Plan: | Buitengebied, Schaangedennen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1681.00BP0082-VG01 |
De natuur heeft te lijden onder effecten van industrie, verkeer en landbouw, terwijl nieuwe economische ontwikkelingen worden beperkt om de natuur niet verder te belasten.
De natuur staat onder druk, momenteel meer dan ooit. Daarom wordt gewerkt aan de natuur in de provincie Drenthe om de unieke, maar kwetsbare natuur te versterken. Er worden verschillende projecten uitgevoerd om de natuur als leefgebied te behouden voor allerlei bijzondere dieren en planten. Om daarmee een steentje bij te dragen aan het behouden en vergroten van de biodiversiteit.
Bewoners, belangenorganisaties en overheid hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid om de kwaliteit van het leefgebied van dieren en planten te verbeteren, voor nu en in de toekomst. Met maatwerkmaatregelen wordt de natuur veerkrachtig en weerbaar tegen invloeden van buiten gemaakt, waardoor op termijn weer nieuwe economische kansen ontstaan. Waar nodig wordt de bestemming en/of het gebruik gewijzigd en planologisch vastgelegd in een ruimtelijk plan.
Het gebied Schaangedennen maakt deel uit van het deelprogramma Hunze in het programma Natuurlijk Platteland (PNP) van de provincie Drenthe. De ambitie van het PNP is om de natuur te beschermen, te benutten en te laten beleven. Dit deelgebied is bij de herinrichting Odoorn geruild en begrensd als Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Op basis hiervan is voorliggend bestemmingsplan opgesteld om de betreffende gronden te bestemmen als natuur en in te kunnen richten als onderdeel van het NNN.
Het gebied Schaangedennen ligt op het grondgebied van de gemeente Borger-Odoorn in de driehoek tussen de kernen Odoorn, Exloo en Valthe. De oppervlakte van het gebied is ongeveer 36 hectare en maakt onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland.
De noordzijde wordt begrensd door een fietspad en het Hunzebos. De oostelijke grens bestaat uit de Schaapskuilweg, die deels verhard, deels onverhard is, en een deel van het vakantiepark De Hunzebergen. Aan de zuidzijde ligt het particulier bos Engelsveenbos. De keienweg Exloërzandweg/ Valtherzandweg vormt de westelijke begrenzing. Het eigenlijke bos Schaangedennen ligt feitelijk ten westen van het plangebied.
Ligging plangebied
Bij de inwerkingtreding van dit bestemmingplan komt een deel van het bestemmingsplan Buitengebied (vastgesteld 29 november 2018) te vervallen.
Het bestemmingsplan bestaat formeel uit twee onderdelen:
Deze twee onderdelen dienen in samenhang te worden bekeken en zijn juridisch bindend.
Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en de verantwoording als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn opgenomen. Ook maken de uitkomsten van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro deel uit van de toelichting.
Hoofdstuk 2 gaat in op de gebiedsopgave en geeft een beschrijving van de toekomstige situatie aan de hand van het het landschappelijk inrichtingsplan. In hoofdstuk 3 worden, voor zover relevant, in hoofdlijnen de beleidsdocumenten die door de te onderscheiden overheden zijn gepubliceerd, beschreven. De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan komt vervolgens in hoofdstuk 4 aan bod. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische regeling van het bestemmingsplan en in hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de uitkomsten van het vooroverleg.
Het landschap van Schaangedennen is in hoofdzaak ontstaan tijdens drie perioden in de geschiedenis:
Ruggen
Tijdens de Elsterien- en Saalienijstijden zijn in verschillende fasen ruggen gevormd onder of rond het landijs. De Hondsrug is een zogenoemde `megaflute’, een grondmorene rug met een karakteristieke noordwest-zuidoost richting, die is ontstaan door sterke ijsstromen. Feitelijk bestaat de Hondsrug hier uit drie parallelle ruggen. Op de meest westelijke rug liggen Borger, Ees en Odoorn. Op de middelste rug ligt het plangebied, en op de kop van deze rug de oude kern van Valthe. Op de meest oostelijke rug liggen Exloo en Weerdinge.
Keileem en droogdalen
Overal op deze ruggen komt ondiep keileem voor, afgezet onder het landijs. Op de ruggen zijn tijdens het terugtrekken van het landijs door smeltwaterstromen dalen uitgesleten. Een van die droogdalen loopt van noordnoordwest naar zuidzuidoost dwars door het plangebied.
Dekzand
Tijdens de laatste ijstijd, het Weichselien bereikt het landijs Nederland niet, maar heerst er wel een poolklimaat. Door het ontbreken van vegetatie trad verstuiving op van de top van de glaciale ruggen. Het fijnste materiaal werd door de wind weggevoerd, het minder fijne zand werd in de direct omgeving afgezet. Dit dekzand rekenen we tot de Formatie van Boxtel. Met dit dekzand werd het dal tussen de meest oostelijke en westelijke rug opgevuld. De dikte van het dekzandpakket in het dal loopt uiteen van 0,5 tot 1 meter. Op enkele plaatsen stoof het zand op tot langgerekte ruggen van enkele meters hoog (B53). Hierdoor konden kilometers lange ruggen ontstaan zoals de Leewal ten zuiden van Exloo en de rug ten zuiden van het Odoornerzand (samen met het Molenveld Exloo aardkundig landschapselement). Delen van deze dekzandrug zijn later op nieuw verstoven en worden gerekend tot het stuifzandlandschap.
Holoceen
In het Holoceen werd het warmer, de zeespiegel stijgt en daarmee ook het grondwater. Nederland, waaronder ook het plangebied, bestaat voor het overgrote deel uit bos en veengronden.
Middeleeuwen - het ontstaan van het esdorpenlandschap
Tijdens de Middeleeuwen werd een landbouwsysteem toegepast waarin de potstal een centrale rol speelt. In de potstal werden de mest en urine van het vee opgevangen in dikke lagen organisch materiaal: strooisel uit de bossen en heideplaggen. De potstal werd enkele keren per jaar leeggehaald, en de inhoud ervan verspreid over de akkers. Op deze wijze ontstond het kenmerkende esdorpenlandschap. Kleine hoevenzwermen op de overgang van hogere gronden naar beekdalen, omringd door grote akkercomplexen op de hogere gronden en weidegronden op de lagere gronden. Op de droge of juist te natte, weinig vruchtbare of moeilijk bewerkbare gronden lagen de heidevelden.
In de Vroege Middeleeuwen waren waarschijnlijk nog delen van het oorspronkelijke oerbos aanwezig. Door houtkap, beweiding door varkens in de bossen en het winnen van strooisel verdwenen de grote wouden en de overgebleven bossen werden opener.
In de Late Middeleeuwen neemt de bevolking dusdanig toe dat er meer voedsel nodig is. Om voldoende voedsel te produceren zijn meer akkers nodig en/of een hogere opbrengst. Dus werd de vraag naar mest en dus meer vee hoger. Dat had ook tot gevolg dat de heidevelden steeds intensiever beplagd werden. De heide kon niet meer volledig herstellen. Naast organisch materiaal werd daarom ook een deel van de zandige ondergrond mee gestoken. Het organische materiaal verteerde, de minerale zandgrond bleef achter op de akker. In de loop der eeuwen kwamen de essen daardoor steeds hoger en boller in het landschap te liggen.
Na de uitvinding van de kunstmest en nieuwe ontginningstechnieken werd vanaf 1900 de heide ontgonnen, waaronder ook het plangebied. Deze jonge heideontginningen kenmerken zich door hun relatieve kleinschaligheid omdat ze volgens het markeverdelingsplan werden ingevoerd. Belangrijke elementen die hiermee samenhangen zijn de boerderijlinten langs de doorgaande wegen en de bosjes op langgerekte uitgespaarde percelen. De openheid van de heidevelden en de jonge heideontginningen is door deze bosjes aanzienlijk verminderd, maar heeft er wel voor gezorgd dat de ontginningsstructuur is behouden. Op andere heidegrond of stuifzanden werden omvangrijke Staatsbebossingen aangeplant. De stuifzanden waren ongeschikt voor landbouw en werden opgekocht door Staatsbosbeheer en op grote schaal aangeplant met dennen en amerikaanse eik. Ter verbetering van de grond werd deze plaatselijk diep omgezet. De Staatsbossen kenmerken zich door hun planmatige opzet, harde randen en laanachtig padenstelsel.
De ruilverkavelingen vanaf het midden van de 20e eeuw leidden tot schaalvergroting, maar in het plangebied en directe omgeving niet tot grote landschappelijke ingrepen. In de 19e eeuw waren de stuifzanden gedeeltelijk bebost, heide of bestonden nog uit actief stuifzand.
Opgave
Het gebied wordt voornamelijk ingericht voor de doelsoorten knoflookpad en kleine schorseneer. Andere dier- en plantensoorten liften hierop mee. Belangrijke overige aandachtspunten zijn het hydrologisch systeem en de talrijke aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden. Bovendien is het een recreatief druk bezocht gebied, onder andere vanwege de ligging nabij het vakantiepark Hunzebergen en de vele wandel- en fietspaden in de omgeving.
De hoge potentie van het gebied voor de knoflookpad en de kleine schorseneer is verklaarbaar door het voorkomen van populaties in de directe omgeving. De ijsbaan van Valthe is een van de belangrijkste populaties van de (zeldzame) knoflookpad in Nederland. De kleine schorseneer, ook zeldzaam, komt op een paar plekken voor in het aangrenzende bos/ heidegebiedje ten westen van de Exloërzandweg.
Kwaliteiten
Een van de kwaliteiten van het plangebied is de gelaagdheid van het landschap door de aanwezigheid van natuurlijke en menselijke sporen uit verschillende tijdsperioden. Ook de fraaie dieptewerking in oost-west richting, de heldere begrenzing van het plangebied, behalve aan de oostzijde en het rijke reliëf, en met name het droogdal, worden gezien als kwaliteiten van het plangebied. Daarnaast worden als kwaliteiten gezien de karakteristieke uitstraling van de keienweg, de rijkdom aan onverharde paden in de omgeving, zowel in open gebied als in de aanliggende bossen en het contrast tussen de strakke lijnen van de Staatsbossen, heide-ontginningen en ruilverkavelingen, en de organische vormen van de natuur(ontwikkeling) daarbinnen en het golvende reliëf dat daar weer onder ligt.
Kansen
Het in het zuidoosten van het plangebied ooit aanwezige stuifzand/rug is vrijwel geheel vlakgeschoven in het verleden. Hier zijn kansen voor reliëfherstel. De waterlossing in het droogdal lijkt niet echt nodig te zijn voor een goede waterafvoer. Het verhang is zodanig dat het water waarschijnlijk ook over maaiveld af zou kunnen stromen richting Hunzebos. Voor de natuurontwikkeling zou dat gunstig zijn. Mogelijk kan het water een beetje opgestuwd worden ter hoogte van het fietspad, zodat het droogdal als biotoop voor de knoflookpad kan dienen. De aanwezigheid van celtic fields in de ondergrond kan als inspiratie dienen voor aan te leggen akkertjes. De zichtrelatie van west naar oost en vice versa kan versterkt worden. Het reliëf van het droogdal kan versterkt worden door de richting van de ploegsporen op de akkers, of door andere ontginningssporen.
Hierbij wordt opgemerkt dat de ingrepen voor het versterken van de habitats van kleine schorseneer en knoflookpad relatief kleinschalig zijn. Het landschap wordt daarentegen juist gekenmerkt door een grootschalige, planmatige opzet. Als de inrichtingsmaatregelen niet ingebed zijn in een grotere structuur, kan dat leiden tot een 'gekunsteld' landschap.
Voor het gebied Schaangedennen is een concept voorlopig ontwerp inrichtingsplan vervaardigd (zie Bijlage 1 bij de regels).
Inrichtingsplan Schaangedennen (concept Voorlopig ontwerp)
De NOVI is op 11 september 2020 vastgesteld. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de rijksvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving en opvolger van de SVIR. Met de NOVI kan het Rijk inspelen op de grote uitdagingen die er voor Nederland liggen. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt ook om zorgvuldige keuzes, want de ruimte, zowel boven- als ondergronds, is een schaars goed.
Met de NOVI brengt het Rijk in beeld waar kansen liggen. Kansen om de kwaliteit van onze leefomgeving te verbeteren. Kansen om sociale samenhang, gezondheid en economisch herstel te bevorderen en kansen om schone, veilige en duurzame technieken, die bijdragen aan de beoogde transitie naar een circulaire samenleving, stevig te verankeren in onze manier van leven en werken.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationaal belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan het inrichten van de fysieke leefomgeving. De Nationale Omgevingsvisie richt zich daarbij op vier prioriteiten:
ad 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, hogere rivierafvoeren, wateroverlast en langere perioden van droogte. Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Voordeel is dat daarmee tegelijk de leefomgevingskwaliteit verbeterd wordt en het kansen biedt voor natuur.
