direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Valthermond, Roelof Tuinstraat
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1681.08BP0015WP04-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Vanwege de verouderde staat van de bebouwing is enige jaren geleden een aantal rijen woningen aan de Roelof Tuinstraat in Valthermond geamoveerd. Voor deze locatie is vervolgens een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in het bestemmingsplan 'Valthermond' uit 2018. Middels de wijzigingsbevoegdheid kunnen onder voorwaarden in totaal 24 nieuwe woningen worden gebouwd. In voorliggend plan wordt een deel van deze bouwlocatie ingevuld: er worden twee blokken van vier woningen gerealiseerd, acht in totaal. Voorliggend plan betreft dan ook een wijzigingsplan waaraan middels het bestemmingsplan van Valthermond voorwaarden zijn gesteld.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het lint van de bebouwde kom van Valthermond aan de Roelof Tuinstraat. Valthermond ligt in het veenkoloniale deel van de gemeente Borger-Odoorn. Emmen, Stadskanaal en Ter Apel zijn de dichtstbijzijnde grotere kernen.

Valthermond is bereikbaar via de Drentse Mondenweg (N379, noord-zuidverbinding). In westelijke richting wordt via Valthe/Exloo/Odoorn de N34 bereikt (Groningen-Emmen-Zwolle), in oostelijke richting via Nieuw-Weerdinge of Kavelingen en Musselkanaal de N366 (Veendam-Duitse grens bij Ter Apel).

Hieronder is de ligging van het plangebied globaal aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.08BP0015WP04-VG01_0001.png"

Figuur 1.1: Globale ligging plangebied (bron: GoogleMaps)

1.3 Geldend planologisch kader

In het huidige bestemmingsplan 'Valthermond’ (vastgesteld op 8 maart 2018) gelden ter plaatse van het plangebied de bestemmingen ‘Wonen’ en ‘Verkeer - Verblijf’. Daarnaast gelden bouwvlakken, een maximum aantal wooneenheden van 24 en een gebiedsaanduiding ‘wetgevingszone - wijzigingsgebied’. Hieronder is het plangebied globaal omkaderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.08BP0015WP04-VG01_0002.png"

Figuur 1.2: Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Valthermond' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Er wordt gebruikgemaakt van de wijzigingsbevoegdheid. Een deel van de bouwlocatie wordt ingevuld middels voorliggend wijzigingsplan. Op grond van artikel 28.1 van het huidige bestemmingsplan 'Valthermond' gelden een aantal voorwaarden om van de wijzigingsbevoegdheid gebruik te kunnen maken. Deze voorwaarden worden getoetst in paragraaf 3.4.1.

1.4 Leeswijzer

Het volgende hoofdstuk 2, de planbeschrijving, gaat in op de huidige situatie en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft het beleidskader voor het plangebied weer. Hoofdstuk 4 behandelt de omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt de juridische regeling toegelicht. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid zijn opgenomen in hoofdstuk 6.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

2.1.1 Algemeen

Bij de locatie Roelof Tuinstraat is sprake van herstructurering. Hier is een groot aantal woningen gesloopt en tot op heden niet teruggebouwd. Hieronder is een luchtfoto van het plangebied weergegeven, waarbij het plangebied globaal is omkaderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.08BP0015WP04-VG01_0003.png"

Figuur 2.1: Luchtfoto plangebied, plangebied globaal omkaderd (bron: GoogleMaps)

2.1.2 Oorspronkelijke en huidige situatie

De kern Valthermond is opgebouwd als zogenaamd dubbellint. Het Noorderdiep en het Zuiderdiep zijn twee gelijkwaardige, identieke linten waaraan de oudste bebouwing is gesitueerd. De opbouw langs het lint is asymmetrisch met de boerderijen aan de landzijde en de dorpsbebouwing aan de andere kant van het diep. In de loop der tijd is de lintbebouwing verdicht.

Door de royale afstand tussen de twee diepen is veel ruimte in het dubbellint voor dorpsinbreiding. Als eerste werd er ingebreid langs de verbindingslanen en de dwarsstraten, die loodrecht op (en tussen) het Zuider- en het Noorderdiep staan. Dit betreft bijvoorbeeld de Veenbeslaan of Laan 1917. De woningen zijn overwegend vrijstaand, één hoog met kap, staan op een royale onderlinge afstand en zijn sober van opzet.

Een andere wijze van inbreiding is de aanleg van straten parallel (en tussen) het Zuider- en Noorderdiep. Deze inbreidingen waren iets grootschaliger van opzet en werden bebouwd met sociale huurwoningen. Rijtjes doorzonwoningen, twee hoog met langskap voor gezinnen en twee-onder-één-kap, één hoog met langskap voor senioren. Een voorbeeld zijn de Roelof Tuinstraat en de Rooilaan, beide aangelegd in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw. Een ander voorbeeld is het Wollegras (plaats 96), aangelegd begin twintigste eeuw. Hier zijn vrijstaande woningen gebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.08BP0015WP04-VG01_0004.png"

Figuur 2.2: Luchtfoto plangebied (bron: GoogleMaps)

De Roelof Tuinstraat bestaat uit een smalle straat waaraan beide zijden groene ruimten met fraaie volwassen boombeplanting gesitueerd is. Aan de zuidkant bevindt zich het Zuiderdiep met buurthuis en sportschool in de directe omgeving. Aan de noordkant is het Noorderdiep bereikbaar. Wat meer richting het zuiden is een aantal voorzieningen gevestigd zoals een supermarkt, zwembad en het Brughuus met meerdere sociaal-maatschappelijke, medische en onderwijs/opvangvoorzieningen.

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Project Drenthe woont circulair

Drenthe Woont Circulair is een initiatief van de acht Drentse woningcorporaties. De noordelijke bouwindustrie is jaarlijks goed voor 1,8 miljoen ton aan nieuwe materialen. Slopen en downcyclen is daarbij de standaard met daarbij eveneens waardevernietiging.

De samenwerkende corporaties nemen verantwoordelijkheid voor het ontwikkelen van een circulaire sociale huurwoning ter voorkoming van de geëigende sloop en nieuwbouw zoals hierboven weergegeven. Deze circulaire woning moet betaalbaar, herhaalbaar en opschaalbaar zijn. Door middel van het opzetten van een proeftuin wordt hiermee geëxperimenteerd. Doel is om in 2040 100% circulair te bouwen en te renoveren.

De proeftuin (experimenteerruimte) bestaat nu uit zes verschillende pilotprojecten, sloop en nieuwbouw, en in totaal zo’n 110 woningen verspreid door heel Drenthe. Voor deze projecten wordt gezocht naar vernieuwende circulaire concepten op verschillende vlakken. In de manier van bouwen, bijvoorbeeld door sloopmaterialen in te zetten als grondstof voor nieuwe bouwproducten. In de wijze van samenwerking, bijvoorbeeld in de vorm van een inkoopcombinatie. In de vorm van financiering, bijvoorbeeld door toepassing van het principe ‘product-as-a-service’. En in nog veel meer andere aspecten van bouwen en wonen waar dat nodig is om tot een circulaire sociale huurwoning te kunnen komen.

Onderhavig bouwplan is een van de pilots zoals hierboven weergegeven.

PILOT
Woonservice heeft in het Mondengebied op meerdere locaties verouderd bezit gesloopt. dit vanuit de gedachte om minder terug te bouwen (krimp). Een van deze locaties betreft de Roelof Tuinstraat. Om te voorkomen dat er percelen braak blijven liggen is het gebied Roelof Tuinstraat een onderdeel geworden van Gebiedsvisie de Monden. De Gebiedsvisie De Monden is een denk- en besluitvormingstraject met alle stakeholders die in het gebied actief zijn. Samen met de bewoners is een inrichtingsplan gemaakt voor het gebied. Deze inrichting is deels uitgevoerd en bepalend voor het karakter van het gebied. De nieuwe inrichting wijkt sterk af van de omgeving en is mede de aanleiding geweest om hier met de aard en situering van de woningen op in te haken. Dit komt hieronder nader aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.08BP0015WP04-VG01_0005.png"

Figuur 2.3: Uitsnede van de kern Valthermond uit de Gebiedsagenda De Monden (rode blokken betreffen sociale huurwoningen)

2.2.2 Bouwplan

Woonservice heeft binnen het bouwconsortium Drenthe woont circulair een plan ontwikkeld voor de realisatie van twee blokken van vier sociale huurwoningen, acht in totaal. Er worden aldus acht woningen van de 24 woningen uit de wijzigingsbevoegdheid gebouwd.

De woningen worden voorzien van een bouwlaag met een deels hellend, deels plat grasdak, voorzien van een zogenaamde 'zonneschoorsteen'. De woningen worden gebouwd in patiovorm, met bijbehorend bijgebouw in een geïntegreerd ontwerp. De woningen kennen een lichte, frisse kleurstelling met veel glas.

Er worden een aantal nieuwe bomen aangeplant. De volwassen boombeplanting aan de Roelof Tuinstraat blijft eveneens in tact. De smalle weg wordt iets verlegd om de woningblokken losjes te situeren. Daarnaast wordt ruimte gevonden voor een wadi tussen de twee woningblokken in, bestemd voor de opvang van hemelwater. Deze wadi kan minimaal 165 m3 water bergen.

