Plan: | Buitengebied, Zuideind 8a Drouwenerveen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1681.00BP0078-VG01 |
Aan de Zuideind 8A te Drouwenerveen bevindt zich een woning met bedrijfsloods. Initiatiefnemer wil op het perceel een tweede bedrijfsloods realiseren en deze gebruiken voor de opfok van pony's of als rijhal en opslag. Het aantal pony's wordt niet uitgebreid ten opzichte van het huidige aantal. Op basis van het geldende bestemmingsplan Buitengebied (vastgesteld op 29 november 2018) geldt ter plaatse de bestemming Agrarisch - Paardenhouderij met een bouwvlak. De bouw van de nieuwe bedrijfsloods is binnen het bestaande bouwvlak en bestemmingsvlak niet mogelijk.
Via een postzegelplan wordt het bouwvlak aangepast met een kleine vergroting vanwege de beoogde bedrijfsvoering. Het bestemmingsplan kan alleen worden vastgesteld als is aangetoond dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt in dat moet worden ingegaan op:
Deze aspecten komen in dit bestemmingsplan aan de orde.
Het plangebied ligt in de gemeente Borger-Odoorn, ten westen van het dorp Drouwenermond. Het perceel is kadastraal aangeduid als gemeente Borger, sectie N, nummer 1357. Het plangebied wordt omgeven door andere woningen en landbouwgronden. Hieronder is een weergave opgenomen van de locatie waar de aanpassing van het bouwvlak is gepland.
Afbeelding 1.1: Weergave omgeving plangebied; uitbreiding bedrijfsbebouwing globaal aangegeven (bron: Google Earth)
Afbeelding 1.2: Ligging nieuwe bedrijfsloods globaal aangegeven (bron: Google Earth)
Het geldende bestemmingsplan is Buitengebied (vastgesteld op 29 november 2018). Het plangebied heeft de bestemming Agrarisch - Paardenhouderij, met een bouwvlak. Daarnaast gelden de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 4 en Waarde - Landschap en cultuurhistorie 2. Ten slotte geldt nog de gebiedsaanduiding 'overige zone- radiotelescoop 2'.
Hieronder is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan Buitengebied opgenomen, waarbij de begrenzing van het plan is aangeduid met de rode lijn.
Afbeelding 1.3: Uitsnede verbeelding (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De toelichting gaat in hoofdstuk 2 in op de huidige en de nieuwe situatie. In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod, waarbij het beleid op het niveau van het rijk, de provincie, de regio en de gemeente wordt beschreven. Daarna komen de omgevingsaspecten in hoofdstuk 4 aan de orde. Vervolgens beschrijft hoofdstuk 5 de juridische vormgeving. Tot slot komen in hoofdstuk 6 en 7 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan bod.
Aan het Zuideind 8a is een paardenhouderij gevestigd. Bij het bedrijf staat een bedrijfswoning. De gewenste nieuwbouw ten behoeve van de beoogde bedrijfsvoering kan niet binnen het bouwvlak worden gerealiseerd.
Initiatiefnemer van de paardenhouderij heeft ten behoeve van de beoogde bedrijfsvoering een nieuwe bedrijfsloods op het perceel nodig. Hiertoe is een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk. De oppervlakte van de bedrijfsloods bedraagt 1.100 m2. De bedrijfsloods wordt aan de zuidkant van het perceel gebouwd, op een afstand van ten minste 50 m van de weg. Verder wordt voldaan aan de bouwregels van de bestemming Agrarisch - Paardenhouderij van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied. Het aantal pony's zal niet toenemen.
Onderstaand is het bouwplan opgenomen.
Figuur 2.1: Verbeelding nieuwe bedrijfsloods (bron: Vera Oosterhuis)
Figuur 2.2: Situering nieuwe bedrijfsloods (bron: Vera Oosterhuis)
De nieuwe bebouwing wordt landschappelijk ingepast (zie Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan). De inpassing is gebaseerd op het 'Kwaliteitsdocument Buitengebied Borger-Odoorn' en de daarbij behorende handreikingen. Zie ook paragraaf 3.3.2.
Het plangebied ligt in het deelgebied 'Hunzedal'. Kenmerkend aan dit gebied is dat percelen veelal dwars op de beek liggen en van elkaar worden gescheiden door sloten. De erven in het lint zijn overwegend rechthoekig en groen met erfbeplanting in de vorm van houtsingels en solitaire bomen. Boomgaarden en hagen komen voor aan de wegzijde. Hierdoor ontstaat er een groot contrast met het omliggende open landschap. Aan de zijdelingse perceelsgrenzen op het achtererf zijn houtsingels aanwezig.
Als uitgangspunten voor de landschappelijke inpassing gelden:
In overleg met de initiatiefnemer is het volgende inpassingsplan opgesteld.
Figuur 2.3: Landschappelijke inpassing (bron: BügelHajema Adviseurs)
Bij de inpassing is rekening gehouden met de aard van de bedrijfsvoering (paardenhouderij) en het onderhoud van de beplanting.
De landschappelijke inpassing wordt in de regels geborgd door middel van een voorwaardelijke verplichting.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.
Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.
In zijn totaliteit kent de NOVI in totaal 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:
Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de afwegingsprincipes worden benut. Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.
Het initiatief is niet strijdig met de NOVI.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie artikel 1.1.1 van het Bro) mogelijk maakt. De Ladder wordt doorlopen in paragraaf 4.10 van dit bestemmingsplan.
In oktober 2018 is de Omgevingsvisie Drenthe 2018 vastgesteld. De Omgevingsvisie Drenthe is een strategisch plan: het geeft de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing weer voor de provincie Drenthe. Het geeft het beeld van hoe de provincie er in 2030 uit moet zien.
In de Omgevingsvisie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen, te weten:
De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode erna.
Missie
De missie van de omgevingsvisie is de volgende:
“Het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij deze kernkwaliteiten”.
De kernkwaliteiten zijn:
De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving. Hieronder volgen de delen uit de Omgevingsvisie die relevant zijn voor het voorliggende ruimtelijk initiatief.
