Plan: | Nieuw-Buinen, Parklaan Nije Daip |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | uitwerkingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1681.05BP0021UW01-VG01 |
In 2013 heeft de gemeenteraad van Borger-Odoorn het bestemmingsplan voor de herstructurering van het Nije Daip in Nieuw-Buinen vastgesteld. In dit plan is ter hoogte van de kruising van de Parklaan en Ranonkel een uit te werken woonbestemming opgenomen, omdat de precieze invulling van het gebied in 2013 nog niet bekend was.
Met dit uitwerkingsplan wordt de woonbestemming uitgewerkt ten behoeve van de bouw van acht levensloopbestendige twee-onder-één-kapwoningen in de koopsector. De omliggende gronden die niet worden bebouwd krijgen een groenbestemming.
Figuur 1.1:Globale ligging plangebied (bron: PDOK Viewer)
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan 'Nieuw-Buinen - Het Nije Daip' (vastgesteld 7 juli 2013). Het plangebied heeft de bestemming 'Woongebied - Uit te werken'. Voor de uitwerking gelden de volgende voorwaarden:
In het vervolg van dit uitwerkingsplan wordt onderbouwd dat met het plan wordt voldaan aan bovenstaande voorwaarden voor uitwerking.
In het geldende bestemmingsplan is verder aangegeven dat het totaal aantal woningen in het plangebied niet meer dan 170 mag bedragen. In het plangebied staan 155 woningen. Met het toevoegen van acht woningen wordt het maximum aantal woningen niet overschreden.
Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan Nieuw-Buinen - Het Nije Daip (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het volgende hoofdstuk 2, de planbeschrijving, gaat in op de huidige situatie en toekomstige situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 geeft het beleidskaders voor het plangebied weer. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de relevante omgevingsaspecten voor het gebied. In hoofdstuk 5 wordt de juridische regeling toegelicht. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid zijn opgenomen in hoofdstuk 6.
In de jaren zestig van de vorige eeuw zijn in Nieuw-Buinen in de oksel van het Dwarsdiep en het Noorderdiep nieuwe planmatige woonbuurten gebouwd. Vanaf het Dwarsdiep is telkens de opeenvolgende wijk bebouwd. Deze buurtjes hebben de ruimtelijke kenmerken van de op dat moment heersende stedenbouwkundige stroming, maar de opgestrekte structuur van de veenkoloniale wijken is in vogelvlucht wel te herkennen. Drie grote structuurdragers in de 'nieuwbouw' zijn de Parklaan, de Rozenlaan en de Veenmoslaan. Deze lanen slingeren nadrukkelijk door het veenkoloniale patroon heen. De Parklaan, die zuidoost-noordwest loopt, heeft een fraai lommerrijk profiel.
De woonbuurten rondom de Linnaeuslaan en de Chrysantstraat hadden de kenmerken van de ‘stempel’ stedenbouw, waarbij een ruimtelijk strokenbouwpatroon wordt herhaald. De klassieke straat was hier deels verdwenen, woningen lagen aan woonpaden, voor- en achterzijden van woningen grensden aan elkaar. Met het herstructureringsplan ‘Het Nije Daip’ is het grootste deel van de 'stempel' stedenbouw vervangen en is de veenkoloniale wijkenstructuur weer als ordenend ruimtelijk principe in ere hersteld. Veel van de bestaande woningen, maar ook de nieuwe woningen hebben hiermee een duidelijk adres aan het Nije Daip gekregen.
In het plangebied stond in het verleden een school die circa tien jaar geleden gesloopt is. Sindsdien is het gebied onbebouwd en in gebruik als groengebied.
Uitgangspunt voor het plan is om het uit te werken woongebied deels in te vullen met woningen. De rest van het uit te werken gebied behoudt de functie als groengebied.
Figuur 2.1 Stedenbouwkundig schetsplan (bron: Hornstra Zethoven)
Het programma bestaat uit vier twee-onder-één-kapwoningen aan de Parklaan en vier twee-onder-één-kapwoningen aan een nieuw aan te leggen doodlopende weg die aantakt op de Ranonkel.
De woningen aan de Parklaan hebben twee bouwlagen met een langskap (parallel aan de Parklaan). De woningen aan de Ranonkel bestaan uit één bouwlaag met een lage goot en een dwarskap.
De woningen worden aangeboden in verschillende, levensloopbestendige, varianten, waarbij het mogelijk is om slaapkamers en badkamers op de begane grond te realiseren.
Figuur 2.2 Vogelvlucht richting zuiden stedenbouwkundig schetsplan (bron: Hornstra Zethoven)
Figuur 2.3 Vogelvlucht richting noorden stedenbouwkundig schetsplan (bron: Hornstra Zethoven)
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte is aangesloten op de parkeerkencijfers voor de rest van de bebouwde kom in een weinig stedelijk gebied uit CROW-publicatie 381. Voor twee-onder-één-kapwoningen (koop) in dit soort gebieden geldt een parkeerkencijfer van maximaal 2,6 parkeerplaatsen per woning. Alle woningen krijgen een garage met oprit, waarmee het parkeren op eigen terrein kan worden opgelost.
Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI), geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en ontwikkelingen van de leefomgeving in Nederland. In de NOVI wordt ingegaan op urgente opgaven die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Deze opgaven omvatten onder andere klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Het uitgangspunt in de aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Er zijn vier nationale belangen waar het Rijk op wil sturen en richting geven:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Dit uitwerkingsplan maakt een acht nieuwe woningen mogelijk mogelijk. Binnen de verstedelijkingsstrategie is aangegeven dat de behoefte aan ruimte voor wonen, werken en voorzieningen bij voorkeur geaccommodeerd wordt binnen bestaand stedelijk gebied, door onderbenutte ruimte te ontwikkelen en verouderde (of in onbruik geraakte) gebieden te transformeren. Deze ontwikkeling past daarbinnen.
Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de Ladder voor duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening heeft het Rijk voorts enkele nationale belangen voorzien van bindende regels. Deze moeten bij ruimtelijke plannen in acht worden gehouden. Het plangebied ligt niet in een gebied waarvoor bindende regels zijn opgenomen.
Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de Ladder voor duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Ladder houdt in dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Stedelijke ontwikkeling
Voordat de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt doorlopen, moet de vraag worden beantwoord of er wel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Artikel 1.1.1 Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Het doel van het plan is de realisatie van acht woningen. Plannen met zo'n kleine omvang worden op grond van jurisprudentie niet beschouwd als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet van toepassing op het plan.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt in deze toelichting aangetoond dat de ontwikkeling wel leidt tot een zorgvuldige benutting van de ruimte en in die zin in overeenstemming is met de Ladder.
Provinciale Staten van Drenthe hebben op 3 oktober 2018 de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. De Omgevingsvisie is verder vertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De Omgevingsverordening is ook op 3 oktober 2018 vastgesteld.
De missie uit de Omgevingsvisie is het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten. De provincie streeft naar een robuuste ontwikkeling van de ruimtelijke dragers: de sociaaleconomische structuur, het landbouwsysteem, het watersysteem en het natuursysteem.
Combinatiemodel
Het doel is om functies, kwaliteiten en strategische opgaven met elkaar te combineren. In het combinatiemodel is er sprake van een gelaagde aanpak. De basis wordt gevormd door de kernkwaliteiten. Daarop liggen de robuuste systemen, waarin de strategische opgaven voor 2030 landen. De combinatie van opgaven en robuuste systemen binnen de context van de Drentse identiteit geeft invulling aan de visie van een bruisend Drenthe.
Figuur 3.1 Combinatiemodel Omgevingsvisie Drenthe 2018
De Omgevingsvisie is verder vertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De Omgevingsverordening is op 3 oktober 2018 vastgesteld.
In de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe is opgenomen dat in een ruimtelijk plan uiteengezet wordt hoe het desbetreffende plan zich verhoudt tot het behoud en de ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid, en de strategische opgaven en de sturingsniveaus zoals die zijn verwoord in de omgevingsvisie. Verder maakt het desbetreffende ruimtelijk plan geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk die de kernkwaliteiten significant aantasten.
Een ruimtelijk plan kan voorzien in nieuwe woningbouw mits de behoefte op basis van de gemeentelijke woonvisie kan worden aangetoond en aansluit bij bestaand stedelijk gebied. De gemeentelijke woonvisie ten aanzien van de woningvoorraad:
Daarnaast dient in het kader van zorgvuldig ruimtegebruik de Ladder voor duurzame verstedelijking te worden gevolgd. In paragrafen 3.1.2 en 3.4.2 wordt onderbouwd dat het plan in overeenstemming is met het gemeentelijke woonbeleid en de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Kernkwaliteiten
Voor het plangebied zijn de kernkwaliteiten Landschap, Cultuurhistorie en Aardkundige waarden van toepassing:
LANDSCHAP
Ten aanzien van de kernkwaliteit Landschap ligt het plangebied in de Veenkoloniën. Van provinciaal belang is de orthogonale samenhang tussen het systematische ontginningspatroon van grootschalige openheid met kenmerkende wijkenstructuur en de bebouwingslinten met daaruit opgaande percelen. Het provinciaal beleid is gericht op het behouden en versterken van de samenhang en de openheid met de wijken en de rechtlijnige landschapsstructuur.
Het plangebied betreft een herstructurering van bestaand stedelijk gebied en tast geen wijkenstructuur of bebouwingslinten aan. De kernkwaliteit is dan ook niet in het geding.
Op grond van de kernkwaliteit Cultuurhistorie behoort het plangebied tot het deelgebied 'De Drentse Monden'. Bepalend voor deze Drents-Groninger veenkoloniën is het orthogonale en hiërarchische stelsel van kanalen, monden en wijken, aangelegd voor de veenontginning. Langs de hoofdlijnen ontwikkelden zich na het afgraven de lintdorpen, geplaatst in een rechtlijnig stelsel van verkavelingen met bebouwing, waterwerken en beplanting.
