direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Poelkampen fase II
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1681.00BP0065-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Vos Zand en Grind B.V. (hierna te noemen: initiatiefnemer) is voornemens nabij Ellertshaar fase II van de ontgronding Poelkampen te starten. Fase II komt als uitbreiding op fase I van de zandwinlocatie. Het plan is onderdeel van de integrale gebiedsontwikkeling Poelkampen die tot stand is gekomen na nauwe samenwerking met de gemeente Borger-Odoorn, provincie Drenthe en het waterschap Hunze en Aa's.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.00BP0065-VG01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied

Beknopte voorgeschiedenis

De zandwinning Ellertshaar is begonnen aan de westzijde van de Veldkampsweg, Hier is het bedrijf nog steeds gevestigd. Omdat deze locatie in 2014 zou zijn uitgeput, is vroegtijdig begonnen met het verplaatsen van de zandwinning naar de oostzijde van de Veldkampsweg in het gebied Poelkampen. Dit gebied is opgeknipt in twee delen die de initiatiefnemer volgtijdelijk voor de winning van zand zal aanwenden.

In 2012 is voor beide fasen door de Provincie Drenthe een ontgrondingsvergunning afgegeven. Vervolgens heeft de gemeente Borger-Odoorn voor fase I een bestemmingswijziging vastgesteld. Ten behoeve van de ontgrondingsvergunning en het bestemmingsplan is in 2012 een Milieueffectrapport (MER) opgesteld.

Op basis hiervan kon in 2015 worden gestart met de winning op de locatie Poelkampen, fase I. Door de groeiende vraag naar zand zal fase II binnen afzienbare tijd aan de beurt zijn. Voor deze fase is de agrarische bestemming uit het bestemmingsplan Buitengebied nog niet aangepast. Het nu voorliggend plan beoogt dat te doen door de al verstrekte ontgrondingsvergunning ook juridisch-planologisch te regelen.

Integrale gebiedsontwikkeling Poelkampen

Het project maakt deel uit van de gebiedsontwikkeling Poelkampen. In deze gebiedsontwikkeling wordt de voorgenomen zandwinning integraal ingepast in een bredere samenhangende ontwikkeling met natuurontwikkeling en recreatief-toeristische ontwikkeling. Er is sprake van recreatieve verbindingen tussen het plangebied, de routestructuren in het aangrenzende Schoonloërveld (onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland) en met het dorp Westdorp met de daar aanwezige routestructuren langs het Kanaal Buinen-Schoonoord. De gebiedsontwikkeling zet een sociaal-economische impuls in gang die aansluit en voortborduurt op de al in gang gezette autonome lokale en regionale recreatief/toeristische ontwikkeling. Deze ontwikkeling is ook opgenomen in de structuurvisie Borger-Odoorn. De winplas die na afronding van Poelkampen fase I en II ter beschikking komt heeft een bruto wateroppervlakte van circa 56 ha.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied ligt ten noordoosten van Ellertshaar en ten westen van Westdorp in de gemeente Borger-Odoorn. De uitbreiding van de zandwinning sluit aan op de ontgronding van Poelkampen fase I. Ter plaatse van de huidige aansluiting van de Weideweg op de Mepscheweg neemt dit nieuwe bestemmingsplan weer een klein hoekje mee om de overeengekomen inrichting planologisch te regelen (zie paragraaf 2.3).

De ontsluiting van de uitbreiding vindt plaats via de Eeshoornweg. De locatie van het installatieterrein en het depot blijven ongewijzigd ten opzichte van de huidige situatie (tussen de zandwinplas Ellertshaar en de Veldkampsweg). In figuur 1.2 is het plangebied weergegeven waarop het bestemmingsplan betrekking heeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.00BP0065-VG01_0002.png"

Figuur 1.2: Fase I en II zandwinning Poelkampen

1.3 Vigerend bestemmingsplan

In het plangebied is momenteel het bestemmingplan Buitengebied van kracht. Dit plan is door de gemeenteraad vastgesteld op 29 november 2018. In het gebied gelden twee bestemmingen: de enkelbestemming Agrarisch en de dubbelbestemming Waarde – Archeologie 4.

Door vaststelling van het bestemmingsplan Poelkampen fase II komt dit plan ter plaatse van het plangebied in de plaats van het bestemmingplan Buitengebied.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 gaat in op de huidige situatie en geeft een beschrijving van het plan. In hoofdstuk 3 is aandacht besteed aan het voor dit bestemmingsplan relevante Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 zijn vervolgens de milieuaspecten en de daaraan verbonden onderzoeken beschreven. In hoofdstuk 5 en 6 komen de juridisch bestuurlijke aspecten en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde. In hoofdstuk 7 staat het verslag van het vooroverleg

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Landschappelijke en cultuurhistorische waarden plangebied

In de huidige situatie is het plangebied van de zandwinning fase II in agrarisch gebruik. Het plangebied staat plaatselijk bekend als Poelkampen en maakt deel uit van het Drentse esdorpenlandschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.00BP0065-VG01_0003.png"

Figuur 2.1: Huidige situatie Figuur 2.2: Situatie in ca. 1900

Kenmerkende onderdelen van dit landschap zijn de velden, de madelanden en de esgronden. Op de kaart is te zien dat het gebied van de Poelkampen rond 1900 al voor een groot deel agrarisch in gebruik was. Dit in tegenstelling tot het gebied van de zandwinning Ellertshaar (ten westen van Poelkampen) dat in die tijd nog bestond uit onontgonnen heideveld (Westdorper veld). De ontgonnen gronden van Poelkampen sluiten aan bij het gebied rondom Westdorp, met een structuur van essen en madelanden in het beekdal van het Voorste Diepje.

Uit de cultuurhistorische basisinformatie van het Drents Plateau blijkt dat het gebied rond Westdorp wordt gekenmerkt door een aantal karakteristieke historische groenelementen. Deze zijn verbonden met het agrarisch verleden, en heden, van Westdorp. Dit zijn de zogenaamde houtwallen. Alle nog aanwezige wallen staan al op de plattegrond uit 1898 en zijn dus ouder dan honderd jaar. De houtwallen die her en der nog duidelijk aanwezig zijn, hetzij in zijn geheel, hetzij als relict, bepalen in grote mate de karakteristiek van Westdorp.

De landbouw is in dit gebied van oudsher bepalend geweest voor de verschijningsvorm van het landschap. Ook in de Poelkampen is dat het geval: het beeld in het veld wordt bepaald door de landbouwpercelen met gras en akkerbouwgewassen. Hoewel ook in dit gebied schaalvergroting heeft plaatsgevonden in de landbouw, is in het huidige kavelpatroon nog veel van de oorspronkelijke verkaveling herkenbaar. Dit kavelpatroon is echter vooral zichtbaar vanuit de lucht. In het veld zijn slechts enkele bredere watervoerende sloten nadrukkelijk herkenbaar en zichtbaar.

Naast landbouw is ook recreatie nadrukkelijk aanwezig rondom de Poelkampen. De bossen, de zuidzijde van de zandwinplas, het kanaal en diverse aanwezige recreatiebedrijven dragen daar hun steentje aan bij. Op dit moment beperkt de recreatieve activiteit in de Poelkampen zich tot recreatief verkeer dat gebruik maakt van de wegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.00BP0065-VG01_0004.png"

Figuur 2.3: Het landschap rondom Poelkampen fase I en II

2.2 Ruimtelijke en functionele structuur plangebied

Het gebied is ingekaderd door de percelen aan de Schoonloërstraat aan de noordzijde, de Poelkampsweg aan de oostzijde, de Weideweg aan de zuidzijde en de landbouwpercelen langs de Eeshoornweg aan de westzijde. Het is een relatief open landschap, waarbij de ruimtelijke begrenzing plaatselijk gevormd wordt door de wegbeplantingen, houtwallen en bomenrijen langs de omringende wegen en percelen.

Onderstaande foto's geven een beeld van het huidige landschap van de Poelkampen:

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.00BP0065-VG01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.00BP0065-VG01_0006.png"

Figuur 2.4: Het huidige landschap in beeld

2.3 Planbeschrijving

De initiatiefnemer verwacht het zand in fase I van Poelkampen binnen afzienbare tijd gewonnen te hebben. Door toenemende vraag naar zand komt fase II in beeld. Met de tweede fase is bij de planuitwerking voor fase I al rekening gehouden. Het eindbeeld voor de gebiedsontwikkeling Poelkampen beslaat beide fasen. Fase I betreft een wateroppervlak van circa 35 ha, fase II is circa 21 hectare groot. De eindsituatie betreft de situatie na afronding van de zandwinexploitatie. De waterplas is dan circa 56 ha groot. De eindsituatie is in onderstaande figuur en in bijlage 1 te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.00BP0065-VG01_0007.png"

Figuur 2.5: Eindbeeld Poelkampen fase I en II

Kenmerkend voor deze uitbreiding is het multifunctionele karakter. Dit betekent dat er naast zandwinning veel aandacht is voor landschappelijke inpassing, natuurontwikkeling en recreatiemogelijkheden, zowel op lange als op korte termijn.

De bruto oppervlakte van de beoogde eindsituatie bedraagt circa 78 ha, waarvan

  • 56 ha water;
  • 11 ha dagrecreatie, inclusief zwembaai, voorzieningen en parkeergelegenheid;
  • 11 ha overige oevers.