De verschillende Drentse landschapstypen en de diversiteit in landschapstypen is voor de provincie van provinciaal belang. De provincie richt zich op het in stand houden van het landschap als economisch, ecologisch en cultureel kapitaal. De ambitie is een Drents landschap, waarin de verscheidenheid in landschapstypen en -onderdelen zich blijvend manifesteert en ontwikkelt, met behoud van de Drentse identiteit. De verschillende landschapstypen en de diversiteit in landschapstypen zijn van provinciaal belang. Landschapstypen met de bijbehorende landschapskenmerken worden in samenhang behouden en versterkt. Daarmee wordt gestreefd naar een Drents landschap, waarin het grondgebruik, het type natuur en het landschapsbeeld passen bij de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap. Vanuit dat perspectief wil de provincie keuzes voor nieuwe ontwikkelingen in het landschap blijvend mogelijk maken.
Binnen Drenthe zijn zes landschapstypen te onderscheiden:
Het perceel ligt binnen het landschap 'wegdorpen van de laagveenontginning'. Het 'wegdorpenlandschap van de laagveenontgining', ook wel het ‘slagenlandschap’, ligt op de laagst gelegen plekken in de provincie Drenthe, waar in de benedenlopen van de beekdalen veen is ontstaan. Kenmerkend zijn de ontginningsassen, de langgerekte lintdorpen (waarvan het karakter en de sfeer grotendeels worden bepaald door bebouwing en wegbeplanting) en de grote, open weidegebieden (met de smalle, langgerekte verkaveling en het slotenpatroon haaks op de ontginningsas). Sommige delen hebben door de kavelgrensbeplanting een min of meer besloten karakter.
Het omringende landelijke gebied dringt door in het wegdorp, dat ook wel streekdorp wordt genoemd. Vanaf de hoofdweg is tussen de bebouwing door het landelijk gebied steeds waarneembaar. Het silhouet van het dorp is een langgerekte strook, waarvan de massa wordt gevormd door een aaneenschakeling van forse boerderijen met erfbeplantingen en de dominerende beplanting langs de weg. De beplanting bestaat uit opgaande bomen in een overigens vrij open landschap.
Zorgvuldig ruimtegebruik
De provincie wil zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte in Drenthe. Grootschalige bouwplannen en uitbreidingen in het landelijk gebied, los van bestaande bebouwingslocaties, zijn niet vanzelfsprekend. De provincie vindt dat gemeenten bij nieuwbouwplannen een werkwijze moeten hanteren die leidt tot zorgvuldig ruimtegebruik en verwijst naar de Ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening.
Het initiatief om een bedrijfsloods toe te voegen, past binnen het bestaande landschap. De bedrijfsloods is zichtbaar vanaf de weg en doet geen afbreuk aan de strook van bebouwing. Het initiatief past daarom binnen de omgevingsvisie van de provincie.
Op 3 november 2018 is de vigerende proviciale verordening, Proviciale omgevingsverordening Drenthe, vastgesteld.
Voor dit voornemen is beoordeeld of sprake is van zogeheten kernkwaliteiten, waarmee rekening dient te worden gehouden bij de uitvoering van dit plan. Er zijn in totaal 6 verschillende kernkwaliteiten, te weten: ‘aardkundige waarden, rust, natuur, landschap, cultuurhistorie en archeologie’. Niet alle genoemde kernkwaliteiten hoeven van toepassing te zijn.
Als kernkwaliteiten worden aangewezen de thema’s en gebieden zoals die zijn neergelegd op de bij deze verordening behorende kaart A (kaartlaag stilte), kaart D3 (kaartlaag Natuurnetwerk Nederland), kaarten D4 t/m D7 waarbij voor de kaart D7 (Kernkwaliteit landschap) geldt dat van een provinciaal belang alleen sprake is in de situaties zoals in de omgevingsvisie (hoofdstuk 4) omschreven.
Als bij een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn:
Het perceel kent de kernkwaliteiten 'archeologie' en 'aardkundige waarden'. Ook zijn de waarden 'cultuurhistorie' en 'landschap' aanwezig op de gronden.
De in het plangebied aanwezige kernkwaliteiten worden met het voornemen niet significant aangetast. De ingrepen in de bodem (aardkundige waarden, landschap, archeologie) zijn beperkt, zo is ook archeologisch onderzoek uitgevoerd. Ten behoeve van het plan is daarnaast een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, waarmee de landschappelijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven.
In 2011 heeft de gemeente Borger-Odoorn de gemeentelijke structuurvisie vastgesteld. Dit document bevat de strategische ruimtelijke visie op de ontwikkeling van het grondgebied van de gemeente. De structuurvisie brengt de gemeentelijke ruimtelijke belangen in beeld aan de hand van de ruimtelijk relevante thema's en trends. Daarbij wordt een driedeling gehanteerd aan de hand van de landschapstypes Zand, Hunzedal en Veen. Het plangebied ligt in het Hunzedal.
De essentiële elementen en kenmerken van landschappen, fysiek van aard, staan beschreven in het 'Kwaliteitsdocument buitengebied Borger-Odoorn'. Zoals hiervoor is aangegeven, ligt het plangebied in het Hunzedal.
Ten aanzien van de erven is in het kwaliteitsdocument het volgende aangegeven:
"De erven in het deelgebied Hunzedal liggen in het randveenontginningslint. De lintbebouwing varieert sterk in dichtheid, wat deels samenhangt met de meer bebouwde dorpskommen. Doordat de bouw en verdichting van het lint door de tijden heen heeft plaatsgevonden, is er een variatie aan bouwstijlen en rooilijnen.
De erven in het lint zijn overwegend rechthoekig en groen met erfbeplanting in de vorm van houtsingels en solitaire bomen. Boomgaarden en hagen komen voor aan de wegzijde. Hierdoor ontstaat er een groot contrast met het omliggende open landschap.