In 2050 heeft Nederland een duurzame energievoorziening. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windturbines en zonnepanelen. Het Rijk zet zich daarnaast in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
ad 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan Nederland zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Dit vraagt goede verbindingen via weg, spoor, lucht, water en digitale netwerken en een nauwe samenwerking met internationale partners, Het Rijk zet in op een sterk en innovatief vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen, bewegen, recreëren, ontmoeten en ontspannen.
Belangrijk is wel dat de Nederlandse economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair. Het Rijk zet daarbij in op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen, zodat Nederland niet langer afhankelijk is van eindige, fossiele bronnen.
ad 3. Sterke en gezonde steden en regio's
Nederland versterkt het Stedelijk Netwerk Nederland en breidt deze uit, waarbij de richting van de verstedelijking wordt gekoppeld aan die van de ontwikkeling van (OV-)infrastructuur. Wonen en werken worden zoveel mogelijk in elkaars nabijheid ontwikkeld in de regio's waar er vraag is. Om het netwerk als geheel te benutten, zijn goede verbindingen tussen de stedelijke regio's nodig. Het Rijk hanteert een integrale verstedelijkingsstrategie voor duurzame stedelijke ontwikkeling, waarbij verstedelijking geconcentreerd plaatsvindt in de regio. Bij de invulling van de integrale verstedelijkingsstrategieën op regionale schaal wordt ingezet op een voorkeursvolgorde voor de ontwikkeling van nieuwe woon- en werklocaties. Deze volgorde wordt ook gehanteerd als groei in niet-stedelijk gebied moet plaatsvinden.
Het Rijk richt de leefomgeving zo in dat deze een actieve, gezond leefstijl en maatschappelijke participatie bevorderd en versterkt het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad. Daarbij worden steden en regio's klimaatbestendig ingericht.
ad 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Nederland zet in op het verbeteren van de balans tussen landgebruik en de kwaliteit van landschap, bodem, water en lucht. Dit betekent dat landgebruik in balans wordt gebracht met natuurlijke systemen en dat ontwikkelingen in het landelijk gebied niet ten koste gaan van landschappelijke kwaliteiten. Het landgebruik moet meer afgestemd worden op zoetwaterbeschikbaarheid en -gebruik. Middels een voorkeursvolgorde regionaal waterbeheer wordt ingezet op het voorkomen van wateroverlast en tekorten. Het Rijk maakt een duurzaam en vitaal landbouw- en voedselsysteem mogelijk, gebaseerd op kringlopen en natuurinclusiviteit. De biodiversiteit wordt beschermd en versterkt en het natuurlijk kaptiaal wordt duurzaam benut. Het Rijk zet in op het versterken en beschermen van unieke landschappelijke kwaliteiten. Nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied voegen landschapskwaliteit toe. Hierbij wordt het omgevingsbeleid landschapsinclusief.
Afwegen met de NOVI
Om de beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren van de verschillende belangen en opgaven:
Nationale belangen
Verder zijn er 21 nationale belangen geformuleerd, waarvan er twee relevant zijn voor de onderhavige ontwikkeling:
Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang
De voor Nederland kenmerkende landschappen verliezen langzaamaan identiteit als gevolg van gestage erosie van kenmerkende landschapselementen. De druk op het landschap neemt onder meer toe door 'verloodsing' als gevolg van groei van de economie en het transport, leegstand van agrarische bebouwing, bodemdaling en schaalvergroting van de landbouw.
Het is van nationaal belang de kernkwaliteiten van stad en land te waarborgen. Dit uit zich in bescherming van waardevolle, open en kwetsbare landschappen en bebouwde gebieden, uitgaand van hun kernkwaliteiten.
Het Rijk is medeverantwoordelijk voor het beschermen van waardevolle landschappen, zoals het Groene Hart, de Waddenzee, de Veluwe, werelderfgoedgebieden en de nationale parken. Dit vraagt van alle actoren, zowel overheden, maatschappelijke partijen als burgers, om de veranderingen in het landschap met zorg voor de kwaliteit van dat landschap vorm te geven en te monitoren.
Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit
De urgentie op het gebied van natuur en biodiversiteit is groot. Behoud en herstel van natuur en biodiversiteit in Nederland dragen in belangrijke mate bij aan de kwaliteit van de leefomgeving. Het is van nationaal belang dat inspanning wordt geleverd om de Europese (instandhoudings)doelstellingen te realiseren waartoe Nederland verplicht is. Daarbij stuurt Nederland waar mogelijk op natuurlijke processen om zo de instandhoudingsdoelen voor soorten en habitats beter te kunnen realiseren. Naast instandhouding is biodiversiteitsherstel ook een rijksbrede opgave: biodiversiteitsverlies staat niet op zichzelf. Biodiversiteit kan alleen hersteld worden door ook op samenhangende beleidsterreinen actief in te zetten op herstel, zoals natuurinclusieve landbouw en groen in de stad.
De opgave is het herstellen en versterken van de biodiversiteit zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (VHR). Dat betekent dat op termijn de condities zodanig zijn dat alle beschermde soorten en habitats in goede staat kunnen voortbestaan en tussentijds niet verslechteren.
Onderdeel van de bestaande opgave is de realisatie van 80.000 ha extra natuurgebied tot en met 2027 (Natuurnetwerk Nederland), zoals afgesproken door het Rijk met de provincies in het kader van het Natuurpact.
Conclusie
Het voornemen is niet strijdig met het Rijksbeleid. Het gebied Schaangedennen wordt omgezet naar natuur en draagt daarbij bij aan prioriteit 4 van de NOVI en geeft invulling aan de genoemde nationale belangen.
De nationale belangen uit de NOVI die juridische borging vragen, zijn opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze AMvB is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en provinciale inpassingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.
De algemene regels in het Barro hebben vooral een conserverend/beschermend karakter. Het doel is te borgen dat geformuleerde nationale belangen niet gefrustreerd worden door ontwikkelingen die met bestemmings- en inpassingsplannen mogelijk worden gemaakt. De algemene regels die worden gesteld aan bestemmings- en inpassingsplannen zijn in het kader van de nationale belangen, voor zover relevant, meegenomen in dit inpassingsplan.
Gezien de ligging van het plangebied is besluit '2.10 Natuurnetwerk Nederland' ten aanzien van de nationale belangen voor dit inpassingssplan relevant. In dit besluit is aangegeven dat bij provinciale verordening de gebieden worden aangewezen die het natuurnetwerk Nederland vormen. De ligging van die gebieden wordt geometrisch vastgelegd. Tevens worden de wezenlijke kenmerken en waarden van de gebieden aangewezen en worden in het belang van de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden regels gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen / inpassingsplannen.
In het verlengde van het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) van kracht. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is gebaseerd op het Barro. In artikel 2.6 van het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar bij de vaststelling van bestemmingsplannen/inpassingsplannen rekening mee moet worden gehouden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
Conclusie
Conform besluit 2.10 van het Barro wordt het NNN gebied in dit bestemmingsplan voorzien van de bestemming 'Natuur". Er zijn geen onderwerpen of rijksbelangen uit het Rarro waarmee het voornemen strijdig is.
Het ruimtelijk beleid van de provincie is opgenomen in de Omgevingsvisie Drenthe 2018. In de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe zijn de beleidsuitgangspunten vertaald in bindende regels.
De omgevingsvisie van de provincie Drenthe beschrijft de visie van de provincie op verschillende onderwerpen zoals ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur. De Omgevingsvisie Drenthe functioneert daarmee als ruimtelijke structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), Provinciaal verkeers- en vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer) en het regionaal waterplan (Waterwet).
De hoofddoelstelling van het omgevingsbeleid is: "Het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten van de provincie".
Deze hoofddoelstelling vormt het hart van het beleid. De provincie wil ‘ontwikkelen met ruimtelijke kwaliteit’, mede vanuit de wetenschap dat landschapskwaliteit een belangrijke vestigingsfactor is. In het beleid zijn zes verschillende kernkwaliteiten benoemd die de ruimtelijke kwaliteit inhoud geven. Het gaat om landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur. Zorgvuldig ruimtegebruik en milieu en leefomgevingskwaliteit vormen de andere aspecten van ruimtelijke kwaliteit.
Het streven naar een zorgvuldige afweging tussen ontwikkelingen en ruimtelijke kwaliteit geldt in het bijzonder wanneer sprake is van ontwikkelingen met positieve aspecten voor de werkgelegenheid en als sprake is van de vestiging van bedrijven. Deze aspecten zijn daarom benoemd als een kernwaarde: de kernwaarde bedrijvigheid. Aspecten van de kernwaarde bedrijvigheid zijn vooral terug te vinden in het sociaal-economische systeem en in het landbouwsysteem, maar ook bij natuur als het om de vrijetijdseconomie gaat.
De provincie streeft naar een robuuste ontwikkeling van de ruimtelijke dragers: de sociaal-economische structuur, het landbouwsysteem, het watersysteem en het natuursysteem. Een systeem is robuust als het weinig gevoelig is voor verstoringen als gevolg van nieuwe ontwikkelingen. Waar geen dominant systeem aanwijsbaar is, wordt gesproken over ‘multifunctionele gebieden’. Op de robuuste systemen is thematisch beleid van toepassing.
Samengevat streeft de provincie er naar dat nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan de robuustheid van benoemde systemen, passen binnen het thematische beleid en worden ingepast met ruimtelijke kwaliteit.
De kernkwaliteiten die de Drentse ruimtelijke identiteit inhoud geven zijn de zes Drentse landschapstypen, de cultuurhistorische deelgebieden, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur. In de Omgevingsvisie zijn de kernkwaliteiten van deze aspecten beschreven.
Landschap
De kwaliteit en de diversiteit van het Drentse landschap dragen sterk bij aan een aantrekkelijk milieu om in te wonen, te werken en te recreëren. De identiteit van het Drentse landschap wordt bepaald door de ontstaansgeschiedenis en de diversiteit aan landschapstypen. De provincie richt zich op het in stand houden en versterken van het landschap als economisch, ecologisch en cultureel kapitaal. De provinciale ambitie is een Drents landschap waarin de verscheidenheid in landschapstypen en -onderdelen zich blijvend manifesteert.
Landschapstypen met de bijbehorende landschapskenmerken wil de provincie in samenhang behouden en versterken. Daarmee wordt gestreefd naar een Drents landschap waarin het grondgebruik, het type natuur en het landschapsbeeld passen bij de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap. Vanuit dat perspectief wil de provincie keuzes voor nieuwe ontwikkelingen in het landschap blijvend mogelijk maken.
Het doel is de landschapstypen van Drenthe herkenbaar, beleefbaar en leesbaar te houden. De provinciale doelstellingen voor de kernkwaliteit 'landschap' zijn:
Voor het plangebied is landschapstype "esdorpenlandschap" van toepassing.
Uitsnede kaart Kernkwaliteit Landschap
Esdorpenlandschap
Het Drents Plateau bestaat voornamelijk uit esdorpenlandschap. Dit landschapstype bevat enkele telkens terugkerende onderdelen: het dorp, de es, het beekdal en de velden/bossen/heide.
Het esdorpenlandschap is een agrarisch cultuurlandschap ten voeten uit. Elk onderdeel van het landschap komt voort uit het agrarisch gebruik en is gerelateerd aan het functioneren van de lokale agrarische dorpsgemeenschap, met de boermarken als het oorspronkelijke gezag. De esdorpen vormen vanouds de ontginningsbasis van het landschap. Ze liggen veelal op landschappelijke overgangen van nat (beekdal) naar droog (es/heide/bos).
Rond de dorpen liggen de landschapsonderdelen die vanouds in het landbouwsysteem elk hun eigen functie hadden. Direct aan de rand van het dorp lagen de ‘goorns’: kleinschalige, verkavelde gebieden met hagen en singels, waar onder andere groenten voor menselijke consumptie werden verbouwd. Op de hoger gelegen gronden ontwikkelden zich door de eeuwen heen de essen, omzoomd door bosjes, strubben of soms een ringwal. In het lagergelegen beekdal lagen de graslanden, tot aan het begin van de vorige eeuw onverdeeld, de zogenaamde madelanden. Later zijn de beekdalen sterk verkaveld en hebben ze door de aanleg van houtwallen een kleinschalig, besloten karakter gekregen. Buiten de gecultiveerde wereld lag de grote ‘woestenij’: het veld, de heide. Dit is een vaak enorm grote ruimte die gebruikt werd om de schapen te weiden. Door ontginning en bebossing (tot ver in onze eeuw) zijn de meeste van deze heidevelden verdwenen.
