direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, zonnepark Hooghweg Energy Buinen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1681.00BP0056-VG02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Kanaalstraat en N374 in Buinen heeft Hooghweg Energy aan weerszijden van het kanaal Buinen - Schoonoord de beschikking over twee percelen met onrendabele agrarische grond van circa 3,4 ha en 2,9 ha, samen circa 6,3 ha. Het voornemen is om hier voor een periode van 25 jaar een zonnepark te realiseren van circa 3,8 ha.

De ontwikkeling van het zonnepark is niet mogelijk binnen de geldende planologische kaders voor het plangebied. Om het initiatief juridisch-planologisch mogelijk te maken, is daarom dit bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied bevindt zich ten noorden van de Kanaalstraat en de N374, tussen de kernen Buinen en Buinerveen en bestaat uit twee delen. Deel A ligt tussen het Achterste Diep in het oosten en kanaal Buinen - Schoonoord in het westen. Deel B ligt ten westen van het kanaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.00BP0056-VG02_0001.png"

Globale begrenzing plangebied zonnepark (oranje) (bron: Lindemans Landschapsarchitecten)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan ‘Buitengebied Borger’ (vastgesteld 13 mei 1997). Het perceel heeft in dit plan de bestemming ‘Agrarisch gebied met landschappelijke waarden B'. De realisatie van een zonnepark is niet mogelijk binnen deze bestemming.

De gemeente Borger-Odoorn is bezig met een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied. Dit bestemmingsplan is in voorbereiding en bevindt zich in de ontwerpfase. In het ontwerpbestemmingsplan Buitengebied heeft het plangebied een agrarische bestemming. De ontwikkeling van een zonnepark is binnen de bestemming uit het ontwerp ook niet mogelijk.

1.4 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op de huidige en toekomstige inrichting van het plangebied. Hoofdstuk 3 bestaat uit een beschrijving van en toets aan het relevante beleid op rijks-, provinciaal- en gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 4 is gewijd aan de onderzoeken naar de omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 komt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan aan bod. In het laatste hoofdstuk tenslotte wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het initiatief.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Plangebied en omgeving

Op de kaart van 1925 zijn de huidige kavelgrenzen nog niet aanwezig. Het gebied staat nog duidelijk onder de invloed van de Hunze. De dichtheid van de sloten wijst op natte omstandigheden en het sloten patroon is grillig. Het gebied wordt doorsneden door de Zuiderhoofdvaart die uitmondt in een haven bij de spoorlijn in Buinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.00BP0056-VG02_0002.png"

In 1940 is het kanaal Buinen - Schoonoord aangelegd en tekenen zich de eerste lijnen van het plangebied zich af in de topografie. De zuidgrens van de percelen ontstaat omstreeks 1970 bij de aanleg van de N374. De noord- en oostgrenzen worden bepaald bij de kanalisatie, met bijbehorende ruilverkaveling van de Hunze. Op het terrein loopt dan ook een tracé van hoogspanningskabels. De haven is niet meer toegankelijk. De overhoek aan de oostzijde van het perceel wordt beplant.

In 2000 is de haven grotendeels gedempt en zijn de hoogspanningskabels weer verwijderd. In 2015 ligt tussen de N374 en de Kanaalstraat een natuurterrein en wandelgebied begraasd door Schotse hooglanders.

De verschillende soorten infrastructuur hebben er voor gezorgd dat de typische ordening van het landschap, parallel aan de oriëntatie van de Hondsrug en de Hunze (noord - zuid) veranderd is. De natuurontwikkeling in het spoordok en de N374 zorgen plaatselijk voor een oost - west gericht landschap.

Dicht op de provinciale weg is veel beplanting aanwezig. Het kanaal Buinen - Schoonoord staat bij het plangebied dicht in de beplanting. Langs de parallelwegen van de N374 staan bomen. Verder van de weg, wordt het landschap opener. Rondom het plangebied is het zicht in oost - west richting beperkt door de beplanting langs het kanaal, aan de overzijde van het Achterste diep en de dorpsrand van Buinen.

Het plangebied is alleen vanaf het naastgelegen erf, de Kanaalstraat en de N374 goed zichtbaar. Gezien van uit het zuiden ontneemt de N374 het zicht op de kavel doordat de N374 relatief hoog ligt. De eerste openbare weg noordelijk van het plangebied is de Koedijk op circa 700 m afstand.

Het plangebied ligt op op circa 300 m van de bebouwing van Buinen. De beplanting langs het kanaal Buinen - Schoonoord ontneemt vanuit Buinen gezien het zicht op veld A van het zonnepark.

2.2 Plan en inpassing

Door Lindemans Landschapsarchitecten is een inpassingsplan opgesteld (Bijlage 1). Dit is gebeurd aan de hand van het gemeentelijke beleid voor zonneparken, Zonneoogst (zie ook paragraaf 3.3).

Het plangebied ligt in het Hunzedal en bestaat uit onrendabele percelen landbouwgrond van circa 3,4 ha en 2,9 ha. Regelmatig staat er water op de percelen en bij een nat najaar kunnen de gewassen alleen met grote moeite (of niet) geoogst worden. De totale oppervlakte van het plangebied is circa 6,3 ha. Het voornemen is om hier voor een periode van 25 jaar een zonnepark te realiseren van circa 3,8 ha. Met deze omvang van 3,8 ha betreft het een zonnepark van formaat M in het gemeentelijke beleid (1 tot 5 ha).

Op veld A en B worden de zonnepanelen geplaatst in een zuid-opstelling. De panelen worden geplaatst op stellages en hebben een maximale hoogte van circa 2,2 m.

Landschappelijke inpassing

Door de locatie langs de N374, het kanaal Buinen - Schoonoord en de nabijheid van Buinen zijn de algemene kenmerken van het landschap van het Hunzedal niet van toepassing. De bebouwing bij het kanaal en de beplanting langs kanaal en Achterste Diep zijn afwijkend van het algemene beeld.

Op onderstaande inrichtingsschets is de opzet van het zonnepark weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.00BP0056-VG02_0003.png"

Inrichtingsschets zonnepark (bron: Lindemans Landschapsarchitecten)

UITGANGSPUNTEN

  • Structuur van het landschap behouden

Het zonnepark voegt zich naar de structuur van het landschap. De structuur wordt rond het plangebied bepaald door de grote lijnen van de beek in de Hunzelaagte en het kanaal Buinen - Schoonoord, die gekruist worden door de verhoogde N374 op de overgang van Hunzelaagte naar de bebouwing van Buinen.