Uitgangspunt voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is het accentueren van de hiërarchie in de orthogonale opbouw van de veenkoloniën. Deze hiërarchie bestaat uit de monden als de belangrijkste ontginningsassen met de daar haaks op staande kanalen- en wijkenstructuur. Binnen de veenkoloniën komt deze hiërarchie op verschillende manieren naar voren. Daarbinnen wil de provincie specifiek sturen op:
Het plangebied betreft een voormalige schoollocatie in stedelijk gebied van Nieuw-Buinen waar de karakteristieken zoals hierboven beschreven niet aanwezig zijn. In het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. De kernkwaliteit wordt niet aangetast.
AARDKUNDIGE WAARDEN
Op grond van de kernkwaliteit Aardkundige waarden geldt voor het plangebied een generiek beschermingsniveau. In deze gebieden wil de provincie de lokale, aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren. Van gemeenten wordt verwacht dat zij in deze gebieden nagaan welke kenmerkende aardkundige waarden aanwezig zijn en dat zij hieraan bescherming geven via het gemeentelijk bestemmingsplan en plannen en initiatieven daarop beoordelen.
Als gevolg van herstructurering in het gebied en de daarmee gepaard gaande afgravingen en ophogingen is de bodem verstoord. De bodemingrepen ten behoeve van dit plan leiden dan ook niet tot een aantasting van de kernkwaliteit.
Robuuste systemen
Ten aanzien van dit plan is met name het sociaaleconomische systeem als drager van belang, en dan specifiek het aspect wonen. De provincie vindt het van provinciaal belang om te anticiperen op een veranderende bevolkingssamenstelling en de effecten hiervan op de leefomgeving en de woningmarkt. De demografische ontwikkelingen maken het nodig dat er wordt geanticipeerd op een ouder wordende bevolking, toenemende vraag naar levensloopbestendig wonen en zorgwonen en een daling van het aantal huishoudens, in met name de buitengebieden.
In paragraaf 3.4.2 is onderbouwd dat er in Nieuw-Buinen in de toekomst een behoefte zal blijven bestaan aan woningen. Het plan voor de bouw van maximaal acht woningen sluit aan bij deze behoefte.
Visie
Ten aanzien van wonen streeft de provincie naar aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag. Zoals hierboven beschreven past het plan binnen deze ambitie.
Conclusie
Het plan houdt rekening met de voor de locatie relevante kernkwaliteiten. Aan de combinatie van opgaven en robuuste systemen wordt op passende wijze invulling gegeven. Het plan is dan ook in overeenstemming met het provinciaal beleid uit de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.
De drie gemeenteraden Borger-Odoorn, Coevorden en Emmen hebben de Regionale Woonagenda vastgesteld. Daarin hebben de gemeenten zich verbonden om binnen de regio gericht en selectief samen te werken aan goed wonen en leven.
De demografische verandering is een gegeven voor de regio en dit vraagt om het toevoegen van kwaliteit aan de regio. Dit zal minder door nieuwbouw en meer in de bestaande woningvoorraad gebeuren. Kwantiteit is minder belangrijk, het gaat om kwaliteit. Om die reden is in de Regionale Woonagenda ook geen kwantitatief woningbouwkader opgenomen. Het beleid voor de woningbouwplanning en -programmering heeft haar zwaartepunt op lokaal niveau. Dit verwoorden de gemeenten in hun lokale Woonvisies. Op regionaal niveau ligt het accent op monitoren en bevorderen dat kwalitatief de beste plannen ook ten uitvoer kunnen komen. Daarbij hebben de gemeenten afgesproken om geen elkaar beconcurrerende plannen te ontwikkelen.
Het plan betreft de bouw van acht woningen op een binnenstedelijke herstructureringslocatie in Nieuw-Buinen. Het is in overeenstemming met het regionale woonbeleid.
In 2011 heeft de gemeente Borger-Odoorn de gemeentelijke Structuurvisie vastgesteld. Dit document bevat de strategische ruimtelijke visie op de ontwikkeling van het grondgebied van de gemeente. De structuurvisie brengt de gemeentelijke ruimtelijke belangen in beeld aan de hand van de ruimtelijk relevante thema's en trends. Daarbij wordt een driedeling gehanteerd aan de hand van de landschapstypes Zand, Hunzedal en Veen.
Het plangebied ligt in die driedeling in het veengebied. De kernkwaliteiten van het veengebied worden gevormd door de zichtbare ontstaansgeschiedenis van het landschap. Lintstructuren in een grootschalig open landschap dat via een rationeel stelsel van wijken wordt ontwaterd, vormen de identiteit van het gebied. De pioniersgeest die het gebied heeft gevormd, vormt nu de basis voor een hoogwaardig en innovatief landbouwgebied. De cultuurhistorische betekenis van de lintstructuur en de openheid van het gebied blijven de kenmerkende kwaliteiten van het de Veenkoloniën.