Van provinciaal belang zijn:
Het provinciaal beleid is gericht op:
Cultuurhistorie
Het cultuurlandschap, met daarin het gebouwde erfgoed als ankerpunten, is sterk bepalend voor hoe wij onze leefomgeving ervaren. Het geeft er betekenis aan en is zo direct verbonden met het beeld van de Drentse identiteit. Daarvoor heeft de provincie de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS), die het provinciaal belang vastlegt, met daarin twee sturingsniveaus. De provincie zet cultuurhistorie integraal in als ontwikkelfactor bij de ruimtelijke, economische en maatschappelijke opgaven, zoals krimp en leefbaarheid, duurzame energie, klimaatadaptatie, toekomstbestendige landbouw en vrijetijdseconomie. Hiervoor heeft de provincie ook beleid vastgelegd in de Cultuurnota 2021-2024, ‘Cultuur om te delen’. Hiermee draagt cultuurhistorie niet alleen vanuit kaders maar ook vanuit inspiratie bij aan herkenbare, ‘Drentse’ oplossingen.
Het provinciaal beleid ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in de beleidsnota ‘Cultuurhistorisch Kompas Drenthe’. Twee doelstellingen staan hierin centraal:
De Cultuurhistorische Hoofdstructuur verbindt alle elementen, structuren en gebieden die in hun onderlinge samenhang van provinciaal belang worden geacht. Voor het bepalen welke onderdelen van provinciaal belang zijn heeft de provincie de volgende criteria toegepast:
Het veiligstellen van cultuurhistorische waarden en tegelijkertijd het bieden van ruimte voor ontwikkelingen, vraagt om een heldere wijze van sturing. De provincie maakt in het Cultuurhistorisch Kompas onderscheid tussen drie sturingsniveaus: respecteren, voorwaarden stellen en eisen stellen. Deze drie sturingsniveaus zijn conform de Omgevingswet beleidsneutraal vertaald naar twee sturingsniveau 's:
'Betrekken bij' geldt in gebieden waar de provincie wil dat de cultuurhistorische samenhang als randvoorwaarde dient voor ontwikkelingen. De provincie vraagt initiatiefnemers om dit vroeg in het planproces inzichtelijk te maken; en zetten zelf in op begeleiding van dat proces.
In de gebieden 'Rekening houden met' verwacht de provincie dat initiatiefnemers de cultuurhistorische samenhang als dé drager voor nieuwe plannen gebruikt en bedingt hiervoor vanaf het begin een plek in het planproces. In het Cultuurhistorisch Kompas worden het beleid, de Cultuurhistorische Hoofdstructuur nader toegelicht, o.a. ook met nadere gebiedsinformatie.
Het plangebied is gelegen binnen de cultuurhistorische hoofdstructuur en maakt onderdeel uit van het deelgebied Hondsrug en Hunzedal. Voor het plangebied geldt sturingsniveau 2 'Rekening houden met'.
De provincie stuurt specifiek op:
Aardkundige waarden
De identiteit van Drenthe en het Drentse landschap wordt sterk bepaald door het natuurlijke bodem- en grondwatersysteem. Dat systeem wordt ook wel aardkundig landschap genoemd en is en wordt gevormd in een samenspel tussen klimaat, natuur en mens. Daar waar de provincie onder de kernkwaliteit ‘Landschap’ het waarneembare deel van de aarde verstaat, bepaald door natuur en cultuur, gaat het bij het aardkundige landschap ook en vooral om de natuurlijke ondergrond, zowel zichtbaar (reliëf, vormen) als onzichtbaar (ondergrond, bodemopbouw).
Het gevarieerde aardkundige landschap ontstond onder invloed van tektoniek, ijs, water, wind, natuur en tenslotte menselijk handelen. Het is de informatiebron over de natuurlijke ontstaansgeschiedenis van Drenthe.
Het natuurlijke bodem- en grondwatersysteem draagt bij aan landschappelijke diversiteit en biodiversiteit, een aantrekkelijke omgeving om te wonen en te recreëren, het opvangen van de effecten van klimaatverandering en behoud van informatiewaarde over het verleden.
De provincie onderscheidt zes aardkundige hoofdlandschappen, met kenmerkende aardkundige elementen, bestaande uit bijvoorbeeld stuwwallen, dekzandruggen en beekdalen. Aardkundige monumenten zijn goede voorbeelden van die elementen. Tezamen vertellen zij het verhaal van de ontstaansgeschiedenis van de Drentse ondergrond vanaf de laatste drie ijstijden tot heden.
Kenmerkende aardkundige elementen, de opbouw van de ondergrond (bijvoorbeeld de aanwezigheid van keileem en het voorkomen van bijzondere bodems) en actieve geologische processen (bijvoorbeeld meandering en zandverstuiving) beschouwt de provincie als aardkundig erfgoed.
In het Drentse landschap is op tal van plekken aardkundig waardevol erfgoed aanwezig, zichtbaar, zoals pingoruïnes en stuifduinen, maar soms ook onzichtbaar onder het maaiveld, zoals bodemlagen.
De provincie wil de ondergrond, de landvormen en aardkundige processen die karakteristiek zijn voor het Drentse landschap behouden en versterken, als basis voor ruimtelijke kwaliteit, landschappelijke diversiteit, biodiversiteit en klimaatrobuustheid en als belangrijke informatiebron over het verleden.
De provincie streeft in combinatie met de opgave natuur, cultuur, en/of vrijetijdseconomie naar de juiste balans tussen beleving, behoud en herstel van waardevol aardkundig erfgoed.
Het plangebied is gelegen in het hoofdlandschap 'Hondsrug, keileemruggen' en heeft beschermingsniveau ' hoog'. In deze gebieden streeft de provincie naar behoud of herstel van de context en het referentiebeeld van de aardkundige eenheid. Het zorgvuldig en verantwoord omgaan met aardkundig erfgoed vormt het vertrekpunt bij planvorming. De provincie staat ontwikkelingen alleen toe als aardkundige kwaliteiten en kenmerken worden behouden.
Natuur
Dat de natuur in Drenthe zo bijzonder is, heeft te maken met een aantal unieke factoren: bodem, water, klimaat en schaal. In de bodem van Drenthe is op grote schaal keileem aanwezig. Deze laag, vlak onder het oppervlak, is relatief rijk aan mineralen en houdt water dat naar beneden wil sijpelen, langdurig tegen. Dat maakt dat de Drentse bodem minder arm aan voedingstoffen is dan bijvoorbeeld de Veluwe en vaak ook veel natter. Drentse natuurgebieden zoals heidevelden zijn rijk aan plantensoorten die goed gedijen op keileem, zoals valkruid en diverse orchideeënsoorten.
In Noord-Drenthe komt veel zeer zware, nauwelijks waterdoorlatende potklei voor, afgezet in de Elsterien-ijstijd. Daarom komen daar soortenrijke bossen voor, die zich kunnen meten met de beroemde bossen uit Zuid-Limburg met het bosviooltje, grote keverorchis en heelkruid. Aan de andere kant van het spectrum vinden we de veenbodems. Er is geen andere provincie dan Drenthe waar zo veel belangwekkende hoogvenen bewaard gebleven zijn, zoals het Fochteloërveen, het Witterveld en het Bargerveen. Soorten als lavendelheide, kleine veenbes en wollegras zijn in deze veengebieden niet schaars, zoals in veel andere provincies wel het geval is.
Doordat het Drents Plateau relatief hoog ligt, stromen de beken die in het Hart van Drenthe ontspringen naar de zijkanten van dat plateau, vaak nog steeds gevoed door schoon en relatief mineraalrijk kwelwater. Dat water is van groot belang voor veel plantensoorten en diverse bijzondere natuurtypen, die we bijvoorbeeld terugvinden in het dal van de Drentsche Aa, met trilvenen, blauwgraslanden en beekbegeleidende bossen. Drenthe heeft nog veel grootschalige, robuuste natuurgebieden. Daarnaast is in de ontginningsperiode veel bos aangeplant waardoor forse groene gebieden zijn ontstaan, die samen met enerzijds de bestaande natuurgebieden en anderzijds de natuurontwikkelingsgebieden een belangrijk aandeel in het Natuurnetwerk Nederland (NNN) vormen.
Het NNN is een samenhangende structuur van (nieuwe) natuurgebieden, ecologische verbindingen en agrarische gebieden met hoge natuurwaarden. Het NNN vormt de ruggengraat van de Drentse natuur en waarborgt biodiversiteit en robuuste natuur. De provincie is direct verantwoordelijk voor de kwaliteit en kwantiteit van de natuur binnen het Natuurnetwerk Nederland. Gemeenten en waterschappen zijn in de eerste plaats verantwoordelijk voor natuur buiten het Natuurnetwerk Nederland.
Drenthe is rijk aan karakteristieke en vaak unieke natuur, zowel binnen als buiten de bekende natuurgebieden. Er leven hier nog veel soorten die elders schaars zijn of zelfs verdwenen. Dat geeft een grote verantwoordelijkheid om goed voor die natuur te zorgen, voor de natuur zelf, maar ook voor de toekomst!
Uitsnede kaart kernkwaliteit Natuur
In de Natuurvisie 2014-2040 is uitgewerkt hoe de samenhang tussen biodiversiteit en natuurwaarden (binnen en buiten het NNN) kan worden versterkt en welk belang de Provincie heeft in natuurwaarden buiten het begrensde NNN. Met dit bestemmingsplan wordt een bijdrage geleverd aan de verbetering van de landschappelijke kwaliteit en de natuurdoelstellingen.
Het Natuurnetwerk Drenthe (NND), onderdeel van de kernkwaliteit natuur, omvat alle natuur buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en levert een belangrijke bijdrage aan de algemene biodiversiteit. Deze natuur omvat landschapselementen, zoals houtwallen, sloten, bermen, bomen, lanen, akkerranden, kruidenrijke graslanden, boerenerven, kleinere wateren, bosjes en heideterreintjes en ook de natuur in bebouwd gebied.
Het NND levert een belangrijke bijdrage aan de algemene biodiversiteit vanwege de bijdrage aan het leefgebied van bepaalde soorten. Tussen het NNN en het NND bestaat een grote samenhang en onderlinge afhankelijkheid.
Met de soortenrijkdom in het NND gaat het niet goed. Dat ziet de provincie onder andere terug in de achteruitgang van de stand van boerenlandvogels, plantendiversiteit, vlinders, bijen en andere insecten. Steeds meer soorten die nu of in het recente verleden algemeen voorkwamen, dreigen zeldzaam te worden. De oorzaken liggen op het gebied van inrichting, beheer en gebruik en milieucondities.
De komende jaren zet de provincie in op behoud en ontwikkeling van het Natuurnetwerk Drenthe. Hiermee willen ze de biodiversiteit van de Drentse natuur behouden en bevorderen. De provincie stimuleert de verschillende overheden, waterschappen, de agrarisch natuurcollectief, particulieren en de terreinbeheerders samen te werken bij het beheer en behoud van deze landschapselementen. De provincie ondersteunt het agrarisch natuurbeheer dat ook een belangrijke bijdrage levert aan het Natuurnetwerk Drenthe. Het Natuurnetwerk Drenthe is onderdeel van de kernkwaliteit natuur.
In het NND wordt samengewerkt aan een beter functionerend ecologisch systeem waarbij algemene soorten algemeen zijn, blijven of worden. Dit wordt, conform het hiertoe door Naturalis opgestelde rapport, een ’Basiskwaliteit natuur’ (BKN) genoemd. Dit is de minimale kwaliteit van het landschap die nodig is. In Drenthe wordt de Basiskwaliteit natuur als een begrip gezien dat moet helpen om beleid ter bevordering van de biodiversiteit richting te geven, met name in het landelijk gebied. De provinciale sturing richt zich primair op het realiseren van een passende kwaliteit aan landschap en dienovereenkomstig beheer en gebruik.
De realisatie van het Natuurnetwerk Drenthe is onderdeel van het Programma Natuurlijk Platteland, en wordt verder uitgewerkt in het deelprogramma Soortenrijk Drenthe.
Vrijetijdseconomie
Naast de kernkwaliteiten hecht de provincie ook aan een goede vrijetijdseconomie. De vrijetijdssector is immers een belangrijke pijler voor de Drentse economie. Drenthe heeft de bezoeker veel te bieden. Drenthe is dé fiets- en vrijetijdsprovincie van Nederland. De kwaliteiten van Drenthe voor de vrijetijdseconomie liggen in een combinatie van de kernkwaliteiten: natuur, landschap, erfgoed en cultuur. Dat wil de provincie zo houden en verder uitbouwen.
Conclusie
Het voornemen is niet strijdig met de provinciale omgevingsvisie.