De ruimte wordt bepaald door enerzijds de openheid rond de beek en anderzijds de grote beplantingseenheden. De beplantingssingel langs het kanaal Buinen - Schoonoord, de blokken beplanting bij het Achterste Diep en de tuinen van bewoners.

Het zonnepark vormt geen doorlopende visuele barrière dwars op de noord-zuid oriëntatie van de Hunzelaagte doordat het afstand houdt tot de beplantingselementen. Op de lokale schaal sluit het zonnepark aan bij de beplanting langs het kanaal en de doorlopende inpassing met hooiland sluit aan bij de oost-west oriëntatie van de N374 en de Kanaalstraat als entree van Buinen.

  • Beek moet waarneembaar blijven

Het zonnepark komt op minimaal 130 m van het Achterste Diep, zodat het zicht op de beek niet alleen van dichtbij, maar ook in de verte behouden blijft.

  • Gepaste afstand houden vanaf de bebouwing.

Tussen beiden delen van de opstelling staat de voormalige sluiswachterswoning van het kanaal. Het oostelijke deel van het zonnepark begint op de achtergrens van de huiskavel. Direct achter het huis wordt circa 20 m afstand gehouden vanwege de schaduw van bomen in de tuin.

KAVEL

  • Koppeling met natuurontwikkeling

In het kader van de ontwikkeling van het zonnepark wordt medewerking verleend aan natuurontwikkeling. Binnen het zonnepark door de ontwikkeling van hooilanden met ecologisch maaibeheer en het creëren van natuurvriendelijke oevers en nat/droog gradiënten. Naast het zonnepark door de realisatie van hooilanden met ecologisch maaibeheer en een vistrap in de Hunze. Dit betreft het oostelijk deel van veld A, met een oppervlakte van circa 1 ha.

De inrichting en beplanting in de rest van het plangebied kan bijdragen aan de natuurwaarde van de omringende percelen. De randen en tussenruimten kunnen ingezaaid worden met een grasmengsel dat de waard- en voedselplanten van de gewenste dagvlinders bevat. Hiermee kan het zonnepark fungeren als een vlinderreservaat, gezien de rust en stabiliteit de komende circa 25 jaar. Daarmee kan het bijdragen aan het voorkomen van de kwalificerende soorten planten en dagvlinders op andere terreinen in de omgeving. De aanleg van een aantal insectenhotels draagt bij aan de stand van wilde bijen en hommels in de omgeving.

  • Koppeling met veenoxidatie en waterberging

Uit overleg met het waterschap is gebleken dat deze locatie daar door de relatief hoge ligging geen bijdrage aan waterberging kan leveren. Wel aan de ecologische kwaliteit van het Achterste diep met de aanleg van de vistrap.

  • Openheid en zicht behouden

Beide velden houden afstand van de openbare weg. Hierdoor blijft zicht op het landschap 'voorbij' het zonnepark behouden. Door de relatief lage ligging van veld A ten opzichte van de N374 blijft vanaf de weg zicht op het dal van de Hunze in de noord-zuidrichting. Vanwege de hoge bosschages aan de oostzijde van het Achterste Diep en langs het kanaal Buinen - Schoonoord is de openheid in de oost-westrichting beperkt. Het zonnepark heeft in dat opzicht geen effect.

  • Overgang van zand naar Hunzelaagte open houden door afstand te nemen

Op de overgang van zand naar de Hunzelaagte blijft tussen het dorp Buinen en het zonnepark open ruimte behouden.

  • Robuuste inpassing: riet, hooilanden en water

Inpassing van het oostelijke deel (veld A) tussen kanaal en Achterste Diep vindt plaats met een grote elzenhaag, hooilanden, een lage grond wal en een verbrede sloot. De hooilanden en de grondwal bepalen het aanzicht vanaf de N374. De elzenhaag vormt een visuele afscherming aan de westzijde, op verzoek van en ten behoeve van de aanwonenden. Hier grenst het kanaal met een zandweg en een grote beplantingssingel.

Veld B aan de westkant van het kanaal Buinen - Schoonoord, wordt ingepast met twee grote elzenhagen parallel aan de beplantingssingel en hooiland tussen de Kanaalweg en de opstelling panelen. Het betreft een driehoekig perceel van circa 30 tot 60 m diep. Dit perceel wordt vrijgehouden om de aanwonenden hun uitzicht niet te ontnemen. Door het als hooiland te beheren ontstaat over de gehele zuidzijde van het zonnepark een inpassing met extensief gemaaid grasland. De elzenhagen staan noord-zuid georiënteerd; hierdoor ontnemen ze het zonnepark aan het zicht vanaf de openbare weg bij benadering van het park. Ter hoogte van het zonnepark is zicht langs de hagen op het zonnepark en het landschap.

OBJECT

  • Hekken

Beide delen van het zonnepark worden omgeven door een hekwerk van 2 m hoog. Op veld A volgt het hekwerk de kavelrand. Het hekwerk op veld B volgt aan de zuidzijde de opstelling en niet de kavelvorm. Het hekwerk wordt niet doorgetrokken vanwege het uitzicht vanaf de weg en van de omwonenden.

  • Oplossen rafelranden binnenzijde

De rafelranden van het opstelling worden aan de 'achterkant' opgelost. Voor veld A is dat de noordzijde. De panelen staan aan de zuidzijde in een vloeiende lijn die aansluit bij het tracé van de N374.

De panelen van veld B zijn uitgelijnd op de zuidrand van het perceel en de elzenhaag aan de westrand. Eventuele onregelmatigheid ligt daarmee uit het zicht achter de tuin van de sluiswachterswoning en de beplantingssingel langs het kanaal.

  • Ordening trafo's

De trafo's zijn opgesteld aan een rand van de opstelling. Op veld A betreft het de noordwesthoek. Mochten er meer trafo's nodig blijken komen ze op de noordrand te staan.

Op veld B komen de trafo's en de zeecontainers met accu's aan de oostzijde van het veld, tussen de opstelling en de beplantingssingel.

Alle trafo's en zeecontainers krijgen een donkere en gedekte kleurstelling, bijvoorbeeld groen of grijs.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie doelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met de hiervoor genoemde doelen zijn dertien nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de ladder van duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening heeft het Rijk voorts enkele nationale belangen voorzien van bindende regels. Deze dienen bij ruimtelijke plannen in acht te worden gehouden. Het plangebied ligt niet in een gebied waarvoor bindende regels zijn opgenomen.

LADDER VOOR DUURZAME VERSTEDELIJKING

In de SVIR is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' (hierna: Ladder) geïntroduceerd. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.

Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Volgend uit jurisprudentie wordt een zonnepark niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling beschouwd. Derhalve is toepassing van de Ladder niet aan de orde.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie

Het omgevingsbeleid van de provincie Drenthe is vervat in de Omgevingsvisie (juni 2010) met de bijbehorende Omgevingsverordening. Nieuwe inzichten en ontwikkelingen in Drenthe hebben geleid tot een beperkte aanpassing van de Omgevingsvisie Drenthe 2010. De geactualiseerde Omgevingsvisie is op 20 augustus 2014 in werking getreden. Op dit moment heeft de provincie een ontwerp-Revisie Omgevingsvisie Drenthe, een PlanMER en een ontwerp-Provinciale Omgevingsverordening Drenthe 2018 in voorbereiding. Deze hebben nog geen rechtskracht verkregen.

De missie uit de Omgevingsvisie 2014 is het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten zijn rust, ruimte, natuur en landschap, oorspronkelijkheid, naoberschap, menselijke maat, veiligheid en kleinschaligheid (Drentse schaal). In de Omgevingsverordening zijn deze kernkwaliteiten doorvertaald als archeologie, aardkundige waarden, cultuurhistorie, landschap, rust, en natuur.

Om de missie te bereiken, wil de provincie vier robuuste systemen ontwikkelen. Deze vier systemen zijn: het sociaal-economisch systeem, het watersysteem, het landbouwsysteem en het natuursysteem. Binnen deze systemen staat de ontwikkeling van de hoofdfunctie (respectievelijk wonen en werken, water, natuur en landbouw) voorop. Een robuust systeem wil zeggen dat een verstoring als gevolg van een ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor het functioneren van het systeem.

Daarnaast is voor het bereiken van de missie de ruimtelijke kwaliteit van belang. De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.

KERNKWALITEITEN

Ter plaatse van het projectgebied is sprake van de volgende kernkwaliteiten:

  • Natuur
  • Aardkundige waarden
  • Landschap
  • Cultuurhistorie
  • Archeologie

Het noordoostelijke deel van het plangebied behoort tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Dit betreft gronden die grenzen aan het Achterste Diep. De ambitie is hier gericht op het behoud van de bestaande waarden van de kernkwaliteit 'Natuur'. In het Natuurbeheerplan 2018 is voor de gronden in het plangebied die tot het NNN behoren aangegeven dat de ambitie hier is om landbouwgrond om te vormen naar natuur.

Ten aanzien van de kernkwaliteit 'Aardkundige waarden' is sprake van een generiek beschermingsniveau. In deze gebieden wil de provincie lokale aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren.

Met betrekking tot de kernkwaliteit 'Landschap' ligt het plangebied op de overgang van het landschapstype 'esdorpenlandschap' naar het 'wegdorpenlandschap van de laagveenontginning'. Van provinciaal beleid voor het esdorpenlandschap is gericht op het behoud van de open ruimte en het versterken van esrandbeplanting. Het is daarnaast gericht op het behoud van het onbebouwde karakter en het versterken van karakteristieke beekdal(rand)beplanting. In het wegdorpenlandschap van de randveenontginning is het provinciaal beleid gericht op het behouden en versterken van de kavelstructuur met de omringende kenmerkende open ruimtes en de ontsluitingsstructuur. Dit gebeurt mede door het behouden van de wegbeplanting langs de hoofdontsluiting.

Ten aanzien van de kernkwaliteit 'Cultuurhistorie' geldt 'respecteren' als sturingsniveau. Bij ontwikkelingen ligt de inzet bij het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. Initiatiefnemers hebben de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten voor ontwikkelingen.

Met betrekking tot de kernkwaliteit ‘Archeologie’ geldt ‘verwachting toetsen (beekdal)’ als sturingsniveau.

ZONNE-ENERGIE

Onderdeel van de gewenste energietransitie is het stimuleren van een hogere productie van zonnestroom (zonnepanelen). Concreet streeft de provincie naar een uitbreiding van zonnestroom in 2020 tot 151 TJ (ruim 60MW). Ten opzichte van de productie in 2010 betekent dit een forse toename, van circa 143TJ. Om bij deze ontwikkelingen de ruimtelijke kwaliteit te borgen, hanteert de provincie een ruimtelijk kader voor de toepassing van zonne-energie. Het kader handelt alleen over de meer grootschalige ontwikkelingen en heeft dus geen betrekking op de inpassing van kleinschalige, losse zonnepanelen.

ZONNELADDER

  • 1. Gebouwgebonden; zon op daken

De productie van zonne-energie wordt zo mogelijk gerealiseerd met behulp van gebouwgebonden installaties. Bij de toepassing op beschikbare en geschikt dakoppervlak wordt gestreefd naar een architectonisch rustig en evenwichtig beeld. Zonne-energie mag veelal ook worden toegepast in gebieden met cultuurhistorische of archeologische kernkwaliteiten.

  • 2. Grondgebonden; zon op maaiveld

De aanleg van grondgebonden zonne-installaties op maaiveld wordt toegestaan in bestaand stedelijk gebied. Gedacht kan worden aan bedrijventerreinen en woningbouwlocaties die op korte tot middellange termijn geen invulling zullen krijgen. Er gelden daarbij voorwaarden die zorgen voor een zorgvuldige ruimtelijke inpassing.

  • 3. Initiatieven met maatschappelijk draagvlak

Grondgebonden zonne-installaties buiten bestaand stedelijk gebied kunnen alleen dan op een positieve houding rekenen wanneer de initiatieven voorzien zijn van een breed maatschappelijk draagvlak en wanneer ze kunnen rekenen op betrokkenheid vanuit de directe omgeving.

Bij maatschappelijke initiatieven die inhaken op noaberschap, menselijke maat en kleinschaligheid – bijvoorbeeld in de vorm van lokale energiecoöperaties – gaat de provincie in samenspraak met de initiatiefnemers verkennen onder welke voorwaarden toepassing mogelijk is.

Omgevingsverordening

De Omgevingsvisie is doorvertaald naar de Provinciale Omgevingsverordening (POV), voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De geactualiseerde POV is op 15 oktober 2015 in werking getreden. In de POV is opgenomen dat in een bestemmingsplan uiteengezet wordt dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid en de sturingsniveaus zoals die zijn verwoord in de Omgevingsvisie. Daarnaast mag een bestemmingsplan geen nieuwe activiteiten dan wel een wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maken die de kernkwaliteiten significant aantasten. Verder dient in het kader van zorgvuldig ruimtegebruik de Ladder voor duurzame verstedelijking gevolgd te worden.

Ten aanzien van zonne-energie is in artikel 3.30 van de Omgevingsverordening opgenomen dat een ruimtelijk plan kan voorzien in de realisatie van zonneakkers mits de realisatie voldoet aan de door provinciale staten vastgestelde en in de Omgevingsvisie opgenomen 'zonneladder' en het ter uitvoering daarvan door gedeputeerde staten vastgestelde 'Beleidskader Zonneakkers'.