Gezien de demografische ontwikkelingen wordt in de structuurvisie ingezet op het versterken van de bestaande woonomgeving. Kwaliteit staat daarbij voorop. Kwaliteit is het belangrijkste uitgangspunt als het gaat om nieuwbouw of herbouw van woningen. De inwoners moeten in Borger-Odoorn willen en kunnen blijven wonen. Inwoners die op jonge leeftijd vertrekken om te werken of te studeren moeten zich aangetrokken voelen om op latere leeftijd weer terug te keren. Ingezet wordt verder op het toevoegen van kwaliteit door herstructurering van wijken en nieuwbouw binnen bestaande structuren. Aansluiting wordt gezocht op de veranderde woningmarkt als gevolg van demografische verschuivingen.
Om de periode van de Woonvisie 2016-2020 tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet te overbruggen is op 18 februari 2021 het beleidskader Wonen 2021-2023 vastgesteld. Het beleidskader geeft de uitgangspunten om de huidige kansen op de woningmarkt te benutten. In het beleidskader is een onderscheid gemaakt in drie verschillende groepen, namelijk de huidige inwoners, de inwoners die in het verleden vertrokken zijn en potentiële nieuwe inwoners.
Door de vergaande vergrijzing, moet de gemeente onder meer inzetten op meer levensloopbestendige woningen (woonaanpassingen en nieuwbouw). Door levensloopbestendige woningen toe te voegen ontstaat doorstroming in de woningmarkt.
Met het plan wordt de realisatie van acht levensloopbestendige koopwoningen in Nieuw-Buinen mogelijk gemaakt. De ontwikkeling vindt plaats binnen de herstructurering van Het Nije Daip. Door de bouw van van de woningen neemt het aantal woningen in het herstructureringsgebied toe tot 163. Dit aantal ligt binnen het maximum aantal woningen van 170 voor het gebied. Het plan is in overeenstemming met het gemeentelijke woonbeleid.
Op het fysieke terrein is er in de ‘kern’ van Nieuw-Buinen sprake van een grote eenzijdige concentratie van sociale huurwoningen uit de jaren zestig van de vorige eeuw. De slechte stedenbouwkundige en de bouwtechnische kwaliteit gecombineerd met de eenzijdige opbouw van de woningvoorraad komt hier prominent naar voren.
Ook de sociaal-maatschappelijke en sociaal-economische situatie in Nieuw-Buinen vraagt om vergaande maatregelen om te zorgen voor een veilig en vertrouwd leef- en woonmilieu, nu en in de toekomst.
Het doel van de herstructurering moet zijn dat er met Het Nije Daip een duurzame woonomgeving en duurzaam sociaal klimaat is ontstaan met een evenwichtige en gedifferentieerde bevolkingsopbouw met betaalbare woningen; waar jong, oud en gezinnen met kinderen kunnen wonen in een aantrekkelijke en veilige duurzame woonomgeving.
Voor de invulling van de voormalige schoollocatie, het plangebied, zijn in het stuk twee varianten opgenomen. De ene variant is een eenvoudige invulling, waarbij de gehele locatie wordt bebouwd. De andere variant is een bijzondere invulling met groen, water en één groot gebouw.
De uiteindelijke invulling van de voormalige schoollocatie wordt afgerond met dit uitwerkingsplan. Het is een combinatie van beide varianten, waarbij het gebied deels is ingevuld met woningen en deels met groen.
De doelstelling van het welstandsbeleid is het veilig stellen van een basiskwaliteit van de gebouwde omgeving. Daar waar dit gewenst en mogelijk is, is een verbetering van de kwaliteit van de gebouwde omgeving het doel.
Het plangebied behoort in de welstandsnota tot de planmatig ontworpen woongebieden. Het beleid is hier gericht op het behoud van het bestaande woonmilieu; door het respecteren van de ruime opzet van de wijken, de schaal en karakteristieken per project.
Het bouwplan wordt getoetst aan de welstandsnota.
Toetsingskader
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van voorgaande dan ook worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden rekening wordt gehouden.
Archeologie
De gemeente beschikt over een archeologische beleidsadvieskaart die in 2011 is vastgesteld en in 2014 is gewijzigd. Het plangebied is op de beleidsadvieskaart aangeduid als bebouwing. Deze gronden zijn vrijgegeven. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.
Figuur 4.1 Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart
Cultuurhistorie
De gemeente beschikt over een cultuurhistorische waardenkaart, die echter niet is vastgesteld. De kaart wordt wel gebruikt als informeel toetsingskader. Volgens de cultuurhistorische waardenkaart ligt het plangebied in de veenkoloniën.
In het plangebied bevond zich in het verleden een school, die is gesloopt. Het plangebied is in de huidige situatie onbebouwd. Er zijn geen cultuurhistorisch waardevolle structuren of landschapselementen aanwezig. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het uitwerkingsplan.
Toetsingskader
Voor de beoordeling van de bodemkwaliteit vormen de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit het toetsingskader. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.
Onderzoek
Voor het project wordt nog een bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen.
Toetsingskader
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen is een quick scan ecologie (Bijlage 1) uitgevoerd. Daarnaast is een berekening stiktofdepositie uitgevoerd (Bijlage 2). Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.