De oeverlijnen van de plas volgen de landschappelijke lijnen in de Poelkampen en sluiten tevens aan op de landschappelijke karakteristiek van de omgeving. Dit betekent aan de zuidwestkant, in aansluiting op het open landschap, relatief lange rechte oeverlijnen. Aan de noordoostkant, in aansluiting op het kleinschalig landschap bij Westdorp, een kleinschalige 'getande' oeverlijn.

In de eindsituatie is er veel aandacht voor versterking van de ruimtelijke landschapsstructuur. Het gaat hier met name om het herstel van het oorspronkelijk kleinschalig houtwallen- en singellandschap aan de westkant van Westdorp. Uitgangspunt is om, zonder historiserend te zijn, aansluiting te zoeken bij de oorspronkelijke karakteristiek. De landschappelijke en cultuurhistorische waarde van het gebied wordt hiermee versterkt. Door het aanbrengen van deze inheemse beplanting neemt ook de ecologische waarde van het gebied toe. De houtwallen dienen voor veel vogels en kleine zoogdieren als rust- en nestgelegenheid. Voor vleermuizen vormen deze lijnvormige beplantingselementen waardevolle trekroutes.

Het plan voorziet in het aanbrengen van een aantal nieuwe houtwallen en singels op de kavelgrenzen. Een deel hiervan is reeds in de eerste fase aangebracht. De houtwallen op de grens met andere eigenaren zullen in overleg met de betrokkenen nader vormgegeven worden.

In de eindsituatie zal er, in verband met de terreinhoogtes, vrijwel rondom de gehele plas een kade noodzakelijk zijn. Uitzondering hierop vormt een stukje langs de noordoever, waar het maaiveld relatief hoog ligt. De kade heeft de functie om te voorkomen dat er door golfoploop wateroverslag plaats kan vinden op de aangrenzende landerijen. De kruinhoogte van de kade wordt NAP +16. Dit is 1,5 m boven het hoogste te verwachten peil in de plas.

Omdat de wind overwegend uit zuidwestelijke richting waait, is de noordoostoever het meest kwetsbaar bij harde wind. Voor mogelijke afslag van de oever zijn maatregelen te treffen zoals bijvoorbeeld een natuurvriendelijke oever. Een inrichting van de oever met een rietkraag voorkomt afslag. Deze rietkraag kan ook een functie vervullen als rust- en nestgelegenheid voor water- en moerasvogels.

Onderdeel van de eindsituatie is dat de Weideweg als landschapselement zichtbaar blijft. Over een afstand van 75 meter, gemeten vanaf de rand van de verharding van de Mepscheweg tot de waterlijn van de zandwinplas bij een waterstand van +14,00 m NAP, blijft de structuur van de Weideweg bestaan. De huidige houtwallen aan weerszijden van de Weideweg blijven over een afstand van 60 m gehandhaafd. Door het behoud van het eerste deel van de Weideweg ontstaat een plek met recreatieve waarde.

Omdat de grens van het bestemmingsplan niet samenvalt met de rand van de verharding van de Mepscheweg bedraagt de lengte van dit landschapselement ter plaatse van de Weideweg in het bestemmingsplan 65 meter (afstand plangrens tot waterlijn bij een waterstand van +14,00 m). De afstand tussen de plangrens en de rand van de verharding van de Mepscheweg is 10 meter. Deze afstanden bij elkaar opgeteld geeft 75 meter. Hiermee is de eerder genoemde afstand van 75 meter planologisch geborgd in het bestemmingsplan.

Aan de oostzijde van de Weideweg is een ruime groenzone geprojecteerd. De westzijde behoudt de huidige inrichting en talud. Aan het eind van de insteek is een uitkijkpunt voorzien, een mooi punt in de recreatieve paden rondom de plas. In figuur 2.6 is deze inrichting gevisualiseerd.

In de eindsituatie zal er langs de westoever ruimte gerealiseerd worden voor dagrecreatieve ontwikkelingen. Hierbij wordt gedacht aan een veilige ondiepe zwembaai, zand- en speelstranden en mogelijk een recreatiepaviljoen. Langs de Schoonloërstraat is de mogelijkheid aanwezig voor de ontwikkeling van kleinschalige verblijfsrecreatie, passend binnen het landschap. Wanneer de bedrijfsactiviteiten van de initiatiefnemer beëindigd zijn, kunnen de recreatieve voorzieningen langs de zuidwestoever van de plas invulling krijgen.

Dit dient te passen binnen de zonering van het gebied. Planologisch zijn deze voorzieningen al geregeld in het bestemmingsplan voor fase I, waardoor voorliggend bestemmingsplan deze recreatieve invulling niet nader behandelt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.00BP0065-VG01_0008.png"

Figuur 2.6: Uitzichtpunt ter plaatste van de Weideweg

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk is een beknopte samenvatting van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau gegeven.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 2012

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk ambities voor Nederland in 2040: een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028 en is aangegeven welke nationale belangen daarbij aan de orde zijn. In de Structuurvisie is een groot deel van de verantwoordelijkheden en regelgeving bij de lagere overheden neergelegd.

In de Structuurvisie zijn de volgende drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (tot 2028):

  • 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
  • 2. Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
  • 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

In totaal heeft het Rijk in de Structuurvisie 13 nationale belangen benoemd, waarvan er één is gerelateerd aan de exploitatie van zandwinningen te weten nationaal belang 4 "Efficiënt gebruik van de ondergrond". In de Structuurvisie is de winning van oppervlaktedelfstoffen aangemerkt als nationaal belang omdat er een blijvende behoefte aan winning van oppervlaktedelfstoffen uit de Nederlandse land- en zeebodem bestaat en de mogelijkheden voor import beperkt zijn en de winningsmogelijkheden ongelijk verdeeld zijn in Nederland.

Voor het landgebied en de grote wateren is het belangrijk dat maatschappelijk aanvaardbare winmogelijkheden worden benut. Winning van oppervlaktedelfstoffen dient daarom verbonden te zijn met andere ontwikkelingen zoals recreatie, water, woningbouw en natuur. Met het afbouwen van de rijksregie in 2003 is de rol van de markt toegenomen. Het Rijk monitort nog wel de ontwikkelingen en bepaalt op basis hiervan of een ruimtelijke interventie via het instrumentarium van de Wro nodig is.

Voor zandwinning Poelkampen geldt dat, in de beoogde eindsituatie, de waterplas een multifunctioneel karakter krijgt. Hierbij wordt gedacht aan natuurontwikkeling, dag- en verblijfsrecreatie en versterking van de landschappelijke waarden.

Barro

De nationale belangen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte die juridische borging vragen, zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit besluit is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. Met het Barro geeft het Rijk aan dat ingezet wordt op zuinig ruimtegebruik, bescherming van kwetsbare gebieden en bescherming van het land tegen overstroming en wateroverlast. Gezien de ligging van het plangebied en de aard van het plan vormt het Barro geen directe relevantie voor dit bestemmingsplan.

Structuurvisie Ondergrond 2018

In de Structuurvisie Ondergrond zijn de nationale belangen in de ondergrond van het Nederlandse vasteland en de Noordzee benoemd, inclusief de gebruiksmogelijkheden die maar op een beperkt aantal locaties aanwezig zijn. Dit betreft bijvoorbeeld opslag van diverse stoffen waar een vergunning op basis van de Mijnbouwwet voor nodig is, ontgrondingen en grondwaterbescherming. De Rijksstructuurvisie Ondergrond biedt inzicht ten aanzien van regelgeving voor het beleid voor de ondergrond waar andere overheden verantwoordelijk voor zijn.

Conclusie

De uitbreiding van zandwinning Poelkampen is in overeenstemming met het rijksbeleid. Er vindt aansluiting plaats bij een bestaande zandwinning en het project streeft een multifunctioneel gebruik van de directe omgeving na

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie 2018

Het ruimtelijk beleid van de provincie Drenthe is verwoord in de Omgevingsvisie Drenthe. Deze Omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe en beschrijft deze voor de periode tot 2020. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.

De missie voor de Omgevingsvisie Drenthe luidt: "Het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is". Deze ambitie vormt het hart van het provinciaal beleid. De provincie wil 'ontwikkelen met ruimtelijke kwaliteit', mede vanuit de wetenschap dat landschapskwaliteit een belangrijke vestigingsfactor is.

De provincie benoemd in haar beleid de verschillende kernkwaliteiten die de ruimtelijke kwaliteit inhoud geven. Het gaat om veiligheid, menselijke maat, kleinschaligheid, noaberschap, oorspronkelijkheid en rust, ruimte, natuur en landschap. Zorgvuldig ruimtegebruik en milieu- en leefomgevingskwaliteit vormen de andere aspecten van ruimtelijke kwaliteit.

Omdat niet alle kernkwaliteiten goed zijn te duiden in het fysiek-ruimtelijk domein, zijn deze vertaald naar indicatoren. Rust is vertaald naar stilte en duisternis. Ruimte staat voor de openheid van het landschap. De graadmeter voor natuur is de biodiversiteit. Landschap is vertaald naar diversiteit en gaafheid van landschapstypen. Oorspronkelijkheid is concreet gemaakt in de kernkwaliteiten cultuurhistorische, archeologische en aardkundige waarden. Veiligheid staat voor sociale, externe en verkeersveiligheid.