Ten aanzien van het beekdal (kernkwaliteiten landschap en archeologie) wordt in artikel 2.34 van de Omgevingsverordening opgemerkt dat kapitaalintensieve functies worden geweerd, met uitzondering van kapitaalintensieve functies die van zwaarwegend maatschappelijk belang zijn, er geen reële alternatieven zijn, de functie geen feitelijke belemmering vormt om in de toekomst de afvoer en bergingscapaciteit van het regionale waterssysteem te vergroten en het negatieve effect op het watersysteem in het betreffende plan wordt gecompenseerd. Dit houdt bij de aanleg van zonnepanelen in dat goed gemitigeerd wordt door bij de aanleg van de zonnepanelen rekening te houden met water op het maaiveld.

De in het plangebied aanwezige kernkwaliteiten worden met het project niet significant aangetast. De ingrepen in de bodem (aardkundige waarden, landschap, archeologie) zijn beperkt, zo is ook archeologisch onderzoek uitgevoerd. Ten behoeve van het project is daarnaast een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, waarmee de landschappelijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven, en waarbij ruimte is gereserveerd voor water op het maaiveld (zie ook paragraaf 2.2).

Ruimtelijke verkenning zonne-akkers

De provincie Drenthe heeft een verkenning gedaan naar mogelijkheden voor zonne-akkers in Drenthe. In de 'Ruimtelijke verkenning zonne-akkers in de Provincie Drenthe' (2014) is vanuit visueel-ruimtelijk oogpunt onderzocht welke randvoorwaarden, kansen en concepten er zijn rondom grootschalige zonneakkers in Drenthe.

De verkenning moet bijdragen aan handvatten voor het toekomstig beleid rondom zonneakkers. Aandacht wordt besteed aan:

  • De wisselwerking met de zes kernkwaliteiten die in het Drentse omgevingsbeleid worden gehanteerd;
  • De verbinding van de energieproductie op de zonne-akker in relatie tot haar omgeving (aanwezigheid van infrastructuur en afnemers in de directe omgeving), mede gelet op de economische haalbaarheid;
  • De huidige en toekomstige bestemming van het gebied in relatie tot het zijn van een logische plek voor een zonne-akker. Hierbij speelt ook de uitstraling die een zonne-akker kan hebben om Drenthe als duurzame provincie op de kaart te zetten;
  • De relevantie van een zonne-akker als pauzelandschap.

Energiestrategie Drenthe

Drenthe zet in op het realiseren van een duurzame Drentse energiehuishouding. De inwoners moeten minder fossiele energie gebruiken, meer hernieuwbare energie produceren en fossiele energie efficiënter en schoner gebruiken. In de Energiestrategie Drenthe staat hoe dat kan. De provincie wil met partners werken aan concretisering en uitvoering van maatregelen, voortbouwend op de inspanningen in het verleden.

In de Energiestrategie Drenthe is de actuele situatie beschreven, in verhouding tot de doelstellingen voor 2020 en 2050. Het hoofddoel is minder uitstoot van broeikasgassen, maar het gaat ook om energieleveringszekerheid en de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Drenthe met nieuwe werkgelegenheid, nieuwe energielandschappen en nieuwe initiatieven van inwoners.

In de Energiestrategie is een aantal strategische sporen opgenomen. Met betrekking tot zonnestroom is in het spoor 'Groene energie en slimme systemen' onder meer het volgende opgenomen:

  • Uitbreiding van de oppervlakte zonnepanelen op geschikte daken tot 100 ha en tot 200 ha met wijziging van landelijke regels. Eventuele aanleg op maaiveld (‘zonneakker’ of ‘zonneweide’) onder voorwaarden in nader aan te wijzen gebieden.
  • Aanleg stimuleren door het mede organiseren van het uitwisselen van informatie, visie uitdragen, voorbeeldprojecten, overleg, kennis inbrengen, verbindingen organiseren etc.
  • Bevorderen dat gemeenten, Natuur en Milieufederatie Drenthe en Drentse Energie Organisatie initiatieven stimuleren van inwoners, maatschappelijke organisaties en bedrijven.

Beleidskader Zonneakkers

Het Beleidskader vormt een uitwerking van trede 3 (initiatieven met maatschappelijk draagvlak) van de Zonneladder en omvat drie aandachtsvelden: locaties, omvang en ruimtelijke inpassing.

LOCATIES

  • Aan de randen van woon- of werklocaties mogelijkheden om lokale opwekking van zonnestroom direct te koppelen aan eindgebruikers.
  • Binnen de provincie zijn plekken en gebieden waar bestaande functies te combineren zijn met installaties voor zonne-energie. Er ontstaat meerwaarde door multifunctioneel ruimtegebruik. De provincie gaat graag het gesprek aan over initiatieven waarin dit soort ruimtes benut worden voor de opwekking van zonne-energie.
  • Bepaalde bijzondere locaties, zoals vuilstorten, luchthavens, circuits of infrastructurele projecten, lenen zich door ligging en/of vorm voor initiatieven met een iconische uitstraling.

OMVANG

De aanleg van een zonneakker betekent dat een technische installatie in het landschap wordt geplaatst. Naarmate de omvang hiervan toeneemt, wordt ook de uitstraling meer industrieel. De provincie Drenthe wil een goede ruimtelijke verhouding tussen de oppervlakte van een initiatief en de nabijgelegen (gebouwde) omgeving. Tegelijkertijd is het vanuit zuinig en doelmatig ruimtegebruik wenselijk dat een balans wordt gezocht tussen de productie en de afname van zonne-energie in de omgeving.

RUIMTELIJKE INPASSING

De provincie vraagt initiatiefnemers een plan op te stellen waarin aandacht is voor de ruimtelijke fysieke context. Aandacht voor een samenhangend ontwerp, meerwaarde voor het gebied en inrichting van de randen zijn hierbij belangrijke aspecten. Juist aan de randen is het belangrijk dat wordt ingespeeld op de omgeving en de kernkwaliteiten in het gebied.

Afweging

KERNKWALITEITEN

In Hoofdstuk 2 en 4 is onderbouwd dat met de opzet en inpassing van het plan aangesloten wordt bij de kenmerken van het gebied. De kernkwaliteiten worden dan ook niet aangetast en worden waar mogelijk versterkt.

