4.5 Specifieke gebruiksregels

 
4.5.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:
  1. de opslag van grote obstakels zoals boten, caravans e.d. alsmede als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens als zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. het plaatsen van kampeermiddelen, andere onderkomens of als dagcamping;
  3. het niet voldoen aan de parkeernormen zoals bepaald in artikel 9 lid 2.1.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3

 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en), tevens bestemd voor de instandhouding en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
 
5.2 Bouwregels

 
5.2.1 Omgevingsvergunning
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemming(en) dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 0,5 m, een rapportage te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
 
5.2.2 Voorwaarden
Indien uit het in artikel 5 lid 2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
5.2.3 Bouwverbod
Indien uit het in artikel 5 lid 2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in artikel 5 lid 2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
 
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
5.3.1 Verbod
Ter plaatse van de voor Waarde - Archeologie 3 bestemde gronden is het verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt;
  2. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt;
  3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt;
  4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies, indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt, waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 m bedraagt;
  6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte van 0,5 m;
  7. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;
  8. het aanleggen van bos of boomgaard, indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;
  9. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,5 m, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt.
5.3.2 Uitzonderingen
Het in artikel 5 lid 3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemming(en) van deze gronden;
  2. reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
5.3.3 Afwegingskader
De omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend indien:
  1. de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  2. is gebleken dat de in artikel 5 lid 3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal;
  3. de in artikel 5 lid 3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
5.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
 
Ter plaatse van de voor Waarde - Archeologie 3 bestemde gronden kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voor het slopen de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. de sloopwerken met een oppervlakte groter dan 50 m², die plaatsvinden tussen 0,3 m. boven het maaiveld en 0,5 m. beneden het maaiveld worden begeleid door een gekwalificeerde deskundige;
  2. indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarde worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag dat in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in artikel 13 lid 2 bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat:
  1. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 geheel of gedeeltelijk komt te vervallen, onder voorwaarde dat op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 alsnog aan gronden wordt toegekend, onder voorwaarden dat:
    1. uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft;
    2. de regels van de overige geldende bestemming(en) onverkort van toepassing blijven. 
Artikel 6 Waarde - Archeologie 5

 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waarde - Archeologie 5 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en), tevens bestemd voor de instandhouding en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
 
6.2 Bouwregels
 
6.2.1 Omgevingsvergunning
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemming(en) dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,5 m een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
6.2.2 Voorwaarden
Indien uit het in artikel 6 lid 2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
6.2.3 Bouwverbod
Indien uit het in artikel 6 lid 2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is deze door de in artikel 6 lid 2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
 
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
6.3.1 Verbod
Ter plaatse van de voor Waarde - Archeologie 5 bestemde gronden is het verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. het ophogen van de bodem, indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt;
  2. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt;
  3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt;
  4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies, indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt, waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 m bedraagt;
  6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte van 0,5 m;
  7. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;
  8. het aanleggen van bos of boomgaard, indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;
  9. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,5 m, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt.
6.3.2 Uitzonderingen
Het in artikel 6 lid 3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemming(en) van deze gronden;
  2. reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
6.3.3 Afwegingskader
De omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend indien:
  1. de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  2. is gebleken dat de in artikel 6 lid 3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal;
  3. de in artikel 6 lid 3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verlichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
6.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
 
Ter plaatse van de voor Waarde - Archeologie 5 bestemde gronden kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voor het slopen de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. de sloopwerken met een oppervlakte groter dan 50 m², die plaatsvinden tussen 0,3 m. boven het maaiveld en 0,5 m. beneden het maaiveld worden begeleid door een gekwalificeerde deskundige;
  2. indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarde worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag dat in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in artikel 13 lid 2 bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat:
  1. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5 geheel of gedeeltelijk komt te vervallen, onder voorwaarde dat op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5 alsnog aan gronden wordt toegekend, onder voorwaarden dat:
    1. uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft;
    2. de regels van de overige geldende bestemming(en) onverkort van toepassing blijven. 
3 Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is gekomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene bouwregels