Hieronder zijn de situatietekening en impressiebeelden opgenomen. De situatietekening is eveneens opgenomen in Bijlage 1. Voorafgaand aan uitvoering van het project zal een inrichtingsplan van de buitenruimte worden opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.08BP0015WP04-VG01_0006.png"

Figuur 2.4: Situatietekening (bron: LKSVDD Architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.08BP0015WP04-VG01_0007.png"

Figuur 2.5: Impressietekening (bron: LKSVDD Architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.08BP0015WP04-VG01_0008.png"

Figuur 2.6: Impressietekening (bron: LKSVDD Architecten)

2.2.3 Parkeren en verkeersgeneratie

Parkeren vindt plaats tussen de twee woningblokken in. Het betreft een groene parkeerzone, waarin voldoende ruimte is voor minimaal zestien parkeerplaatsen voor de acht sociale huurwoningen. (De CROW parkeernorm sociale huurwoning is minimaal 1,2 en maximaal 2.0 parkeerplaats per woning. Hier wordt een parkeernorm van 2 aangehouden.)

De woningen genereren een verkeerstoename van minimaal 5,2 en maximaal 6,0 verkeersbewegingen per etmaal (CROW). Dit komt neer op een gemiddeld totaal van 44,8 voor de acht woningen. De woningen maken gebruik van de Roelof Tuinstraat. De Roelof Tuinstraat wordt door de herinrichting een doodlopende straat. De Roelof Tuinstraat is via het Noorderdiep ontsloten op de N379. De weg waarop het plangebied is ontsloten, heeft voldoende capaciteit om deze generatie aan te kunnen.

2.2.4 Welstandseisen

Alle woningen zullen moeten voldoen aan de welstandscriteria zoals die zijn opgenomen in de paragraaf 3.4.5 betreffende de welstandsnota.

2.2.5 Duurzaamheid

De woningen zullen op een zo circulair mogelijke manier worden gebouwd, passend binnen het budget voor sociale woningbouw. Er wordt onderzocht naar de mogelijkheden om hergebruik van materiaal in te zetten daar waar kan en bij het gebruik van nieuwe materialen is de voorkeur biobased materiaal.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.

Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.

In zijn totaliteit kent de NOVI in totaal 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de afwegingsprincipes benut worden.

Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.

Het initiatief is niet strijdig met de NOVI.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie artikel 1.1.1 van het Bro) mogelijk maakt. De Ladder wordt doorlopen in paragraaf 4.11 van deze onderbouwing.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie

Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. Deze visie is enige keren geactualiseerd en vastgesteld op 3 oktober 2018. De Omgevingsvisie Drenthe formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. In de visie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen:

  • de provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
  • het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer (Wm);
  • het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
  • het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan op grond van de Planwet verkeer en vervoer.


De Omgevingsvisie is hét kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode erna. Als in de tekst wordt gesproken over ‘lange termijn’, betreft het de periode na 2030. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie vooral een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is.

Missie

De volgende missie is geformuleerd: "het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is." De kernkwaliteiten dragen bij aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het provinciaal belang ligt in het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van deze kernkwaliteiten. Deze missie is ingegeven door wat inwoners, medeoverheden en maatschappelijke partners belangrijk vinden voor de toekomst van Drenthe. De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Samen met vertegenwoordigers van overheden, belangengroepen, marktpartijen en inwoners heeft de provincie de volgende kernkwaliteiten van Drenthe benoemd:

  • rust, ruimte, natuur en landschap;
  • oorspronkelijkheid (authenticiteit, Drents eigen);
  • noaberschap;
  • kleinschaligheid (Drentse schaal);
  • menselijke maat;
  • veiligheid.


Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteiten. In hoofdstuk 4 van de Omgevingsvisie is voor alle kernkwaliteiten een uitwerking naar meer concrete indicatoren gemaakt, namelijk landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.


Zorgvuldig Ruimtegebruik
In Drenthe kunnen mensen nog ruimte beleven. Dat wil de provincie bewaken, ook wanneer er nieuwe ontwikkelingen zijn. Zorgvuldig ruimtegebruik is van provinciaal belang.


Milieu- en leefomgevingskwaliteit
De provincie streeft naar een gezonde en veilige leefomgeving voor mens, plant en dier. Het beschermen van de kwaliteit van milieu en leefomgeving is veelal op Europees en nationaal niveau geregeld. Daarbij zijn diverse taken en verantwoordelijkheden bij de provincies neergelegd. Deze taken, gericht op het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid, zijn daarmee van provinciaal belang.


Kaarten en doelstellingen
Op kaarten behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe zijn de kernkwaliteiten nader weergegeven. Op een aantal kaarten (wanneer relevant) is het plangebied als volgt aangeduid:

Landschap

Ten aanzien van de kernkwaliteit Landschap ligt het plangebied in de Veenkoloniën. Van provinciaal belang is de orthogonale samenhang tussen het systematische ontginningspatroon van grootschalige openheid met kenmerkende wijkenstructuur en de bebouwingslinten met daaruit opgaande percelen. Het provinciaal beleid is gericht op het behouden en versterken van de samenhang en de openheid met de wijken en de rechtlijnige landschapsstructuur.

Het initiatief tast geen landschappelijke waarden aan. Het plangebied is reeds bebouwd geweest en zal bebouwd blijven. Het ligt direct aansluitend aan bestaande bebouwing aan het lint en heeft geen landschappelijke waarde.

Cultuurhistorie

Op grond van de kernkwaliteit Cultuurhistorie behoort het plangebied tot het deelgebied 'De Drentse Monden'. Bepalend voor deze Drents-Groninger veenkoloniën is het orthogonale en hiërarchische stelsel van kanalen, monden en wijken, aangelegd voor de veenontginning. Langs de hoofdlijnen ontwikkelden zich na het afgraven de lintdorpen, geplaatst in een rechtlijnig stelsel van verkavelingen met bebouwing, waterwerken en beplanting.

Uitgangspunt voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is het accentueren van de hiërarchie in de orthogonale opbouw van de veenkoloniën. Deze hiërarchie bestaat uit de monden als de belangrijkste ontginningsassen met de daar haaks op staande kanalen- en wijkenstructuur. Binnen de veenkoloniën komt deze hiërarchie op verschillende manieren naar voren. Daarbinnen wil de provincie specifiek sturen op:

  • Het zichtbaar houden van de ordening en samenhang tussen de ontginningsassen, die tot uitdrukking komt in enkele en dubbele lintdorpen en bebouwde en onbebouwde ontginningsassen;
  • Het herkenbaar houden van de ordening en samenhang binnen een lintdorp, zoals boerderijen en woningen die elk aan een zijde van het kanaal staan.
  • Het benadrukken van de oude veenloop tussen Valthermond en Nieuw-Weerdinge door de afwijkende onregelmatige verkaveling en de duidelijke begrenzingen.

Gebieden waar de provincie eisen stelt kenmerken zich in het algemeen door grotere en meer planmatige ontwikkelingen. Bovendien zijn dit gebieden waar de cultuurhistorische samenhang zeer groot is. In deze gebieden wil de provincie de ontwikkelingen in de vanuit cultuurhistorie gewenste richting kunnen (bij)sturen. Van de initiatiefnemer wordt verwacht dat de cultuurhistorische samenhang als dé drager voor nieuwe plannen wordt gebruikt. Ontwikkelingen bouwen voort op de bestaande cultuurhistorische samenhang.

Het aspect cultuurhistorie komt in paragraaf 4.1 nader aan bod.

Archeologie

Het provinciaal beleid voor de Drentse archeologie is gericht op instandhouding, bescherming, beleven en benutten. Het archeologisch erfgoed behoort tot het ruimtelijk erfgoed en is een belangrijke bouwsteen van de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van Drenthe (kernkwaliteit archeologie). Het plangebied heeft het beschermingsniveau '1: Generiek'. Het beschermingsniveau Generiek richt zich op het algemene uitgangspunt dat alle behoudenswaardig archeologische vindplaatsen (waarden) die op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van Drenthe staan en de nieuw ontdekte behoudenswaardige vindplaatsen niet ongezien kunnen verdwijnen.

In gebieden of terreinen met een archeologische verwachting op de archeologiekaarten, wordt gestuurd op een goede uitvoering van archeologisch onderzoek. Niet voor alle bodemingrepen is archeologisch onderzoek vereist. Dit hangt af van de omvang en aard van de ingreep, de waarde/verwachting van de locatie en het vrijstellingenbeleid zoals dat is uitgewerkt in de gemeentelijke archeologiekaarten.

Het aspect archeologie komt in paragraaf 4.1 nader aan bod.

Aardkundige waarden

Op grond van de kernkwaliteit Aardkundige waarden geldt voor het plangebied een generiek beschermingsniveau. In deze gebieden wil de provincie de lokale, aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren. Van gemeenten wordt verwacht dat zij in deze gebieden nagaan welke kenmerkende aardkundige waarden aanwezig zijn en dat zij hieraan bescherming geven via het gemeentelijk bestemmingsplan en plannen en initiatieven daarop beoordelen. Bij ontwikkelingen kunnen aardkundige kwaliteiten als inspiratiebron worden gebruikt.

Er zullen geen aardkundige waarden worden aangetast door het initiatief.

Overige waarden

Het perceel heeft tot slot nog een specifieke waarde ten aanzien van de milieukwaliteit (externe veiligheid en luchtkwaliteit) en het watersysteem. Deze thema's komen in Hoofdstuk 4 nader en gespecificeerd aan de orde.

3.2.2 Provinciale Omgevingsverordening

In de Provinciale Omgevingsverordening vertaalt de provincie Drenthe zijn Omgevingsvisie (deels) door naar concrete regels. Op 3 oktober 2018 is de actualiseerde versie door Provinciale Staten vastgesteld. Op dit moment is een ontwerp Omgevingsverordening 2022 in voorbereiding, waarvan de actualisatie-onderdelen geen of minder relevantie hebben voor onderhavig plan.

In de Omgevingsverordening is opgenomen (artikel 2.6) dat in een ruimtelijk plan uiteen wordt gezet dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten. Het plan maakt daarbij geen activiteiten mogelijk die deze kernkwaliteiten significant aantasten. In de vorige paragraaf is het plan hieraan getoetst.