ZONNELADDER

  • 1. Gebouwgebonden; zon op daken

De initiatiefnemer heeft voor de gewenste omvang van het zonnepark niet voldoende beschikbaar en geschikt dakoppervlak tot zijn beschikking. Gezien de omvang van het provinciale streven naar een uitbreiding van zonnestroom volstaat het niet om alleen dakoppervlak te gebruiken.

  • 2. Grondgebonden; zon op maaiveld

Zoals eerder aangegeven in paragraaf 3.1 bestaat het stedelijk gebied in de omgeving uit kleinschalige dorpskernen. De mogelijkheden om binnen die dorpen in zonneparken te voorzien met een omvang als die uit dit plan zijn niet aanwezig.

  • 3. Initiatieven met maatschappelijk draagvlak

Het zonnepark betreft een grondgebonden zonne-installatie buiten bestaand stedelijk gebied. Op het plan is daarmee trede 3 van de provinciale zonneladder (Initiatieven met maatschappelijk draagvlak) van toepassing.

De provincie Drenthe is in het voortraject van het plan betrokken geweest waarbij gezocht is naar combinatiemogelijkheden met overige (maatschappelijke) doelstellingen. Het overleg vond plaats in de tijd dat het beleidsmatig gedachtegoed (zoals het hanteren van een zonneladder) van de provincie over de realisatie van zonne-energie vorm kreeg. De keuze van het plangebied, waarbij ook alternatieve locaties in beeld waren, is gemaakt op basis van mogelijkheden om de eerdergenoemde doelstellingen te combineren in nauwoverleg met de initiatiefnemer. Er is hier een combinatie gevonden met de natuuropgave.

MAATSCHAPPELIJK DRAAGVLAK EN PARTICIPATIE

Initiatiefnemer heeft direct omwonenden betrokken bij het proces door uitgebreid met hen te overleggen. Bij het opstellen van de plannen voor het zonnepark heeft verder overleg plaatsgevonden met medewerkers van de provincie Drenthe en het waterschap Hunze en Aa´s. Onderdeel van de planvorming is grondverkoop ten behoeve van natuurontwikkeling (door de provincie) en aanleg van een vispassage (door het waterschap).

Met groene energieaanbieder Vandebron wordt een concept ontwikkeld om inwoners van de gemeente Borger-Odoorn die energie willen afnemen van het park een voordelig tarief te geven ten opzichte de prijs voor grijze stroom die men nu betaalt.

Verder wordt door Hooghweg Energy een jaarlijkse financiële bijdrage gedaan aan Dorpsbelangen Buinen.

Onder de zonnepanelen en op de randen wordt gras gezaaid. Tevens worden er hagen worden geplaatst om het hekwerk en de panelen aan het zicht van buren te onttrekken. Vanzelfsprekend moet dit regelmatig gemaaid en gesnoeid worden. Het park zal het gehele jaar door worden verzorgd en onderhouden door Wedeka.

LOCATIE, OMVANG EN RUIMTELIJKE INPASSING

Het plangebied bestaat uit relatief natte agrarische percelen. De oppervlakte van het zonnepark is beperkt en staat in een goede ruimtelijke verhouding tot die van de nabijgelegen kern Buinen.

Zoals aangegeven in Hoofdstuk 2 is er door de combinatie van een zonnepark in combinatie met natuurontwikkeling sprake van multifunctioneel ruimtegebruik. In dat hoofdstuk is ook onderbouwd dat er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing waarbij aan de inrichting van de randen specifieke aandacht is besteed.

INNOVATIE

Het plan betreft een park waarbij meteen een energieopslagsysteem geplaatst wordt waarmee de energie gestuurd kan worden. In eerste instantie voor netstabilisatie en balanshandhaving en in tweede instantie voor directe verkoop van de energie aan omwonenden. Concreet worden er twee zeecontainers geplaatst met Li-MMC batterijen (lithium). In totaal kan maximaal 2 MWh worden opgeslagen.

Enerzijds wordt deze capaciteit benut om de piek-productie van het zonnepark te reduceren, anderzijds wordt deze capaciteit beschikbaar gesteld aan TenneT op de balanceringsmarkt.

Als Transmissie System Operator (TSO) is TenneT namelijk verantwoordelijk voor de Nederlandse balanshandhaving. Om een continue levering van elektriciteit te garanderen, moeten vraag en aanbod 24 uur per dag en 7 dagen per week in balans zijn. Met de toegenomen elektriciteitsproductie uit duurzame bronnen neemt de volatiliteit op het net toe. Daarnaast zijn er in de toekomst waarschijnlijk minder conventionele centrales beschikbaar om de benodigde flexibiliteit te leveren. Een veelvoud aan kleinere, decentrale batterijen kunnen hiervoor een oplossing bieden.

TenneT is een samenwerking aangegaan met Vandebron en onderzoekt of met blockchaintechnologie (bijvoorbeeld zeecontainers met lithiumbatterijen voor zonne-energie opslag) het aantal spelers op de balanceringsmarkt kan worden vergroot. Hierdoor komt er betere prijsvorming tot stand en wordt TenneT minder afhankelijk van de aanwezigheid van conventionele centrales.

Conclusie

Het plan past binnen het zowel het provinciale omgevingsbeleid als het beleid voor zonneparken.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Borger-Odoorn

In 2011 heeft de gemeente Borger-Odoorn de gemeentelijke Structuurvisie vastgesteld. Dit document bevat de strategische ruimtelijke visie op de ontwikkeling van het grondgebied van de gemeente. De structuurvisie brengt de gemeentelijke ruimtelijke belangen in beeld aan de hand van de ruimtelijk relevante thema’s en trends. Daarbij wordt een driedeling gehanteerd aan de hand van de landschapstypes Zand, Hunzedal en Veen.

Het plangebied ligt in die driedeling in het Hunzedal. Het Hunzedal wordt gevormd door het voormalig beekdal van de Hunze. De rivier ontspringt ten oosten van Exloo en mondt uit in het Zuidlaardermeer. De belangrijkste kernkwaliteit van het landschap is niet meer goed herkenbaar. Het beekdal gaf vroeger ruimte aan een meanderende Hunze. Deze is echter gekanaliseerd en het beekdal is verkaveld ten behoeve van de landbouw. Ondanks dat de ontstaansgeschiedenis van het Hunzedal niet meer goed af te lezen is in het landschap, vormt deze toch een belangrijke ruimtelijke drager voor de ontwikkeling van de gemeente. In de Structuurvisie wordt hier ingezet op waterrijke natuurontwikkeling die de oorspronkelijke structuur van het beekdal versterkt. De natuurontwikkeling respecteert het bestaande agrarisch gebruik en is een stimulans voor natuurvriendelijke recreatie.