De Provinciale Omgevingsverordening Drenthe 2023 zorgt voor de juridische borging van de Omgevingsvisie Drenthe.
In de verordening is in artikel 2.6 'werken met kernkwaliteiten', vastgelegd dat, indien bij een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn, in het ruimtelijk plan uiteengezet wordt dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid en de sturingsniveaus zoals die zijn verwoord in de Omgevingsvisie. In de verordening is voorts opgenomen dat een ruimtelijk plan geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maakt die deze kernkwaliteiten significant aantasten.
De kernkwaliteiten Landschap, Natuur, Aardkundige waarden en Cultuurhistorie zijn van belang voor onderhavig plan.
Op basis van artikel 2.28 dient voor Natuurnetwerk Nederland in bestemmingsplannen minimaal een wijzigingsbevoegdheid opgenomen te worden voor de wijziging in een bestemming 'Natuur' of 'Bos'. Middels dit bestemmingsplan wordt een bestemming 'Natuur' toegekend aan het NNN in het plangebied. Het bestemmingsplan waarin deze NNN gelegen is geeft in de toelichting van dat bestemmingsplan een beschrijving van de wezenlijke kenmerken en waarden van dat deel van het NNN, zoals aangegeven in het Natuurbeheerplan.
De kenmerken en waarden van het betreffende gedeelte van het NNN zijn opgenomen in de quickscan Wet natuurbescherming (zie Bijlage 2).
De Structuurvisie Borger-Odoorn 'Verbinding geeft perspectief' verbeeldt en beschrijft de strategische ruimtelijke visie op de ontwikkeling van het grondgebied van de gemeente Borger-Odoorn voor de periode tot 2030.
De basis voor de ruimtelijke ontwikkeling van Borger-Odoorn wordt gevormd door de kenmerken van het landschap. Het landschap van de gemeente Borger-Odoorn kent een driedeling op basis van ontstaansgeschiedenis te weten het Zand, het Veen en de Hunze. De Structuurvisie schept de kaders voor de ontwikkeling van het Zand, het Veen en de Hunze en geeft richting aan nieuwe initiatieven. Daarbij wordt de robuuste laag van Borger-Odoorn behouden of versterkt.
Robuuste laag - 'ontwikkelen met respect'
Het Landschap vertelt het verhaal van Borger-Odoorn. Dit verhaal bestaat uit drie delen; een trilogie over het Zand, Veen en de Hunze. De ontstaansgeschiedenis en de ontwikkeling van het Zand, het Veen en de Hunze is op sommige plaatsen in de gemeente nog goed aan het landschap af te lezen. De kenmerken van het landschap hebben in het verleden de basis gevormd voor de ruimtelijke ontwikkeling van Borger-Odoorn, ruimtelijke ontwikkelingen hebben op hun beurt het landschap gevormd. Het reliëf en de afwisseling op het zand, de ontginningstructuur en de openheid van het veen en de laagtes van het Hunzedal bevatten de kernkwaliteiten waaraan Borger-Odoorn haar prachtige woon- en werkomgeving te danken heeft. Samen vormen de kernkwaliteiten de robuuste laag, een stevig fundament, ontstaan door de eeuwen heen door samenspel van mens en natuur.
De robuuste laag bestaat uit elementen van grote en vaak unieke landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, geomorfologische, aardkundige of archeologische waarde. Deze elementen vormen de basis voor de ruimtelijke ontwikkeling van BorgerOdoorn. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen dienen de kernkwaliteiten uit de robuuste laag, behouden, gerespecteerd en waar mogelijk versterkt te worden.
Elementen die niet in het kaartbeeld zijn opgenomen, kunnen wel van landschappelijke, natuurlijke of cultuurhistorische waarde zijn. Dit geldt bijvoorbeeld voor kleinschalige bospercelen en houtwallen, maar ook voor de wijkenstructuur in het veenkoloniale gebied. Deze laatste heeft een belangrijke waterbergingsfunctie, maar vertegenwoordigt ook een cultuurhistorische waarde. Wanneer bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dergelijke elementen onder druk komen te staan zal per situatie worden onderzocht of versterken of behoud mogelijk is.
Het plangebied is gelegen binnen 'deels open landschap' en 'terrein van aardkundige betekenis'.
Integrale gebiedsvisie
De integrale visie schept de kaders voor de ontwikkeling van het Zand, het Veen en de Hunze en geeft richting aan nieuwe initiatieven. Het plangebied maakt deel uit van het gebied het Zand en is in de visiekaart aangeduid met 'Versterken agrarische functie met aandacht landschappelijke en natuurlijke waarden'.
Op het zand bevinden zich de parels die Borger-Odoorn aantrekkelijk maken voor recreëren en wonen. De parels worden gevormd door een afwisselend kleinschalig landschap en prachtige esdorpen. Het ruimtelijk beleid staat in het teken van het benadrukken van de authentieke landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden in het zandgebied. Dit geldt met name voor de Hondsrug en de waardevolle gradiënt tussen de Hondsrug en het beekdal van de Hunze.
Hiermee wordt de recreatieve en toeristische waarde en de kwaliteit van het zand als woonklimaat verbeterd en gewaarborgd voor de toekomst.
Op het zand zorgt het kleinschalige coulissenlandschap met een afwisseling van landbouw en natuur voor de kenmerkende identiteit en kwaliteit van dit gebied. Door op het zand de verbreding van landbouw met natuur- en landschapsbeheer te stimuleren, kan de kleinschaligheid en afwisseling in dit gebied worden bewaard. De gebieden waar de functie landbouw in nauwe samenhang met landschap en natuur functioneert zijn aangeduid met ‘versterken agrarische functie met aandacht voor landschappelijke en natuurlijke waarden.’
Conclusie
Het voornemen is niet strijdig met de gemeentelijke structuurvisie Borger-Odoorn 'Verbinding geeft perspectief'.
In de periode van 8 juni t/m 19 juli 2023 heeft de ontwerp omgevingsvisie "BuitenGewoon Borger- Odoorn" ter inzage gelegen.
In de Omgevingsvisie beschrijft de gemeente haar toekomstvisie voor 2040. Deze toekomst voor de gemeente is uiteraard een wensbeeld. Daarmee is het niet vanzelfsprekend. Het is in de eerste plaats dan ook een houvast om alle uitdagingen en opgaven aan te pakken.
Ambities
Met het toekomstbeeld in gedachten en de uitdagingen in beeld heeft de gemeente vijf ambities gekozen. Deze zijn cruciaal voor het bereiken en realiseren van het toekomstbeeld. Het gaat om de volgende 5 ambities:
Bij het realiseren van de ambities zoekt de gemeente naar oplossingen die:
Gebiedscompas De oorspronkelijke Hondsrug
Het plangebied maakt onderdeel uit van het gebiedscompas De oorspronkelijke Hondsrug. De waarden in dit gebied zijn:
Op het Zand is de ambitie 'Behoud het goud' van groot gewicht. En niet vanzelfsprekend. Het gebied is van grote waarde en deze waarden maken het gebied gewild. Om te wonen maar zeker ook om te bezoeken. Het levert daarmee in alle gevallen druk op. Druk die kansen genereert en mogelijkheden schept. Maar die keer op keer vragen om een zorgvuldige afweging. De gemeente staat voor de bescherming van deze waarden bij het beoordelen van ontwikkelingen. De lat ligt hoog. Dit maakt dat bij een plan of ontwikkeling altijd sprake moet zijn van meerwaarde en kwaliteit. Niet alleen in het landelijk gebied, zeker ook in de dorpen waar de historie er op sommige plekken vanaf spat en bebouwing en groen nauw zijn verweven, in het bijzonder rond de brinken.
De nadruk ligt binnen de ambitie 'Vitaal landelijk gebied' weliswaar op het versterken van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden, maar er wordt ook gewerkt. Voor de agrarische sector geldt dat ruimte is voor bestaande ondernemers. En ruimte voor ontwikkeling naar een duurzame, toekomstbestendige sector. Dat kan gaan om bedrijfsverandering gericht op een toekomstbestendige bedrijfsvoering en een mix van functies. Dit kan alleen in combinatie met duurzaamheid en met zorg voor een goede landschappelijke inpassing, passend bij de waarden van het gebied. Anders werkt de gemeente niet mee.
De recreatieve sector is van belang en omvangrijk in dit gebied. Van grote economische waarde en als onderdeel van het fundament onder veel van onze voorzieningen. Het levert echter ook druk op. In de huidige vorm en omvang is dit een prettige en aanvaardbare druk. Maar het vraagt wel om een zorgvuldig blik als het om nieuwe plannen gaat. Voor nieuwe vormen van dagrecreatie is ook plek. Initiatieven die aansluiten bij de aanwezige waarden en de beleefbaarheid daarvan versterken zien we graag komen. Staatsbosbeheer kijkt op dit moment naar een zonering in het recreatieve gebruik van de bossen. Dit om te zorgen voor een goede combinatie tussen recreatief gebruik en behoud van natuurwaarden.
Conclusie
Het voornemen is niet strijdig met de gemeentelijke ontwerp omgevingsvisie "Buitengewoon Borger-Odoorn".
De Erfgoedwet bestaat uit een bundeling van meerdere wetten en regelingen die een integrale bescherming van het cultureel erfgoed mogelijk maken. In deze wet is vastgelegd waar de verantwoordelijkheden voor bescherming liggen en op welke manier er met erfgoed omgegaan moet worden. Het uitgangspunt bij bodemverstoring is behoud van archeologische resten 'in situ'. Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische onderzoeken opgestart conform de AMZ-cyclus alvorens een project tot uitvoering kan overgaan.Behoudenswaardige archeologische resten worden opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet worden aangegeven op welke wijze rekening wordt gehouden met de cultuurhistorische waarden en de bekende of te verwachten archeologische waarden rekening wordt gehouden.
In 2021 is er een ACC-bureauonderzoek uitgevoerd naar de aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden voor onder andere het plangebied Schaangedennen (zie Bijlage 1 vanaf pagina 161). Het AAC-onderzoek is uitgevoerd in het kader van een opgave voor water en natuur die gepaard zal gaan met bodemingrepen. De noodzaak voor dit onderzoek wordt gevormd door het wettelijk en beleidsmatig kader voor de ruimtelijke ordening en monumentenzorg. De gemeente fungeert als de bevoegde overheid die een besluit zal nemen over hoe om te gaan met de eventueel aanwezige aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden.
In Drenthe wordt het aardkundige landschap in belangrijke mate bepalend gezien voor de cultuurhistorische en landschappelijke structuur van de provincie. Daarom is het aardkundige landschap benoemd als één van de kernkwaliteiten in het provinciaal omgevingsbeleid. Ook de gemeente heeft aardkundige waarden in haar bestemmingsplannen verankerd. Binnen het plangebied Schaangedennen is de dubbelbestemming 'Waarde Landschap en Cultuurhistorie 1' opgenomen, waarbij vastgelegd is dat deze gronden bestemd zijn voor behoud, herstel en versterking van landschappelijke/cultuurhistorische waarden van Hondsrug en bescherming van aardkundige waarden.
Schaangedennen ligt in het aardkundig landschap van het Hondsrugcomplex een complex van internationaal belang (Unesco Global Geopark). Dit complex bestaat uit relatief hoge glaciale ruggen (B14, megaflute). Kenmerkend zijn de grote hoogteverschillen, de smeltwaterdalen en ondiep voorkomen van keileem en de vele zwerfkeien. De hoogteverschillen en de gevarieerde samenstelling van de ondergrond zorgt voor een zeer gevarieerd (grond)watersysteem.
Grondmorenelandschap
Schaangedennen ligt gedeeltelijk in het grondmorenelandschap. De hoofdvromen worden bepaald door de Hondsrug, een glaciale rug of megaflute (B14) uit het Saalien. Feitelijk bestaat de Hondsrug hier uit een serie van parallelle ruggen. De dikte en doorlaatbaarheid van het keileem loopt sterk uiteen. Op plaatsen waar het keileem een hoog kleigehalte heeft en minder verweerd is heeft deze slecht doorlatende eigenschappen. Waar het keileem een grofzandige textuur heeft is deze beter doorlatend. Voor de bodemvorming is naast de doorlaatbaarheid ook de helling van het oppervlak van het keileem van belang. Zo kon op plaatsen waar het keileem ondiep aan de oppervlakte lag, maar het oppervlak helde, toch een podzolbodem ontwikkelen.