De verordening geeft verder geen specifieke bepalingen voor het plangebied en de gewenste ontwikkeling.

3.2.3 Circulaire economie

De provincie heeft veel ambitie op het gebied van de circulaire economie. In de Roadmap Circulaire Economie 2050 zijn de ambitie, inhoudelijke kaders en werkwijze van de provincie verwoord. Om de transitie naar een circulaire economie in Drenthe te versnellen, zijn er inmiddels verschillende acties uitgevoerd en lopen er uiteenlopende activiteiten. Zo heeft de gezamenlijke inzet van partners en ondernemers geholpen bij de versterking van de regionale werkgelegenheid. Bedrijven met nieuwe circulaire producten, diensten of processen zijn daadwerkelijk gaan innoveren. Deze innovaties leiden tot nieuwe banen, maar leveren zeker ook een positieve bijdrage aan de nieuwe circulaire economie. In dit kader kan ook het gezamenlijke initiatief Drenthe woont circulair genoemd worden. De provincie beschouwt dit als een grootschalig en innovatief project dat een landelijke impact kan hebben.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale Woonagenda Zuidoost Drenthe

De drie gemeenteraden Borger-Odoorn, Coevorden en Emmen hebben de Regionale Woonagenda vastgesteld. Daarin hebben de gemeenten zich verbonden om binnen de regio gericht en selectief samen te werken aan goed wonen en leven.

De demografische verandering is een gegeven voor de regio en dit vraagt om het toevoegen van kwaliteit aan de regio. Dit zal minder door nieuwbouw en meer in de bestaande woningvoorraad gebeuren. Kwantiteit is minder belangrijk, het gaat om kwaliteit. Om die reden is in de Regionale Woonagenda ook geen kwantitatief woningbouwkader opgenomen. Het beleid voor de woningbouwplanning en -programmering heeft haar zwaartepunt op lokaal niveau. Dit verwoorden de gemeenten in hun lokale Woonvisies (zie hiervoor het gemeentelijke beleid). Op regionaal niveau ligt het accent op monitoren en bevorderen dat kwalitatief de beste plannen ook ten uitvoer kunnen komen. Daarbij hebben de gemeenten afgesproken om geen elkaar beconcurrerende plannen te ontwikkelen.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Bestemmingsplan Valthermond

Er wordt gebruikgemaakt van een wijzigingsbevoegdheid. Op grond van artikel 28.1 van het huidige bestemmingsplan 'Valthermond' gelden de volgende voorwaarden om van de wijzigingsbevoegdheid gebruik te kunnen maken. De voorwaarden worden hieronder getoetst:

  • a. het aantal woningen niet meer bedraagt dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’;
  • b. de woningen vrijstaand en/of tot een maximum van vier aaneen worden gebouwd, met inachtneming van het ter zake bepaalde in dit artikel;
  • c. het gebruik voor wonen vanuit een oogpunt van een goed woonmilieu aanvaardbaar is, hetgeen onder andere wil zeggen dat uit een ingesteld bodemonderzoek moet blijken dat ter plaatse geen bodemverontreiniging aanwezig is en uit een akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting aan de gevel niet meer bedraagt dan 48 dB of, in geval van een geluidsbelasting hoger dan 48 dB hiervoor door het College van Burgemeester en Wethouders hogere grenswaarden zijn verleend;
  • d. is aangetoond dat door de wijziging de flora en fauna en de waterhuishouding ter plaatse niet onevenredig worden verstoord;
  • e. rekening wordt gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Wet natuurbescherming. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft, zal de (bouw)werkzaamheid pas kunnen plaatsvinden nadat een ontheffing c.q. vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming is verkregen;
  • f. er overleg, als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening zal plaatsvinden met het betrokken waterschap;
  • g. er archeologisch onderzoek wordt verricht als er archeologische (verwachtings)waarden aanwezig zijn;
  • h. de functiewijziging geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  • i. is aangetoond dat er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • j. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Het ter plekke aangegeven aantal wooneenheden betreft 24. Met dit initiatief worden acht woningen van de 24 woningen uit de wijzigingsbevoegdheid gebouwd. De overige zestien woningen kunnen middels de bevoegdheid uit het bestemmingsplan 'Valthermond' worden gerealiseerd. Het initiatief omvat twee blokken van vier woningen.

De aspecten geluid, ecologie, archeologie en externe veiligheid worden getoetst in Hoofdstuk 4 en vormen geen belemmering. Ten behoeve van het aspect water heeft afstemming met het waterschap plaatsgevonden (zie paragraaf 4.9 en 6.2). Tot slot komt milieuzonering aan bod in paragraaf 4.8. Er is geen sprake van een onevenredige afbreuk aan de woonsituatie en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en agrarische bedrijven.

Geconcludeerd wordt dat het initiatief voldoet aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan 'Valthermond'.

3.4.2 Structuurvisie Borger-Odoorn

In 2011 heeft de gemeente Borger-Odoorn de gemeentelijke Structuurvisie vastgesteld. Dit document bevat de strategische ruimtelijke visie op de ontwikkeling van het grondgebied van de gemeente. De structuurvisie brengt de gemeentelijke ruimtelijke belangen in beeld aan de hand van de ruimtelijk relevante thema's en trends. Daarbij wordt een driedeling gehanteerd aan de hand van de landschapstypes Zand, Hunzedal en Veen.

Het plangebied ligt in die driedeling in het veengebied. De kernkwaliteiten van het veengebied worden gevormd door de zichtbare ontstaansgeschiedenis van het landschap. Lintstructuren in een grootschalig open landschap dat via een rationeel stelsel van wijken wordt ontwaterd, vormen de identiteit van het gebied. De pioniersgeest die het gebied heeft gevormd, vormt nu de basis voor een hoogwaardig en innovatief landbouwgebied. De cultuurhistorische betekenis van de lintstructuur en de openheid van het gebied blijven de kenmerkende kwaliteiten van het de Veenkoloniën.

Gezien de demografische ontwikkelingen wordt in de structuurvisie ingezet op het versterken van de bestaande woonomgeving. Kwaliteit staat daarbij voorop. Kwaliteit is het belangrijkste uitgangspunt als het gaat om nieuwbouw of herbouw van woningen. De inwoners moeten in Borger-Odoorn willen en kunnen blijven wonen. Inwoners die op jonge leeftijd vertrekken om te werken of te studeren moeten zich aangetrokken voelen om op latere leeftijd weer terug te keren. Ingezet wordt verder op het toevoegen van kwaliteit door herstructurering van wijken en nieuwbouw binnen bestaande structuren. Aansluiting wordt gezocht op de veranderde woningmarkt als gevolg van demografische verschuivingen.

Het initiatief is in lijn met de structuurvisie zoals hierboven beschreven. Er wordt kwalititatieve sociale woningbouw gebouwd op een locatie waar recentelijk woningen zijn gesloopt. Het betreft dan ook herstructurering.

3.4.3 Woonvisie 2016+

In de Woonvisie 2016+ (vastgesteld op 23 december 2016) wordt de gemeentelijke visie op het wonen in Borger-Odoorn tot 2020 geschetst met een doorkijk naar 2025. Veranderingen op de woningmarkt, andere wetgeving en andere ambities van de gemeente, vinden hierin een plek.

De woonvisie vormt de basis voor strategische afwegingen die de gemeente maakt op het gebied van wonen. De vraag hoe de woonaantrekkelijkheid van Borger-Odoorn kan worden versterkt, staat hierbij voorop. Daarnaast heeft een aantal belangrijke thema’s die spelen in de gemeente een plek gekregen. Dit betreft de thema’s beschikbaarheid en betaalbaarheid. Andere thema’s die een plek krijgen, zijn de scheiding van wonen en zorg, de gevolgen van de extramuralisering en het duurzaam/energiezuinig wonen.

De positie van de gemeente is veranderd, van uitvoerend naar faciliterend. Bij veel ontwikkelingen het vlak van wonen, ligt het voortouw vaak bij andere partijen. Die partijen hebben mede richting gegeven aan deze nieuwe woonvisie.

De woonvisie is opgesteld tegen de achtergrond van een aantal ontwikkelingen en beleidskaders, zoals hierna is weergegeven:

  • 1. Regionale Woonagenda Zuidoost Drenthe
  • 2. Structuurvisie Borger-Odoorn
  • 3. Bestaande voorraad van groter belang
  • 4. Economische crisis in de afgelopen jaren
  • 5. Herziene Woningwet: nieuwe positie woningcorporaties
  • 6. Extramuralisering en vergrijzing

De visie op Borger-Odoorn 2025 luidt: "Borger-Odoorn biedt een aantrekkelijk woonmilieu voor bewoners van alle leeftijden. Organisaties en bewoners zetten zich actief in om de leefbaarheid en de kwaliteit van het wonen hoog te houden." Het woonbeleid bestaat uit drie pijlers. Deze pijlers zijn richtinggevend ten aanzien van de ontwikkeling van het wonen in de gemeente. Hieronder zijn de drie pijlers met de belangrijkste speerpunten weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.08BP0015WP04-VG01_0009.png"

In de woonvisie wordt gewerkt met vier leefgebieden. Valthermond valt onder het leefgebied De Monden. Hierover wordt opgemerkt dat het een leefgebied betreft waar niet alle voorzieningen aanwezig zijn en dat een witte vlek is met betrekking tot de beschikbaarheid van adequate zorg. Kenmerkend is het hoge aantal zzp'ers. In de omgeving is sprake van de nodige sociaal-maatschappelijke problematiek, en veel mensen hebben een relatief laag inkomen.