Het voorerf wordt gevormd door de boerderij c.q. woonhuis in een groene en representatieve uitstraling. Het achterste deel van de boerderij en de bijgebouwde stallen en silo’s vormen het achtererf. Meestal is het voorerf gericht op de weg, het achtererf is vaak gekoppeld aan het achterliggende land.
De nog aanwezige klinkerbestrating en de vele bomen geven het lint zijn eigen authenticiteit en beslotenheid. Vanuit de linten zijn op vele plekken mooie doorzichten over het Hunzedal aan de ene zijde en de Veenkoloniën/Hondsrug aan de andere kant. "
Op basis van het kwaliteitsdocument is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, dat als Bijlage 1 bij de regels is opgenomen. Zie ook paragraaf 2.2.
Op 28 november 2013 is de Welstandsnota Borger-Odoorn 2013 vastgesteld. Het doel van de welstandsnota is het welstandsbeleid op een goede en duidelijke manier vast te leggen. Waar het bestemmingsplan vooral de functies en het ruimtebeslag van de bouwwerken regelt, gaat de welstandsnota over de architectonische vormgeving van bouwwerken.
Zoals op navolgende welstandskaart is te zien, is het plangebied aangeduid als 'randveenlandschap'. In het randveenlandschap werden de boerderijen op natuurlijke hoogtes gevestigd. Hierdoor is in vergelijking met de latere grootschalige verveningen, een onregelmatig verkavelingpatroon ontstaan. Kenmerkend is het opstrekkend karakter van de kavels in de richting van het open landschap. Het lint heeft een uitgesproken landelijk karakter, de afstand van de gebouwen tot de weg kent variatie. De onderlinge afstand tussen de gebouwen varieert. In de bebouwde kommen, bij de aansluitingen op de diepen is sprake van stedenbouwkundige verdichting van het lint. De bebouwing is vrijstaand. De bebouwing is op de weg georiënteerd en over het algemeen staat de nokrichting haaks op de weg. Bij nieuwere invullingen uit de jaren zestig is de kap soms parallel met de weg. De vorm van de boerderijen is nagenoeg identiek, ze zijn verwant met het zogenaamde Oldambster krimptype; een hoog voorhuis, met een voorgevel met drie grote ramen en daarboven drie kleine ramen, een simpele goot met daarboven een wolfseind, de voordeur is aan de zijkant en de schuurdeuren overwegend aan de achterzijde. De gebouwen hebben overwegend een rechthoekige plattegrond. Het merendeel van de bebouwing bestaat uit één laag met kap. De kap is beelddominant. De gevels zijn gemetseld met een rode of bruine steen, de kap is vaak afgedekt met een donkere pan. De bijgebouwen zijn overwegend vrijstaand en achter het hoofdgebouw geplaatst. De bebouwing kent een ingetogen detaillering met een verticale geleding in de voorgevel.
Het beleid is gericht op het behoud en herstel van de ruimtelijke en functionele structuur. Er is waardering voor het landelijke karakter van het lint en het herkenbare beeld door het terugkerende boerderijtype.
Het initiatief dient te voldoen aan de welstandscriteria die voor dit gebied gelden.
Afbeelding 3.1: Uitsnede welstandskaart (bron: gemeente Borger Odoorn)
Dit initiatief ziet toe op de realisatie van een bedrijfsloods die past bij het aangezicht van de omgeving. Het doet hiermee dan ook geen schade aan de lokale welstand. Het initiatief voldoet aan de onderstaande eisen van de welstandsnota voor het gebied 'randveenlandschap'.
Afbeelding 3.2: Uitsnede welstandscriteria (bron: gemeente Borger Odoorn)
Toetsingskader
Het Besluit bodemkwaliteit streeft naar duurzaam bodembeheer waarbij een balans wordt gezocht tussen bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu enerzijds en het gebruiken van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen anderzijds. Het Besluit bevat regels voor kwaliteitsborging (Kwalibo), bouwstoffen, grond en baggerspecie. Bij het mogelijk maken van ruimtelijke initiatieven moet de vraag worden gesteld of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.
Onderzoek
Sigma heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 1 aan dit plan toegevoegd. Het verkennend bodemonderzoek heeft tot doel inzicht te verkrijgen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en vast te stellen of er sprake is van bodemverontreiniging. Aan de hand van dit onderzoek wordt inzicht verkregen in hoeverre het bodemgebruik van de locatie heeft geleid tot verontreiniging.
Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de locatie niet vrij is van bodemverontreiniging. De bovengrond en het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie bevatten plaatselijk verontreinigingen ten opzichte van de streefwaarde. De plaatselijk verhoogde chemische verontreinigingen overschrijden de tussenwaarde en/of de bodemindex > 0,5 niet en geven daardoor geen aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek.
De vooraf gehanteerde hypothese is gezien de doelstelling van het onderzoek, alsmede de bekende onderzoeksresultaten, voldoende om conclusies te verbinden betreffende de kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie.
Opgemerkt wordt dat de conclusies betrekking hebben op de chemische gesteldheid van de bodem (exclusief asbest). Een asbestonderzoek in grond of puin conform de NEN 5707+C1 respectievelijk NEN 5897 maakt geen onderdeel uit van de scope van onderhavig onderzoek.
Op basis van dit onderzoek dat volgens NEN-5740+A1 is uitgevoerd, kan geen uitspraak worden gedaan omtrent de aanwezigheid van asbesthoudend materiaal in de bodem of puin. Indien een formele uitspraak over het voorkomen van asbest in de bodem gewenst is, dient een asbestonderzoek te worden uitgevoerd conform de NEN 5707+C1 of NEN 5897.
Conclusie
Uit het onderzoek is geen aanleiding voor het uitvoeren van aanvullend onderzoek geconstateerd. Het initiatief is uitvoerbaar wat betreft het aspect bodem.
Wettelijk kader
Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde.
De Wet geluidhinder is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een weg. Volgens de Wet geluidhinder heeft elke weg een zone. Conform artikel 74, lid 2 Wgh zijn wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt hiervan uitgezonderd, evenals wegen die deel uitmaken van een woonerf.