Op de Visiekaart horend bij de Structuurvisie ligt het plangebied in een zone waar het versterken van de agrarische functie met aandacht voor natuurlijke en landschappelijke waarden centraal staat. Het is daarnaast deels aangeduid als gebied voor natuurontwikkeling (NNN).

In het Hunzedal vindt gekoppeld aan de hermeandering van de Hunze natuurontwikkeling plaats in het gebied dat is begrensd als NNN. Natuur en landbouw dienen naast elkaar te kunnen functioneren. Dit vergt een goede afstemming van de waterhuishouding op de functies natuur en landbouw.

Zonneoogst - Beleidsplan zonneakkers in Borger-Odoorn

Op 14 december 2017 is het het beleidsplan voor zonneakkers in Borger-Odoorn vastgesteld. Het beleidsplan vormt het instrument dat de gemeente gebruikt om initiatieven voor zonneparken ruimtelijke te toetsen.

Het uitgangspunt van het beleidsplan is beheerste groei. Het beleid van ‘beheerste groei’ is concreet gemaakt door in de periode 2018-2020 ruimte te geven aan maximaal 10 kleinschalige zonneakkers van maximaal 5 hectare (schaal M). Daarnaast kan in deze ‘pilotperiode’ onder duidelijke voorwaarden geëxperimenteerd worden met een tweetal grootschalige zonneakkers tot maximaal 49 MW (schaal L). De voorwaarden zijn uitgewerkt binnen de thema's economische aspecten, maatschappelijke inpassing en landschappelijke inpassing.

ECONOMISCHE ASPECTEN

  • 1. Initiatieven die op een of andere manier innovatief zijn en dus meer bieden dan alleen opwekking van energie (dus bijvoorbeeld ook opslag) krijgen de voorkeur.
  • 2. Initiatieven die economisch rendement opleveren voor meer lokale partijen dan alleen de aanvrager krijgen de voorkeur.
  • 3. Er worden zo min mogelijk in gebruik zijnde agrarische gronden (veeteelt/akkerbouw) opgeofferd aan zonneakkers. Zonneakkers hebben een plaatsingsduur van 20 tot 25 jaar en mochten deze gronden toch worden benut, dan zal er sprake zijn van een tijdelijke zonneakkerbestemming. Na zo’n instandhoudingstermijn is de agrarische bestemming weer volledig van kracht.
  • 4. Een initiatiefnemer mag bij maximaal twee initiatieven betrokken zijn, waarvan er maximaal één een grote zonneakker mag zijn van 49 MW. Op die manier wil de gemeente maximaal kunnen leren van verschillende mogelijkheden en werkwijzen. Dorpscoöperaties krijgen de voorkeur.
  • 5. In de beoordeling wordt het aspect social return on investment meegenomen en projecten waarbij gebruik wordt gemaakt van lokale ondernemers krijgen de voorkeur.
  • 6. Het protocol dat opgesteld is door Lofar en de windleveranciers ten aanzien van de beïnvloeding van het meetnet zal ook gelden voor de zonneakkers.

MAATSCHAPPELIJKE INPASSING

  • 1. Dorpscoöperaties en gebiedsfondsen hebben de voorkeur boven commerciële ondernemers.
  • 2. Zonneakkers moeten aansluiten bij de aspecten van het Cittaslow-keurmerk.
  • 3. Er moet breed draagvlak zijn bij omwonenden. Zij kunnen participeren in het project, bijvoorbeeld via de methodiek van de zogeheten ‘postcoderoos’. Ook andere vormen van persoonlijk en/of gezamenlijk voordeel zijn mogelijk, zoals energiebesparing of snel internet. De initiatiefnemer moet aantonen voldoende te hebben geïnvesteerd in het verkrijgen van dit draagvlak.

LANDSCHAPPELIJKE INPASSING

Het landschap van de gemeente Borger-Odoorn is op basis van ondergrond en reliëf te verdelen in drie delen, elk met hun eigen ontstaansgeschiedenis en kenmerken:

  • 1. Het (noord)westelijke deel wordt gevormd door het zand van de Hondsrug.
  • 2. Het oostelijke en zuidwestelijke deel van de gemeente is veenkoloniaal landschap.
  • 3. Het Hunzedal, dat grofweg de scheiding markeert tussen zand- en veengebied.

Afhankelijk van de aard van de omgeving en de omvang van het beoogde zonnepark zijn ruimtelijk verschillende oplossingen denkbaar. Bij het opstellen en beoordelen van een inrichtingsplan is het van belang om te letten op drie nauw met elkaar samenhangende schaalniveaus, te weten:

  • Landschap (de structuur van de omgeving)

Het plangebied bevindt zich in het Hunzedal. Kenmerken van dit gebied zijn: stroomgebied van de Hunze, onregelmatige blokverkaveling, open langs de Hunze, bebouwing langs de randen.
Gezien de omvang van het zonnepark betreft het een plan in schaal M. Uitgangspunten voor maat M in het Hunzedal zijn: structuur van het landschap behouden, beek moet waarneembaar blijven en gepaste afstand houden vanaf de bebouwing.

  • Kavel (de vorm en afmetingen van de kavel)

Uitgangspunten voor maat M zijn: koppeling met natuurontwikkeling, veenoxidatie en waterberging, openheid en zicht behouden, overgang van zand naar Hunzelaagte open houden door afstand te nemen en een robuuste inpassing met riet, hooilanden en water.

  • Object (de inpassingen van de panelen en trafo-huisjes op het veld)

Ten aanzien van dit schaalniveau zijn in het beleid uitgangspunten opgenomen ten aanzien van onder meer hekwerken/omheiningen, het oplossen van rafelranden aan de binnenzijde en de ordening van trafo's.

Afweging

In de planbeschrijving in Hoofdstuk 2 is reeds uitgebreid ingegaan op de landschappelijke inpassing van het zonnepark. Uit de toetsing aan het provinciale beleid in paragraaf 3.2 volgt dat er sprake is van een economische, maatschappelijke en landschappelijke inpassing van het zonnepark die niet alleen in overeenstemming is met het provinciale beleid, maar ook met het gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Afweging

ARCHEOLOGIE

De gemeente beschikt over een archeologische beleidsadvieskaart die in 2011 is vastgesteld en in 2014 is gewijzigd. Het plangebied kent op grond van de beleidsadvieskaart grotendeels een hoge verwachting (beekdal). In het noorden en oosten van het plangebied bevindt zich een bufferzone van een AMK-terrein van archeologische waarde.

Ter plaatse van de gronden met een hoge verwachting (beekdal) moet bij ingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 0,3 m beneden maaiveld dient archeologische begeleiding plaats te vinden.