![]() |
![]() ![]() |
Uitsnede Aardkundige waardenkaart
Stuifzandlandschap
De zuidwestelijke hoek van het plangebied is gelegen in het stuifzandlandschap, bestaande uit landduinen met bijbehorende vlakten en laagten (L54). Door ontbossing en daling van de grondwaterstanden verschraalde de bovengrond en kon de wind vat krijgen op de zandige bovengrond. Feitelijk werd hier het dekzand dat zich in het midden van het Weichselien had afgezet gereactiveerd. Het zand zette zich af in de luwten van natuurlijke laagten of achter vegetatie. Hierdoor ontstond een plaatselijk zeer reliëfrijk landschap. Op enkele plaatsen kon het zand opstuiven tot landduinen (B58) van enkele meters hoog. Een relict daarvan is nog aanwezig ten zuiden van het plangebied. Deze landduin strekte zich in het verleden mogelijk uit tot in het plangebied
Smeltwatererosielandschap
Sneeuwsmeltwater heeft tijdens de laatste twee ijstijden meerdere dalen ingesleten in de Hondsrug. Delen van de droogdalen zijn later overstoven met dekzand. Tussen Odoorn en Valthe komen verscheidene bovenlopen van een omvangrijk droogdal (R21) samen in een hoofddal dat uitmondt in het voormalige Odoornerveen. Ten noorden van Odoorn en Valthe liggen de bovenlopen van drie droogdalen, waarvan het meest oostelijke dal in het noorden van het plangebied ligt, nabij het Hunzebos (R21). Droge dalen zijn kenmerkend voor het landschap van de Hondsrug en daarom aangemerkt als aardkundige landschapselementen in de omgevingsvisie van de Provincie Drenthe.
Advies
Het droogdal dat ten dele binnen het plangebied aanwezig is, wordt aangeduid als het aardkundige landschapselement Hunzebergen Exloo (Nr.177), Dit droogdal loopt door het Hunzebos en buigt ten noorden van het bos af naar het oosten.
Dit droogdal wordt in de provinciale brondocumenten benoemd als het enige watervoerende dal bekend staat. De afwatering vond plaats via de gegraven geul De Lossing. Omdat deze nutriënt rijk water aanvoerde vanuit de zuidelijk gelegen landbouwgebieden naar het Hunzebos is deze rond 2000 afgekoppeld.
![]() |
![]() ![]() ![]() |
Uitsnede kaart aardkundige landschapselementen
Het droogdal heeft, net zoals de hele Hondsrug met uitzondering van de stergebieden, een hoog beschermingsniveau waarbij het uitgangspunt is om aanwezige waarden te beschermen. De Provincie Drenthe zal ontwikkelingen enkel toestaan als de kenmerken en gaafheid van aardkundige elementen en structuren worden behouden.
Voor behoud van de aardkundige waarden geldt dat vergraven, egaliseren of doorsnijden de kenmerkende reliëfvorm en bodems verder zal leiden tot verdere aantasting.
Conclusie
Het inrichtingsplan is nog niet vastgesteld, daarom zijn de exacte omvang en diepte van de beoogde werkzaamheden nog niet bekend. De aanwezige aardkundige waarden zijn in dit bestemmingsplan voorzien van een passende regeling die voldoende bescherming voor behoud biedt. Op basis van de dubbelbestemmingen 'Waarde – Landschap en Cultuurhistorie 1' zal een omgevingsvergunning voor de inrichtingswerkzaamheden worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in het plangebied aanwezige aardkundige waarden. Het uitgevoerde AAC-onderzoek biedt inzicht in welke aardkundige waarden er binnen het plangebied aanwezig zijn en formuleert adviezen over de omgang met deze aanwezige waarden.
In het ontwerptraject vindt een verkenning plaats hoe de voorgenomen inrichtingsmaatregelen zo vormgegeven kunnen worden, dat aardkundige waarden worden ingepast of versterkt en dat aantasting van de aanwezige waarden wordt voorkomen. Wanneer de aard en omvang van de voorgenomen ingrepen bekend is, is afstemming met de bevoegde overheid noodzakelijk alvorens het plan in uitvoering kan gaan. De bevoegde overheid zal beoordelen of er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in het plangebied aanwezige aardkundige waarden.
Het plangebied heeft op basis van de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart een middelhoge en hoge verwachting. Binnen deze zones bevindt de archeologie zich naar verwachting dicht onder het maaiveld. Daarnaast bevindt zich in het oosten van het plangebied een AMK-terrein (terrein van archeologische waarde) met bufferzone.
Op basis van gemeentelijk beleid geldt voor de middelhoge en hoge verwachting het advies om bij ingrepen groter dan 1000 m2 en dieper dan 30 cm-mv een verkennend booronderzoek uit te voeren, zo nodig gevolgd door karterend booronderzoek.
Het bekende archeologisch monument in het oosten van het plangebied betreft een Celtic field (AMK-terein 9646, akkercomplex met boerderijen) uit de IJzertijd. Het gemeentelijk beleid streeft naar behoud in situ. Indien dit niet mogelijk is, dient afstemming plaats te vinden met zowel gemeente, als provincie (Celtic fields vallen onder provinciaal belang) om de aard en omvang van het benodigde archeologische onderzoek vast te stellen.
Het uitgevoerde onderzoek biedt inzicht in welke archeologische (verwachtings)waarden er binnen het plangebied aanwezig zijn en formuleert adviezen over de omgang met deze aanwezige waarden
![]() |
|
![]() |
![]() ![]() ![]() ![]() |
Uitsnede Advieskaart archeologie
Conclusie
Het inrichtingsplan is nog niet vastgesteld, daarom zijn de exacte omvang en diepte van de beoogde werkzaamheden nog niet bekend.
De aanwezige archeologische (verwachtings)waarden zijn in dit bestemmingsplan voorzien van een passende regeling die voldoende bescherming voor behoud biedt. Op basis van de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie' kan een omgevingsvergunning voor de inrichtingswerkzaamheden enkel worden verleend indien het plangebied voldoende is onderzocht en/of er geen archeologische waarden worden aangetast. Het uitgevoerde onderzoek biedt inzicht in welke archeologische (verwachtings)waarden er binnen het plangebied aanwezig zijn en formuleert adviezen over de omgang met deze aanwezige waarden. In het ontwerptraject vindt een verkenning plaats hoe de voorgenomen werkzaamheden zo vormgegeven kunnen worden, dat aantasting van de aanwezige waarden kan worden voorkomen. Wanneer de aard en omvang van de voorgenomen ingrepen bekend is, is afstemming met de bevoegde overheid noodzakelijk. De bevoegde overheid zal namelijk beoordelen wat de aard en omvang van het benodigde archeologische onderzoek is, alvorens het plan in uitvoering kan gaan.
Zone - Middelhoge en hoge verwachting
Het uitgevoerde onderzoek adviseert bij bodemingrepen die dieper reiken dan 30 cm-mv in zones met een (middel)hoge archeologisch verwachting de onderstaande vervolgstap uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) te nemen: “Om de gespecificeerde verwachting aan te vullen en te verfijnen wordt een vervolgonderzoek geadviseerd in de vorm van een inventariserend veldonderzoek door middel van een verkennend booronderzoek. Een dergelijk vervolgonderzoek heeft tot doel de opbouw van de ondergrond, de bodemopbouw en/of bodemverstoringen gedetailleerd in kaart te brengen. Aan de hand daarvan kan de in dit bureauonderzoek opgestelde archeologische verwachting worden getoetst en kunnen concrete gegevens worden verzameld over gaafheid en diepteligging van de verwachte archeologische resten. Het verkennend booronderzoek kan eventueel worden opgevolgd door een karterend booronderzoek en een waarderend onderzoek, gevolgd door één van de drie adviezen: 'beschermen', 'opgraven' of 'vrijgeven'.”
Zone – AMK-terrein inclusief bufferzone
Binnen de begrenzing van het AMK-terrein (Celtic Field) wordt vanuit provinciaal en gemeentelijk beleid gestreefd naar behoud in situ. Indien er bodemingrepen plaatsvinden binnen de grenzen van het AMK-terrein dan kan dit leiden tot aantasting van aanwezige archeologische resten (direct vanaf maaiveld). Bij zichtbare archeologische fenomenen, geldt geen vrijstellingsdiepte waarbinnen bodemingrepen zonder archeologisch onderzoek kunnen worden gepland. Bij geplande bodemingrepen wordt daarom geadviseerd hierover eerst contact op te nemen met de gemeente en/of de provincie. In het uitgevoerde onderzoek wordt geadviseerd om eerst verkennende boringen te zetten om de gaafheid van de bodem te toetsen. Op basis daarvan kunnen karterende/waarderende proefsleuven als volgende stap worden uitgevoerd. Ten slotte kan een archeologische opgraving nodig zijn om zodoende archeologische resten ex-situ veilig te stellen. Binnen de begrenzing van de bufferzone van het AMK-terrein wordt geadviseerd om eerst een inventariserend veldonderzoek uit te voeren.
De provincie Drenthe ziet de pre-historische en historische waarden in het landschap als zeer bepalend voor de identiteit en de ruimtelijke kwaliteit. Door objecten en structuren boven- en ondergronds in samenhang te bekijken, winnen ze aan betekenis voor de woon-, werk- en leefomgeving. Het plangebied Schaangedennen valt binnen het provinciale sturingsniveau 'eisen stellen'. De cultuurhistorische samenhang dient als dé drager vo or nieuwe plannen te worden gebruikt en de provincie wil in deze gebieden betrokken worden in het planvormingsproces.
Het provinciale beleid ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in het Cultuurhistorische Kompas en de Cultuurhistorische Hoofdstructuur. Volgens het Cultuurhistorisch Kompas ligt het plangebied Schaangedennen in deelgebied 'Hondsrug en Hunzedal', waarvoor specifieke (cultuurhistorische) karakteristieken zijn geformuleerd die men beoogt te behouden. Binnen het plangebied Schaangedennen is een Celtic Field aanwezig. Tevens grenst het plangebied aan grotere boseenheden, zoals de scherp begrensde 'Hunzebos'. Dat maakt dat de volgende ambitie vanuit het provinciaal beleid van toepassing is: Het behouden van de karakteristiek van het esdorpenlandschap. Deze karakteristiek uit zich in een zichtbare ruimtelijke samenhang tussen esdorp en es, waarbij de esdorpen en essen als een keten op de Hondsrug liggen afgewisseld met scherp begrensde boswachterijen. Bovendien kent het esdorpenlandschap een grote tijdsdiepte, wat blijkt uit de vele zichtbare en onzichtbare (prehistorische) bewoningssporen als nederzettingen, grafmonumenten en Celtic fields.
Ten tijde van het opstellen van onderhavig bestemmingsplan is in de gemeente Borger-Odoorn het Beleidsprogramma (nota) Cultuurhistorie in voorbereiding. Deze nota kent een aantal stappen tot het formuleren van beleid. Allereerst is de aanwezige cultuurhistorische waardenkaart uit 2014 gebruikt voor de inventarisatie van waarden, gecombineerd met de meest recente inzichten over de aanwezige cultuurhistorische waarden. Dit kaartmateriaal wordt voorgelegd aan stakeholders (waaronder ook de inwoners), waarbij de vraag wordt gesteld wat waardevol wordt geacht. Op basis van deze input wordt duidelijk hoe men om wil gaan met cultuurhistorie. Dit krijgt vervolgens concreet vorm in een beleidsprogramma.
Voor het voorliggende plan is de cultuurhistorische waardenkaart uit 2014 als informeel toetsingskader gebruikt.
De cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Borger-Odoorn bestaat uit een kaart met historische cultuurlandschappen en landschapselementen, een kaart met bouwkunst en stedenbouw en een waarderingskaart. Op basis van de waarderingskaart heeft het plangebied een laag-gemiddelde cultuurhistorische waardering. Het uitgevoerde AAC-onderzoek biedt inzicht in welke cultuurhistorische elementen en structuren er in het plangebied aanwezig zijn
![]() |
Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart (plangebied behoort tot jonge heideontginningen, waarbij de blauwgroen pijl de kavelingsrichting aangeeeft)
Het uitgevoerde AAC-onderzoek toont dat het plangebied Schaangedennen deel uitmaakt van het cultuurhistorische landschap 'jonge heideontginningen'. De jonge heideontginningen worden in het algemeen gekarakteriseerd door: heideontginningen volgens markeverdelingsplan met structuur herkenbaar in langgerekte bosjes; rechte verbindingswegen tussen dorpen waarlangs boerderijen zich concentreren, keienwegen, de inpassing van bijzondere aardkundige en archeologische waarden bij jonge heideontginningen en weinig ingrijpende ruilverkavelingen. Op de cultuurhistorische waardenkaart worden binnen het plangebied Schaangedennen de onderstaande elementen en structuren weergegeven:
Het AAC-onderzoek (vanaf pagina 237) benoemt tevens de zogenaamde 'ensemblewaarde' die van toepassing is op elementen en structuren in en om het plangebied. De ensemblewaarde geldt voor een ruimer gebied tussen Odoorn, Valthe en Exloo. Het omvat in totaal drie hunebedden, vier grafheuvels, tenminste 14 verdwenen grafheuvels, twee Celtic fields en fragmenten van karrensporen. Ter plaatse van het plangebied Schaangedennen zijn enkel een Celtic Field en de voormalige locatie van een verdwenen grafheuvel aanwezig. Bij deze ensemblewaarde is met name de balans tussen de drie AAC-waarden in de ruimere omgeving van belang, waarbij rekening moet worden gehouden met de samenhangen tussen verschillende elementen en structuren in het landschap. Het gaat daarbij om aspecten als zichtbaarheid, toegankelijkheid en beleefbaarheid.