In onderhavig geval gaat het om herstructurering. Een groot aantal woningen is reeds gesloopt en tot op heden niet teruggebouwd. Er zal sprake zijn van vervangende nieuwbouw. Hierbij wordt de sociale huurwoningen circulair gebouwd. Er worden betaalbare woningen gerealiseerd. De woningen zijn voorzien middels de wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in het bestemmingsplan 'Valthermond'.

Uit het bovenstaande blijkt dat het initiatief in lijn is met de Woonvisie.

3.4.4 Beleidskader Wonen 2021-2023

Het college heeft de ambitie ‘groei van het inwonersaantal’ uitgesproken en gevraagd deze ambitie te vertalen naar beleidsuitgangspunten. Hoewel het beleidskader wonen gericht is op de korte termijn (twee tot drie jaar), is er ook aandacht voor de lange termijn (visie). De lange termijn visie vraagt onderzoek, interpretatie van gegevens en prognoses, afstemming met andere vakgebieden en afstemming met de Omgevingsvisie/Toekomstvisie. Voor de korte termijn wordt op basis van de bekende gegevens een aanzet voor beleid/uitgangspunten gegeven om de huidige kansen op de woningmarkt te benutten.

Op basis van de demografische prognose (in concreto de vergrijzing) wordt ingespeeld op de woonbehoefte van de doelgroep. Een passend woningaanbod moet worden aangeboden. Ingezet wordt op meer levensloopbestendige woningen en/of appartementen en bijzondere woonvormen.

Voor Borger is een kader ontwikkeld waaraan na verloop van tijd ook initiatieven buiten Borger zijn getoetst. De combinatie van volkshuisvestelijke en ruimtelijke uitgangspunten biedt ruimte voor maatwerk op de betreffende locatie. Dit kader biedt houvast om ongewenste ontwikkelingen te voorkomen.

Zoals ook bij de Woonvisie 2016+ is geconstateerd, gaat het hierbij om herstructurering van de locatie. Veel woningen zijn gesloopt; er zal sprake zijn van vervangende, duurzame sociale nieuwbouw. De woningen zijn voorzien middels de wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in het bestemmingsplan 'Valthermond'. Het initiatief is in lijn met het betreffende beleidskader.

3.4.5 Welstandsnota

De doelstelling van het welstandsbeleid is het veilig stellen van een basiskwaliteit van de gebouwde omgeving. Daar waar dit gewenst en mogelijk is, is een verbetering van de kwaliteit van de gebouwde omgeving het doel.

Het plangebied behoort in de welstandsnota tot de planmatig ontworpen woongebieden. Het beleid is hier gericht op het behoud van het bestaande woonmilieu; door het respecteren van de ruime opzet van de wijken, de schaal en karakteristieken per project. Het bouwplan wordt getoetst aan de welstandsnota.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

Toetsingskader

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van voorgaande dan ook worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden rekening wordt gehouden.

De gemeente heeft een archeologische en cultuurhistorische beleidsadvieskaart. Deze worden hieronder besproken en getoetst.

Archeologie

De gemeente beschikt over een archeologische beleidsadvieskaart die in 2011 is vastgesteld en in 2014 is gewijzigd. In onderstaande figuur is het plangebied gelegen in de witte aanduiding 'bebouwing'. Deze gronden zijn vrijgegeven. Ook in het vigerende bestemmingsplan kent het gebied geen archeologische dubbelbestemming. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Wel geldt een meldingsplicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.08BP0015WP04-VG01_0010.png"

Figuur 4.1: Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart (bron: beleid gemeente Borger-Odoorn)

Cultuurhistorie

De gemeente beschikt over een cultuurhistorische waardenkaart, die echter nog niet is vastgesteld. Uit de concept-kaarten blijkt dat de stedenbouwkundige waarde van het gebied en de waarde als ensemble hoog tot zeer hoog is. Uit het provinciale Kompas Cultuurhistorie Drenthe blijkt dat aan dit gebied eisen worden gesteld.

Het plangebied behoort tot het landschap Veenkoloniën, met een karakteristieke verkaveling van stroken en wijken. Bij de stedenbouwkundige opzet van dit plan wordt aangesloten bij deze karakteristieken. Het aspect cultuurhistorie vormt daarmee geen belemmering voor dit wijzigingsplan.

Conclusie

Ten aanzien van het aspect archeologie en cultuurhistorie treden er geen belemmeringen op. Het plan is op dit punt uitvoerbaar.

4.2 Bodem

Toetsingskader

Het Besluit Bodemkwaliteit streeft naar duurzaam bodembeheer waarbij een balans gezocht wordt tussen bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu enerzijds en het gebruiken van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen anderzijds. Het Besluit bevat regels voor kwaliteitsborging (Kwalibo), bouwstoffen, grond en baggerspecie. Bij het mogelijk maken van ruimtelijke initiatieven moet de vraag worden gesteld of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.

Onderzoek

Het initiatief heeft betrekking op het realiseren van woningen, waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen (langer dan twee uur per dag) zullen verblijven. Om die reden is een bodemonderzoek verricht. Het bodemonderzoek is als Bijlage 2 opgenomen.

Uit het bodemonderzoek volgen onderstaande resultaten.

Zintuiglijk
Op het maaiveld zijn plaatselijk resten bouw- en sloopafval aangetroffen in de vorm van baksteen, beton en/of glas. In de opgeboorde grond zijn ter plaatse van de bovengrond van boring 01 t/m 06 resten met baksteen aangetroffen. Daarnaast zijn ter plaatse van boring 01 brokken beton aangetroffen. Ter plaatse van boringen 08 t/m 11 is de bovengrond zwak beton- en baksteen- en glashoudend. De aangetroffen bijmengingen worden als verdacht beschouwd ten aanzien van asbest.


Analytisch grond
Ter plaatse van de boven- en ondergrond zijn enkele overschrijdingen van de achtergrondwaarde gemeten van de somparameters PAK en minerale olie. De bovengrond is indicatief aangemerkt als ‘altijd toepasbaar’ en ‘wonen’ terwijl de ondergrond indicatief aangemerkt is als ‘industrie’.

Ten aanzien van PFAS blijkt dat de gemeten gehalten som PFOA en som PFOS niet verhoogd zijn aangetoond ten opzichte van de landelijke achtergrondwaarden. Op basis van het gehalte aan PFAS is de grond ‘vrij toepasbaar’ boven en onder grondwaterniveau. De grond is niet vrij toepasbaar in grondwaterbeschermingsgebieden.


Asbest
In het mengmonster van de bovengrond ter plaatse van de boringen 2 t/m 7 is asbest aangetroffen in de gewogen concentratie van 1,9 mg/kg ds, ruim onder norm voor nader onderzoek (50 mg gewogen asbest/kg ds). In het tweede mengmonster van de bovengrond is geen asbest aangetroffen.


Analytisch grondwater
In het grondwater is een licht verhoogde concentratie aan barium en een matig verhoogde concentratie aan koper aangetoond (1,5 x voormalige tussenwaarde). De licht verhoogde concentraties barium wordt toegeschreven aan verhogingen van natuurlijke oorsprong. Een reden voor de matig verhoogde concentratie koper kan het resultaat zijn van voormalige landbouwactiviteiten. Om vast te stellen of hier sprake is van een reproduceerbare verhoging wordt aanbevolen het grondwater nogmaals te bemonsteren en te analyseren op koper.

Gezien de verwachte bodemkwaliteit van de ondergrond in deze zone landbouw/natuur (bodemkwaliteitskaart gemeente Borger-Odoorn) en de resultaten van het bodemonderzoek op het naburig perceel waar de koper concentratie in het grondwater onder de achtergrondwaarde blijft, is de verwachting dat er geen sprake is van een vermoeden van een ernstige verontreiniging.


Conclusie en aanbevelingen
De vooraf gestelde hypothese dat de locatie als verdacht wordt beschouwd ten aanzien van het voorkomen op bodemverontreiniging is bevestigd. De aangetoonde licht verhoogde gehalten in de grond vormen echter geen aanleiding tot het uitvoeren van nader bodemonderzoek. Herbemonstering van het grondwater kan wenselijk zijn. De bovengrond is indicatief aangemerkt als ‘altijd toepasbaar’ en ‘wonen’. De ondergrond is indicatief beoordeeld als ‘industrie’. De resultaten vormen geen belemmeringen voor de voorgenomen nieuwbouw van de woningen.

Indien grond vanaf de locatie wordt afgevoerd, is bij hergebruik elders het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. Indien de grond elders wordt toegepast, dient toestemming te worden verkregen van het bevoegd gezag en kan onderzoek conform het Besluit bodemkwaliteit gevraagd worden.

Conclusie

Ten aanzien van het aspect bodem treden er geen belemmeringen op. Het plan is op dit punt uitvoerbaar.

4.3 Ecologie

Toetsingskader

Wet natuurbescherming
Onderdeel van de Wet natuurbescherming (Wnb) is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (art. 3.1-3.4 Wnb);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (art. 3.5-3.9 Wnb);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (art. 3.10-3.11 Wnb).

Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (art. 3.11 Wnb). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

Ook de bescherming van specifieke natuurgebieden is in de Wnb geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.

Onderzoek - ecologische quickscan

Om de uitvoerbaarheid van dit plan te toetsen voor het aspect ecologie, is een ecologische quick scan uitgevoerd in september 2021. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Het ecologische onderzoek is als Bijlage 3 opgenomen. Hieronder worden de resultaten kort benoemd.