Onderzoek
De Wet geluidhinder beschermt geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen. Onder geluidsgevoelige gebouwen worden onder andere onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en kinderdagverblijven gerekend. Een bedrijfsloods is geen geluidsgevoelig object in de zin van de Wet geluidhinder. Voor de bouw van de bedrijfsloods is dan ook geen akoestisch onderzoek verplicht.
Conclusie
Het initiatief is uitvoerbaar wat betreft het aspect verkeersgeluid.
Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een voornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). CROW verstrekt vuistregels en kengetallen om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen. Er is gebruikgemaakt van CROW publicatie 381 - Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen, december 2018.
Bij de beoordeling of er voldoende parkeergelegenheid bestaat, hoeft alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van de nieuwe bedrijfsloods. De publicatie heeft voor verschillende variabelen parkeerkencijfers. Dit plangebied is geclassificeerd als niet stedelijk en is gelegen in het buitengebied. Het gaat om één nieuwe bedrijfsloods van circa 1.100 m2 en het gaat om een arbeidsextensief bedrijf (loods, opslag). De gemeente Borger-Odoorn hanteert de maximale parkeerkencijfers van een categorie (in dit geval een verkeersgeneratie van 5,7 per 100 m2 bvo en een parkeerkencijfer van 1,3 per 100 m2 bvo).
De bedrijfsloods leidt volgens de CROW publicatie tot een extra verkeersgeneratie van 63 verkeersbewegingen per dag. De weg waarop het plangebied is ontsloten, het Zuideind, heeft voldoende capaciteit om deze toename aan te kunnen.
Voor het parkeren moet worden uitgegaan van een toename met 14 parkeerplaatsen. Deze worden op eigen terrein gerealiseerd.
Eventuele inritten of te wijzigen inritten moeten voldoen aan de gemeentelijke beleidsregels over inritten.
Conclusie
Het voornemen leidt niet tot een verslechtering van de verkeerssituatie en de parkeerbehoefte wordt opgelost op eigen erf. Wat betreft verkeerseffecten wordt het voornemen dan ook uitvoerbaar geacht.
Toetsingskader
De Wet luchtkwaliteit is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk plan als aan minimaal een van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Verkeersgeneratie
In het plangebied wordt een nieuwe bedrijfsloods mogelijk gemaakt. CROW heeft voor verschillende variabelen kencijfers.
Dit gebied is geclassificeerd als weinig stedelijk en ligt in het buitengebied. Het gaat om de bouw van één bedrijfsloods. De nieuwe bedrijfsloods word toegevoegd, omdat er behoefte is aan extra ruimte voor de opfok van paarden, een rijhal en opslag. Hiermee valt het initiatief binnen de categorie 'arbeidsextensieve bedrijven (loods, opslag, groothandel, transportbedrijf). Voor deze categorie geldt een minimale verkeersgeneratie van 5,7 verkeersbewegingen per 100 m2 bvo (ervan uitgaande dat het plangebied ligt in het buitengebied in een niet-stedelijk gebied). De nieuwe bedrijfsloods heeft een oppervlakte van 1.100 m2. Hiermee komt de verkeersgeneratie op een toename van 63 verkeersbewegingen per weekdagetmaal.
Onderzoek nibm-tool
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil de nibm-tool 2020 ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.
Tabel 4.1: Nibm-tool (bron: InfoMil)
Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het initiatief kan derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit vanwege de toename van het verkeer is niet noodzakelijk.
Onderzoek achtergrondniveau
Hoewel geconstateerd is dat het initiatief een zogenaamd nibm-project betreft, moet ook worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden.
Daartoe is gebruikgemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2020. Deze kaarten gebruiken nu de gegevens voor 2021. De kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Per kilometervak worden de concentraties voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. De kaarten op deze website hebben een juridisch-formele status.
De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel.
Luchtconcentratie | Norm | |
NO2 | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m3 |
PM2.5 | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m3 |
PM10 | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m3 |
Tabel 4.2: Grenswaarden luchtkwaliteitseisen.
Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat de achtergrondniveaus ter plaatse ruim onder de wettelijke normen blijven.
Conclusie
Het plan kan worden beschouwd als een nibm-project. Daarnaast is de luchtkwaliteit in en rond het plangebied zodanig dat de normen voor een goed woonklimaat worden gewaarborgd. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
Toetsingskader
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. De wet- en regelgeving rond het thema externe veiligheid zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).
Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak veiligheidsafstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Onderzoek
Het initiatief betreft een niet-kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object. Onderzoek naar externe veiligheid is niet nodig. Volgens de risicokaart (risicokaart.nl) ligt het perceel niet in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, spoor-, water- en wegtransportroutes voor gevaarlijke stoffen of buisleidingen. Alle risicovolle functies, transportroutes en leidingen zijn op voldoende afstand gelegen (minimaal 700 m).
Conclusie
Het initiatief is uitvoerbaar wat betreft het aspect externe veiligheid.
Toetsingskader
Op grond van artikel 3.1.6 uit het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin moet worden ingegaan op de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding en hoe in de plannen wordt omgegaan met aspecten van water.
Het plangebied van het bestemmingsplan ligt binnen het beheersgebied van Waterschap Hunze en Aa's.
Toetsing
Via de digitale watertoets is het waterschap op de hoogte gesteld van dit voornemen. De aanmelding heeft ertoe geleid dat de korte procedure wordt doorlopen. Dit houdt in dat het waterschap geen nader advies zal afgeven en dit standaard wateradvies kan worden gebruikt bij het opstellen van de waterparagraaf. Het standaard wateradvies is als Bijlage 2 aan dit plan toegevoegd.
Waterveiligheid
Waterveiligheid betreft het voorkómen, zo mogelijk uitsluiten, van levensbedreigende overstromingsrisico's voor mens en dier en het voorkomen van schade aan have en goed. Risico's die met name zullen optreden bij het doorbreken van een zeekering (primaire kering) of boezemkade (secundaire kering). Binnen dit thema zijn, indien van toepassing, alle belangen beschreven die vanwege de waterveiligheid extra bescherming genieten of anderzijds van belang zijn voor de waterveiligheid.