Soortenbescherming
Voor het plan is een ecologisch veldonderzoek uitgevoerd. Op grond daarvan kunnen negatieve effecten op zeldzame en/of beschermde plantensoorten, op vogels, op zoogdieren, op reptielen en amfibieën, op vissen en op beschermde insectensoorten worden uitgesloten.
In één te kappen boom bevindt zich een holte die kan dienen als paarverblijf voor vleermuizen. Er wordt een nader onderzoek uitgevoerd om na te gaan of de holte inderdaad een functie als paarverblijf vervult. In de aanloop naar dit onderzoek worden alvast vleermuiskasten opgehangen die als alternatieve paarverblijven kunnen dienen.
Gebiedsbescherming
WET NATUURBESCHERMING
In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.
Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een in het kader van de Wnb beschermd gebied. Het meest nabijgelegen beschermd gebied betreft het Natura 2000-gebied Drouwenerzand, dat op een afstand van circa negen kilometer ten westen van het plangebied ligt.
Gezien de afstand, de inrichting van het tussenliggende gebied met bebouwing, wegen en de aard van de ontwikkeling, zijn veel potentiële effecten op het Natura 2000-gebied op voorhand uit te sluiten. Over deze afstand kan bij het bouwen van woningen echter in potentie wel sprake zijn van een toename van stikstofdepositie op het stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Norgerholt Daarom is een AERIUS-berekening gemaakt waaruit blijkt dat tijdens de aanleg- en gebruiksfase geen sprake is van stikstofdepositie boven 0,00 mol N/ha/jaar in stikstofgevoelige habitattypen van Natura 2000-gebieden.
NATUURNETWERK NEDERLAND
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor provincie Drenthe uitgewerkt in de Omgevingsvisie Drenthe en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening Drenthe.
Ten noorden van Stadskanaal, op circa drie kilometer van het plangebied ligt het dichtstbijzijnde NNN. Het NNN kent geen externe werking, daardoor zijn geen negatieve effecten te verwachten op het NNN. Het project is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.
Toetsingskader
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas en vloeibare brandstof).
Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.
Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.
Figuur 4.2 Uitsnede risicokaart
Buisleidingen
Uit een inventarisatie van de risicokaart (risicokaart.nl) blijkt dat zich in de omgeving van het plangebied geen buisleidingen bevinden die relevant zijn in het kader van externe veiligheid. Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van risicovolle leidingen.
Transportroutes
In of nabij het plangebied bevinden zich geen spoorlijnen en waterwegen waarover gevaarlijke stoffen worden gevoerd. Op minimaal 150 m ten noorden van het plangebied bevindt zich de provinciale weg N374. Over deze weg worden in beperkte mate gevaarlijke stoffen vervoerd. De weg valt niet onder het Basisnet. In het geldende bestemmingsplan voor het gebied is al opgenomen dat er maximaal 170 woningen mogen worden gebouwd. Het huidige uitwerkingsplan voor de realisatie van acht woningen valt binnen dat maximale aantal en leidt niet tot een significant hogere personendichtheid dan al mogelijk was op grond van het geldende bestemmingsplan. Het uitwerkingsplan leidt niet tot een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Een nadere verantwoording van het groepsrisico wordt niet noodzakelijk geacht.
Inrichtingen
Op ruim 200 m ten noorden van het plangebied bevinden zich twee tankstations met lpg. Het invloedsgebied van de tankstations is maximaal 150 m. Het plangebied ligt daarmee buiten de invloedsgebieden van de tankstations.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het uitwerkingsplan.
Toetsingskader
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt en wegen die zijn aangeduid als 'woonerf'. In geval van geluidgevoelige bebouwing binnen een zone dient akoestisch onderzoek plaats te vinden.
Afweging
Voor het plan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 3). Het plangebied ligt in de zone van de wegen N374 en Dwarsdiep. Uit het onderzoek blijkt dat de woningen ruim buiten de gecumuleerde 48 dB geluidsbelastingcontouren liggen en voldoen aan de wettelijke eisen wat betreft het wegverkeerslawaai. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het uitwerkingsplan.
Toetsingskader
Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.
Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.
De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Infrastructuur en Milieu ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
In 2015 is door Infomil een onderzoek uitgevoerd naar de verhouding tussen de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht. Uit de resultaten hiervan blijkt dat de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht sterk samenhangen. Op basis hiervan merkt Infomil op dat "wanneer wordt voldaan aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, vrijwel altijd ook wordt voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5".
Voor woningbouwlocaties is een nibm-grens opgenomen van 1.500 woningen bij minimaal één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. Een project dat kleiner is dan deze grenzen, is in beginsel 'niet in betekenende mate'.
Afweging
Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van acht woningen. Het blijft daarmee ruimschoots onder de nibm-grens van 1.500 woningen en kan als 'niet in betekenende mate' van invloed op de luchtkwaliteit worden beschouwd.
Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, moet ook worden bekeken of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2011.
De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan. Per 21 juni 2011 moet aan de grenswaarden voor fijn stof worden voldaan. Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het projectgebied de achtergrondniveaus voor NO2, PM10 en PM2,5 in zowel 2011 als latere jaren onder de grenswaarden liggen.