 
8.1 Ondergronds bouwen
  1. Ondergronds bouwen in combinatie met een bovengronds gebouw is toegestaan, onder voorwaarden dat:
    1. de onderbouw binnen het bouwvlak moet liggen;
    2. de onderbouw niet groter is dan de maatvoering van de buitenzijde van de gevels op de begane grond;
    3. de bovenzijde van de begane grondvloer maximaal 0,5 m. boven peil mag zijn;
    4. de bouwdiepte maximaal 4 m. onder peil mag zijn;
    5. inritten en andere toegangspartijen naar de ondergrondse bouwlaag zijn vrijgesteld van het bepaalde onder lid 1 t/m 4.
  2. Het ondergronds bouwen van bergbezinkbassins, infiltratiebakken en vergelijkbare waterhuishoudkundige voorzieningen is in alle bestemmingen toegestaan, tenzij in een (dubbel)bestemming specifieke regels zijn opgenomen.
8.2 Bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouw zijnde
  1. Een bijbehorend bouwwerk mag niet worden voorzien van een dakterras, balkon of een andere niet op de grond gelegen buitenruimte;
  2. Een bijbehorend bouwwerk of bouwwerk, geen gebouw zijnde mag gelijktijdig, maar niet eerder dan het hoofdgebouw worden gebouwd, met uitzondering van een perceelsafscheiding met een bouwhoogte van maximaal 1 m.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels

 
9.1 Strijdig gebruik
 
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
  1. het gebruiken van een bijbehorend bouwwerk of een bedrijfsgebouw als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte;
  2. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  3. het uitbaten van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  4. het uitbaten van een smartshop, een growshop of een headshop, alsmede het gebruik van opstallen voor het telen, bewerken en verhandelen van soft- en harddrugs;
  5. de opslag van grote obstakels als boten, caravans e.d. alsmede als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens als zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
9.2 Parkeren

 
9.2.1 Gebruiksregels
Ten behoeve van de bestemming dient op eigen terrein te worden voorzien in de behoefte aan parkeergelegenheid en in voldoende gelegenheid voor laden en lossen; de benodigde parkeergelegenheid wordt berekend aan de hand van de normen die zijn opgenomen in de parkeernota gemeente Cuijk 2016-2023, die als bijlage 2 bij deze regels is opgenomen.
  
9.2.2 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9 lid 2.1 voor het afwijken van de parkeernormen, onder voorwaarden dat:
  1. het voldoen aan de parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, omdat er een bijzonder gemeentelijke belang met de verwezenlijking van de bestemming is gemoeid;
  2. aantoonbaar is dat op acceptabele afstand voldoende parkeercapaciteit aanwezig is. Als dit parkeerplaatsen zijn die behoren tot het openbaar aanbod, dient via een parkeerdrukmeting te worden aangetoond dat er op momenten dat gebruik wordt gemaakt van de openbare parkeerplaatsen, voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn;
  3. aan de omgevingsvergunning een bijdrage in het mobiliteitsfonds wordt verbonden, zoals dit in het gemeentelijk parkeerbeleid is beschreven.
Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

 
10.1 overige zone - funnel
 
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding overige zone - funnel geldt, in aanvulling op het bepaalde in Hoofdstuk 2 van deze regels, ten behoeve van het obstakelvrije (start- en landings)vlak met zijkanten een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor een hogere bebouwing dan 150 m boven NAP, in verband met het beschermingsgebied van een in- en uitvliegfunnel voor vliegtuigen.
 
10.2 vrijwaringszone - radar
 
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding vrijwaringszone - radar geldt, in aanvulling op het bepaalde in Hoofdstuk 2 van deze regels, een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor een hogere bebouwing dan 65 m. boven NAP, in verband met het obstakelvrij kunnen functioneren van een radarinstallatie voor vliegbewegingen.
 