De kernkwaliteiten noaberschap, menselijke maat en kleinschaligheid zijn lastig ruimtelijk te duiden, maar zijn meegenomen in de begrippen 'leefbaarheid' en 'passend bij Drenthe'. Onder natuur wordt de biodiversiteit in de provincie verstaan. Biodiversiteit is echter veelomvattend. De provinciale inzet op het behouden en het versterken van de biodiversiteit richt zich primair op het soortenbeleid en op het realiseren van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Deze NNN vormt de ruggengraat van de biodiversiteit.

Ontgrondingenwet en zandwinning

Het provinciaal bestuur is het bevoegd gezag voor het verlenen van vergunningen voor functionele ontgrondingen. Daarnaast wordt door het provinciaal bestuur regie uitgevoerd op zandwinning. Bij het verlenen van de vergunningen worden de integrale doelstellingen van het omgevingsbeleid gehanteerd.

Om de eigen Drentse behoefte in bouwgrondstoffen nu, en in de toekomst veilig te stellen, maar ook om het landschap zo veel mogelijk te ontzien, is regie op zandwinning nodig. De provincie wil de winningen beperken tot wat noodzakelijk is en uitsluitend zandwinning mogelijk maken om te voorzien in de feitelijke behoefte aan beton- en metselzand en ophoogzand. De zandwinning dient zo veel mogelijk geconcentreerd te worden in een beperkt aantal zandwinplaatsen, verspreid over de provincie. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan het uitbreiden van de bestaande centrale zandwinplaatsen boven het ontwikkelen van nieuwe winplaatsen. Er wordt alleen meegewerkt aan nieuwe zandwinningen wanneer die multifunctioneel zijn en ruimtelijke kwaliteit hebben. In het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is geen plaats voor nieuwe zandwinningen of uitbreiding van bestaande zandwinningen.

Bij het verlenen van vergunningen worden eisen gesteld aan de afwerking van de zandwinplaats. Bij ontgrondingen, waarbij een plas ontstaat, gaan de eisen onder andere over de oeverbelijning, de steilte van de oever en de diepte. Bij zandwinningen moet van tevoren het toekomstige gebruik of de bestemming worden aangegeven. In de praktijk is dit niet altijd mogelijk, zoals bij zeer langdurige zandwinningen van een zandwinplaats.

Twee winplaatsen

De uitbreiding sluit aan bij de in Omgevingsvisie Drenthe opgenomen randvoorwaarden voor zandwinning, waarbij concentratie van winning bij bestaande winlocaties en multifunctioneel ruimtegebruik centraal staan. De voorgenomen locatie van de zandwinning past daarmee binnen de kaders van langjarig staand provinciaal beleid.

Omgevingsverordening 2018

De provincie heeft de Omgevingsvisie vertaald naar een verordening voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. In de Omgevingsverordening is bepaald dat indien bij een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn:

  • in het ruimtelijk plan uiteen wordt gezet dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid en de sturingsniveaus zoals die zijn verwoord in de Omgevingsvisie;
  • het desbetreffende ruimtelijk plan geen nieuwe activiteiten mogelijke maakt, dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maakt die deze kernkwaliteiten significant aantasten.

Zoals in hoofdstuk 4 beschreven, worden de kernkwaliteiten niet aangetast vanwege voorgenomen uitbreiding van de zandwinning.

In de Omgevingsverordening is het plangebied aangeduid als 'buiten bestaand stedelijk gebied'. Artikel 3.15 van de Omgevingsverordening geeft aan dat een ruimtelijk plan slechts in ruimte vragende ontwikkelingen voorziet op het gebied van woon-, werklocaties en infrastructuur indien uit het desbetreffende ruimtelijk plan blijkt dat dit op basis van de Ladder voor duurzame verstedelijking gerechtvaardigd is.

Conclusie

De uitbreiding van zandwinning Poelkampen is in overeenstemming met het provinciale beleid

3.3 Gemeentelijk beleid

De Structuurvisie Borger-Odoorn (2010) geeft de strategische ruimtelijke visie op de ontwikkeling van het grondgebied van de gemeente Borger-Odoorn voor de komende 10 jaar. Deze visie brengt de gemeentelijke ruimtelijke belangen in beeld aan de hand van de ruimtelijk relevante thema's en trends. De structuurvisie geeft richting aan ruimtelijke ontwikkelingen en initiatieven van overheid, organisaties en marktpartijen. De visie is onder andere vertaald in het bestemmingsplan Buitengebied van Borger-Odoorn.

De basis voor de ruimtelijke ontwikkeling van Borger-Odoorn wordt gevormd door de kenmerken van het landschap en trends. De integrale visie schept de kaders voor de ontwikkeling van het Zand, het Veen en de Hunze en geeft richting aan nieuwe initiatieven. Daarbij wordt de robuuste laag van Borger-Odoorn behouden of versterkt.

Recreatieve ontwikkelingsgebieden

Ellertshaar is, samen met het Hunzedal, aangewezen als recreatief ontwikkelingsgebied. In het beleid is benoemd dat de plas naast Poelkampen, zandwinplas Ellertshaar, uitstekende mogelijkheden biedt voor natuurontwikkeling in combinatie met recreatie. Om dit mogelijk te maken is in het uitvoeringsprogramma behorend bij de Structuurvisie de uitbreiding van zandwinning Ellertshaar als project 29 opgenomen. Aangezien zandwinning nu bij Poelkampen fase I plaatsvindt, en hier met fase II ook in de toekomst zand gewonnen kan worden, kan voorlopig alleen nabij voormalige zandwinplas Ellertshaar natuurontwikkeling in combinatie met recreatie plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.00BP0065-VG01_0009.png"

Figuur 3.1: Structuurvisie Borger-Odoorn (kaart recreatie en toerisme)

Werken en economie

Daarnaast is aangegeven in de Structuurvisie dat bedrijven en werkgelegenheid belangrijk zijn voor de gemeente. Er dient ruimte te zijn om te ondernemen, waarbij er een evenwichtige balans moet zijn tussen enerzijds Borger-Odoorn als woongemeente en anderzijds Borger-Odoorn als gemeente waar ruimte is voor bedrijvigheid en nieuwe initiatieven. Met de voorgenomen uitbreiding blijft de bestaande werkgelegenheid behouden voor de komende jaren.

Conclusie

De uitbreiding van zandwinning Poelkampen is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid

Hoofdstuk 4 Omgevingsonderzoek

4.1 Inleiding

Voor de totstandkoming van het bestemmingsplan is een MER noodzakelijk. De MER voor Poelkampen fase II is al voorafgaand aan fase I opgesteld. Hiervoor zijn destijds de benodigde onderzoeken uitgevoerd die nu, voor het bestemmingsplan Poelkampen fase II, geactualiseerd zijn.

Achtereenvolgens gaat dit hoofdstuk in op de relevante aspecten van bodem, water, archeologie, ecologie, verkeer, geluid, lucht en externe veiligheid.

4.2 Bodem

Wet- en regelgeving

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een ruimtelijk plan inzicht moet worden verkregen in de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder meer inzicht verkregen moet worden in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is derhalve onderdeel van de onderzoeksverplichting bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan. Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico's voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied voor wonen of een andere functie. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een gevoelige bestemming in beginsel worden voorkomen. De bodem kan ook geschikt worden gemaakt voor een gebruiksfunctie door middel van het uitvoeren van een bodemsanering.

Onderzoek

Om te beoordelen of er bodemverontreinigingen in het plangebied te verwachten zijn, is in 2012 een historisch bodemonderzoek uitgevoerd voor fase I en II van de locatie Poelkampen. In 2019 is het Vooronderzoek milieuhygiënische bodemkwaliteit voor fase II uitgevoerd (zie bijlage 2)

In de onderzoeken in 2012 en 2019 is onder andere gekeken naar de bekende bodemverontreiniging. Op de locatie zijn geen activiteiten uitgevoerd die tot bodemverontreiniging hebben kunnen leiden, met uitzondering van de slootdempingen, de erfverharding en dammen. Sloten kunnen gedempt zijn en dammen verstevigd zijn met sloop- en bouwafval waar asbest in vermengd is. Bij de toepassing van puin, bouw- en sloopafval van onbekende herkomst en datering, is sprake van een verdachte locatie ten aanzien van asbest.

In het gebied zijn enkele slootdempingen aanwezig. Dit is een oppervlakkige bodembeïnvloeding tot circa 2 meter diepte. De slootdempingen zijn op het huidige oppervlakte niet zichtbaar.

Aan de oostelijke en zuidelijke randen van het gebied is een viertal locaties aanwezig waar activiteiten plaatsvinden met mobiele stoffen. Mobiele stoffen zijn stoffen die makkelijk verspreiden in de bodem. Drie van de locaties hebben de status 'voldoende onderzocht', hetgeen erop duidt dat geen ernstige geval van bodemverontreiniging aanwezig is. De vierde locatie heeft de status 'uitvoeren historisch onderzoek', maar gezien de onroerend goed-transactie in 2017 kan ervan uitgegaan worden dat geen sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging.

In relatie tot de voorgenomen werkzaamheden kan gesteld worden dat sprake is van een extensief gebruikt gebied. Verkennend onderzoek is niet nodig mits de slootdempingen en mogelijk ook dammen separaat ontgraven worden voorafgaande aan de ontgronding en gebiedsontwikkeling. Rondom de dempingen en dammen mag worden aangenomen dat gemiddeld sprake is van een schone bodem (categorie Achtergrondwaarde Besluit bodemkwaliteit).