Op basis van de quick scan zijn met betrekking tot de aanwezigheid van beschermde flora en fauna de volgende conclusies te trekken:

  • Rond het plangebied is geschikt broedbiotoop aanwezig voor jaarrond beschermde soorten zoals huismus en gierzwaluw. In en rond het plangebied is geschikt broedbiotoop voor ransuilen aanwezig.
  • In en rond het plangebied is geschikt broedbiotoop voor categorie 5 soorten zoals spreeuw, grote bonte specht, zwarte kraai, koolmees en pimpelmees.
  • In en rond het plangebied is geschikt broedbiotoop voor algemene broedvogels zoals merel, vink en kauw aanwezig.
  • In de omgeving van het plangebied zijn geschikte verblijfplaatsen voor gebouwbewonende en boombewonende vleermuissoorten.
  • In de omgeving van het plangebied is mogelijk geschikt leefgebied van de nationaal beschermde bos-muis, grote bosmuis en eekhoorn aanwezig.
  • In en rond het plangebied komt verder een aantal nationaal beschermde soorten voor, namelijk hermelijn, ree en vos. Voor deze soorten geldt een vrijstelling. De algemene zorgplicht is wel van kracht.

Er is geen nader onderzoek nodig voordat de werkzaamheden kunnen plaatsvinden.

Aanbevelingen

De volgende aanbevelingen zijn in het onderzoek opgenomen:

  • Om negatieve effecten als gevolg van de werkzaamheden op de aanwezige broedvogels te voorkomen, wordt geadviseerd om buiten het broedseizoen te werken (buiten de periode half maart t/m half juli). Werken tijdens het broedseizoen is alleen mogelijk als kan worden vastgesteld dat effecten op broedende vogels op het braakliggende terrein kunnen worden uitgesloten.
  • Om te voorkomen dat verblijfplaatsen en vliegroutes van vleermuizen worden verstoord, wordt geadviseerd om alleen overdag en zonder kunstmatige verlichting te werken.
  • Voor nationaal beschermde soorten geldt de zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat schade aan wilde planten en dieren zoveel, als redelijkerwijs mogelijk is, wordt voorkomen. Dit kan door het graven van de sleuven in één richting uit te voeren, zodat eventuele grondgebonden zoogdieren zelfstandig het gebied kunnen verlaten.


Op basis van de quickscan blijkt dat er geen ontheffing op de Wet natuurbescherming nodig is, mits effecten op broedvogels worden voorkomen.


Indien andere werkzaamheden dan die zijn genoemd in hoofdstuk 2 gaan plaatsvinden, dienen ook deze ingrepen getoetst te worden aan de Wet natuurbescherming. De conclusies kunnen dan afwijken van de bovenstaande conclusies.

Onderzoek - stikstofdepositie

Ten behoeve van het initiatief is een AERIUS-berekening uitgevoerd. De rapportage is opgenomen in Bijlage 4. In Bijlage 5 en Bijlage 6 zijn de bijlagen behorend bij het rapport opgenomen: de berekening van de aanlegfase en de gebruiksfase.

De depositie van stikstof in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden ten gevolge van de emissie van NOx en NH3 van deze ontwikkeling, alsmede van het verkeer van en naar de locatie is berekend met het programmapakket AERIUS (15 oktober 2020). De berekening met AERIUS genereert per fase een rekenresultaat waarin wordt geconstateerd dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. De conclusie die volgt uit de berekening is dat door de stikstofdepositie geen significant negatief effect optreedt in het kader van de Wnb beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig.

Conclusie

Er is geen nader onderzoek noodzakelijk. Om negatieve effecten als gevolg van de werkzaamheden op de aanwezige broedvogels te voorkomen, wordt geadviseerd om buiten het broedseizoen te werken (buiten de periode half maart t/m half juli). Werken tijdens het broedseizoen is alleen mogelijk als kan worden vastgesteld dat effecten op broedende vogels op het braakliggende terrein kunnen worden uitgesloten.

Om te voorkomen dat verblijfplaatsen en vliegroutes van vleermuizen worden verstoord, wordt geadviseerd om alleen overdag en zonder kunstmatige verlichting te werken.

Voor nationaal beschermde soorten geldt de zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat schade aan wilde planten en dieren zoveel, als redelijkerwijs mogelijk is, wordt voorkomen. Dit kan door het graven van de sleuven in één richting uit te voeren, zodat eventuele grondgebonden zoogdieren zelfstandig het gebied kunnen verlaten.

De conclusie luidt dat op basis van de quick scan blijkt dat geen ontheffing op de Wnb nodig is, mits effecten op broedvogels worden voorkomen.

De conclusie die volgt uit de AERIUS-berekening is dat door de stikstofdepositie geen significant negatief effect optreedt in het kader van de Wnb beschermde Natura 2000-gebieden.

Ten aanzien van het aspect ecologie treden er geen belemmeringen op. Het plan is op dit punt uitvoerbaar.

4.4 Externe veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. De wet- en regelgeving rond het thema externe veiligheid zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak veiligheidsafstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Onderzoek

In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaart (risicokaart.nl) opgenomen. Het plangebied is globaal blauw omkaderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.08BP0015WP04-VG01_0011.png"

Figuur 4.2: Uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)

Volgens de risicokaart ligt het plangebied niet in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en spoor-, water- en wegtransportroutes voor gevaarlijke stoffen. Zo ligt zwembad De Zwaoi op circa 1,6 kilometer.

Gasleidingen
Wel loopt een gasleiding van Gasunie ten noorden van het plangebied. Deze gasleiding is als zodanig bestemd in het huidige bestemmingsplan 'Valthermond'. Op grond van artikel 14 van het Bevb moet in het bestemmingsplan de buisleiding en de zogenaamde belemmeringenstrook van de hoge druk aardgasleidingen worden weergegeven. De belemmeringenstrook bedraagt 4 meter voor buisleidingen met een druk van maximaal 40 bar.

Binnen de belemmeringenstrook mogen geen locaties worden bestemd waar bouwwerken kunnen worden opgericht. Daarnaast geldt een vergunningenstelsel voor werken of werkzaamheden die van invloed kunnen zijn op de integriteit en werking van de buisleiding, niet zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wion. Voor graafwerkzaamheden geldt een zogenaamde klic-melding. In het huidige plan zijn diverse woonbestemmingen aangepast op basis van deze belemmeringenstrook. De nieuw te bouwen woningen zijn niet gelegen in deze belemmeringenstrook.

De buisleidingen zijn in het huidige bestemmingsplan op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) aan het plaatsgebonden risico getoetst. Ook is het groepsrisico berekend en verantwoord. De risico’s van de hoge druk aardgasleidingen zijn voor de relevante buisleidingen berekend middels een kwantitatieve risico analyse (QRA). Voor de nadere onderbouwing en bijbehorende rapportage wordt verwezen naar het huidige bestemmingsplan 'Valthermond'. Hieronder volgen de conclusies.

Plaatsgebonden risico buisleidingen

Voor de buisleiding met kenmerk N-522-50 zijn enkele contouren van het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar berekend.

De RUD stelt dat ter hoogte van de planontwikkeling de PR10-6 van de hoge druk aardgastransportleiding kleiner of gelijk is aan de belemmeringenstrook van de buisleiding. Beide nieuwe bouwvlakken liggen ruimschoots buiten de belemmeringenstrook, waardoor aan de grenswaarde PR10-6 per jaar wordt voldaan.
 

Conclusie PR 10-6 per jaar

De berekende PR-contouren leveren geen belemmeringen op. De contouren liggen namelijk niet binnen bouwvlakken waarbinnen objecten gerealiseerd kunnen worden. Het huidige plan voldoet aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar.

In dit plan wordt dan wel een bouwvlak toegevoegd, maar er liggen in de huidige situatie bouwvlakken op kortere afstand van de gasleiding.


Invloedsgebied buisleidingen

Hoge druk aardgasleidingen hebben een invloedsgebied dat sterk in afstand kan variëren in verband met diameter en druk. Invloedsgebieden zijn niet op de verbeelding van het huidige bestemmingsplan geplaatst.

De RUD stelt dat het invloedsgebied van de hoge druk aardgastransportleiding circa 75 meter bedraagt. Beide bouwvlakken liggen grotendeels binnen het invloedsgebied. Dit houdt in dat het groepsrisico moet worden verantwoord. De bouwvlakken liggen overigens wel buiten de 100% letaliteitszone. Dit houdt in dat deze planologische wijziging geen invloed heeft op de hoogte van het groepsrisico.

In de navolgende afbeelding is het invloedsgebied (rood gearceerde gebied) en de 100% letaliteitszone (blauwe buffer) weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.08BP0015WP04-VG01_0012.png"

Figuur 4.3: Invloedsgebied en 100% legaliteitszone (bron: RUD)

Groepsrisico
De hoogte van het groepsrisico wordt niet beïnvloed door de inbreiding van 8 woningen binnen het invloedsgebied. De inbreiding vindt namelijk buiten de 100% letaliteitszone plaats, waardoor de planologische verandering geen invloed heeft op de hoogte van het groepsrisico. De geprojecteerde positie van de woningen is zodanig dat de woningen aan de rand van het invloedsgebied komen te liggen, waarbij de tuin meer richting de buisleiding komt te liggen. Voor een eventuele bescherming tijdens een fakkelbrand zijn de woningen dé locatie waarbinnen de schuilmogelijkheden liggen en is de tuin niet relevant.

Conclusie

Ten aanzien van het aspect externe veiligheid treden er geen belemmeringen op. Het plan is op dit punt uitvoerbaar.

De RUD stelt dat het inbreidingsplan relevant is voor externe veiligheid in verband met een hoge druk aardgastransportleiding. Het plan voldoet aan de grenswaarde van het PR10-6 per jaar. De hoogte van het groepsrisico wordt niet beïnvloed door de inbreiding van deze 8 woningen, doordat de woningen buiten de 100% letaliteitszone van de buisleiding liggen.