Het plan moet worden beschouwd als een nibm-project. Uit de achtergrondniveaus blijkt dat deze onder de wettelijke normen blijven. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit kan achterwege blijven.
Toetsingskader
Milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Het doel hiervan is om reeds in ruimtelijke plannen milieuhinder bij woningen te voorkomen en tegelijkertijd aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteiten. Regels voor milieuzonering zijn opgenomen in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (2009). Hierin wordt, onderscheiden naar omgevingstypen waarvoor een bepaalde mate van milieuhinder aanvaardbaar wordt geacht, een richtafstand tot woningen per bedrijfstype aangegeven.
Voor een scala aan milieubelastende activiteiten zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige wijk. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kan gemotiveerd een kleinere afstandrichtlijn worden aangehouden, omdat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting aanwezig is.
Afweging
De omgeving van het plangebied kan worden aangemerkt als een rustige woonwijk met in hoofdzaak woonfuncties. Er zijn in de omgeving geen milieubelastende functies die belemmerend zijn voor de ontwikkeling. Daarnaast zijn er in de omgeving geen functies die in hun ontwikkelingsmogelijkheden belemmerd worden door het plan. Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor het plan.
Toetsingskader
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder verbouw- en nieuwbouwplannen, wordt getoetst welke consequenties deze plannen hebben voor de waterhuishouding en hoe in de plannen wordt omgegaan met aspecten van water.
Het plangebied ligt in het beheergebied van het waterschap Hunze en Aa's. Voor het plan is een watertoets uitgevoerd (Bijlage 4). Op basis van deze toets geldt de normale procedure voor het plan. Dit houdt in dat het waterschap een uitgangspuntennotitie heeft aangeleverd. Deze uitgangspuntennotitie moet gebruikt worden bij het opstellen van de waterparagraaf.
Voor alle voor dit plan relevante watergerelateerde onderwerpen zijn in de watertoets uitgangspunten opgenomen. Voor de verdere procedurele afhandeling van het ruimtelijk plan (voorontwerp en ontwerp), is het van belang om het waterschap te blijven informeren en te betrekken en hierin rekening te houden met deze uitgangspunten.
Compenserende waterberging
Door de toename verhard oppervlak dient er compensatie in het watersysteem te worden gerealiseerd. De gemeente dient hiervoor, in afstemming met de initiatiefnemer, in de waterparagraaf aan te geven op welke wijze de benodigde hoeveelheid compenserende waterberging (opgave) zal worden ingepast en onderdeel zal zijn van het plan. Het waterschap kan in het vooroverleg nader advies geven. Om de effectiviteit van de compenserende maatregel goed te kunnen beoordelen is het van belang om duidelijk aan te geven; welke maatregel waar wordt genomen (infiltreren, vasthouden/bergen, vertraagd afvoeren, ...), de maatvoering van de maatregel (m1, m2, m3) en waar het hemelwater uiteindelijk op zal afvoeren.
Compenserende maatregelen kunnen op meerdere manieren en in combinatie met elkaar worden gerealiseerd. Naast uitbreiding van het bestaande oppervlaktewater (ruimte)kan bijvoorbeeld worden gedacht aan vertraagde afvoer in/op het bouwoppervlak via een groen dak, een waterdak en opvang hemelwater voor hergebruik. Indien de locatie hiervoor geschikt is kan infiltratie overwogen worden, zoals; een grindkoffer, infiltratiekratten, een infiltratieriool en/of een zaksloot. Indien infiltratie wordt overwogen, is in de meeste gevallen aanvullend onderzoek nodig over de toepasbaarheid en eventuele effecten naar de omgeving.
Waterveiligheid
Waterveiligheid betreft het voorkomen, zo mogelijk uitsluiten, van levensbedreigende overstromingsrisico's voor mens en dier en het voorkomen van schade aan have en goed. Risico's die met name zullen optreden bij het doorbreken van een zeekering (primaire kering) of boezemkade (secundaire kering). Binnen dit thema zijn, indien van toepassing, alle waterschapsbelangen beschreven die vanwege de waterveiligheid extra bescherming genieten of anderzijds van belang zijn voor de waterveiligheid.
Waterkwantiteit
Het waterschap heeft als taak de zorg voor voldoende water in droge perioden als de afvoer in perioden van overvloed. Een vergrote kans op wateroverlast of watertekort dient dus voorkomen te worden. Binnen dit thema zijn, indien van toepassing, de voor dit plan gerelateerde belangen beschreven die in meer of mindere mate de waterkwantiteit beïnvloeden.
Wateroverlast vanuit het oppervlaktewater moet in ieder geval zoveel mogelijk voorkomen worden. Overtollig grond- en hemelwater dat tot afvoer komt volgt de trits; ''vasthouden, bergen, afvoeren''.