Conclusie

Nader bodemonderzoek is niet nodig. Het plan mag op het aspect bodem uitvoerbaar worden geacht.

4.3 Water

Wet- en regelgeving

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel van de watertoets is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect.

Onderzoek

Vos Zand en Grind B.V. is voornemens de ontgronding van fase 2 van Poelkampen te starten. Fase 2 komt als uitbreiding op fase 1 van de zandwinlocatie. Het plan is onderdeel van de integrale gebiedsontwikkeling Poelkampen die tot stand is gekomen na nauwe samenwerking met de gemeente Borger-Odoorn, provincie Drenthe en het waterschap Hunze en Aa's.

Voor de MER ten behoeve van de ontgrondingsvergunning en het bestemmingsplan van fase 1 is reeds onderzoek gedaan naar relevante waterhuishoudkundige belangen. In de plannen voor fase 1 is reeds geanticipeerd op de plannen voor de beoogde eindsituatie als fase 2 ook is afgerond. Met het oog hierop is in 2012 een watertoets uitgevoerd, waarbij de waterhuishoudkundige eindsituatie al is beschouwd. Gedurende de zandwinning van fase 1 vindt jaarlijks een monitoring plaats.

Voor fase 2 is de agrarische bestemming uit het bestemmingsplan Buitengebied echter nog niet aangepast. Daarom is nu een bestemmingplan opgesteld om de al verstrekte ontgrondingsvergunning ook voor fase 2 juridisch-planologisch te regelen. Als onderdeel hiervan is de reeds uitgevoerde, en op onderdelen geactualiseerde, waterparagraaf toegevoegd.

Hydrologische situatie

Het plangebied ligt ten noordoosten van Ellertshaar en ten westen van Westdorp in de gemeente Borger-Odoorn. De uitbreiding van de zandwinning sluit aan op de ontgronding van Poelkampen fase 1. De ontsluiting van de uitbreiding vindt plaats via de Eeshoornweg. De locatie van het installatieterrein en het depot blijven ongewijzigd ten opzichte van de huidige situatie (tussen de zandwinplas Ellertshaar en de Veldkampsweg).

Huidige waterhuishoudkundige situatie

Het plangebied bevindt zich binnen het beheergebied van waterschap Hunze en Aa's. Op basis van gegevens uit de Legger van het waterschap is de huidige waterhuishoudkundige situatie beschreven en in beeld gebracht.

Een beperkt gebied (peilgebied met winterpeil NAP +14,25 m en zomerpeil NAP +14,7 m) waterde in de oude situatie (vóór realisatie van fase 1) af via een hoofdwatergang door het plangebied van fase 1. Fase 1 is inmiddels al enige jaren in gebruik en de waterhuishoudkundige situatie is hierop reeds aangepast. De hoofdwatergang is hiertoe verlegd naar de zuidzijde van fase 1, langs de Veldkampsweg. Ook de stuw is verplaatst en bevindt zich nu in de nieuwe hoofdwatergang, vlakbij de kruising met De Mepscheweg. De schouwsloten binnen fase 1 zijn inmiddels vervallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.00BP0065-VG01_0010.png"

Figuur 4.1: Lokale waterhuishoudkundige situatie vóór realisatie van Fase 1 en 2.

Toekomstige waterhuishoudkundige situatie

De initiatiefnemer verwacht het zand in fase 1 binnen afzienbare tijd gewonnen te hebben. Door toenemende vraag naar zand komt fase 2 in beeld. Met de tweede fase is bij de planuitwerking voor fase 1 al rekening gehouden. Fase 1 betreft een wateroppervlak van ca. 35 ha, fase 2 is ca. 21 ha groot.

De eindsituatie betreft de situatie na afronding van de zandwinexploitatie. De waterplas is dan ca. 56 ha groot. Kenmerkend voor deze uitbreiding is het multifunctionele karakter. Dit betekent dat er naast zandwinning veel aandacht is voor landschappelijke inpassing, natuurontwikkeling en recreatiemogelijkheden, zowel op lange als op korte termijn.

De oeverlijnen van de plas volgen de landschappelijke lijnen in de Poelkampen en sluiten tevens aan op de landschappelijke karakteristiek van de omgeving. Dit betekent aan de zuidwestkant, in aansluiting op het open landschap, relatief lange rechte oeverlijnen. Aan de noordoostkant, in aansluiting op het kleinschalig landschap bij Westdorp, een kleinschalige 'getande' oeverlijn.

In de eindsituatie is er veel aandacht voor versterking van de ruimtelijke landschapsstructuur. Door het aanbrengen van deze inheemse beplanting neemt ook de ecologische waarde van het gebied toe.

In de eindsituatie zal er, in verband met de terreinhoogtes, vrijwel rondom de gehele plas een kade noodzakelijk zijn. Uitzondering hierop vormt een stukje langs de noordoever, waar het maaiveld relatief hoog ligt. De kade heeft de functie om te voorkomen dat er door golfoploop wateroverslag plaats kan vinden op de aangrenzende landerijen. De kruinhoogte van de kade wordt NAP +16. Dit is 1,5 m boven het hoogste te verwachten peil in de plas. Doordat de overheersende windrichting zuidwestelijk is, is noordoostoever de meest kwetsbare oever. Om afslag bij harde wind tegen te gaan wordt langs de oever een brede rietkraag aangebracht. Deze rietkraag kan tevens een functie vervullen als rust- en nestgelegenheid voor water- en moerasvogels. Het grootste deel van de percelen langs de Eeshoornweg behouden hun huidige agrarische bestemming.

In de eindsituatie zal er langs de westoever van fase 1 ruimte gerealiseerd worden voor dagrecreatieve ontwikkelingen, zoals een ondiepe zwembaai. Ten behoeve van de realisatie van de zwembaai in de eindsituatie zal de huidige hoofdwatergang, die reeds in Fase 1 al is aangepast, nog een stukje westwaarts worden verlegd.

Langs de oostzijde van Fase 1 ligt momenteel een (kwel)sloot tot aan de Weideweg. Om effect op de grondwatersituatie en nadelige gevolgen voor het gebruik ten oosten van de te realiseren Fase 2 te voorkomen, wordt de (kwel)sloot verlengd tot aan het bosperceel aan de Poelkampsweg.

Uitgangspunten en randvoorwaarden

In dit hoofdstuk worden de relevante hydrologische uitgangspunten en randvoorwaarden voor de herinrichting van het plangebied beschreven. Bij de totstandkoming van de uitgangspunten en randvoorwaarden is gebruik gemaakt van de waterparagraaf, die in 2012 reeds is opgesteld, en van actuele informatie over het plan en actuele informatie over relevant waterbeleid.

Waterveiligheid

Dit wateraspect heeft voor het plangebied betrekking op het voorkomen van wateroverslag door golfoploop in de nieuwe plas. Hiertoe wordt vrijwel rondom de gehele plas een kade gerealiseerd. De noordoostoever met gedeeltelijk een oude houtwal, die voor fase 1 tijdelijk beperkt is opgehoogd, zal door de realisatie van fase 2 verdwijnen. De overige oevers rondom fase 1 zijn reeds aangelegd overeenkomstig de eindsituatie. Evenals het omleggen van de hoofdwatergang langs de Veldkampsweg. Aan twee zijden van de nieuwe hoofdwatergang zijn schouwpaden aanwezig. Het schouwpad aan de plaszijde van de watergang is gecombineerd met de kade.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.00BP0065-VG01_0011.png"

Figuur 4.2: Toekomstige situatie waterhuishouding (eindsituatie fase 2).

Grond- en oppervlaktewaterkwaliteit

Dit wateraspect heeft voor het plangebied betrekking op het voorkomen van eutrofiëring en botulisme in het oppervlaktewater. Vooral als het open water ook een recreatieve (mede)functie krijgt. De zandwinplas zal in direct contact komen met het grondwater. Hierdoor wordt een goede waterkwaliteit in de zandwinplas verwacht. Aan de oevers wordt waar mogelijk een ecologische functie toegekend, hetgeen een goede waterkwaliteit in het watersysteem bevordert.

(Grond)wateroverlast

Dit wateraspect heeft voor het plangebied betrekking op het voorkomen van grond- en oppervlaktewateroverlast in en rondom het plangebied. In het kader van de voorgenomen gebiedsontwikkeling is een geohydrologisch onderzoek uitgevoerd naar de effecten van de beoogde realisatie van een nieuwe zandwinplas op de omgeving (Grontmij, 2012). De conclusies uit deze studie waren:

  • Hydrologische effecten op het N2000-gebied Elperstroom treden niet op.
  • Hydrologische effecten op het natuurgebied Mandelanden treden niet op.
  • Er treden effecten op in het landbouwgebied. Deze effecten zijn relatief eenvoudig te mitigeren. Overleg met belanghebbende over te nemen mitigerende of compenserende maatregelen zal nog plaatsvinden.

De monitoringsrapportage februari 2018 – maart 2019 bevestigt dat er geen uitstralingseffecten zijn richting de natuurgebieden (NNN of N2000-gebied Elperstroom).

Het plaspeil van Ellertshaar is nog steeds structureel hoger dan in de periode voor de zandwinning Poelkampen en tijdens de zandwinning in Ellersthaar. Dit hogere plaspeil zorgt voor een buffer tussen Poelkampen en de natuurgebieden.