Conclusie
Het inrichtingsplan is nog niet vastgesteld, daarom zijn de exacte omvang en diepte van de beoogde werkzaamheden nog niet bekend. De aanwezige cultuurhistorische waarden zijn in dit bestemmingsplan voorzien van een passende regeling die voldoende bescherming voor behoud biedt. Op basis van de dubbelbestemmingen 'Waarde – Landschap en Cultuurhistorie 1' zal een omgevingsvergunning voor de inrichtingswerkzaamheden worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden. Het uitgevoerde AAC-onderzoek biedt inzicht in welke cultuurhistorische waarden er binnen het plangebied aanwezig zijn en formuleert adviezen over de omgang met deze aanwezige waarden. In het ontwerptraject vindt een verkenning plaats hoe de voorgenomen inrichtingsmaatregelen zo vormgegeven kunnen worden, dat cultuurhistorische waarden worden ingepast of versterkt en dat aantasting van de aanwezige waarden wordt voorkomen. Wanneer de aard en omvang van de voorgenomen ingrepen bekend is, is afstemming met de bevoegde overheid noodzakelijk alvorens het plan in uitvoering kan gaan. De bevoegde overheid zal beoordelen of er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden.
Door de voorgenomen herontwikkeling is mogelijk sprake van negatieve effecten op beschermde soorten of kwalificerende waarden van Natura 2000-gebieden in het kader van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb). In dit kader is een quickscan Wet natuurbescherming (zie Bijlage 2) opgesteld om eventuele effecten op beschermde soorten en gebieden en benodigde vervolgstappen in het kader van de Wnb in beeld te brengen. Het plangebied van dit bestemmingsplan omvat de deelgebieden D en E zoals opgenomen in de quickscan.
Gebiedsbescherming
Natura2000
Het projectgebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn 'Elpenstroomgebied' en 'Drouwenerzand' op circa 15 km afstand, gevolg door 'Mantingerzand' en 'Bargerveen', beide op circa 18 km. Het Natura 2000-gebied 'Drentsche Aa-gebied' ligt op ongeveer 20 km afstand van het plangebied. Elpenstroomgebied, Drouwenerzand, Mantingerzand en Drentsche Aa-gebied zijn aangewezen in het kader van de Habitatrichtlijn. Bargerveen is aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn.
Het overgrote deel van de effecten speelt lokaal af in het projectgebied of de directe omgeving. Negatieve effecten zoals verstoring, versnippering of afname van leefgebied en habitataantasting als gevolg van mechanische effecten kunnen daardoor op voorhand worden uitgesloten voor beschermde Natura 2000-gebieden. Het is echter niet uitgesloten dat er enige vorm van emissie optreedt van stikstofoxiden. Wanneer hierdoor stikstofdepositie optreedt in, voor verzuring en vermesting gevoelige Natura 2000- gebieden, kan sprake zijn van negatieve effecten op deze instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende Natura 2000-gebieden. Om zekerheid te hebben of sprake is van enige vorm van stikstofdepositie als gevolg van de werkzaamheden en de omvang hiervan, wordt een berekening met de Aeriuscalculator uitgevoerd (zie paragraaf 4.2.3).
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied ligt in NNN-gebied. De huidige beheertypen in het plangebied bestaan uit N07.01 Droge heide, N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland, N12.05 Kruiden of faunarijke akker, L01.01 Poel en kleine historische wateren, N15.02 Dennen-, eiken- en beukenbos, N16.03 Droog bos met productie. De deelgebieden D en E hebben nog geen gedefinieerd beheertype.
Conclusie
Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. Negatieve effecten zoals verstoring, versnippering of afname van leefgebied en mechanische effecten kunnen daardoor op voorhand worden uitgesloten voor beschermde Natura 2000-gebieden als gevolg van de werkzaamheden, met uitzondering van negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie.
Als gevolg van de werkzaamheden treden mogelijk effecten op de huidige beheertypen binnen NNN op. Er dient een NNN-toetsing uitgevoerd te worden waarbij gekeken wordt wat voor effecten kunnen optreden, in welke mate en dient gekeken te worden naar de kwaliteit van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN-gebied.
Soortenbescherming
Er is een bureauonderzoek en een veldbezoek uitgevoerd. Voor het bureauonderzoek is gebruik gemaakt van vrij beschikbare informatie, zoals verspreidingsgegevens van de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) van de afgelopen 10 jaar. Het veldbezoek is uitgevoerd op 3 mei 2023 en bestond uit het uitvoeren van een habitatgeschiktheidsbeoordeling. Dit is een veldonderzoek waarbij op basis van de uitkomsten van het bureauonderzoek en de fysieke kenmerken van het plangebied een indicatie wordt gegeven van het mogelijk voorkomen van beschermde plant- en diersoorten.
Conclusie
Uit de quickscan blijkt dat in het projectgebied met de voorgenomen werkzaamheden (mogelijk) overtreding kan plaatsvinden ten aanzien van beschermde soorten van de Wnb. Het gaat hierbij om beschermde vogels met jaarrond beschermde nesten, algemene broedvogels, vleermuizen, grondgebonden zoogdieren, amfibieën, reptielen en ongewervelden. Sommige overtredingen kunnen (mogelijk) voorkomen worden door mitigerende maatregelen. Deze zijn in dat geval niet optioneel, omdat de wet voorschrijft dat er geen alternatieven mogen zijn in geval van een ontheffingsprocedure. Indien mitigerende maatregelen niet mogelijk zijn, moet nader onderzoek naar de betreffende soorten worden gedaan.
De aanvullende soortgerichte onderzoeken betreffen onderzoeken naar de aanwezigheid van waardplanten, grote vos, beschermde vogels met jaarrond beschermde nesten, eekhoorn, kerkuil, heikikker, amfibieën (kamsalamander, poelkikker), gevlekte witsnuitlibel en vleermuizen en worden uitgevoerd in de periode tot begin oktober 2024.
In artikel 2.9a van de Wet natuurbescherming is een vijstelling van de vergunningplicht geformuleerd voor de stikstofdepositie die door projecten in de bouwfase wordt veroorzaakt. Deze "bouwvrijstelling" is echter door de Afdeling Bestuursrechtspaak van de Raad van State bij uitspraak van 2 november 2022 (ECLI: N L:RVS:2022:3159) in strijd met de Europese Habitatrichtlijn verklaard en is daarmee onverbindend. Dit betekent dat de bouwvrijstelling is vervallen en van geval toe geval bepaald moet worden of als gevolg van de depositie van een bouwproject kan leiden tot significant gevolgen voor Natura 2000. Als significante gevolgen niet kunnen worden uitgesloten is een passende beoordeling en een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming nodig om het betreffende project uit te mogen voeren.
Met oog op het voorgaande is een depositieberekening uitgevoerd voor de realisatiefase van het project Schaangedennen (zie Bijlage 3). Dit project leidt alleen in de realisatiefase tot een toename van de stikstofemissie. In de gebruiksfase is juist sprake van een afname van de emissie omdat op een deel van de percelen het landbouwkundig gebruik wordt beëindigd en het voor de overige landbouwpercelen wordt omgevormd naar agrarisch natuurbeheer (bloemrijke akker).
Conclusie
Uit de uitgevoerde berekening blijkt dat de stikstofdepositie in de realisatiefase niet hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar.
Omdat uit de berekening blijkt dat er geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie op daarvoor gevoelige en (naderend) overbelaste habitats, staat vast dat het project geen significante gevolgen door stikstofdepositie voor Natura2000-gebieden kan hebben. Een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is niet nodig.
Via de digitale watertoets is het Waterschap Hunze en Aa's op de hoogte gesteld van onderhavig voornemen. De aanmelding heeft ertoe geleid dat de korte procedure wordt doorlopen. Dit houdt in dat het waterschap geen nader advies zal afgeven en het standaard wateradvies (zie Bijlage 4) gebruikt kan worden voor het opstellen van de waterparagraaf.
De watertoets is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwalitei t en verdroging, en om alle wateren: Rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. In een watertoets worden de plannen getoetst aan het beleid van Waterschap en de gemeente. Het resultaat van een watertoets-traject is vastgelegd in de watertoets zoals opgenomen in Bijlage 5. Het uiteindelijke doel van de watertoets is het optimaal inpassen van het watersysteem binnen het ruimtelijk plan, zodanig dat er geen sprake is van een waterhuishoudkundige verslechtering en dat voldaan wordt aan de regelgeving.
Waterkwantiteit
Het waterschap heef t als taak de zorg voor voldoende water in droge perioden als de afvoer in perioden van overvloed. Een vergrote kans op wateroverlast of watertekort dient dus voorkomen te worden. Binnen dit thema zijn, indien van toepassing, de voor dit plan gerelateerde belangen beschreven die in meer of mindere mate de waterkwantiteit beïnvloeden. Wateroverlast vanuit het oppervlaktewater moet in ieder geval zoveel mogelijk voorkomen worden. Overtollig grond - en hemelwater dat tot afvoer komt volgt de trits; ''vasthouden, bergen, afvoeren''.
Verhardingstoename
In de huidige situatie is het plangebied volledig onverhard en bestaande uit agrarische grond. De verhardingstoename binnen het plangebied blijft beneden de compensatiedrempel van 1.500 m² in het buitengebied (Keur Waterschap Hunze en Aa's). Dit betekent dat er geen compenserende maatregelen getroffen hoeven te worden.
De beperkte verhardingstoename bestaat voornamelijk uit wandelpaden. Deze paden kunnen vrij afstromen naar de aangrenzende natuur, om hier vervolgens te inf iltreren. Aanvullende compensatie is niet noodzakelijk.
Wijzigingen in het oppervlaktewatersysteem
Het plan- en maatregelengebied van Schaangedennen ligt voornamelijk binnen het beheergebied van waterschap Hunze en Aa's en is onderdeel van de Hondsrug; een hoger gelegen grondrug die van Groningen tot Emmen loopt. Door het gebied loopt in zuid-noord-richting een hoofdwatergang met meerdere duikers die in het noorden in oostelijke richting afbuigt en afwatert op het Achterste diep of Exlosche diep, een bovenloop van de Hunze.
In de toekomstige situatie worden de volgende wijzigingen aan het oppervlaktewatersysteem aangebracht binnen het plangebied:
Daarnaast zullen er in het maatregelengebied meekoppelkansen zijn door daar ook watergangen te verontdiepen of dempen. Het is van belang dat het bergend vermogen van het watersysteem niet afneemt op locaties waar dit tot wateroverlast kan leiden. Ook mag het doorstroomprofiel van het watersysteem niet worden gehinderd. De exacte uitwerking volgt in de fase van het waterhuishoudkundig plan. Dit plan wordt voorgelegd aan het bevoegd gezag.
Waterkwaliteit
Om de waterkwaliteit te waarborgen heeft het waterschap de zorg voor het realiseren van schoon en ecologisch gezond water, waarin systeem-specifieke dieren en planten voorkomen. In de eerste plaats is dit van belang voor de grotere beken, kanalen en meren waarvoor binnen de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) doelen en maatregelen zijn opgesteld voor aangewezen waterlichamen. Daarnaast is een goede waterkwaliteit van belang voor het recreatief medegebruik als zwemmen en kanoën en voor het stelsel van kleinere watergangen voor water aan- en afvoer.
Vervuiling van het oppervlaktewater moet in ieder geval zoveel mogelijk voorkomen worden. Om deze reden vraagt het waterschap op de toepassing van uitlogende materialen zoveel mogelijk te beperken en om vervuiling door bedrijfsmatige activiteiten te voorkomen. Afstromend hemelwater dat vervuilt is geraakt moet zo veel mogelijk gescheiden worden afgevoerd, of moet worden gezuiverd. Dit volgt de trits; ''schoonhouden, scheiden, zuiveren''.
Het plangebied wordt omgevormd van agrarische grond tot natuurgebied (NNN). Hiermee zal deze aanpassing positief bijdragen aan een schoon en ecologisch gezond water. De aanpassing van agrarische grond naar natuurgebied biedt meekoppelkansen op het gebied van ecologie en biodiversiteit.