VERHARDINGSTOENAME
In het ingediende plan neemt het verharde oppervlak toe boven de compensatiedrempel; voor stedelijk gebied of kassengebieden met meer dan 150 m2 of in het buitengebied met meer dan 1500 m2 (Keur Waterschap Hunze en Aa's). Omdat deze verhardingstoename ervoor zorgt dat hemelwater versneld tot afstroming komt, kan dit tot overlast en schade leiden verderop in het watersysteem (peilgebied). Dit vergroot de kans op inundatie, zeker bij piekbuien, waardoor de landelijke werknormen (landbouwkundige afvoer)voor de inundatiekans overschreden kunnen worden. Compenserende waterberging is noodzakelijk om de kans op inundatie binnen peilgebieden niet te vergroten en de werknormen te kunnen waarborgen. Dit is dan ook uitgewerkt onder het kopje 'compenserende waterberging'.
Grondgebruikstype | Maaiveldcriterium | Inundatienorm (1/jaar) |
Grasland | 5% | 1/10 |
Akkerbouw | 1% | 1/25 |
Hoogwaardige land-, en tuinbouw | 1% | 1/50 |
Glastuinbouw | 1% | 1/50 |
Bebouwd gebied | 0% | 1/100 |
Natuurgebied | - | geen norm |
Bovenstaande werknormen zijn gebaseerd op de midden-variant van het klimaatscenario 2015 van het KNMI (klimaatscenario G).
Waterkwaliteit
Om de waterkwaliteit te waarborgen heeft het waterschap de zorg voor het realiseren van schoon en ecologisch gezond water, waarin systeem-specifieke dieren en planten voorkomen. In de eerste plaats is dit van belang voor de grotere beken, kanalen en meren waarvoor binnen de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) doelen en maatregelen zijn opgesteld voor aangewezen waterlichamen. Daarnaast is een goede waterkwaliteit van belang voor het recreatief medegebruik als zwemmen en kanoën en voor het stelsel van kleinere watergangen voor water aan- en afvoer. In dit thema zijn, indien van toepassing, alle voor dit plan specifieke waterschapsbelangen beschreven die impact hebben op de waterkwaliteit.
Vervuiling van het oppervlaktewater moet in ieder geval zoveel mogelijk voorkomen worden. Om deze reden vraagt het waterschap op de toepassing van uitlogende materialen zoveel mogelijk te beperken en om vervuiling door bedrijfsmatige activiteiten te voorkomen. Afstromend hemelwater dat vervuild is geraakt moet zo veel mogelijk gescheiden worden afgevoerd, of moet worden gezuiverd. Dit volgt de trits ; ''schoonhouden, scheiden, zuiveren''.
Afweging
In het verleden stond in het plangebied een school die gesloopt is. De gronden in het plangebied zijn in de huidige situatie onverhard en in gebruik als groen. Door de bouw van acht woningen neemt de hoeveelheid verharding toe met circa 1.375 m2. De nieuwe watergang het Nije Daip is overgedimensioneerd en loopt over in het waterbergingsgebied Wijken voor Water. Compensatie als gevolg van de nieuwbouw van de woningen is niet noodzakelijk.
In het rioleringsplan Nije Daip is het uitgangspunt 100% afkoppeling van hemelwater. Er ligt een al gescheiden rioolstelsel voor de afvoer van hemelwater en vuilwater. In het plangebied wordt een gescheiden stelsel aangelegd dat hier op aansluit.
Toetsingskader
Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd door het 'Besluit reparatie en modernisering milieueffectrapportage' en is bepaald dat de grenswaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplicht indicatief zijn. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). In het kader hiervan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.
Het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.) is gewijzigd. De wijziging is het gevolg van de implementatie van Richtlijn 2014/52/EU die ziet op het wijzigen van Richtlijn 2011/92/EU. Dit is de richtlijn die ziet op projecten (kolom 4). De wijzigingsrichtlijn is voor het overgrote deel geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Het gewijzigde Besluit m.e.r. is in werking getreden op 7 juli 2017.
Eén van de belangrijkste gevolgen van de wijziging van het Besluit m.e.r. is dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie. Dit is geregeld in artikel 2 lid 5 Besluit m.e.r. De aanmeldnotitie beschrijft de gevolgen van de voorgenomen activiteit voor het milieu en geeft een conclusie omtrent de noodzaak tot een m.e.r.-procedure. Aan de hand van deze informatie kan het bevoegd gezag een beslissing nemen of voor de voorgenomen activiteit een MER dient te worden opgesteld.
Afweging
Het plan maakt de bouw van acht woningen mogelijk. Voor stedelijke ontwikkelingsprojecten (D11.2) geldt een grenswaarde van 2.000 woningen. Het project is daarmee dusdanig kleinschalig van aard en omvang dat het ruimschoots onder de drempelwaarden voor ontwikkelingen blijft, zoals die zijn opgenomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. Van een stedelijk ontwikkelingsproject is geen sprake. Uit de verrichte milieuonderzoeken, zoals verwoord in dit hoofdstuk, blijkt verder dat het project geen significante effecten op de omgeving heeft. Gezien de afwezigheid van die effecten is een m.e.r.-beoordeling dan ook niet nodig.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een uitwerkingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt.
Het uitwerkingsplan bestaat uit:
Bij het uitwerkingsplan hoort een toelichting.