In de eerste helft van 2018 had het plaspeil van Poelkampen een vernattend effect. Gezien de droge winter en het droge voorjaar resulteerde dit naar verwachting in minder droogteschade. Vanaf circa december was het plaspeil lager dan het grondwater in de omgeving, en had de plas wel een verdrogend effect. Dit was echter buiten het groeiseizoen.

Als aanbeveling is genoemd om nader te onderzoeken hoe in droge periodes het gewenste peil in de plas kan worden gehandhaafd. Een aangepast peil in de kwelsloot kan hiervoor de oplossing zijn. In nauw overleg met Waterschap Hunze en Aa's vindt uitwerking van deze optie plaats. Het bestemmingplan hoeft niet te wachten op de uitkomst van dit proces omdat de (technische) oplossingen geen bestemmingswijzigingen behoeven. Het is een op zich staand traject.

Ook het peilverschil tussen beide plassen vraagt om nader onderzoek. Te veel peilverschil kan tot instabiliteit van de taluds leiden. Dit is te voorkomen door een maximaal toegestaan peilverschil tussen de twee plassen te bepalen. Onderzoek moet uitwijzen welk peil dat moet zijn.

Langs de oostzijde van fase 1 ligt momenteel een (kwel)sloot tot aan de Weideweg. Om effect op de grondwatersituatie en nadelige gevolgen voor het gebruik ten oosten van de te realiseren fase 2 te voorkomen, wordt de (kwel)sloot verlengd tot aan het bosperceel aan de Poelkampsweg. Hiertoe zal ook en duiker onder de Weideweg aangelegd worden.

Beheer en onderhoud

Dit wateraspect heeft voor het plangebied betrekking op het zorgen voor effectief beheer en onderhoud en duidelijke afspraken hieromtrent.

Ten tijde van de exploitatie van de zandwinning is Vos Zand en Grind B.V. als eigenaar verantwoordelijk voor het beheer. Na afronding van de exploitatie kan dit ook een andere partij zijn. Dit gaat echter pas spelen als ook fase 2 is afgerond (eindsituatie). Waterschap Hunze en Aa's is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van de hoofdwatergangen. Er wordt rekening gehouden met voldoende ruimte langs de betreffende watergangen om het beheer en onderhoud effectief te kunnen uitvoeren.

Advies en juridische vertaling

Het waterschap is in het kader van het geohydrologisch onderzoek sinds 2012 betrokken bij de planvorming. Daarnaast is het waterschap destijds geïnformeerd middels de Digitale Watertoets. Op basis van de (standaard) uitgangspuntennotitie en voorhanden onderzoeken is de waterparagraaf in 2012 tot stand gekomen. In het kader van het bestemmingsplan voor fase 2 is het waterschap opnieuw betrokken.

De waterparagraaf beschrijft de randvoorwaarden en uitgangspunten waarmee rekening is gehouden, of dient te worden gehouden, bij de verdere uitwerking van het plan. De waterparagraaf zal worden toegevoegd aan het bestemmingsplan. In dat kader wordt het waterschap in de gelegenheid gesteld formeel te reageren middels het vooroverleg.

4.4 Archeologie

Wet- en regelgeving

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet als deze in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend hierop zijn de artikelen te vinden in het overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

In de wet is geregeld dat gemeenten zelf verantwoordelijk zijn voor de archeologische monumentenzorg. De gemeente moet bij vast te stellen ruimtelijke plannen rekening houden met in de bodem aanwezige en te verwachten archeologische waarden en dat archeologische resten bij bodemverstoring intact blijven. Deze verplichting volgt ook uit de Wro/Bro, die voorschrijft dat archeologie en cultuurhistorie uitdrukkelijk moeten worden meegewogen bij ruimtelijke plannen. Volgens het provinciaal beleid en het rijksbeleid is integratie van de (archeologische) monumentenzorg in het gemeentelijke ruimtelijk beleid een fundamenteel uitgangspunt. Borging van archeologische waarden wordt gerealiseerd door integratie van archeologie in het proces van de ruimtelijke ordening. Een ruimtelijk plan moet hierdoor naast de inventarisatie van mogelijke archeologische waarden ook, indien nodig (en mogelijk), bescherming bieden aan waardevolle gebieden.

Onderzoek

Ten behoeve van de zandwinning Poelkampen is een bureauonderzoek uitgevoerd voor:

  • de fases I en II (Archeologisch onderzoek Uitbreiding Zandwinning De Poelkampen Bureauonderzoek, Grontmij 22 augustus 2012);
  • een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) voor fase I (Archeologisch onderzoek zandwinning Poelkampen fase 1, inventariserend veldonderzoek, Grontmij 13 september 2012);
  • en een IVO voor fase II (Inventariserend veldonderzoek zandwinning Poelkampen fase 2 gemeente Borger-Odoorn, Sweco 16 april 2019).

Vervolgens is een karterend onderzoek aanbevolen in het plangebied van fase II. Deze onderzoeken zijn onderstaand kort samengevat.

Bureauonderzoek fase I en II

Het doel van het bureauonderzoek is om de bekende en potentiële archeologische waarden van het plangebied in kaart te brengen. Aan de hand van meerdere bronnen is een specifieke archeologische verwachting opgesteld. Uit het bureauonderzoek is gebleken dat in delen van het plangebied de kans op aanwezigheid van archeologische resten hoog is. Er kunnen archeologische resten verwacht worden die dateren uit/vanaf het Laat Paleolithicum tot en met de Nieuwe Tijd. De verwachting op archeologische resten uit de Steentijd zijn het hoogst, omdat er in het plangebied en de omgeving van het plangebied meerdere vondsten uit de Steentijd zijn waargenomen.

Veldonderzoek fase I

De in het bureauonderzoek uitgesproken verwachting zijn in het inventariserend veldonderzoek nader onderzocht door middel van boringen. Het onderzoek is gebaseerd op een steekproef. Voor het gehele onderzochte deel van het plangebied geldt dat er geen aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen in de bodem. Ter plaatse van de zandgronden binnen fase I is archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk geacht.

Veldonderzoek fase II

Uit het Inventariserend veldonderzoek door middel van boringen is gebleken dat de bodemopbouw in het plangebied van fase II bestaat uit een bouwvoor op dekzand en plaatselijk op fluvioglaciale afzettingen. In slechts twee boringen is op het dekzand een restant van een veenpakket aangetroffen. De bodemopbouw is plaatselijk (grotendeels) intact in de vorm van een podzol met B-horizont en in twee gevallen een E-horizont. Op andere locaties binnen het plangebied bestaat de bodemopbouw uit een bouwvoor op C-horizont (de niet door bodemvorming gewijzigde bodem) of hebben plaatselijk diepere bodemingrepen plaatsgevonden die de bodemopbouw tot voorbij het archeologische relevante niveau (top dekzand) hebben verstoord.

Daar waar in de top van het dekzand een grotendeels intacte podzol is aangetroffen kunnen archeologische waarden aanwezig zijn in de vorm van resten van ingegraven sporen van (Steentijd)vindplaatsen. Deze resten kunnen worden aangetroffen direct onder de bouwvoor. Het aantreffen van een oppervlaktevondst in het plangebied van een vuurstenen artefact duidt eveneens op de mogelijke aanwezigheid van een Steentijdvindplaats. De archeologische verwachting kan op basis van de uitkomsten van dit booronderzoek nog niet worden bijgesteld en blijft gehandhaafd op middelhoog/hoog. De voorgenomen werkzaamheden kunnen eventueel aanwezige archeologische waarden verstoren dan wel vernietigen.

Vanwege de aanwezigheid van deels intacte podzols in een aantal boringen is geadviseerd vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een karterend/waarderend booronderzoek in combinatie met een oppervlaktekartering. Het Inventariserend veldonderzoek fase II is in bijlage 3 opgenomen.

Karterend booronderzoek

Nader onderzoek van de verzamelde potentiële archeologisch indicatoren (natuursteen en vuursteen) heeft uitgewezen dat deze niet als zodanig geïnterpreteerd kunnen worden. Er is derhalve geen datering vastgesteld. Er is één vuurstenen splinter aangetroffen. Deze splinter is mogelijk het bijproduct van vuursteenbewerking maar kan vanwege het ontbreken van een antropogeen vlak eveneens een natuurlijke splinter zijn. Er is niet voldoende aanwijzing voor het vaststellen van een archeologische vindplaats. Er zijn in de boringen en zeefresidu's geen houtskoolresten of resten van verbrande hazelnootdoppen aangetroffen.

Ook zijn enkele stukjes verbrande graniet gevonden die kunnen duiden op aardewerk-productie. De verhitting kan echter ook een natuurlijke oorzaak hebben. Deze fragmenten zijn wegens het ontbreken van aanvullende indicatoren of aanwijzingen niet geïnterpreteerd als archeologische indicatoren voor een vindplaats.

Op basis van het karterend booronderzoek kan de archeologische verwachting ten aanzien van de Steentijd naar laag worden bijgesteld. Er wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen en het is niet nodig in het bestemmingsplan Poelkampen fase II een archeologische dubbelbestemming op te nemen. Het karterend onderzoek is in bijlage 4 opgenomen.

Conclusie

Het plangebied is uitvoerig onderzocht op het voorkomen van archeologische sporen. De conclusie luidt dat de archeologische verwachtingswaarde naar beneden is bijgesteld en aanvullend onderzoek niet nodig is. Het bestemmingsplan hoeft niet te zijn voorzien van een beschermende regeling voor archeologie.