Bnnen het AMK-terrein liggen mogelijk resten van een laat-middeleeuwse keienweg. De diepteligging onder maaiveld en het precieze tracé zijn nog niet vastgesteld. De begrenzing van dit terrein, inclusief bufferzone, is daarom zeer ruim bepaald.

Archeologisch onderzoek in de te roeren gronden heeft in juli 2018 plaatsgevonden. De resultaten zijn opgenomen als Bijlage 2 van de toelichting bij het bestemmingsplan. Uit het booronderzoek bleek dat de bodem op beide percelen intact is, zowel de beekafzettingen als een deel van de boringen waar een dekzandkop is gelegen. Ondanks de afwezigheid van cultuurlagen en archeologische indicatoren in situ, is het niet uit te sluiten dat er zich archeologische waarden in het plangebied bevinden. De geplande bodemingrepen zijn beperkt. Het archeologisch bureau adviseert geen archeologisch vervolgonderzoek voor het oostelijke gedeelte. Voor het westelijke gedeelte adviseert het archeologisch bureau om graafwerk dat dieper dan 30 cm reikt archeologisch te laten begeleiden, omdat hierbij het zand van dekzandkop zal worden geraakt. Het begeleiden van de graafwerkzaamheden dient door een daartoe gecertificeerd bedrijf te worden gedaan. Hiervoor is een Programmma van Eisen nodig en dient contact opgenomen te worden met de gemeente. Daarnaast is het van belang dat indien op het westelijke deel dieper dan 30 cm wordt gegraven eerst een karterend booronderzoek op de dekzandkop plaats moet vinden.

In dit bestemmingsplan zijn volledigheidshalve regels opgenomen in de agrarische bestemming en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archelogie 1' en 'Waarde - Archeologie 4' ter bescherming van de (verwachtings)waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1681.00BP0056-VG02_0004.png"

Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart met globale begrenzing plangebied (roze lijnen)

CULTUURHISTORIE

De gemeente beschikt over een cultuurhistorische waardenkaart die echter nog niet is vastgesteld. De kaart wordt wel gebruikt als informeel toetsingskader. Volgens de cultuurhistorische waardenkaart maakt het plangebied deel uit van de beekdalen en broeken in de Hunzelaagte. Dit gebied heeft een hoge cultuurhistorische waarde. Met name het zuidoostelijk deel van de Hunzelaagte heeft nog zijn historische strokenverkaveling, alhoewel in de stroomlanden bij de beken de onregelmatige blokverkaveling verdwenen is en de beken ingrijpend zijn aangepast.

De landschappelijke inpassing sluit aan bij de gebiedskenmerken (zie ook Hoofdstuk 2). De cultuurhistorische waarden van het gebied worden gerespecteerd.

4.2 Bodem

Wettelijk kader

Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan dient de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.

Afweging

Het zonnepark wordt gevormd door bouwwerken, waar geen personen verblijven. Daarnaast zijn bij de aanleg geen grootschalige bodemingrepen aan de orde. Er wordt geen grond van het terrein afgevoerd en er wordt gewerkt met een gesloten grondbalans.Ter plaatse van het plangebied is op grond van het Bodemloket (bodemloket.nl) geen sprake van historisch bekende activiteiten, onderzoeken en/of saneringen. Gelet op het huidige agrarische gebruik worden ook geen ernstige verontreinigingen verwacht. De kwaliteit van de bodem staat de uitvoerbaarheid van het project niet in de weg.

4.3 Ecologie

Wettelijk kader

In het landschapsinrichtingsplan is ingegaan op de natuurwaarden in het plangebied (Bijlage 1). Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.

Gebiedsbescherming

Het oostelijk deel van het plangebied valt binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN). In dit deel van het plangebied worden geen zonnepanelen geplaatst. Deze gronden worden verkocht aan de provincie Drenthe en gebruikt voor de realisatie van hooilanden met ecologisch maaibeheer en een vistrap in de Hunze. Dit betreft het oostelijk deel van veld A, met een oppervlakte van circa 1 ha.

Buiten de NNN, maar binnen het zonnepark, wordt ingezet op de ontwikkeling van hooilanden met ecologisch maaibeheer en het creëren van natuurvriendelijke oevers en nat/droog gradiënten. De inrichting en beplanting in de rest van het plangebied kan daarmee bijdragen aan de natuurwaarde van de omringende percelen. Het plan draagt daarmee bij aan de doelstellingen van het NNN.

Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een beschermd gebied in het kader van de Wnb. Het meest nabijgelegen gebied beschermd middels de Wnb betreft het Natura 2000-gebied Drouwenerzand, op ruim 3 km ten noordwesten van het plangebied. Het plangebied heeft geen belangrijke ecologische relatie met het beschermde gebied.

Soortenbescherming

Het plangebied is in de huidige situatie naar verwachting slecht geschikt voor flora en fauna. Grond- en graafwerkzaamheden in het kader van de voorgenomen ingreep kunnen wel soorten treffen. Het gaat naar verwachting om soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt voor overtreding van verbodsbepalingen bij werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling. Een ontheffing is in dat geval niet nodig. Wel dient rekening te worden gehouden met de zorgplicht.

4.4 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Om voldoende ruimte te scheppen tussen risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.

Afweging

Het zonnepark is geen inrichting als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

De N374 is volgens de risicokaart (riscokaart.nl) aangewezen als provinciale weg waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De risicocontour PR10-8 ligt op 21 meter uit deze weg, aan beide zijden. Het zonnepark is geen kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in de zin van het Bevi; er zijn geen personen aanwezig. De ontwikkeling van het zonnepark wordt daarmee niet belemmerd door de N374.

Uit de risicokaart blijkt dat er verder in of nabij het plangebied geen risicovolle inrichtingen, transportassen (spoor, water) of transportleidingen aanwezig zijn. Het plangebied ligt ook niet in het invloedsgebied van inrichtingen, assen en leidingen. Bovendien neemt het aantal personen binnen het plangebied niet toe, waardoor er geen effecten op de externe veiligheidssituatie zijn. Met betrekking tot externe veiligheid zijn dan ook geen belemmeringen aan de orde en kan aanvullend onderzoek achterwege blijven.

4.5 Geluid

Wettelijk kader

In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs alle wegen zones. In geval van het realiseren van geluidgevoelige bebouwing binnen deze zones dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.

Afweging 

Een zonnepark is geen geluidgevoelig object. Akoestisch onderzoek is in dit kader dan ook niet noodzakelijk. Een zonnepark wordt aangemerkt als een inrichting in de zin van het Activiteitenbesluit. Er moet worden voldaan aan de geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbesluit.