10.3 overige zone - monumentale boom

 
10.3.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding overige zone - monumentale boom zijn de gronden, naast de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming c.q. instandhouding van de groeiplaats(en) van (potentieel) monumentale bo(o)m(en).
10.3.2 Bouwregels
Het is ter plaatse van de gebiedsaanduiding overige zone - monumentale boom verboden om bouwwerken te bouwen, met uitzondering van:
  1. de herbouw van bestaande bouwwerken;
  2. de realisatie van hekwerken waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag zijn.
10.3.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10 lid 3.2 voor het bouwen van een nieuw bouwwerk, onder voorwaarde dat:
  1. aangetoond is dat door het bouwen en/of het gebruik van de gronden de groeiplaats(en), conditie, levensverwachting en (beeld)kwaliteit van de bo(o)m(en) niet wordt aangetast;
  2. het bevoegd gezag kan desgewenst een bomeneffectenanalyse verlangen, waaruit moet blijken dat de bouw en de werken en/of werkzaamheden behorende bij de bouw niet tot onevenredige aantasting leiden van de levensvatbaarheid en de ruimtelijke, monumentale of ecologische betekenis van de bo(o)m(en) en bijbehorende groeiplaats(en);
  3. de regels van de ter plaatse geldende bestemming(en) onverkort van toepassing worden verklaard.
10.3.4 Specifieke gebruiksregels
Onder een strijdig gebruik met de gebiedsaanduiding overige zone - monumentale boom wordt in ieder geval verstaan:
  1. het bevestigen van voorwerpen aan of in de betreffende monumentale boom;
  2. het plaatsen van schaftketen, toiletten, betonmolens of andere voertuigen, machines of bouwsels binnen de groeiplaats van de betreffende monumentale boom.
10.3.5 Afwijken van de specifieke gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10 lid 3.4 voor het gebruik van de gronden en bouwwerken overeenkomstig deze regels, onder voorwaarde dat deze werken niet tot een onevenredige aantasting leiden van de conditie, levensvatbaarheid en de ruimtelijke, monumentale of ecologische betekenis van de bo(o)m(en) en bijbehorende groeiplaats(en).
 
10.3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
  
10.3.6.1 Verbod
Het is ter plaatse van de gebiedsaanduiding overige zone - monumentale boom verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. het verlagen, ophogen of egaliseren van het maaiveld;
  2. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,5 m waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen en ontginnen, alsmede het aanleggen van drainage en het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;
  3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  4. het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, dan wel het aanbrengen van andere niet-onomkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;
  5. het graven, dempen dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  6. het wijzigen van de grondwaterstand door bevloeiing, (bron)bemaling, drainage of op andere wijze;
  7. het opslaan van goederen waaronder ook inbegrepen het opslaan van afvalstoffen.
10.3.6.2 Uitzonderingen
Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemming(en) van deze gronden;
  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
 
10.3.6.3 Afwegingskader
Het verlenen van de omgevingsvergunning is uitsluitend toelaatbaar indien het geval dat de werken en werkzaamheden niet tot onevenredige aantasting leiden van de conditie, de levensvatbaarheid en de ruimtelijke, monumentale of ecologische betekenis van de bo(o)m(en) en bijbehorende groeiplaats(en).
 