4.5 Ecologie

Wet- en regelgeving

Alle ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de Wet Natuurbescherming die in Nederland geldt. De natuurbescherming in Nederland bestaat uit de volgende kaders:

  • Wet natuurbescherming:
    • 1. Natura 2000-gebieden.
    • 2. Soorten.
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN) en eventueel gebieden buiten het NNN, zoals weidevogelleefgebieden, akkervogelgebieden en ganzenfoerageergebieden.
  • Overig beleid (bijvoorbeeld gemeentelijk).

De natuurwetgeving heeft als belangrijkste component het zorgplichtbeginsel, dat van elke initiatiefnemer verlangt dat hij zich vooraf op de hoogte stelt van eventuele schadelijke effecten op voorkomende beschermde soorten planten en dieren en hun leefomgeving.

Onderzoek

In het kader van de ecologie is een natuurtoets uitgevoerd voor fase II van de zandwinning, locatie Poelkampen. In bijlage 5 staat het volledige onderzoek weergegeven, hieronder zijn de belangrijkste onderdelen samengevat.

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura-2000 gebied of het Natuurnetwerk Nederland (NNN), zoals in onderstaande afbeelding te zien is. Ook zijn er geen specifieke natuurdoelen voor het gebied opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.00BP0065-VG01_0012.png"

Figuur 4.3: Natuurgebieden in de omgeving van Poelkampen fase II.

Het plangebied ligt op circa 5 kilometer van het Elperstroomgebied. Dit gebied valt binnen de Vogelrichtlijn en heeft de status van Natura 2000-gebied. Op iets grotere afstand (circa 6 kilometer) liggen de Natura 2000-gebieden Drouwenerzand en Drentsche Aa.

De zandwinning tijdens fase I vindt momenteel plaats nabij het plangebied van fase II. Als fase II aan de orde is voor de winning van zand en grind, verplaatst de activiteit zich zo'n 500 meter in noordoostelijke richting, nog steeds op ruime afstand van de hiervoor genoemde natuurgebieden. De intensiteit neemt niet toe, de winning in fase II komt in de plaats van fase I. Deze omstandigheden leiden tot de conclusie dat de gebruiksfase van de voortzetting van de zandwinning niet leidt tot extra stikstofuitstoot.

Het huidig gebruik van fase II is landbouw, deels akkerbouw. Deze functie verdwijnt op het moment van in gebruik name van de gronden als zandwinlocatie. Conform de ontgrondingvergunning wordt de teellaag van de bodem verwijderd voordat de winning van het zand start. Het verwijderen van de teellaag is de zogeheten aanlegfase, die ook deel uitmaakt van de beoordeling in het kader van stikstofdepositie. Als het areaal eenmaal onttrokken is aan de landbouwfunctie zal deze niet meer terugkeren. De stikstofuitstoot als gevolg van de landbouw is ter plaatse dan gereduceerd tot nul.

Het onttrekken van de locatie aan de landbouw heeft grote meerwaarde voor het beperken van de stikstofuitstoot op langere termijn. Na uitputting van de zandwinlocatie krijgt de achterblijvende plas een functie als een natuur- en recreatiegebied. De conclusie kan dan ook zijn dat er na de aanlegfase en de gebruiksfase van de zandwinlocatie per saldo op de langere termijn geen sprake zal zijn van extra stikstofdepositie met mogelijk een significant effect op de stikstofgevoelige habitattypen van de drie Natura 2000-gebieden.

De werkzaamheden behorend bij de ontgronding leiden niet tot negatieve effecten ten gevolge van verstoring door licht, geluid en beweging op de Natura 2000-gebieden in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is dat het afgraven van de teellaag buiten het broedseizoen gebeurd.

De voorgenomen werkzaamheden hebben ook geen effect op beschermde gebieden in het kader van het NNN.

Soortenbescherming

In een aantal bomen in de te kappen houtwallen zijn holtes aanwezig die mogelijk geschikt zijn als vleermuisverblijf. Hier is conform het Vleermuisprotocol een onderzoek naar uitgevoerd. Dit onderzoek is in de periode mei t/m september 2019 uitgevoerd. De rapportage is opgenomen in de bijlage van de natuurtoets. Uit het onderzoek blijkt dat er in de te kappen houtwallen geen verblijfplaatsen van boom bewonende vleermuizen aanwezig zijn. Ook vormen de bomen geen vliegroute voor vleermuizen. Wel worden de bomen in beperkte mate gebruikt als foerageergebied.

De werkzaamheden behorende bij de zandwinning fase II leiden niet tot negatieve effecten op beschermde soorten. Er gaat geen leefgebied van beschermde soorten verloren. Wel dient in het kader van de zorgplicht bij de uitvoering rekening te worden gehouden met aanwezigheid van exemplaren van zoogdieren en amfibieën.

Tijdens het broedseizoen, dat globaal vanaf begin maart tot eind juni of half juli loopt, zijn alle broedvogels wel beschermd. Nesten mogen tijdens het broedseizoen niet worden verwijderd en de vogels in het werkgebied en omgeving mogen niet verstoord worden. Het afgraven en afvoeren van de bovengrond zal daarom (bij voorkeur) buiten het broedseizoen moeten plaatsvinden. Er zijn overigens geen jaarrond beschermde nesten aangetroffen.

In fase I zijn reeds nieuwe houtwallen aangelegd als mitigatie van de op de termijn te verdwijnen houtwallen in fase II en is nieuw geschikt leefgebied gemaakt voor kleine en middelgrote zoogdieren en een groot aantal soorten broedvogels. Hierdoor komt de gunstige staat van instandhouding van de beschermde zoogdieren en vogels niet in het geding.

Voor de vogels geldt dat buiten het broedseizoen gekapt dient te worden en grond afgevoerd moet worden. Als het niet te vermijden is om in het broedseizoen deze werkzaamheden uit te voeren dient vooraf gecontroleerd te worden of geen broedende vogels in de nabije omgeving aanwezig zijn. In de te kappen houtwal zijn in 2019 geen jaarrond beschermde nesten aangetroffen. Het afgraven en afvoeren van zand kan effect hebben indien de werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd. Het winnen van zand (opzuigen) heeft geen effect op de aanwezige soorten en kan jaarrond worden uitgevoerd.

Conclusie

In het kader van de Wet Natuurbescherming is het niet nodig om een vergunning aan te vragen voor Poelkampen fase II. Significant negatieve effecten op het Elperstroomgebied (hydrologie en stikstofdepositie) en Drouwenerzand en Drentsche Aa (stikstofdepositie) kunnen worden uitgesloten. Vanwege het ontbreken van significant negatieve effecten op het Natuurnetwerk Nederland zijn compenserende maatregelen niet nodig.

4.6 Verkeersstromen

De geplande uitbreiding in fase II ligt direct ten zuiden van de provinciale verbinding N374 (Borger – Schoonloo). Deze weg is als gebiedsontsluitingsweg gecategoriseerd en vervult een belangrijke verkeersfunctie. De overige wegen in het studiegebied hebben een functie als erftoegangsweg en zijn bedoeld voor het bereikbaar maken van de bestemmingen. Op deze wegen is de verkeersafwikkeling ondergeschikt aan de verblijfsfunctie. Binnen het gebied heeft de Schoonloërstraat een schakelfunctie tussen de N374 en de overige wegen. Deze weg wordt daarom drukker bereden, wat zich vertaalt in een afwijkende rijbaanbreedte van ca. 6,00 meter (ten opzichte van de 3,50 á 4,00 meter van de overige erftoegangswegen). Door de functionele opbouw van het wegennet moet het (vracht)verkeer voor alle aan- en afvoerrichtingen van de zandwinlocatie gebruikmaken van de N374.

De meest directe en ook meest gebruikte route loopt net als in fase I via de Eeshoornweg naar de Schoonloërstraat. Deze route levert minimaal hinder op voor de omgeving omdat langs deze route geen woonbebouwing aanwezig is. De Eeshoornweg is in het verleden al speciaal voor de zandwinning verbreed en verbeterd.

De conclusie luidt dat het plan uitvoerbaar is in het kader van de verkeersafwikkeling en de bereikbaarheid.

4.7 Geluid

Wet- en regelgeving

In de Wet geluidhinder is vastgelegd dat geluidgevoelige objecten geen hinder mogen ondervinden van geluid afkomstig van wegen en industrieterreinen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst op hun geluidseffecten voor geluidsgevoelige objecten.

Onderzoek

In het kader van het bestemmingsplan is voor fase II onderzoek gedaan naar de geluidbelasting door de uitbreiding van de zandwinning op woningen in de nabije omgeving (Akoestisch onderzoek zandwinning Poelkampen d.d. 12 juni 2019). De geluidproductie tijdens de uitvoering van de werkzaamheden in fase II van de Poelkampen ontstaat door onder meer het afgraven van de bovengrond en de elektrische zandzuigers. Er wordt geluidarm materieel (hydraulische graafmachine) ingezet. De zandzuigers zijn elektrisch uitgevoerd, waardoor de geluidbelasting op de omgeving wordt geminimaliseerd. Daarbij wordt ervan uit gegaan dat de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende BBT (best beschikbare technieken) toepast.