Het voornemen ligt binnen een zeekering, een beschermingszone voor een boezemkade en een (nood)bergingsgebied. Het Waterschap is op de hoogte gesteld van het voornemen. Het initiatief veroorzaakt geen grotere risico's voor de waterveiligheid.
Waterkwantiteit
Het waterschap heeft als taak de zorg voor voldoende water in droge perioden als de afvoer in perioden van overvloed. Een vergrote kans op wateroverlast of watertekort dient dus voorkomen te worden. Binnen dit thema zijn, indien van toepassing, de voor dit plan gerelateerde belangen beschreven die in meer of mindere mate de waterkwantiteit beïnvloeden.
Wateroverlast vanuit het oppervlaktewater moet in ieder geval zoveel mogelijk voorkomen worden. Overtollig grond- en hemelwater dat tot afvoer komt volgt de trits ; ''vasthouden, bergen, afvoeren''.
Verhardingstoename
Neemt het verharde oppervlak toe van het ingediende plan boven de compensatiedrempel; voor stedelijk gebied of kassengebieden met meer dan 150 m2 of in het buitengebied met meer dan 1500 m2 (Keur Waterschap Hunze en Aa’s) dan moet de waterparagraaf aantonen welke compenserende maatregelen genomen worden. Het initiatief verhardt met minder dan 1.500 m2. De verharding zal daarom niet leiden tot overlast of schade verderop in het watersysteem.
Overige eisen waterkwaliteit
De overige eisen van het waterschap zien toe op het oppervlaktewater. Het voornemen veroorzaakt geen wijzigingen in het wateroppervlaktesysteem. De aanwezige waterwegen zullen vrijgelaten en bereikbaar blijven.
Waterkwaliteit
Om de waterkwaliteit te waarborgen, heeft het waterschap de zorg voor het realiseren van schoon en ecologisch gezond water, waarin systeem-specifieke dieren en planten voorkomen. In de eerste plaats is dit van belang voor de grotere beken, kanalen en meren waarvoor binnen de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) doelen en maatregelen zijn opgesteld voor aangewezen waterlichamen. Daarnaast is een goede waterkwaliteit van belang voor het recreatief medegebruik als zwemmen en kanoën en voor het stelsel van kleinere watergangen voor water aan- en afvoer. In dit thema zijn, indien van toepassing, alle voor dit plan specifieke belangen beschreven die impact hebben op de waterkwaliteit.
Vervuiling van het oppervlaktewater moet in ieder geval zoveel mogelijk voorkomen worden. Om deze reden vraagt het waterschap op de toepassing van uitlogende materialen zoveel mogelijk te beperken en om vervuiling door bedrijfsmatige activiteiten te voorkomen. Afstromend hemelwater dat vervuild is geraakt moet zo veel mogelijk gescheiden worden afgevoerd, of moet worden gezuiverd. Dit volgt de trits ; ''schoonhouden, scheiden, zuiveren''.
Het initiatief betreft de bouw van een bedrijfsloods. Deze bedrijfsloods zal voornamelijk dienst doen voor het houden van paarden of als rijhal en voor een klein deel als opslagplaats. Het totaal aantal te houden paarden neemt niet toe. Het voornemen zal hiermee geen water vervuilen. Op het gebied van de waterkwaliteit vormt het voornemen dan ook geen obstakel.
Conclusie
Met inachtneming van het vorenstaande vormt het aspect water geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.
Wettelijk kader
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend hierop zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied bevatten. Dit is uitgewerkt in paragraaf 4.7.2. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van het voorgaande dan ook worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden rekening wordt gehouden.
Toetsingskader
Op de Beleidskaart Archeologie heeft het perceel een lage archeologische verwachting. Op basis van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Borger-Odoorn heeft het perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. De voor ‘Waarde – Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn naast de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen bestemd voor behoud van archeologische (verwachtings)waarden. Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 1.000 m² moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:
Onderzoek
Op 5 januari 2022 heeft onderzoeksbureau De Steekproef een inventariserend archeologisch onderzoek, verkennende fase, uitgevoerd . Dit onderzoek is als Bijlage 3 aan het plan toegevoegd.
Bureauonderzoek
Voorafgaand aan het veldwerk is een archeologisch bureauonderzoek met een archeologisch verwachtingsmodel opgesteld. Het plangebied maakt deel uit van het Drentse zandgebied met aangrenzend het beekdal van het Achterste Diep. Voor dekzandgebieden in hun algemeenheid geldt dat er bewoningssporen kunnen worden aangetroffen die dateren vanaf het laat-paleolithicum. In het beekdal worden door de lager gelegen natte bodems (veengronden) geen nederzettingsterreinen verwacht. Wel kunnen kleinere prehistorische jachtkampen op dekzandkoppen voorkomen.
In beekdalen kunnen bij aanwezigheid van een afdekkende veenlaag aan water gerelateerde archeologische resten goed bewaard zijn gebleven (bijvoorbeeld hout of bot). Door de toenemende veengroei door de zeespiegelstijging worden in het onderzoeksgebied geen nederzettingsterreinen verwacht uit het neolithicum tot en met de bronstijd.
Resten vanaf de ijzertijd worden vooral verwacht op de locaties van de oudste historische nederzettingen, zoals in de historische kernen van Borger, Valthe, Drouwen en in de omgeving van de oude bouwlanden. Op afstanden tot enkele honderden meters zijn vondsten gedaan uit de steentijd, de late prehistorie en de late middeleeuwen – nieuwe tijd. In de top van het dekzand kan bodemvorming aanwezig zijn, een indicatie voor de mate van intactheid van de bodem en het niveau waarop archeologische resten te verwachten zijn.
In het plangebied bevinden zich geen terreinen die geregistreerd staan op de Archeologisch Monumentenkaart (AMK). Het dichtstbijzijnde terrein ligt op ongeveer 350 m afstand ten zuidwesten van het plangebied.