10.3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in artikel 13 lid 2 bevoegd om het plan te wijzigen in die zin dat de gebiedsaanduiding overige zone - monumentale boom geheel of gedeeltelijk komt te vervallen, in het geval dat:
  1. de levensverwachting van de monumentale bo(o)m(en) door ziekte of ouderdom minder dan 10 jaar is;
  2. de bescherming van de monumentale bo(o)m(en) niet langer noodzakelijk is, omdat de bo(o)m(en) wordt verplaatst;
  3. zwaarwegende maatschappelijke belangen dit vergen.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
 
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels en de verbeelding voor:
  1. het maximaal 10% afwijken van de gegeven maatvoering en percentages, met uitzondering van het winkelvloeroppervlak (wvo);
  2. het bouwen van gebouwen buiten het bouwvlak, onder voorwaarde dat:
    1. de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer bij geluidsgevoelige gebouwen niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde;
    2. het gebouw geheel binnen het bestemmingvlak wordt gebouwd;
    3. het gezamenlijke oppervlak van de gebouwen maximaal gelijk is aan het oppervlak van het bouwvlak;
    4. het gebouw maximaal 3 m. buiten het bouwvlak mag worden gebouwd;
    5. de stedenbouwkundige structuur in acht wordt genomen.
  3. het in geringe mate overschrijden van de bestemmingsgrenzen of het bestemmingsvlak, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft, waarbij geldt dat de natuurlijke, landschappelijke, hydrologische en archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  4. het bouwen van gebouwen van openbaar nut, zoals openbare nutsgebouwen, wachthuisjes voor het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwen voor de bediening van waterhuishoudkundige voorzieningen, toiletgebouwen en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwen, onder voorwaarde dat:
    1. de inhoud per gebouw niet meer mag bedragen dan 50 m³;
    2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3,5 m.
Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

 
12.1 Wettelijke regeling
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de regels met verwijzingen naar wettelijke regelingen te wijzigen, in het geval dat deze wettelijke regelingen na het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.
 
12.2 Overschrijding bestemmingsgrenzen
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen te wijzigen voor de overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein, onder voorwaarde dat:
  1. de overschrijding niet meer dan 5 m. mag bedragen;
  2. het bestemmingsvlak met niet meer dan 10% wordt vergroot;
  3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. de sociale veiligheid;
    2. de externe veiligheid;
    3. het stedenbouwkundig beeld;
    4. het samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    5. de verkeersveiligheid;
    6. de milieusituatie;
    7. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  4. burgemeester en wethouders schriftelijk advies inwinnen bij de waterbeheerder, als het wijzigingsplan naar verwachting gevolgen heeft voor de waterhuishouding.
Artikel 13 Algemene procedureregels

 
13.1 Procedure bij nadere eisen
 
Bij het stellen van nadere eisen dient bij de voorbereiding van het betreffende besluit de volgende procedure te worden gevolgd:
  1. het ontwerp van het besluit met bijbehorende stukken ligt gedurende drie weken ter inzage;
  2. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren in één of meer in de gemeente verspreid wordende dag- en/of nieuwsbladen bekend;
  3. in het voorkomende geval wordt tevens de aanvrager van de omgevingsvergunning, naar aanleiding waarvan de nadere eisen worden gesteld, tevoren schriftelijk in kennis gesteld van de terinzagelegging;
  4. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent het ontwerpbesluit in te dienen bij burgemeester en wethouders;
  5. burgemeester en wethouders nemen zo spoedig mogelijk een beslissing. De beslissing is, als tegen het ontwerpbesluit zienswijzen zijn ingediend, gemotiveerd.
13.2 Procedure wijzigingsbevoegdheid
 
Met betrekking tot de voorbereiding van een wijziging van het plan ingevolge artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening door burgemeester en wethouders, is afdeling 3.4 (Uniforme openbare voorbereidingsprocedure) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.
Artikel 14 Overige regels

 
14.1 Voorrangsbepaling dubbelbestemmingen
 
In geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, heeft het belang van de dubbelbestemming prioriteit.
 
14.2 Wettelijke en gemeentelijke regelingen
 
Voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke en gemeentelijke regelingen, worden deze regelingen bedoeld zoals deze luidden op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht

 
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig, in afwijking van het bepaalde onder a., een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a. met maximaal 10%;
  3. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: regels behorende bij het bestemmingsplan Cuijk Zwaanplein, Oude Werf van de gemeente Cuijk.