Uit de rekenresultaten blijkt dat in de voorbereidingsfase, waarin onder andere de bovengrond wordt afgegraven, voor alle woningen wordt voldaan aan het toetsingskader van 40 dB(A) in de dagperiode. Voor één woning aan de Mepscheweg 6 bedraagt de geluidbelasting 41 dB(A) en levert daarmee een marginale overschrijding van de richtwaarde van 40 dB(A) voor landelijk gebied. Tijdens de zandwinning blijkt dat voor alle woningen wordt voldaan aan het toetsingskader van 40 dB(A) in de dagperiode, 35 dB(A) in de avondperiode en 30 dB(A) in de nachtperiode. Uit de rekenresultaten blijkt dat ruimschoots wordt voldaan aan de toelaatbare waarden voor het maximale geluidniveau van 70, 65 en 60 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Het geluidonderzoek is in bijlage 6 opgenomen.

Conclusie

Op basis van het akoestisch onderzoek kan geconcludeerd worden dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is voor wat betreft het aspect geluidhinder. De omgeving zal niet te maken krijgen met onevenredige geluidoverlast als gevolg van de voorbereidende werkzaamheden voor de zandwinning en de zandwinning zelf.

4.8 Luchtkwaliteit

Wet- en regelgeving

De Wet luchtkwaliteit is een onderdeel van de Wet milieubeheer. In de wet zijn normen opgenomen voor de luchtkwaliteit. De luchtkwaliteitseisen vormen onder andere geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde of als een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt.

Onderzoek

Het uitgevoerde luchtkwaliteitsonderzoek in het kader van het MER (Ontgronding in het kader van gebiedsontwikkeling Poelkampen, Onderzoek luchtkwaliteit uitbreiding zandwinning nabij Ellertshaar, d.d. 18 juli 2012) toont aan dat de grenswaarden voor de luchtkwaliteit in zowel de huidige als toekomstige situatie niet wordt overschreden. Voor de toetsjaren 2013, 2024 en 2034 blijkt dat er geen overschrijding van de grenswaarden van de jaargemiddelde concentratie van NO2 en PM10 plaatsvindt. De concentratie van beide stoffen (inclusief de planbijdrage) blijven onder de grenswaarden.

Conclusie

Gebaseerd op de resultaten van het luchtonderzoek is er, vanuit de optiek van de luchtkwaliteit, geen belemmering om het project doorgang te laten vinden.

4.9 Externe veiligheid

Wet- en regelgeving

In 2004 is het Besluit externe veiligheid (Bevi) in werking getreden. Het Bevi is van toepassing voor inrichtingen, die in het kader van de Wet Milieubeheer een vergunning nodig hebben, maar ook op bestemmingsplannen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening.

Onderzoek en conclusie

Op basis van het uitgevoerde onderzoek (Risico-inventaris, Gebiedsontwikkeling Poelkampen Zandwinlocatie, Externe veiligheid, Grontmij, 20 juli 2012) is de conclusie dat er geen externe veiligheidsrisico's zijn binnen de inventarisatieafstand van 1.000 meter die een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling binnen het plangebied. Dit onderzoek is nog steeds actueel.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het plangebied juridisch is vertaald. Het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de planregels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van deze gronden en regelingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De verbeelding regelt de geografische begrenzing van het werkingsgebied van het plan en de diverse planregels. De voorliggende toelichting heeft geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

In dit hoofdstuk worden de planregels toegelicht en wordt ingegaan op de handhaafbaarheid van deze regels.

5.2 Plantoelichting, verbeelding en regels

De regels moeten in samenhang met de verbeelding worden gelezen, waarbij een bestemming op de verbeelding verwijst naar het corresponderende artikel in de regels. In het bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:

  • Bedrijf – Zandwinning;
  • Groen.

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing.

Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden, door alleen te regelen wat nodig is. Dit heeft geleid tot een bestemmingsplanregeling met 8 artikelen. In de volgende paragraaf zijn deze toegelicht.

5.2.1 Planregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 worden enkele in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde grootheden dienen te worden gemeten.

Artikel 1: Begripsbepaling

In dit artikel zijn begrippen gedefinieerd, die voorkomen in de regels. De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.

Behalve de eerste twee begrippen zijn deze omschrijvingen alfabetisch gerangschikt. Zij zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.

Artikel 2: Wijze van meten

De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 zijn de op de kaart aangegeven bestemmingen omschreven. De bestemmingsregels zijn opgenomen in artikel 3 en 4. De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin limitatief de functies worden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan.

De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van gronden en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. In de bouwregels staan uitsluitend bepalingen die betrekking hebben op het bouwen. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van aanvragen om bouwvergunning. Afwijkingsmogelijkheden van de bouwregels geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om onder voorwaarden met omgevingsvergunning af te wijken van een specifieke regel. De specifieke gebruiksregels vormen een nadere concretisering van het toegestane gebruik.

Artikel 3: Bedrijf - Zandwinning

Deze bestemming is toegekend aan het grootste deel van het plangebied, namelijk daar waar in de looptijd van het bestemmingsplan actief zand gewonnen zal worden. De begrenzing volg de lijn waarvoor de ontgronding is vergund. Aan de zuidwestzijde sluit de bestemming naadloos aan op fase I. Inhoudelijk zijn de bestemming daarom zoveel mogelijk op elkaar afgestemd. Het enige verschil is dat bedrijfsgebouwen niet zijn toegestaan in fase II.

In de bestemmingsomschrijving (lid 3.1) staan de toegestane functies van de bestemming. Hiermee is zowel de zandwinning als het uiteindelijke eindstadium met recreatief medegebruik planologisch geregeld. Als bebouwing zijn alleen erf en terreinafscheidingen toegestaan (lid 3.2).

In de specifieke gebruiksregels (lid 3.3) staan enkele activiteiten die expliciet uitgesloten zijn. Deze zijn vooral ter bescherming van de omgevingskwaliteiten.

Artikel 4: Groen

De uiteindelijke landschappelijke 'afwerking' van de zandwinplas zijn van de bestemming Groen voorzien. Hierin zijn ook de nieuw aan te leggen houtwallen ter compensatie van de houtwallen die zullen verdwijnen in fase II. Ook de bestaande houtwallen en singels aan de randen van het plangebied vallen binnen deze bestemming. De wijze van inrichting is in hoofdstuk 2 van deze bestemmingplantoelichting beschreven. Het inrichtingsplan is als bijlage 1 toegevoegd.

De bestemmingsomschrijving (lid 4.1) beschrijft de functies die mogelijk zijn binnen de bestemming. Het uiteindelijke recreatieve medegebruik van de plas en de oevers is opgenomen, evenals de mogelijkheid om een uitkijkpunt te realiseren. Waar dit punt komt is al wel bepaald, maar hoe het uitkijkpunt uiteindelijk vormgegeven wordt ligt nog niet vast. Een verhoging door middel van een grondlichaam ligt voor de hand. Een bescheiden, gebouwde uitkijktoren, ligt minder voor de hand. Planologisch is dit echter wel mogelijk. In de bouwregels (lid 4.2) zijn hiervoor regels geformuleerd. Overige bouwwerken zijn niet toegestaan.

Onder de specifieke gebruiksregels (lid 4.3) staan enkele activiteiten genoemd die expliciet zijn uitgesloten.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In hoofdstuk 3 van de regels is een aantal standaardbepalingen opgenomen te weten, de anti-dubbeltelbepaling en de algemene afwijkingsregels.

Artikel 5: Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelbepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 6: Algemene afwijkingsregels

Met de algemene afwijkingsregels wordt de mogelijkheid gegeven om met een omgevingsvergunning maximaal 10% af te wijken van de maten die in de bestemmingen zijn genoemd. Indien van deze afwijkingsmogelijkheid gebruik wordt gemaakt dient te worden gemotiveerd dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van enkele waarden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 zijn twee artikelen opgenomen, het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald.

Artikel 7: Overgangsrecht

In deze bepaling is vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht. Globaal staat hierin dat bestaande legale bouwwerken die afwijken van dit plan mogen blijven bestaan en dat bestaand legaal gebruik dat afwijkt van dit plan mag worden voortgezet.

Artikel 8: Slotregel

Als laatste is de slotregel opgenomen. Deze bepaling omschrijft de titel van het plan.

5.2.2 Verbeelding

Op de bij dit bestemmingsplan behorende verbeelding is de begrenzing van de bestemmingen geografisch vastgelegd.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Indien een bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Het gaat nu om de uitvoerbaarheid van fase II van zandwinlocatie Poelkampen, door dezelfde initiatiefnemer als bij de procedure voor fase I. Ten behoeve van de in 2012 gevoerde planologische procedure is door accountant Stolwijk-Kelderman een document opgesteld waarin is verklaard dat de initiatiefnemer een solide onderneming is die zowel qua vermogen als know how de voorgenomen uitbreiding aan kan. Hiermee is toen aangetoond dat het plan economisch haalbaar is.

Nog steeds is Vos Zand en Grind B.V. een florerend bedrijf. Het economisch tij is gunstig en de vraag naar zand en grind is onverminderd groot. Er zijn dan ook geen aanwijzingen dat de financiële situatie van het bedrijf veranderd zou zijn. Ook fase II mag uitvoerbaar worden geacht.