Conclusie
Uit de watertoets volgt dat de toename in verharding beneden de compensatiedrempel blijft. Hierdoor is compensatie niet noodzakelijk, de wandelpaden zullen namelijk direct afstromen naar de aangrenzende natuur en hier infiltreren. De wijzigingen in het oppervlaktewatersysteem worden in een vervolgfase tot een waterhuishoudkundig plan uitgewerkt
Door MORV is in 2023 een milieuhygiënisch vooronderzoek landbodem uitgevoerd (zie Bijlage 6). Het doel van het vooronderzoek is om inzicht te krijgen in de mogelijke aanwezigheid van bodemverontreinigingen ter plaatse van het plangebied.
Onderzoek
Het vooronderzoek is uitgevoerd conform de NEN5725:2017 (Bodem – Landbodem – Strategie voor het uitvoeren van milieuhygiënisch vooronderzoek).
Het plangebied, bestaande uit landbouwpercelen met enkele dammen, is gelegen tussen twee reeds bestaande natuurpercelen die in het rapport zijn aangeduid als maatregelengebied.
Conclusie
Uit vooronderzoek blijkt dat het gebied in zijn huidige hoedanigheid niet anders (ingericht) is geweest in het verleden. Rond 2000 is een kavelsloot aangelegd. Tijdens de locatie inspectie zijn geen benoemingswaardige waarnemingen gedaan. Op basis van het terreinbezoek en de uitgevoerde grondboringen wordt het plangebied als onverdacht beschouwd.
Op basis van de verzamelde informatie wordt de aanwezigheid van asbest binnen het onderzoeksgebied niet verwacht.
Tijdens de terreininspectie zijn binnen het projectgebied geen exoten waargenomen.
Er zijn geen gegevens bekend betreffende de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Het wordt niet verwacht dat het gebruik van de locatie als natuur- en landbouwterrein heeft geleid tot verontreiniging van de bodem. Vermoedelijk hebben er in het verleden geen milieubelastende activiteiten plaatsgevonden.
Op basis van de verzamelde gegevens is er geen aanleiding om verontreiniging van de bodem te verwachten binnen het onderzoeksgebied. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt worden geen belemmeringen verwacht om de geplande werkzaamheden (binnen het plangebied) uit te voeren; er is geen aanleiding om vervolgonderzoek uit te voeren.
Aanbeveling grond
Voor het gebied wordt geconcludeerd dat er op basis van de resultaten van het vooronderzoek geen aanleiding is om aan te nemen dat er sprake is van bodemverontreiniging. Opgemerkt wordt dat men tijdens grondverzet altijd alert dient te zijn op het aantreffen van bodemvreemd materiaal en/of een afwijkende bodemopbouw. Bij grondafvoer en nuttig hergebruik elders is het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. Hiervoor volstaan de resultaten van dit onderzoek mogelijk niet.
Door Bware is in 2022 een bodemchemisch onderzoek uitgevoerd in het gebied Schaangedennen (zie Bijlage 7).
Door middel van een bodemchemisch onderzoek is de fosfaatrijkdom van de bodem en de natuurpotenties bepaald. Op 28 locaties zijn daarvoor op verschillende diepten bodemmonsters verzameld en chemisch geanalyseerd. Op basis van de bodemchemische onderzoeksresultaten is aangegeven op welke locaties een geschikte uitgangssituatie voor soortenrijke natuurtypen gerealiseerd kan worden en welke verschralingsmaatregelen daarvoor noodzakelijk zijn.
Onderzoek
Voor het ontwikkelen van soortenrijke natuurtypen is het belangrijk dat de fosfaatbeschikbaarheid laag is. Voor het vaststellen van de fosfaatbeschikbaarheid van de bodem zijn de Olsen-P en totaal-P concentraties van belang, waarbij de Olsen-P een maat is voor de voor planten beschikbare fosfaatfractie. Voor de ontwikkeling van soortenrijke natuurtypen worden in deze studie de volgende Olsen-P streefconcentraties gehanteerd (de totaal-P concentratie kan sterk variëren):
Kleine schorseneer is een kensoort van het verbond van heischrale graslanden maar komt ook in andere voedselarme, vaak vochtige, graslanden voor. Ook stond de soort in soortenrijkere droge heide. Dat betekent (op basis van expert judgement) dat de bodem pH-NaCl waarschijnlijk minimaal rond de 4,5-5,0 dient te zijn; de beschikbare calciumconcentraties zeker boven de 4.000 µmol/l bodem, de concentratie beschikbaar NH4 < 200 µmol/l bodem en de Olsen-P concentratie < 400 µmol/l bodem.
Door de verregaande stikstofdepositie is het heidelandschap op veel plaatsen in Nederland sterk verzuurd. Hierdoor zijn de pH, basenverzadiging en calciumbeschikbaarheid van de bodem op veel plekken te laag geworden voor heischraal grasland of soortenrijke heide. Hierdoor zijn karakteristieke soorten als kleine schorseneer, maar ook valkruid, rozenkransje en algemenere heischrale soorten als stekelbrem, hondsviooltje en mannetjesereprijs sterk afgenomen of uit het landschap verdwenen. De overgebleven plekken met goed ontwikkeld heischraal grasland zijn meestal plekken waar de bodem nog wat meer gebufferd is, omdat er leem in de ondergrond zit, of waar er puin in de grond zit. Op voormalige landbouwgrond is vaak langdurig bekalkt en is de basenverzadiging in de ondergrond meestal nog wel op orde. Ook is de bodem die aan maaiveld komt na ontgronden minder blootgesteld aan zuur waardoor deze vaak ook nog zijn oorspronkelijke buffering heeft behouden. Hierdoor zijn voormalige landbouwgronden vaak geschikt om de uitbreidingsdoelstelling voor het habitattype Heischraal grasland te realiseren, mits hier met maatregelen de voedselrijkdom naar beneden kan worden gebracht.
Voor de ontwikkeling van soortenrijke natuur is het niet alleen van belang dat de fosfaatconcentraties laag genoeg zijn, maar ook de concentratie stikstof mag niet te hoog zijn. Voor een soort als kleine schorseneer kunnen hoge ammoniumconcentraties in de bodem toxisch zijn. In deze bodems was de NH4-concentratie over het algemeen onder de 200 µmol/l en daarmee voldoende laag voor het voorkomen van kleine schorseneer. Lokaal werden sterk verhoogde NH4-concentraties in de toplaag van de bodem gemeten (>500 µmol/l bodem).
In de volgende afbeelding worden op basis van bodemtype en bodemchemie de kansen voor natuurontwikkeling weergegeven.
Overzicht van de ruimtelijke variatie in de ontwikkelingsmogelijkheden voor heischraal grasland/droge heide (ontgrondingsdiepte in cm) in de Schaangedennen, waarbij (+) = < 5 jaar aanvullend verschralingsbeheer (maaien en afvoeren) vereist, + = 6- 15 jaar aanvullend verschralingsbeheer en ++ = 16-30 jaar aanvullend verschralingsbeheer. x = niet kansrijk, HS = heischraal grasland/droge heide, DG = droog grasland.
Tevens is onderzocht waar een kruiden- en faunarijk grasland (Olsen-P <1200 µmol/l bodem) tot ontwikkeling kan komen door middel van aanvullend verschralingsbeheer (met maaien en afvoeren) van de toplaag van de bodem.
Tot slot zijn er aanvullende maatregelen benoemd. Herintroductie van doelsoorten kan bijvoorbeeld door het aanbrengen van maaisel of zaden waarbij idealiter 1 m2 vers verzameld maaisel over 1(-2) m2 bodem wordt verspreid. Wanneer dit niet mogelijk is, kan het maaisel in een lagere dichtheid of in kleinere over het gebied verspreide zones worden opgebracht. Wanneer vers plagsel of bodemmateriaal (indicatie dichtheid: 1 m2 verspreiden over 15-25 m2) uit referentielocaties wordt opgebracht (enten), wordt ook bodemleven (o.a. mycorrhizaschimmels) geïntroduceerd. Mycorrhiza-schimmels zijn van belang bij de opname van nutriënten onder voedselarme omstandigheden. Daarnaast beschermen ze de kiemlingen tegen verdroging.
Kleine schorseneer komt nauwelijks meer voor in het gebied rond de Schaangedennen. Er is daardoor geen kans dat de soort zich spontaan zal vestigen. Het ontwikkelen van nieuwe populaties zal gedaan moeten worden door het inbrengen van zaden van genetisch nog niet verarmde populaties.
Voor een succesvolle ontwikkeling zijn niet alleen de bodemchemische omstandigheden leidend. De hydrologie dient eveneens te worden geoptimaliseerd. Voor grondwaterafhankelijke natuurtypen zoals vochtige heischrale graslanden, blauwgraslanden en dotterbloemhooilanden is grondwaterinvloed in de wortelzone of het maaiveld vereist van circa oktober/november t/m maart/april om verzuring, de vorming van regenwaterlenzen en de ontwikkeling van zure vegetaties (op kansrijke locaties voor (zwak) gebufferde schraallande/hooilanden) tegen te gaan. Op plekken waar regenwater stagneert kunnen veenmossen gaan domineren, vooral op gebufferde bodems omdat hier veel CO2 beschikbaar komt. Tenslotte kan inundatie met P-rijk oppervlaktewater en/of de afzetting van P-rijk slib tot verrijking en daarmee tot verruiging leiden. In verband met het veranderende klimaat (extremere weersomstandigheden) wordt geadviseerd de hydrologische omstandigheden regelbaar te maken met behulp van kleine stuwtjes (flexibiliteit in water vasthouden en aflaten creëren).
Conclusie
Uit het bodemchemisch onderzoek blijkt dat de bodem in het onderzoeksgebied als gevolg van het agrarische gebruik (lokaal sterk) verrijkt is met fosfaat tot concentraties die te hoog zijn voor de ontwikkeling van soortenrijke schrale vegetatietypen. Door middel van een ontgronding van overwegend 20-40 cm kunnen P-gelimiteerde omstandigheden worden gecreëerd (eventueel in combinatie met beperkt aanvullend verschralingsbeheer) voor de ontwikkeling van P-gelimiteerde, soortenrijke natuurtypen. Lokaal liggen kansen voor ontwikkeling van P-gelimiteerde natuur na afgraven van de P-verrijkte bouwvoor. Wanneer aanvullend verschralingsbeheer vereist is, betekent dit dat de condities nog niet voldoende P-arm zijn na inrichting. De dikte van de bouwvoor kan afwijken van de aangetroffen bouwvoordikte op de monsterlocatie. Bij inrichting van het terrein is de bodemopbouw dan ook leidend. Een ontgronding dient te worden getoetst op de inpassing in het hydrologische systeem. Na verschraling liggen in het gebied kansen voor de ontwikkeling van heischraal grasland of droge heide. Zonder ontgronding is ontwikkeling van een kruiden- en faunarijk grasland mogelijk. In de sterk P-verrijkte gronden kan op korte termijn door middel van verschraling ingezet worden op ontwikkeling van een suboptimaal kruiden- en faunarijk grasland en op den duur ontwikkeling van een soortenrijk kruiden- en faunarijk grasland.
Aanbeveling
Na het bereiken van de gewenste verschraling (na verwijdering van de dichte soortenarme zode) wordt geadviseerd maaisel en/of plagsel uit een referentieterrein op te brengen (eventueel één of twee opeenvolgende jaren herhalen zolang de zode nog niet gesloten is). Het achterwege laten van deze maatregel is zonde van de vele inspanningen die zijn gedaan om de juiste abiotische randvoorwaarden (zowel bodemchemisch als mogelijk hydrologisch) te creëren voor de beoogde doelsoorten. Daarnaast dient een zaaiprogramma (en mogelijkerwijs een kweekprogramma) voor kleine schorseneer opgezet te worden om de soort te herintroduceren in de Schaangedennen.
Ten behoeve van project Schaangedennen in de gemeente Borger-Odoorn staan diverse bodemroerende werkzaamheden gepland. Het betreft de herinrichting van een natuurgebied. De Arbeidsomstandighedenwet stelt dat er gezorgd moet worden voor een veilige werkplek. Uit dien hoofde dient een onderzoek naar de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten te worden uitgevoerd. Dit onderzoek wordt in de regelgeving een vooronderzoek genoemd.
Door BeoBOM is in augustus 2023 een vooronderzoek ontplofbare oorlogsresten uitgevoerd. Het vooronderzoek betreft een vooronderzoek conflictperiode en is uitgevoerd conform het vrijwillig Certificatieschema Vooronderzoek en Risicoanalyse Ontplofbare Oorlogsresten.