De VRD dient door de gemeente nog om advies te worden gevraagd over dit inbreidingsplan. Gemeente Borger Odoorn dient aan te geven of de inbreiding wel of niet verantwoord wordt geacht.

4.5 Geluid

Toetsingskader

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wgh is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde.

De Wgh is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een weg. Volgens de Wet geluidhinder heeft elke weg een zone. Conform art. 74 lid 2 Wgh zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt hiervan uitgezonderd, evenals wegen die deel uitmaken van een woonerf.

Onderzoek

Aan de Roelof Tuinstraat worden twee blokjes van vier woningen gerealiseerd. In het kader van het huidige bestemmingsplan 'Valthermond', dat dateert uit 2018, is onder andere akoestisch onderzoek verricht naar die locaties die vallen onder de wijzigingsbevoegdheid. De te realiseren woningen aan de Roelof Tuinstraat vallen binnen het gebied van de wijzigingsbevoegdheid. Omdat het onderzoek al weer 4 jaar oud is, is dat onderdeel van het onderzoek geactualiseerd naar 2031.


Berekening
De verwachte verkeersintensiteiten op het Zuiderdiep en Noorderdiep bedragen in 2031 respectievelijk 7.900 en 578 mvt/etmaal. Berekend zijn op basis van deze verkeersintensiteiten de 48 dB geluidsbelastingcontouren van deze wegen. Uit deze berekening (zie onderstaande figuur) blijkt dat de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting op de gevel 48 dB niet wordt overschreden. Aan de eisen van de Wgh wordt daarmee voldaan en is verder onderzoek niet nodig.


afbeelding "i_NL.IMRO.1681.08BP0015WP04-VG01_0013.png"

Figuur 4.4: Berekening geluidsbelastingscontouren (bron: BugelHajema Adviseurs B.V.)

Conclusie

Er kan worden gesteld dat het milieuaspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit plan. De RUD stemt met deze conclusie in.

4.6 Geur

Toetsingskader

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van geurbelasting, onder andere als gevolg van emissies door veehouderijen. Met de in de Wet geurhinder en veehouderij opgenomen grenswaarden moet rekening gehouden worden bij beslissingen in het kader van de Wet milieubeheer.

Onderzoek

Wat betreft geurhinder wordt opgemerkt dat de nieuwbouwlocaties nergens maatgevend zijn als het gaat om de uitbreiding van een intensieve veehouderij. Tussen de nieuwbouwlocaties en de intensieve veehouderijbedrijven liggen bestaande woningen die bij een uitbreiding van een intensieve veehouderij vooralsnog bepalend zullen zijn voor de toelaatbare toename van de geurbelasting.

Conclusie

Er kan worden gesteld dat het milieuaspect geur geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit plan.

4.7 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

De Wet luchtkwaliteit is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (nibm) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.


In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Plan

In het plangebied worden in totaal acht woningen gerealiseerd. De CROW-publicatie 381 (2018) heeft voor verschillende variabelen kerncijfers. Dit gebied is geclassificeerd als niet stedelijk en ligt in de rest bebouwde kom. Het gaat om de bouw van sociale huurwoningen. Voor de verkeersgeneratie van dergelijke woningen is een kengetal van minimaal 5,2 en maximaal 6,0 verkeersbewegingen per etmaal opgenomen. Dit komt neer op een gemiddeld totaal van 44,8 ritten per etmaal voor de acht sociale huurwoningen.

Onderzoek nibm-tool

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil de nibm-tool 2020 ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.08BP0015WP04-VG01_0014.png"

Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project kan derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit vanwege de toename van het verkeer is niet noodzakelijk.

Onderzoek achtergrondniveau

Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2011.

De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel.

Grenswaarden luchtconcentraties   Norm  
NO2 jaargemiddelde concentratie   40 µg/m3  
PM10 jaargemiddelde concentratie   40 µg/m3  

Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan. Per 21 juni 2011 moet aan de grenswaarden voor fijnstof worden voldaan. Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het gebied de achtergrondniveaus voor NO2 en PM10 ruimschoots onder de grenswaarden liggen.

Conclusie

Het project kan worden beschouwd als een nibm-project. Daarnaast is de luchtkwaliteit in en rond het plangebied zodanig dat de normen voor een goed woonklimaat worden gewaarborgd. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

4.8 Milieuzonering

Toetsingskader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds verstaan. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is.

Onderzoek

Uit het geldende bestemmingsplan blijkt dat in de omgeving gemengde bedrijvigheid, een maatschappelijke voorziening en akkerbouwbedrijven voor komen. De afstand van al deze functies is zodanig dat deze niet hinderend kan zijn voor de nieuwbouw, zo ook de nieuwbouw niet een belemmering vormt voor de aanwezige bedrijvigheid.

In de directe omgeving van de gewenste woningen liggen voornamelijk andere woonbestemmingen. Deze woningen kunnen zijn voorzien van een beroep of bedrijf aan huis, welke echter een zodanige milieu-effect heeft dat deze niet over en weer belemmerend is voor de nieuwbouw. Aan het Zuiderdiep is een aantal woningen met de bestemming ‘Gemengd’ dat grenst aan het perceel waarop de gewenste woningbouw is geprojecteerd. Uit de toelichting van het bestemmingsplan blijkt dat alleen wanneer de bestemming een aanduiding heeft, hier een bedrijf gevestigd kan zijn. De percelen waar dat van toepassing is, liggen op voldoende afstand.

Op grotere afstand liggen maatschappelijke, bedrijfs- en gemengde bestemmingen. Deze afstand is voldoende groot, gemeten van perceelsgrens tot perceelsgrens.

Op ca. 850 meter is een akkerbouwbedrijf met intensieve neventak (Noorderdiep 492, Valthermond) gelegen. Deze afstand is dermate groot dat geen beperking wordt verwacht, ook niet wanneer de belasting vanaf de hoek van het bouwblok van het bouwblok wordt gemeten (omgekeerde werking).

Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor het plan. De RUD stemt met deze conclusie in.

4.9 Water

Toetsingskader

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder verbouw- en nieuwbouwplannen, wordt getoetst welke consequenties deze plannen hebben voor de waterhuishouding en hoe in de plannen wordt omgegaan met aspecten van water.

Het plangebied ligt in het beheergebied van het Waterschap Hunze en Aa's. Voor het plan is op 12 juli 2021 een watertoets uitgevoerd. Op basis van deze toets geldt de normale procedure voor voorliggend plan. Het waterschap heeft een uitgangspuntennotitie aangeleverd, welke is opgenomen in Bijlage 7 (inclusief aanvullende correctie op de watertoets en uitgangspuntennotitie).

Onderzoek

1. Waterveiligheid

Waterveiligheid betreft het voorkomen, zo mogelijk uitsluiten, van levensbedreigende overstromingsrisico's voor mens en dier en het voorkomen van schade aan have en goed. Risico's die met name zullen optreden bij het doorbreken van een zeekering (primaire kering) of boezemkade (secundaire kering). Binnen dit thema zijn, indien van toepassing, alle waterschapsbelangen beschreven die vanwege de waterveiligheid extra bescherming genieten of anderzijds van belang zijn voor de waterveiligheid.

Er zijn geen nadere waterschapsbelangen beschreven voor waterveiligheid.


2. Waterkwantiteit

Het waterschap heeft als taak de zorg voor voldoende water in droge perioden als de afvoer in perioden van overvloed. Een vergrote kans op wateroverlast of watertekort dient dus voorkomen te worden. Binnen dit thema zijn, indien van toepassing, de voor dit plan gerelateerde belangen beschreven die in meer of mindere mate de waterkwantiteit beïnvloeden.

Wateroverlast vanuit het oppervlaktewater moet in ieder geval zoveel mogelijk voorkomen worden. Overtollig grond- en hemelwater dat tot afvoer komt volgt de trits ; ''vasthouden, bergen, afvoeren''.


Verhardingstoename
In het ingediende plan neemt het verharde oppervlak toe boven de compensatiedrempel; voor stedelijk gebied of kassengebieden met meer dan 150 m2 of in het buitengebied met meer dan 1500 m2 (Keur Waterschap Hunze en Aa’s). Omdat deze verhardingstoename ervoor zorgt dat hemelwater versneld tot afstroming komt, kan dit tot overlast en schade leiden verderop in het watersysteem (peilgebied). Dit vergroot de kans op inundatie, zeker bij piekbuien, waardoor de landelijke werknormen (landbouwkundige afvoer)voor de inundatiekans overschreden kunnen worden. Compenserende waterberging is noodzakelijk om de kans op inundatie binnen peilgebieden niet te vergroten en de werknormen te kunnen waarborgen.

Grondgebruikstype   Maaiveldcriterium   Inundatienorm (1/jaar)  
Grasland   5%   1/10  
Akkerbouw   1%   1/25  
Hoogwaardige land-, en tuinbouw   1%   1/50  
Glastuinbouw   1%   1/50  
Bebouwd gebied   0%   1/100  
Natuurgebied   -   geen norm  

Bovenstaande werknormen zijn gebaseerd op de midden-variant van het klimaatscenario 2015 van het KNMI (klimaatscenario G)

Compenserende waterberging
De feitelijke toename aan verhard oppervlak is op circa 500 m2 bepaald. Dit betekent dat geen compensatieplicht geldt (<1.500 m2 binnen de bebouwde kom).

Echter, bij het afkoppelen van verharde oppervlakken (HWA) voor deze nieuwe inbreiding dient er wel rekening mee te worden gehouden dat het ontvangende oppervlaktewater (bv. lokale sloten en/of te realiseren wadi's) wel voor het nieuwe afstromende totale oppervlak van 2.069 m2 voldoende capaciteit aan berging nodig zal blijven hebben. Aangezien ontvangend oppervlaktewater niet in nabije omgeving aanwezig is, zal hiervoor wel een inrichtingsmaatregelen in de directe omgeving nodig blijven, om wateroverlast en tijdelijk te hoge lokale grondwaterstanden te voorkomen.