Ook zijn de regels van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) toegepast. Met deze standaard worden de regels en de verbeelding zodanig opgebouwd en ingericht dat plannen goed met elkaar kunnen worden vergeleken.
Het uitwerkingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd. Vanaf 1 januari 2010 wordt het uitwerkingsplan ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge verbeelding van het uitwerkingsplan op papier. Als de digitale en analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.
Voor wat betreft de regels is zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek en inhoud van het 'Bestemmingsplan Nieuw-Buinen - Het Nije Daip' (vastgesteld op 7 november 2013). De regels zijn opgebouwd uit een aantal hoofdstukken. Deze indeling ziet er als volgt uit:
In hoofdstuk 1 is een uitleg van de in het uitwerkingsplan gebruikte begrippen opgenomen (Artikel 1). De standaard begripsomschrijvingen van de gemeente zijn aangevuld met die begrippen, die specifiek in dit uitwerkingsplan voorkomen en waarbij sprake is van een (mogelijk) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen.
Om de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken te kunnen bepalen, is daarnaast aangegeven hoe deze worden gemeten (Artikel 2).
In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingen opgenomen. Hierna wordt per bestemming een korte uitleg gegeven.
Groen
Artikel 3 regelt de bestemming Groen. Deze bestemming is in hoofdzaak bestemd voor groen en paden. Gebouwen zijn niet toegestaan binnen deze bestemming. De bouwhoogte van perceel- en erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 meter. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 8 meter.
Woongebied
De gronden bestemd als Woongebied zijn bestemd voor wonen (Artikel 4). Binnen deze bestemmingen worden woningen vrijstaand of als tweekappers gebouwd. Woningen zijn uitsluitend binnen de bouwvlakken toegestaan. De maximale bouwdiepte bedraagt 15 meter. Voor de woningen geldt een maximale bouwhoogte van 10 meter. Er zijn maximaal acht woningen toegestaan. De woningen worden in of evenwijdig aan de voorgevelrooilijn gebouwd.
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn voorwaarden gesteld. Onder voorwaarden kan van enkele bouwregels worden afgeweken. Bij omgevingsvergunning is onder voorwaarden een aan huis verbonden beroep of bedrijf toegestaan.
In hoofdstuk 3 zijn de anti-dubbeltelregel, de algemene gebruiksregels, de algemene afwijkingsregels en de overige regels opgenomen.
Anti-dubbeltelregel
Het doel van de anti-dubbeltelregel (Artikel 5) is om te voorkomen dat, wanneer volgens een uitwerkingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd, komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.
Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels (Artikel 6) is aangegeven welke specifieke vormen van gebruik in elk geval strijdig zijn met de bestemmingen.
Algemene afwijkingsregels
In de algemene afwijkingsregels (Artikel 7) is een aantal bepalingen opgenomen die het mogelijk maken om het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Omdat dit zich niet beperkt tot één bestemming, maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regels in beginsel op alle bestemmingen van toepassing.
Het verlenen van een omgevingsvergunning met afwijking mag geen automatisme zijn. Het verlenen van de vergunning wordt zorgvuldig afgewogen en gemotiveerd.
Daarnaast is het mogelijk om bij omgevingsvergunning onder voorwaarden bed & breakfast en recreatieappartementen toe te staan.
Overige regels
De overige regels (Artikel 8) omvatten een verbod op het gebruik van gronden als seksinrichting. Daarnaast is de plicht opgenomen om bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Wet natuurbescherming. Tot slot moet bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen in respectievelijk Artikel 9 en Artikel 10.
Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit uitwerkingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.
Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe uitwerkingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
In de slotregel van het uitwerkingsplan wordt aangegeven onder welke titel het uitwerkingsplan wordt vastgelegd.
Door middel van de grondexploitatieregeling beschikt de gemeente over de mogelijkheid tot het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Wanneer er sprake is van een bouwplan als bepaald in artikel 6.12 Wro en 6.2.1 Bro moet de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan vaststellen. Hiervan kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is.
In dit geval wordt er een overeenkomst gesloten tussen gemeente en ontwikkelende partij, waarin het kostenverhaal is geregeld. De vaststelling van een exploitatieplan is bij dit uitwerkingsplan niet nodig.
Vooroverleg
Het uitwerkingsplan is in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan provincie Drenthe, Gasunie, Veiligheidsregio Drenthe, Astron, GGD Drenthe en waterschap Hunze en Aa’s. De overlegreacties (Bijlage 5) hebben niet geleid tot wijzigingen in het uitwerkingsplan.
Participatie
De gemeente heeft alle direct aanwonenden persoonlijk geïnformeerd over het plan. Dorpsbelangen en Lefier zijn daarnaast ook rechtstreeks op de hoogte gesteld van de ontwikkeling. De rest van Nieuw-Buinen is geïnformeerd via de gebruikelijke kanalen, zoals Week In Week Uit.
Ontwerp
Het ontwerpuitwerkingsplan heeft ter inzage gelegen van 13 mei 2021 tot en met 23 juni 2021. Tijdens de inzagetermijn zijn geen zienswijzen ingediend.