Een vooronderzoek conflictperiode heeft als doel te beoordelen of er in het onderzoeksgebied sprake is van aanwijzingen (indicaties) voor de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten, en indien deze aanwijzingen bestaan, het verdachte gebied af te bakenen. Een dergelijk onderzoek bestaat zowel uit het inventariseren als het beoordelen (analyseren) van bronnenmateriaal. Het eindresultaat is een rapportage met bijbehorende Gebeurtenissenkaart en Bodembelastingkaart ontplofbare oorlogsresten (zie Bijlage 8).
Vooronderzoek
Voor het vooronderzoek conflictperiode dienen de relevante bronnen te worden geïdentificeerd en geraadpleegd. Ten behoeve van een vooronderzoek worden diverse literatuurbronnen geraadpleegd, zowel enkele standaardwerken als eventuele specifieke regionale informatiebronnen (macro- en microniveau). Tevens is conform het CS-VROO een aantal archiefstukken uit het provinciaal en de relevante gemeentelijke archieven geïnventariseerd en geanalyseerd, worden bij het Nederlands Instituut voor oorlogsdocumentatie (NIOD) ten minste de collecties van het Departement van Justitie en het Generalkommissariat für das Sicherheitswesen – Höhere SS- und Polizeiführer Nord-West geraadpleegd en worden in het Nationaal Archief Den Haag (NA) diverse collecties geraadpleegd.
In het Semi-Statisch archief van Defensie te Rijswijk (SSA) is conform het CS-VROO in de collectie MMOD (Mijn- en Munitieopruimingsdienst) nagegaan of binnen of in de directe nabijheid van het projectgebied in de periode 1945-1947 ruimingen van ontplofbare oorlogsresten zijn uitgevoerd.
Sinds 1971 worden meldingen van ruimingen (MORA's) van ontplofbare oorlogsresten centraal geregistreerd door de Explosieven Opruimingsdienst Defensie (EODD). De MORA's uit deze periode zijn eveneens ondergebracht in het SSA te Rijswijk en worden op aanvraag als scan aangeleverd. Meldingen van ruimingen van na 2010 worden door de EODD alléén digitaal geregistreerd en in een excelbestand verstrekt. Om na te gaan of binnen, of in de directe nabijheid van, het projectgebied tevens sprake is van de aanwezigheid van mijnenvelden worden conform het CS-VROO standaard ook de gegevens uit de collectie mijnenveldkaarten, leg- en ruimrapporten van de EODD geraadpleegd.
Op basis van luchtfotoanalyse kan in veel gevallen een nauwkeuriger beeld ontstaan van de oorlogshandelingen die op een bepaalde locatie hebben plaatsgevonden en de sporen die deze mogelijk hebben achtergelaten. Hiervoor worden de luchtfotocollectie's van Wageningen UR, Kadaster en Royal Commission on the Ancient and Historical Monuments of Scotland te Edinburgh gebruikt.
Conclusie
Uit het onderzoek zijn geen indicaties voor de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten binnen en/of in de directe omgeving van het plangebied naar voren gekomen.
Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen werkzaamheden binnen het plangebied doorgang kunnen vinden zonder aanvullende maatregelen.
Het bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:
Deze onderdelen, die juridisch bindend zijn voor eenieder, worden vergezeld door deze toelichting, dat wil zeggen een planbeschrijving die een verantwoording van de gemaakte keuzes, een toelichting op de juridische opzet en een korte beschrijving van de handhavings- en uitvoeringsaspecten bevat.
De structuur van het bestemmingsplan dient conform artikel 3.3.2 van het Bro te voldoen aan de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen" (SVBP2012). Dit houdt in dat de verschijningsvorm van dit bestemmingsplan en een aantal van de daarin gehanteerde begrippen zijn gestandaardiseerd.
De regels bestaan uit vier hoofdstukken. Dit zijn de 'Inleidende regels', de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' en de 'Overgangs- en slotregels'. Meer specifiek kan de inhoud van de artikelen als volgt worden weergegeven.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In het eerste artikel zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van het plan. Het tweede artikel betreft de wijze van meten, waarin wordt aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk worden planregels gegeven voor de binnen het plangebied bestaande bestemmingen/functies. Per bestemming zijn de doeleinden c.q. de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat vier artikelen. De Anti-dubbeltelregel is opgenomen in artikel 10. Dit artikel voorkomt dubbel gebruik van gronden bij bouwmogelijkheden, in de zin dat dezelfde gronden niet voor verschillende bouwplannen mogen worden meegenomen. In artikel 11 zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen. Artikel 12 omvat de algemene afwijkingsregels waarbij voor beperkte zaken via een binnenplanse afwijking mag worden afgeweken van de planregels. In artikel 13 zijn de overige regels ondergebracht.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Dit hoofdstuk bestaat uit twee artikelen. Artikel 14 bevat het overgangsrecht dat op basis van het Besluit ruimtelijke ordening standaard in bestemmingsplannen wordt opgenomen. Artikel 15 bevat de slotregel van deze regels.
In het plan zijn in totaal twee enkelbestemmingen en vijf dubbelbestemmingen opgenomen. Deze worden hierna kort aangehaald.
Natuur
Deze bestemming is toegekend aan de gronden waar nieuwe natuur wordt gerealiseerd. Nieuw gebouwd mogen uitsluitend worden bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming.
Water
Binnen deze bestemming is de binnen het plangebied gelegen waterloop geregeld. Nieuw gebouwd mogen uitsluitend worden bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming.
Leiding - Gas
De gronden met deze dubbelbestemming zijn mede bestemd voor de instandhouding van ondergrondse hoge druk gastransportleidingen met de daarbij behorende belemmeringenstrook.
Waarde - Archeologie 1, 3, 4
Het archeologiebeleid is vertaald in het bestemmingsplan. Er zijn dubbelbestemmingen opgenomen ter bescherming van de bekende en verwachte archeologische waarden in het plangebied. Op grond van dubbelbestemmingen geldt een vergunnings- en/of onderzoeksplicht voor het bouwen vanaf een bepaalde omvang en voor het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden.
De gebieden bestemd voor Waarde - Archeologie 1 betreffen bijzondere terreinen en gebieden (depressies/laagten, terrein van archeologische waarde, hoge archeologische waarde, zeer hoge archeologische waarde, zeer hoge archeologische waarde beschermd, bufferzone AMK-terreinen). Er geldt geen vrijstelllingsmogelijkheid ten aanzien van oppervlakte en diepte van de ingreep.
De gebieden bestemd voor Waarde - Archeologie 3 betreffen gebieden met een hoge verwachting (essen) en celtic fields. Er geldt een oppervlaktevrijstelling van 100 m2 en een dieptevrijstelling van 0,30 m.
De gebieden bestemd voor Waarde - Archeologie 1 betreffen gebieden met een hoge of middelhoge verwachting (plus waarschijnlijk verstoord), hoge verwachting (stuifzandgebieden), hoge verwachting beekdal (plus waarschijnlijk verstoord), middelhoge verwachting beekdal (plus waarschijnlijk verstoord). Er geldt een oppervlakte vrijstelling van 1.000 m2 en een dieptevrijstelling van 0,30 m.
Waarde - Landschap en cultuurhistorie 1
De dubbelbestemming Waarde - Landschap en cultuurhistorie 1 is gekoppeld aan de Hondsrug. De eeuwenlange bewoningsgeschiedenis is op de Hondsrug nog duidelijk afleesbaar. Hier zijn de landschappelijke en cultuurhistorische kenmerken in onderlinge samenhang nog duidelijk aanwezig. De dubbelbestemming richt zich op het behoud van deze onderlinge samenhang door het egaliseren of afvlakken van (natuurlijk) reliëf niet toe te staan in het essenlandschap en delen van de woudontginningen. Ook het verharden van zandpaden of het vervangen van klinkerwegen door andersoortige bestrating (zoals asfalt en beton) is niet toegestaan.
Er is een afwijkingsregeling opgenomen voor het verharden van zandpaden en het vervangen van klinkerwegen indien dit nodig is respectievelijk ter voorkoming van onevenredige hinder voor het landbouwverkeer en voor een veilige verkeersafwikkeling.
De bestaande waardevolle esrandbeplantingen, houtsingels en -wallen, bosstroken en laanbeplanting worden beschermd door een kap- en rooiverbod. Hiervan kan alleen worden afgeweken als de noodzaak kan worden aangetoond en er compensatie plaatsvindt.
Op de gronden met de dubbelbestemming Waarde - Landschap en cultuurhistorie 1 zijn geen nieuwe kleinschalige kampeerterreinen toegestaan. Ook mogen er geen mestbasssins buiten de bouwvlakken worden gebouwd.
Er is een omgevingsvergunningstelsel (aanlegvergunningen) opgenomen voor werken en werkzaamheden.
Een bestemmingsplan is voor de gemeente een belangrijk instrument om haar ruimtelijk beleid vorm te geven. Door middel van een combinatie van positieve bestemmingen en het uitsluiten van bepaalde activiteiten en functies kan sturing plaatsvinden van gewenste en ongewenste ontwikkelingen. Een belangrijk aspect hierbij is de handhaving en het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan.
Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen vasthouden. Daarnaast is de handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: alle bewoners en gebruikers dienen door de gemeente op eenzelfde wijze daadwerkelijk aan het plan te worden gehouden.
In dit bestemmingsplan is daarom gestreefd naar een zo groot mogelijke eenvoud van in het bijzonder de regels.
Hoe groter de eenvoud (en daarmee de toegankelijkheid en leesbaarheid), hoe groter in de praktijk de mogelijkheden om toe te zien op de naleving van het plan. Hoe minder knellend de regels zijn, hoe kleiner de kans dat het met de regels wat minder nauw wordt genomen.
In de bebouwingsregels zijn maten opgenomen die van toepassing zijn op bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Te realiseren andere bouwwerken moeten voldoen aan deze maatvoering, zo niet, dan kan het college van burgemeester en wethouders geen omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen.
Gebruiksregels worden opgenomen om gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken en ongewenste ontwikkelingen uit te sluiten. Toetsing aan de gebruiksregels is aan de orde bij functiewisseling of nieuwvestiging.
De doelstellingen van het ruimtelijk beleid kunnen slechts verwezenlijkt worden, indien de regels van het bestemmingsplan worden nageleefd. De gemeente dient op de eerste plaats zelf haar regels na te leven en vervolgens dient de gemeente er zorg voor te dragen dat anderen deze regels naleven.
De Wet ruimtelijke ordening bepaalt in artikel 6.12 dat samen met het bestemmingsplan ook een exploitatieplan vastgesteld moet worden. Dat hoeft niet als er geen sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. In dit bestemmingsplan is geen sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Een exploitatieplan is derhalve niet vereist.
De ontwikkeling, het beheer en onderhoud zal voor de gemeente Borger-Odoorn geen negatieve financiële gevolgen hebben. Het bestemmingsplan is daarmee financieel uitvoerbaar.
Op 22 februari 2023 is het schetsontwerp voor de herinrichting van het gebied Schaangedennen tijdens een inloopbijeenkomst gepresenteerd. Tijdens deze inloopbijeenkomst is aan een ieder gelegenheid geboden om vragen te stellen en mee te denken over de toekomstige, natuurlijke inrichting van het gebied. De inloopbijeenkomst is door circa 50 personen bezocht en hebben negen personen het beschikbaar gestelde 'tipformulier Schaangedennen' ingevuld.
Op 6 december 2023 is ook het voorlopig ontwerp van het inrichtingsplan tijdens een inloopavond gepresenteerd. De inloopavond is door ruim 30 personen bezocht waarbij tekst en uitleg is gegeven aan de hand van het voorlopig ontwerp dat ter plaatse te bekijken was. Tevens is er aangegeven of en hoe de eerder opgehaalde tipformulieren zijn verwerkt in het ontwerp en zijn bezoekers wederom in de gelegenheid gesteld een tipformulier in te vullen en achter te laten. Hiervan hebben vier personen gebruik gemaakt.
Volgens de huidige planning zal eind juni 2024 het ontwerp oor de herinrichting van het gebied Schaangedennen definitief worden en wordt dit gecommuniceerd met de betrokken partijen en omgeving.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het bestuursorgaan dat is belast met de voorbereiding van een bestemmingsplan verplicht om daarbij overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten, waterschappen en die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening.
Het voorontwerp van dit bestemmingsplan is daartoe verzonden naar de volgende instanties:
De reacties zijn, voor zover ruimtelijk relevant, in het ontwerp bestemmingsplan verwerkt.
Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft ingevolge artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening van 21 december 2023 tot en met 31 januari 2024 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen, waarbij de gelegenheid is geboden om binnen deze termijn zienswijzen met betrekking tot het ontwerp kenbaar te maken.
Er zijn gedurende deze periode geen zienswijzen door de gemeente ontvangen.