Omdat de eindfase ten tijde van de procedure in 2012 buiten de werking van het bestemmingsplan lag is voor de te behalen eindsituatie na fase II een intentieverklaring ondertekend door initiatiefnemer, de gemeente Borger-Odoorn en het naastgelegen bedrijf Remix Droge Mortel BV. Hiermee bestaat er rechtszekerheid dat de eindfase inderdaad conform het Inrichtingsplan wordt uitgevoerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Over de plannen voor de tweede fase van de zandwinning is veelvuldig overleg met de omgeving gevoerd. Er hebben gesprekken met individuele omwonenden plaatsgevonden en op 25 juli 2019 is een informatieavond georganiseerd. Ook naar aanleiding van deze avond hebben nog een aantal gesprekken plaatsgevonden. Gebleken is dat er nog vragen waren over de periode van winning en het eindbeeld van het gebied. Op deze vragen is zo goed mogelijk ingegaan of er is op teruggekomen tijdens de tweede informatieavond op 10 december 2019. Op deze avond is het concept-bestemmingsplan aan de orde geweest en was er gelegenheid van gedachten te wisselen over het plan. Ook de gemeente was aanwezig op deze avond.

De informatieavonden en de contacten met de omgeving hebben het beeld gegeven dat het plan maatschappelijk uitvoerbaar moet worden geacht.

Als voorbereiding op de vaststellingsprocedure hebben de vaste overlegpartners, zoals de provincie en het waterschap, gelegenheid gekregen een reactie te geven op het voorontwerpbestemmingsplan. Het verslag van dit overleg is in hoofdstuk 7 toegevoegd.

Het ontwerp van dit bestemmingsplan is overeenkomstig afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht vervolgens zes weken ter inzage gelegd van 25 juni tot en met 5 augustus 2020. Tijdens deze periode kon een ieder zienswijzen indienen tegen het plan. Na deze stap kan de gemeenteraad het bestemmingplan vaststellen. De raad betrekt hierbij de ingediende zienswijzen.

Tegen het bestemmingsplan Poelkampen fase II was in eerste instantie één zienswijze ingebracht. Na overleg waarin een en ander nader is toegelicht is de zienswijze vervolgens weer ingetrokken.

Na vaststelling van het bestemmingsplan volgt de beroepstermijn van zes weken. Tijdens deze periode kunnen belanghebbenden die een zienswijze hebben ingediend in beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

 

Hoofdstuk 7 Overleg

In het kader van het overleg, zoals bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening, hebben betrokken overlegpartners in het voorjaar van 2020 de mogelijkheid gekregen te reageren op het concept-ontwerp bestemmingsplan. De volgende organisaties en instanties hebben gereageerd:

  • 1. GGD Drenthe;
  • 2. Veiligheidsregio Drenthe;
  • 3. Waterschap Hunze en Aa's;
  • 4. Provincie Drenthe;
  • 5. N.V. Nederlandse Gasunie
  • 6. Astron, Netherlands Institute for Radio Astronomy.

Hieronder zijn de ontvangen overlegreacties van GGD Drenthe en de Veiligheidsregio Drenthe samengevat weergegeven en van een reactie voorzien. De instanties genoemd onder de nummers 3 tot en met 6 hebben aangegeven geen opmerkingen ten aanzien van het plan te hebben. Deze brieven worden in onderstaande paragraaf niet behandeld. De ingediende overlegreacties zijn opgenomen in bijlage 7.

Ad. 1. GGD Drenthe

De GGD geeft ten aanzien van het plan enkele belangrijke aandachtspunten, om bij de verdere ontwikkeling en uitvoering van de eindsituatie rekening mee te houden. De adviezen luiden:

  • Groen. De GGD is content met de voorgestelde compensatie van groenstructuren met inheemse soorten, maar vraagt hierbij rekening te houden met overlastveroorzakende bomen, zoals de eik en allergieveroorzakende plantsoorten.
  • Bodemkwaliteit. De GGD adviseert bij de ontwikkeling van het gebied rekening te houden met de kwaliteit van de bodem, zeker als het om de woonfunctie gaat.
  • Waterkwaliteit. Vanuit de volksgezondheid wijst de GGD op het belang van een goede kwaliteit van het recreatiewater.
  • Geluid. De geluidbelasting als gevolg van Poelkampen fase II overschrijdt de gezondheidskundige waarde niet. Uit het bestemmingsplan blijkt niet wat de cumulatieve geluidbelasting is op nabijgelegen gevoelige bestemmingen. Ook het geluid van het recreatieverkeer zal aan de gezondheidskundige richtwaarden moeten voldoen.
  • Luchtkwaliteit. De GGD adviseert een maximale inspanning te leveren om fijn stof te reduceren.
  • Verkeer. De GGD adviseert een goede en veilige bereikbaarheid en verzoekt gezond beweeggedrag te stimuleren.
  • Maatschappelijk. Bij de uiteindelijke inrichting van het gebied dient gedacht te worden aan mogelijkheden om risico's op ongewenst gedrag te voorkomen.

Communicatie. De GGD adviseert de toekomstige gebruikers en omwonenden te betrekken bij de uitwerking en realisatie van het eindbeeld.

Reactie:

Het bestemmingsplan Poelkampen fase II is in eerste instantie bedoeld om een vervolg te geven aan de winning van zand nu fase I uitgeput raakt. Door de provincie is hiervoor in 2012 een vergunning afgegeven. Conform deze vergunning zal het gebied de komende jaren in gebruik zijn. Zolang de zandwinning doorgaat, zal de plas en de omgeving niet openbaar toegankelijk zijn.

In de toelichting van het bestemmingsplan is wel alvast het eindbeeld geschetst van de inrichting van het gebied Poelkampen als de zandwinning op termijn zal zijn beindigd. Aan dit beeld refereert de GGD in het advies.

Zoals gezegd is het eindbeeld nu schetsmatig weergegeven. Na de periode van zandwinning zal deze schets verder uitgewerkt en gedetailleerd worden. De onderwerpen waarvoor de GGD adviezen en suggesties geeft, zullen dan een rol spelen en als randvoorwaarden voor de uitwerking gehanteerd worden.

Van nieuwe woningen rondom het water van Poelkampen is echter geen sprake, zoals de GGD bij het advies ten aanzien van de bodem aangeeft.

In het eindbeeld heeft het gebied een extensief recreatief gebruik waarbij van de bestaande wegen- en padenstructuur gebruik gemaakt kan worden. Het gebied is goed ontsloten.

Voor het aspect geluid is het volgende relevant. In het geluidonderzoek dat als bijlage bij het bestemmingplan is gevoegd is het al bestaande omgevingslawaai mee beoordeeld. Dit onderzoek spitst zich toe op de tweede fase van Poelkampen omdat specifiek voor dit deel het bestemmingsplan is opgesteld. De zandwinning verplaats zich als het ware van fase I naar fase II. Toename van verkeer brengt dit niet of nauwelijks teweeg en daarmee ook geen verschuiving van geluidbronnen, los van de installatie waarmee zand wordt gewonnen.

De recreatievoorzieningen zijn reeds in het bestemmingsplan voor fase I geregeld. De eventuele verkeersaantrekkende werking hiervan is in het kader van dit bestemmingsplan beoordeeld. Hiermee is in voldoende mate aangetoond dat dit bestemmingsplan niet tot geluidhinder voor de omgeving zal leiden.

Ad. 2. Veiligheidsregio Drenthe

  • A. In de brief bevestigt de Veiligheidsregio dat er geen externe veiligheidrisico's aanwezig zijn. Wel wordt hier de kanttekening bij geplaatst dat dit alleen het geval is als aan de noordzijde van het gebied geen (beperkt) kwetsbare objecten of locaties (evenementen) kunnen komen of mogen plaatsvinden.

Reactie:

Zoals in onze voorgaande reactie weergegeven zal in het eindbeeld sprake zijn van extensieve vormen van recreatie. Hierbij moet gedacht worden aan gebuik van het strandje, waterrecreatie (zwemmen, varen, vissen) en routegebonden recreatie via het pad langs de rand van de plas. Voor (een) evenementen(terrein) bestaan geen plannen.

  • B. Omdat Poelkampen naast een natuugebied ligt adviseert de Veilidheidsregio het water bereikbaar te maken voor de brandweer. Ten tijde van een natuurbrand kan dan bluswater aan de plan onttrokken worden.

Reactie:

Over de toegankelijkheid van de plas voor bluswater kunnen nadere afspraken worden gemaakt tussen de initiatiefnemer en de brandweer. De toegankelijkheid wordt niet geregeld in het bestemmingsplan.

  • C. De overige toetscriteria staan in een bijlage bij de brief van de Veiligheidregio.

Reactie:

In de bijlagen bij de brief geeft de Veiliheidsregio adviezen voor het eindbeeld na de zandwinning. In de bijlagen wordt gesuggereed dat er verblijfsrecreatie en een recreatiepaviljoen komt. Dat is niet correct. Het gaat om extensief dagrecreatief gebruik. Voor de (verblijfs)recreatie in de omgeving brengt dit plan geen veranderingen teweeg, het is juist een aanvulling hierop.

Wat de overige toetsingscriteria en adviezen van de Veiligheidsregio betreft hebben deze vooral betrekking op de verdere uitwerking en detaillering van het eindbeeld. Te zijner tijd zullen deze onderwerpen de randvoorwaarden zijn voor verdere uitwerking en realisatie.

Conclusie

De overlegreacties leiden niet tot wijzigingen van het bestemmingsplan.