Vrijwel direct zuidwesten van het plangebied zijn eerder archeologische onderzoeken uitgevoerd voor de aanleg van de forellenvijver. Uit het veldonderzoek, waarbij één proefsleuf over de gehele breedte van de forellenvijver is aangelegd, zijn geen archeologische resten aangetroffen (bron: Archis, eerste bevindingen).
Op de Landschaps- en archeologische verwachtingenkaart van de gemeente Borger-Odoorn ligt het plangebied in een zone met dekzandruggen en -koppen, al dan niet met oud bouwlanddek. Ten westen ligt een zone met beekdalbodem met veen. Voor het plangebied geldt een hoge of middelhoge archeologische verwachting.
Veldonderzoek
Tijdens het veldonderzoek zijn zes boringen gezet en is het verwachtingsmodel getoetst. Op grond van de resultaten van het veldonderzoek blijkt dat de bodemopbouw van het plangebied hoofdzakelijk bestaat uit de recente bouwvoor en een geroerd/vergraven pakket, met hieronder ten dele verspoelde dekzandafzettingen. Er zijn in de top van het zand geen intacte bodemhorizonten van een podzolbodem aangetroffen. Eveneens is in het plangebied geen afdekkende veenlaag op het zand aanwezig. De boringen hebben aangetoond dat de bodem in het plangebied tot in de C-horizont verstoord is en dat de bodem een AC-profiel betreft. Het verstoorde bodemprofiel betekent dat eventueel aanwezige archeologische waarden waarschijnlijk zijn vernietigd of zich niet meer in archeologische context bevinden.
In geen van de geplaatste boringen in het plangebied zijn archeologische indicatoren gevonden.
Conclusie
Het initiatief is uitvoerbaar wat betreft het aspect archeologie. Indien bij de graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische grondsporen worden aangetroffen en/of archeologische vondsten worden gedaan, dient hiervan direct melding te worden gemaakt bij de gemeente conform de Erfgoedwet.
De adviseur archeologie & cultuurhistorie van de gemeente Borger-Odoorn heeft in een mail d.d. 2 februari 2022 aangegeven akkoord te zijn met de rapportage (zie Bijlage 4).
Toetsingskader
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. De overige cultuurhistorische waarden moeten, naast de archeologische waarden, worden betrokken in het onderzoek.
Onderzoek
Omdat het perceel nu onbebouwd is, is van bebouwing met een cultuurhistorische waardevolle bebouwing geen sprake. Op de beleidskaart Cultuurhistorisch Kompas van de provincie Denthe is het plangebied aangegeven als 'generiek beleid: respecteren'. Van de beleidskaart is hieronder een uitsnede te vinden. Het plangebied is aangegeven met een blauwe cirkel.
Uitsnede beleidskaart Cultuurhistorisch Kompas. bron: Provincie Drenthe
Het plangebied valt binnen deelgebied 3 van het Cultuurhistorisch Kompas. Een onderdeel van de cultuurhistorische uitstraling van dit gebied zijn de esdorpen, zoals Drouwenerveen. Een bedrijfsloods bij een agrarisch bedrijf bouwen, zal geen significante verstoring van het uiterlijk geven aan de bestaande bebouwing. Het bedrijf blijft in overeenstemming met de plaatselijke cultuurhistorische waarden en de ambities van de provincie voor dit gebied.
In paragraaf 3.2 staat verder beschreven hoe het initiatief zich verhoudt tot het provinciale beleid. Het aspect cultuurhistorie vormt dan ook geen belemmering voor het initiatief.
Conclusie
Het initiatief is uitvoerbaar wat betreft het aspect cultuurhistorie.
Toetsingskader
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds verstaan. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is.
Onderzoek
Het plan voorziet in de realisatie van een bedrijfsloods. In de bedrijfsloods zullen activiteiten plaatsvinden ten behoeve van de gevestigde paardenhouderij (het opfokken van paarden dan wel rijhal).
De VNG-brochure vermeldt dat het fokken en houden van paarden tot milieucategorie 3.1 behoort. De richtafstand die daarbij hoort, is 50 m. De nieuwe bedrijfsloods wordt ten zuiden van de huidige bedrijfsloods gebouwd. De werkelijke afstand vanaf de zuidelijke bestemmingsgrens van de paardenhouderij tot de bestemmingsgrens van de dichtstbijzijnde woonbestemming (er is geen bouwvlak opgenomen) is 55 m. De buitenste gevel van de bedrijfsloods zelf ligt op circa 70 m van de woonbestemming.
De afstand van de dichtstbijzijnde woning is dus groter dan de richtafstand. De bewoners van deze woning zullen dan volgens de VNG-brochure geen last ondervinden van de nieuwe bebouwing.
De bedrijfsloods bevat geen gevoelige functies. Er zijn in de omgeving van het plangebied ook geen bedrijven die problemen opleveren in de vorm van milieuzonering.
Conclusie
Het initiatief is uitvoerbaar wat betreft het aspect milieuzonering.
Wet natuurbescherming
Onderdeel van de Wet natuurbescherming (Wnb) is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:
Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (artikel 3.11 Wnb). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in artikel 3.10 eerste lid van de Wnb.
Ook de bescherming van specifieke natuurgebieden is in de Wnb geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een beknopte natuurtoets uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de natuurtoets op 9 februari 2022 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. De beknopte natuurtoets is als Bijlage 5 aan het plan toegevoegd.
Als gevolg van de ontwikkelingen kunnen enkele verblijfplaatsen van algemene amfibie- en zoogdiersoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Drenthe. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wet natuurbescherming.
Voor de soortengroepen planten, reptielen, vissen en ongewervelden kunnen negatieve effecten op in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten worden uitgesloten doordat het plangebied geen geschikt biotoop vormt voor deze soorten.