In deze situatie geeft het waterschap daarom het advies om voor circa 2.069 m2 extra ruimte in de omgeving in te passen voor opvang hemelwater voor ca. 165 m3.

3. Waterkwaliteit

Om de waterkwaliteit te waarborgen heeft het waterschap de zorg voor het realiseren van schoon en ecologisch gezond water, waarin systeem-specifieke dieren en planten voorkomen. In de eerste plaats is dit van belang voor de grotere beken, kanalen en meren waarvoor binnen de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) doelen en maatregelen zijn opgesteld voor aangewezen waterlichamen. Daarnaast is een goede waterkwaliteit van belang voor het recreatief medegebruik als zwemmen en kanoën en voor het stelsel van kleinere watergangen voor water aan- en afvoer. In dit thema zijn, indien van toepassing, alle voor dit plan specifieke waterschapsbelangen beschreven die impact hebben op de waterkwaliteit.

Vervuiling van het oppervlaktewater moet in ieder geval zoveel mogelijk voorkomen worden. Om deze reden vraagt het waterschap op de toepassing van uitlogende materialen zoveel mogelijk te beperken en om vervuiling door bedrijfsmatige activiteiten te voorkomen. Afstromend hemelwater dat vervuild is geraakt moet zo veel mogelijk gescheiden worden afgevoerd, of moet worden gezuiverd. Dit volgt de trits ; ''schoonhouden, scheiden, zuiveren''.


4. Aanvullende waterschapsbelangen

Onder dit thema zijn, indien van toepassing, een aantal onderwerpen opgenomen die mogelijk een belang raakt voor het waterschap of die van gerelateerde partners. Dit betreft enerzijds locatie specifieke eigenschappen die in een toekomstige situatie de effecten op het waterbeheer kunnen vergroten. Anderzijds kunnen ook watergerelateerde gebiedseigenschappen zijn opgenomen buiten de jurisdictie van het waterschap, maar die wel indirect de belangen van het waterbeheer raken.

Er zijn geen aanvullende waterschapsbelangen beschreven voor het initiatief.

Conclusie

Met inachtneming van bovenstaande vormt het aspect water geen belemmering.

4.10 M.e.r.-beoordeling

Inleiding

In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een vorm van m.e.r.-verplichting geldt. Hierbij is onderscheid gemaakt in drie situaties. Ten eerste zijn activiteiten benoemd waarvoor het maken van een milieueffectrapportage verplicht is en waarvoor altijd een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen (m.e.r.-plicht). In bijlage C van het Besluit m.e.r. is aangegeven voor welk type activiteiten een m.e.r.-plicht geldt.
Ten tweede zijn activiteiten benoemd waarvoor het bevoegd gezag nader moet beoordelen of een m.e.r.-procedure wel of niet nodig is (m.e.r.-beoordelingsplicht). In bijlage D van het Besluit m.e.r. is aangegeven voor welk type activiteiten een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. Hierbij zijn per type activiteiten drempelwaarden opgenomen.
Ten derde moet voor ontwikkelingen die onder de drempelwaarden blijven zoals genoemd in bijlage D van het Besluit m.e.r, wel beoordeeld worden of de geplande activiteiten geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben (vormvrije m.e.r.-beoordeling). Voor deze motivering/toets wordt een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling geschreven. Uit de aanmeldnotitie kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure worden gevolgd. Op basis van de aanmeldnotitie neemt het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit.

Voor activiteiten die niet zijn opgenomen in de bijlagen C en D van het Besluit m.e.r geldt geen vorm van een m.e.r. verplichting.

Toetsing

Een beschrijving van het plangebied is opgenomen in paragraaf 2.2. Het wijzigingsplan valt in categorie D11.2 van bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage. Deze categorie bevat: 'uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Binnen deze categorie geldt de volgende drempelwaarde:

  • een oppervlakte van 100 ha of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.


Het plangebied blijft ruim onder de drempelwaarden. Voor het plan geldt dan ook geen m.e.r.-beoordelingsplicht. Er wordt dan ook volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Daarbij gaat het om de vraag of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De 'belangrijke nadelige gevolgen' kunnen worden ontleend aan het toetsingskader van bijlage III van de Europese Richtlijn Milieueffectbeoordeling. Hierbij is onderscheid gemaakt in drie hoofdthema's:

  • 1. de kenmerken van de activiteit (waaronder omvang, verontreiniging, hinder en risico's van ongevallen);
  • 2. de plaats van de activiteit (in relatie tot de kwetsbaarheid van het milieu);
  • 3. de kenmerken van het potentieel effect (waaronder het bereik, de orde van grootte en waarschijnlijkheid van effect).


1. Kenmerken van het project
Conform bijlage III van de EU-richtlijn dienen de volgende aspecten in overweging te worden genomen:

Criteria   Beschrijving van de mogelijke effecten   Doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk?  
Kenmerken van het project  
Omvang van het project   Zie paragraaf 2.2.   nee  
Cumulatie met andere projecten   In de omgeving van het plangebied zijn geen grootschalige ontwikkelingen bekend die kunnen leiden tot een stapeling (cumulatie) van milieueffecten.   nee  
Gebruik van natuurlijke hulpbronnen   Het gebruik van natuurlijke hulpbronnen ten behoeve van realisatie van de gebouwde omgeving is niet van toepassing.   nee  
Productie van afvalstoffen   Afvalstoffen komen vrij en/of ontstaan als gevolg van normaal gebruik van de woningen. Huishoudelijk afval wordt op de gebruikelijke wijze ingezameld en verwerkt.   nee  
Verontreiniging en hinder   Verontreiniging en hinder kunnen ontstaan als gevolg van verkeersbewegingen door gebruikers en/of bezoekers van de woningen.
Gelet op de omvang van het plan draagt het project echter slechts in 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtkwaliteit (zie paragraaf 4.7).
Effecten op de omgeving als gevolg van verkeerslawaai zijn eveneens beperkt aangezien de toename van het aantal verkeersbewegingen zeer gering is en deze opgaan in de gebruikelijke verkeersstromen (zie paragraaf 2.2.3).
Zoals aangetoond in dit Hoofdstuk 4 van de ruimtelijke onderbouwing zijn de overige milieueffecten niet van toepassing of slechts zeer gering.  
nee  
Risico van ongevallen   Volgens de risicokaart ligt het plangebied niet in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, spoor-, water- en wegtransportroutes voor gevaarlijke stoffen of buisleidingen. Zie paragraaf 4.4.   nee  

2. Plaats van het object
Bij de mate van kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop het project van invloed kan zijn, moet in het bijzonder in overweging worden genomen:

Criteria   Beschrijving van de mogelijke effecten   Doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk?  
Plaats van het project  
Het bestaande grondgebruik   Zie paragraaf 2.1.   nee  
Relatieve rijkdom aan en de kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied   Er is geen sprake van aantasting   nee  
Het opnamevermogen van het natuurlijke milieu   Er is geen sprake van aantasting   nee  

3. Kenmerken van het potentiële effect
Bij de potentiële effecten van het project wordt voor zover relevant gekeken naar:

Criteria   Beschrijving van de mogelijke effecten   Doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk?  
Kenmerken van het potentiële effect  
Het bereik van het effect   Beperkt tot plangebied.   nee  
Het grensoverschrijdende karakter van het effect   Van grensoverschrijdende milieueffecten is geen sprake.   nee  
De waarschijnlijkheid van het effect   De effecten duren zo lang het plangebied als zodanig in gebruik is. De effecten zijn uitsluitend omkeerbaar door het gebruik te beëindigen.   nee  

Het project is in zekere zin onomkeerbaar, maar in vergelijking met de drempelwaarde van een relatief zeer geringe omvang. Wanneer er geen 'belangrijke nadelige gevolgen' zijn voor het milieu, is het conform de wetgeving en de vigerende praktijk niet nodig om een volledige m.e.r.-procedure te doorlopen. Dit blijkt eveneens in het kader van de plan-MER die ten behoeve van het huidige bestemmingsplan 'Valthermond' is opgesteld en waarin bouwlocaties als onderzoeksobject mee zijn genomen.

Conclusie

Omdat de activiteiten ruim onder de drempelwaarden zoals opgenomen in categorie 11.2 van bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. De activiteiten hebben geen belangrijke nadelige milieueffecten. Het is niet noodzakelijk de m.e.r.-procedure te doorlopen. De RUD stemt met deze conclusie in.

4.11 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister ervoor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.

De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?


Onderzoek

Ad. 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan worden gekeken naar jurisprudentie. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is (ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921). Het initiatief gaat slechts uit van het toevoegen van acht woningen, waardoor de Ladder niet van toepassing is.

Conclusie

Het initiatief ligt onder de grens van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. Dit betekent dat de 'laddertoets' niet van toepassing is op onderhavig planvoornemen. Wanneer geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, zijn de overige vragen van de Ladder niet meer van toepassing.

Ondanks dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling wel worden aangetoond (in het kader van de goede ruimtelijke ordening). In paragraaf 3.4 wordt hier op ingegaan in het kader van het gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een wijzigingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt.

Het wijzigingsplan bestaat uit:

  • a. een verbeelding van het wijzigingsplangebied waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • b. de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Bij het wijzigingsplan hoort een toelichting.

Ook zijn de regels van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) toegepast. Met deze standaard worden de regels en de verbeelding zodanig opgebouwd en ingericht dat bestemmingsplannen en wijzigingsplannen goed met elkaar kunnen worden vergeleken.