Door het plan zullen in de toekomst geen extra verkeersbewegingen op het terrein plaatsvinden. Gezien de omvang van het voornemen waarbij een enkele bedrijfsloods wordt gerealiseerd naast een al aanwezige bedrijfsloods, wordt geen toename van stikstofdepositie boven 0,00 mol N/ha/jaar in stikstofgevoelige habitattypen van Natura 2000-gebieden in de gebruiksfase verwacht.
In het plangebied zijn beschermde houtopstanden aanwezig. Daarom moet een kapmelding bij de provincie Drenthe worden ingediend. Verder geldt een herplantingsplicht.
Het is niet nodig nader onderzoek uit te voeren of een ontheffing aan te vragen. Wel dient bij het aanbrengen van kunstmatige verlichting rekening te worden gehouden met eventuele aanwezige vleermuisverblijfplaatsen in bomen. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels.
Een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden kan op voorhand worden uitgesloten.
Er moet een kapmelding bij de provincie Drenthe worden ingediend. De bomen moeten herplant worden. Verder is het initiatief uitvoerbaar wat betreft het aspect ecologie.
De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee dat de minister ervoor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.
De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast, zijn de volgende aspecten van belang:
Ad. 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In dit geval gaat het om de bouw van een agrarische bedrijfsloods. Loodsen vallen niet, zoals wonen, winkels, kantoren of bedrijventerreinen, onder nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Ook de omvang van het plan is niet van dien aard dat gesproken moet worden van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Conclusie
Het initiatief wordt niet gezien als een stedelijke ontwikkeling. Dit betekent dat de 'Laddertoets' niet van toepassing is op het planvoornemen. Wanneer geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, zijn de overige vragen van de Ladder niet meer van toepassing.
Ondanks dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling wel worden aangetoond in het kader van de goede ruimtelijke ordening. In paragraaf 3.2 en 3.3 wordt hierop ingegaan.
Toetsingskader
In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een vorm van m.e.r.-verplichting geldt. Hierbij is onderscheid gemaakt in drie situaties. Ten eerste zijn activiteiten benoemd waarvoor het maken van een milieueffectrapportage verplicht is en waarvoor altijd een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen (m.e.r.-plicht). In bijlage C van het Besluit m.e.r. is aangegeven voor welk type activiteiten een m.e.r.-plicht geldt.
Ten tweede zijn activiteiten benoemd waarvoor het bevoegd gezag nader moet beoordelen of een m.e.r.-procedure wel of niet nodig is (m.e.r.-beoordelingsplicht). In bijlage D van het Besluit m.e.r. is aangegeven voor welk type activiteiten een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. Hierbij zijn per type activiteiten drempelwaarden opgenomen.
Ten derde moet voor ontwikkelingen die onder de drempelwaarden blijven, zoals genoemd in bijlage D van het Besluit m.e.r, wel worden beoordeeld of de geplande activiteiten geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben (vormvrije m.e.r.-beoordeling). Voor deze motivering/toets wordt een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling geschreven. Uit de aanmeldnotitie kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure worden gevolgd. Op basis van de aanmeldnotitie neemt het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit.
Voor activiteiten die niet zijn opgenomen in de bijlagen C en D van het Besluit m.e.r geldt geen vorm van een m.e.r. verplichting.
Onderzoek
In dit geval gaat het plan over de bouw van een bedrijfsloods voor de aan het Zuideind 8a gevestigde paardenhouderij. Paardenhouderijen zijn m.e.r.-beoordelingsplichting vanaf de oprichting en/of uitbreiding van een paardenhouderij met meer dan 100 paarden of pony's waarbij het aantal bijbehorende dieren in opfok jonger dan 3 jaar niet wordt meegeteld (bijlage D van het Besluit m.e.r.). Initiatiefnemer houdt 50 pony's, waarvan 20 ouder dan 3 jaar en dit aantal wordt in dit voornemen niet uitgebreid. Een formele of vormvrije m.e.r.-beoordeling is daarom niet nodig.
Conclusie
De conclusie is dat geen m.e.r.-beoordeling hoeft plaats te vinden.
In de voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke en functionele situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten en vervolgens vertaald in een set regels en een verbeelding; het eigenlijke bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk is na een algemene introductie van de gehanteerde wettelijke richtlijnen voor dit bestemmingsplan en een toelichting op de bestemmingsplanprocedure, een korte toelichting op de regels opgenomen.
Wro, Bro en SVBP 2012
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) toegepast.
De SVBP 2012 bevat een aantal juridische regels die moeten worden opgevolgd. Voor de planregels betekent dit onder meer dat niet meer wordt gesproken van voorschriften, maar van regels. Tevens zijn er een aantal dwingend voorgeschreven begripsbepalingen, die worden neergelegd in het artikel aangaande begrippen. Ook schrijft de SVBP 2012 voor op welke wijze invulling moet worden gegeven aan de wijze van meten. In het Bro is een formulering opgenomen ten aanzien van de anti-dubbeltelregel en het overgangsrecht. Deze teksten zijn neergelegd in de planregels.
In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:
Voorbereidingsfase
De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Bro haar voornemen in de vorm van het concept ontwerpbestemmingsplan beschikbaar aan provincie, waterschap, veiligheidsregio, leidingbeheerders en andere belanghebbende instanties. De uitkomsten van het vooroverleg worden vermeld in de toelichting bij het ontwerpbestemmingsplan en voor zover noodzakelijk verwerkt in regels en verbeelding.
De inspraakfase wordt voor het voorliggende bestemmingsplan overgeslagen.
Terinzageleggingsfase
Na de aankondiging in de Staatscourant, in ten minste één plaatselijk dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad en op de internetpagina van de gemeente, wordt het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.
Vaststellingsfase
Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het ontwerpbestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste 12 weken vast.
Beroepsfase
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Indien Gedeputeerde Staten of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging 6 weken na vaststelling. Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).
Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan zienswijzen van Gedeputeerde Staten en/of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.
De regels zijn vervat in artikelen die zijn onderverdeeld in drie delen.
In de Inleidende regels zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten. Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.
In de bestemmingsregels zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven.
In de algemene regels staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende gebruiksregels en de algemene afwijkingsregels.
De afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden in de bestemmingsregels en de algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels zorgen voor enige flexibiliteit van het plan.
In het bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen, dubbelbestemmingen en gebiedsaanduiding voor:
In het plangebied is een gebruiksgerichte paardenhouderij aanwezig. Gebruiksgerichte paardenhouderijen zijn vooral gericht op het africhten en trainen van paarden en het bieden van (pension)stalruimte voor paarden. De bedrijfsvoering wijzigt niet. De bestemming blijft dus ongewijzigd. Het bestemmingsvlak en bouwvlak worden aangepast (verschoven en in geringe mate vergroot) als gevolg van de uitbreiding met een nieuwe bedrijfsloods.
In de planregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om te waarborgen dat de landschappelijke inpassing van de nieuwe loods wordt uitgevoerd en in stand wordt gehouden conform het landschappelijk inpassingsplan dat als bijlage bij de regels is gevoegd.
De dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 geldt voor gebieden met een hoge of middelhoge verwachting (plus waarschijnlijk verstoord). De oppervlaktevrijstelling is 1.000 m2 en de vrijstellingsdiepte is 0,3 m. Het gebied waar de bedrijfsloods wordt gebouwd, is onderzocht en dit gebied is vrijgegeven. Op de rest van het perceel blijft de dubbelbestemming gehandhaafd.
De dubbelbestemming Waarde - Landschap en cultuurhistorie 2 is gekoppeld aan de randveenontginningslinten. Deze bebouwingslinten zijn nog steeds zeer karakteristiek als lange linten aan de oostzijde van het Hunzedal aanwezig, van waar de eerste veenontginningen kleinschalig zijn gestart. De dubbelbestemming richt zich op het behoud van de samenhang tussen bebouwing, ontginningsas en achtergelegen Hunzedal. Daarom is het vervangen van klinkerwegen door andersoortige bestrating (zoals asfalt of beton) niet toegestaan, evenmin als het verharden van zandpaden. Het dempen van sloten die dienen als kenmerkende kavelscheiding, haaks op de ontginningsas is zonder omgevingsvergunning niet toegestaan. Op de gronden met de dubbelbestemming Waarde - Landschap en cultuurhistorie 2 mogen geen mestbasssins buiten de bouwvlakken worden gebouwd. Er is een omgevingsvergunningstelsel (aanlegvergunningen) opgenomen voor werken en werkzaamheden.
In de regels wordt voor een beschrijving van de waarden van het landschap en de erven verwezen naar het 'Kwaliteitsdocument buitengebied Borger-Odoorn'. Zie hiervoor ook paragraaf 3.3.2.
Het plangebied ligt in de zogenaamde ‘overlegzone’. In principe geldt hier het uitgangspunt dat elektromagnetische straling die de waarneming middels de radiotelescopen verstoort, moet worden voorkomen. Aangezien onduidelijkheid kan bestaan over de vraag wanneer sprake is van een dergelijke verstoring, wordt verwacht dat wanneer een ruimtelijk plan binnen deze zone voorziet in nieuwe bebouwings- of gebruiksmogelijkheden, er in een vroeg stadium overleg wordt gepleegd met ASTRON om hierover helderheid te krijgen en te bezien op welke wijze de ontwikkeling kan worden ingepast.
Potentiële bronnen van storing zijn met name vormen van duurzame energie (bijvoorbeeld zonnepanelen). Bij het overwegen hiertoe over te gaan dient advies te worden gevraagd aan het Nederlands Instituut voor Radioastronomie (ASTRON).
Door middel van de grondexploitatieregeling beschikt de gemeente over de mogelijkheid tot het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Wanneer sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro en 6.2.1 Bro moet de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan vaststellen. Hiervan kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is. In dit geval komen de kosten ten laste van de initiatiefnemer.
De initiatiefnemer heeft de naaste buren geïnformeerd over het voornemen om een nieuwe loods te bouwen. De omwonenden hebben er kennis van genomen en zij hebben op voorhand geen opmerkingen gemaakt of negatief gereageerd.
Verder is het conceptontwerpbestemmingsplan is in het kader van het wettelijke vooroverleg (artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening) aan de provincie, het waterschap en andere vooroverleginstanties voorgelegd. Onderstaande reacties zijn bij de gemeente binnengekomen.
GGD Drenthe
De GGD adviseert onder andere om de stallen, in verband met mogelijke gezondheidseffecten, op zo groot mogelijke afstand van de woning te plaatsen. Met betrekking tot emissies adviseert GGD Drenthe maximale inspanning voor fjn stof reducerende maatregelen en het voorkómen van en toename van fijn stof emissie. De GGD vraagt verder aandacht voor het beperken van lichtemissie naar woningen van derden, alertheid op mogelijke aanwezigheid van asbest tijdens de werkzaamheden en aandacht voor het groen. Ten slotte adviseert de GGD om omwonenden in alle fasen bij het inititiatief te betrekken. Het advies leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Waterschap Hunze en Aa's
De stukken geven geen aanleiding tot op- of aanmerkingen.
Veiligheidsregio Drenthe
De veiligheidsregio adviseert om een paragraaf inrichting en ontwikkeling op te nemen en vraagt aandacht voor bluswatervoorzieningen. De tekst over inrichting en ontwikkeling is opgenomen in bijlage 2 van de reactie van de Veiligheidsregio.
N.V. Nederlandse Gasunie
De Gasunie geeft aan dat de dichtstbij gelegen leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.
Astron
Astron adviseert om - als er (op termijn) gewerkt gaat worden met zonne- of windenergie, dat dan overleg plaatsvindt met Astron over toepasbare types.
De overlegreacties zijn opgenomen in Bijlage 6 bij de toelichting.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 9 november tot en met 20 december 2023 ter inzage gelegen. Tijdens de terinzagelegging had iedereen de mogelijkheid een zienswijze in te dienen. Er zijn zienswijzen binnengekomen van:
De zienswijzen zijn opgenomen in Bijlage 7 bij de toelichting.