Het wijzigingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd. Vanaf 1 januari 2010 wordt het wijzigingsplan ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge verbeelding van het wijzigingsplan op papier. Als de digitale en analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

5.2 Planregels

Voor wat betreft de regels is zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek en inhoud van het bestemmingsplan 'Valthermond'. De regels zijn opgebouwd uit een aantal hoofdstukken. Deze indeling ziet er als volgt uit:

5.2.1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 is een uitleg van de in het wijzigingsplan gebruikte begrippen opgenomen (Artikel 1). De standaard begripsomschrijvingen van de gemeente zijn aangevuld met die begrippen, die specifiek in dit wijzigingsplan voorkomen en waarbij sprake is van een (mogelijk) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen.

Om de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken te kunnen bepalen, is daarnaast aangegeven hoe deze worden gemeten (Artikel 2).

5.2.2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingen opgenomen. Hierna wordt per bestemming een korte uitleg gegeven.

Verkeer - Verblijf

De voor 'Verkeer - Verblijf' (Artikel 3) aangewezen gronden zijn bestemd voor onder meer wegen, paden en parkeervoorzieningen. Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn onder voorwaarden toegestaan.

Woongebied

De gronden bestemd als 'Woongebied' (Artikel 4) zijn bestemd voor wonen. De woningen worden binnen het bouwvlak gebouwd. Maximaal 8 woningen zijn toegestaan. De woningen worden aaneen gebouwd, tot een maximum van vier woningen.

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn voorwaarden gesteld. Onder voorwaarden kan van enkele bouwregels worden afgeweken. Bij omgevingsvergunning is onder voorwaarden een aan huis verbonden beroep of bedrijf toegestaan.

5.2.3 Algemene regels

In hoofdstuk 3 zijn de anti-dubbeltelregel, de algemene gebruiksregels, de algemene afwijkingsregels en de overige regels opgenomen.

Anti-dubbeltelregel

Het doel van de anti-dubbeltelregel (Artikel 5) is om te voorkomen dat, wanneer volgens een wijzigingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd, komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.

Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels (Artikel 6) is aangegeven welke specifieke vormen van gebruik in elk geval strijdig zijn met de bestemmingen.

Algemene afwijkingsregels

In de algemene afwijkingsregels (Artikel 7) is een aantal bepalingen opgenomen die het mogelijk maken om het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Omdat dit zich niet beperkt tot één bestemming, maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regels in beginsel op alle bestemmingen van toepassing.

Het verlenen van een omgevingsvergunning met afwijking mag geen automatisme zijn. Het verlenen van de vergunning wordt zorgvuldig afgewogen en gemotiveerd.

Daarnaast is het mogelijk om bij omgevingsvergunning onder voorwaarden bed & breakfast en recreatieappartementen toe te staan.

Overige regels

De overige regels (Artikel 8) omvatten een verbod op het gebruik van gronden en bouwwerken als seksinrichting. Daarnaast is de plicht opgenomen om bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Wet natuurbescherming. Tot slot moet bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen in respectievelijk Artikel 9 en Artikel 10.

Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit wijzigingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe wijzigingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

In de slotregel van het wijzigingsplan wordt aangegeven onder welke titel het plan wordt vastgelegd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Exploitatieplan

Conform artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen, tenzij het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd. Met de initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst aangegaan waarin alle kosten (en inkomsten zoals subsidies) conform artikel 6.2.3/6.2.4 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn opgenomen. Dit betreft ook de subsidiebijdrage afkomstig uit de Gebiedsvisie De Monden, welke aan Woonservice voor dit project is toegekend.

Planschade

Een belanghebbende kan, na een besluit tot vaststellen van een wijzigingsplan, een verzoek indienen om een tegemoetkoming in de schade, indien die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in artikel 6.1 tweede lid van de Wro genoemde oorzaak. Eventuele planschade wordt verhaald op de initiatiefnemer.

Conclusie

Dit plan wordt gerealiseerd op initiatief van de woningcorporatie. De kosten die gepaard gaan met de bijbehorende uitvoeringskosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer en de gemeente zijn een anterieure overeenkomst aangegaan waarmee de economische uitvoerbaarheid is vastgelegd. Een exploitatieplan is niet nodig.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Vooroverleg

Het ontwerp-wijzigingsplan is op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voor formeel overleg voorgelegd aan provincie Drenthe, waterschap Hunze en Aa's, ASTRON, de Veiligheidsregio, Gasunie en de GGD. De reacties zijn in Bijlage 8 gebundeld.

De Veiligheidsregio, GGD zijn akkoord met het plan en adviseren een aantal maatregelen. Deze zijn waar nodig verwerkt in dit plan, dan wel worden tijdens de uitvoeringsfase (bouwplan) in acht genomen.

ASTRON en Gasunie hebben geen bezwaar tegen het plan.

Het waterschap is ook akkoord en verwacht bij de nadere uitwerking van dit plan, voor nader advies te worden betrokken bij de maatregelen rondom de afkoppeling van hemelwater naar de omgeving.

Provincie Drenthe geeft met betrekking tot de aspecten wonen en cultuurhistorie een reactie. Wat betreft wonen kan het volgende worden gesteld. De in de reactie aangehaalde Woonvisie 2016+ had een geldigheidsduur tot 2020. Deze is in aanloop naar een nieuwe Woonvisie vervangen door het tijdelijke Beleidskader Wonen 2021-2023. De aangehaalde plancapaciteit van 35 staat in de Woonvisie 2016+ in een tabel met plancapaciteit per november 2015. Op dat moment had er nog geen sloop van woningen plaatsgevonden in het plangebied. De wijzigingsbevoegdheid voor de bouw van 24 vervangende woningen staat in het bestemmingsplan Valthermond dat in 2018 is vastgesteld. Het aantal van 24 woningen maakt daarmee geen deel uit van de plancapaciteit van 35.

Op de reactie met betrekking tot cultuurhistorie kan het volgende worden gezegd. De Roelof Tuinstraat is een ontwikkeling uit de jaren 70 van de vorige eeuw. Deze is ingeklemd tussen de achtererven van de dorpsbebouwing aan de linten. De Roelof Tuinstraat heeft daarmee niets te maken met de ontginningsgeschiedenis van het dorp. Door de opgesloten ligging tast de Roelof Tuinstraat de aan de bebouwingslinten afleesbare geschiedenis ook niet aan. De bebouwing die in de jaren 70 aan de Roelof Tuinstraat is geplaatst maakt hiervan gebruik en conformeert zich soms wel maar soms ook niet aan het rechtlijnige orthogonale stelsel. Ook toen zijn woningblokken gedraaid en is een andere dan de reguliere opstelling tot stand gebracht (zie de luchtfoto hieronder met de situatie voor de sloop). Vanuit de historie geredeneerd kan gesteld worden dat er nu een knipoog wordt gemaakt naar de geschiedenis van de Roelof Tuinstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.08BP0015WP04-VG01_0015.png"
Figuur 6.1: Luchtfoto (bron: gemeente Borger-Odoorn)


Het verouderde woningbezit van Woonservice aan de Roelof Tuinstraat is gesloopt. Hierdoor ontstond een grote braakliggende ruimte. Woonservice ging beleidsmatig uit van krimp en zou veel minder woningen terugbouwen dan men gesloopt heeft. Het vraagstuk wat te doen met de restruimte is opgepakt met de buurt. Dit heeft geresulteerd in een plan met een beperkt aantal woningen in een parkachtige setting met verschillende functies ten zuiden van het plangebied (speeltuin, dierenweide, fietscrossbaan). Dit gebied is deels ingericht en heeft een heel eigen kwaliteit ontwikkeld en vormt nu een groene besloten omgeving; eigenlijk een oase tussen de veenkoloniale lintbebouwing. Woonservice wil hier een aantal levensloopbestendige circulaire (project Drenthe bouwt circulair) woningen bouwen. Woningen die in uiterlijk sterk afwijken van hetgeen gebruikelijk is het veenkoloniale gebied. Maar door de besloten ligging en de van de omgeving afwijkende omgevingskwaliteit is dit een geschikte locatie voor deze pilot. In het oorspronkelijke plan waren de woningen gesitueerd op de nu door de provincie voorgestelde wijze. Dit is aangepast om een aantal redenen:

  • de kwaliteit van deze parkachtige omgeving wordt nu beter benut waardoor de woonkwaliteit toeneemt;
  • door voorgestelde situering ontstaat een betere samenhang met de omgeving waardoor de identiteit van dit gebied wordt versterkt;
  • een orthogonale opzet is onderzocht, maar brengt door de noodzakelijke relatie met bestaande boven- en ondergrondse infrastructuur en de nieuwe inrichting zodanige beperkingen met zich mee dat het plan financieel onhaalbaar zou worden. Er zijn dan grote investeringen in het verleggen van kabels en leidingen noodzakelijk of gedane investeringen in de inrichting worden teniet gedaan. De oorzaak hiervan is de grotere bouwdiepte, noodzakelijk voor levensloopbestendig bouwen en de gewenste woningoriëntatie in verband met duurzaam bouwen.


Met uitzondering van de bovenstaande aanvulling zijn er verder geen wijzigingen in onderhavig plan.

6.2.2 Participatie

Daarnaast dient in het kader van de participatie tijdens de ontwerp-fase ook informeel overleg plaats te vinden met de omgeving. Als blijkt dat er grote weerstand is, kan dit betekenen dat opnieuw naar het plan wordt gekeken en aanpassingen kunnen plaatsvinden. Dit was niet het geval.

6.2.3 Zienswijzen

Het ontwerp-wijzigingsplan is gedurende zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode heeft iedereen de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen. Er zijn geen zienswijzen ingediend en het wijzigingsplan is daarom niet aangepast.