De GGD adviseert om strengere normen op te leggen om geluidshinder te voorkomen, namelijk een geluidsbelasting op de dichtstbijzijnde gevel van ten hoogste Lden = 43 dB. De afstand van het zonnepark tot de dichtstbijzijnde geluidgevoelige gevel bedraagt circa 30 meter. Geluidhinder als gevolg van de transformatoren is vanwege deze afstand niet aan de orde. Gelet op de afstand tot de dichtstbijzijnde woning worden maatwerkvoorschriften opgelegd om een geluidsbelasting van Lden = 43 dB af te dwingen.

4.6 Kabels en leidingen

Kader

Het Nederlands Instituut voor de Radio Astronomie, ASTRON, heeft drie grote vestigingen in Drenthe en manifesteert zich onder andere bij Exloo en Buinen (centrumgebied van LOFAR). Verder zijn er verspreid over de provincie kleine LOFAR-buitenstations voor wetenschappelijk onderzoek naar zowel astronomie, geofysica als infrageluid. Het streven is om verstoring van activiteiten te voorkomen.

De provincie Drenthe heeft vanwege de bescherming van de LOFAR-stations een tweetal zones rond LOFAR opgenomen in de Omgevingsvisie. De storingsvrije zone I (400 hectare) valt samen met het centrale LOFAR-gebied. Binnen zone I zijn windturbines uitgesloten. Zone II is een overlegzone waar overleg dient te worden gepleegd met ASTRON. In deze zone dient elektromagnetische straling die een verstorend effect heeft op LOFAR te worden voorkomen. Het zonnepark ligt in zone II.

Afweging

Initiatiefnemer is zich bewust van het belang van het voorkomen van meetstoringen voor de radiotelescoop LOFAR door stoorstraling richting de kern van de telescoop. Er zijn technische maatregelen voor storingsonderdrukking nodig om te voorkomen dat de voorziene zonnepanelen, elektrische installaties en infrastructuur de werking van de LOFAR-telescoop ernstig zullen verstoren. Te denken valt aan afscherming, filtering, aarding en kabelroutering.

Tussen Astron en de initiatiefnemer heeft overleg plaatsgevonden, hetgeen heeft geresulteerd in de ondertekening van een intentieverklaring met betrekking tot het vaststellen van de vereiste aanpassingen aan de technische installaties van het zonnepark. In de regels van dit bestemmingsplan zijn voorwaarden opgenomen ten einde verstoring te voorkomen. Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor het plan.

4.7 Lichthinder

Kader en afweging

De werking van zonnepanelen is gebaseerd op het opvangen van (zon)licht. De zonnepanelen zelf vormen geen lichtbron. Lichthinder wordt dan ook niet verwacht. Reflectie van zonlicht is nadelig voor het rendement en wordt dus ook om die reden zoveel mogelijk voorkomen.

Zonneparken kunnen overigens wel gepaard gaan met een hinderlijke schittering van de zon voor automobilisten op omliggende wegen. Dit kan mogelijk leiden tot negatieve gevolgen voor de verkeersveiligheid. Langs de randen van het plangebied wordt een ruime rand rondom de opstelling van de zonnepanelen aangehouden. De afstand tot de dichtstbijzijnde wegen is daarmee voldoende. Daarnaast wordt het park middels landschappelijke inpassing waar mogelijk aan het zicht onttrokken. De panelen worden geplaatst in een zuidopstelling onder een relatief kleine hoek van 15 graden. Daarmee zal er van onevenredige hinderlijke reflectie en lichthinder naar verwachting geen sprake zijn.

4.8 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen, zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Afweging

Op grond van de nibm-tool (versie 2017) is een project pas in betekende mate bij een toename van het aantal verkeersbewegingen met ruim 450 per dag (met 20% aandeel vrachtverkeer). Het plan betreft de realisatie van een zonnepark. Tijdens de aanleg zal er tijdelijk sprake zijn van een toename van het aantal verkeersbewegingen. Na de opening van het park loopt dit aantal weer terug.

In beide perioden blijft het aantal verkeersbewegingen zeer ruim onder het genoemde aantal van 450 per dag. Het plan leidt niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit met 3% en kan als 'niet in betekenende mate' worden beschouwd. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het plan.

4.9 Milieuzonering

Wettelijk kader

Milieuaspecten worden geregeld via de daartoe geëigende wetgeving, maar daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, dient met deze aspecten rekening te worden gehouden. Het gaat dan om de situering van milieugevoelige objecten ten opzichte van milieuhinderlijke elementen. De toelaatbaarheid van bedrijvigheid kan globaal worden beoordeeld met behulp van de methodiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'.

Afweging

In het plangebied is sprake van een agrarische functie. Het plan maakt geen nieuwe milieugevoelige functies mogelijk die een grotere bescherming dan ten opzichte van die functie noodzakelijk maken.

Zonneparken zijn niet opgenomen in de de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Voor de enigszins vergelijkbare functie 'elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorbedrijven' geldt voor bedrijven tot 10 MVA een grootste richtafstand van 30 meter, voor het aspect geluid. De afstand van de grens van het zonnepark tot de gevel van de dichtstbijzijnde woning bedraagt circa 30 meter. De transformatoren van het zonnepark zijn op grotere afstand van die gevels geprojecteerd.

De GGD adviseert om het zonnepark zodanig in te richten dat het elektromagnetische veld ter hoogte van woningen niet hoger is dan 0,4 microtesla, hetgeen overeenkomt met Rijksbeleid bij hoogspanningslijnen.

De gemeente sluit zich bij dit advies aan. Zoals GGD aangeeft betreft die afstand die men dan voor die situatie moet aanhouden enkele tientallen meters. Met het planvoornemen is daarvan sprake: de afstand van het zonnepark tot aan de dichtstbijzijnde woning bedraagt circa 30 meter. Om de werking van de LOFAR-telescoop niet te benadelen, worden bovendien technische maatregelen voor storingsonderdrukking getroffen, waardoor het elektromagnetisch veld wordt verkleind. Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor het project.

4.10 Verkeer en parkeren

Wettelijk kader en afweging

Het zonnepark wordt ontsloten op de Kanaalstraat. Na opening wordt het park incidenteel bezocht in het kader van beheer en onderhoud. Voor zover er al sprake is van een verkeersaantrekkende werking dan is deze beperkt.

Het uitgangspunt is dat een ontwikkeling voorziet in de eigen parkeerbehoefte. Op het park is voldoende parkeergelegenheid aanwezig voor het eerdergenoemde incidentele bezoek. Het plan voorziet in de benodigde parkeerbehoefte.

4.11 Water

Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen zijn voorzien van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

Het plangebied valt in het werkgebied van het Waterschap Hunze en Aa’s. Het waterschap is op 11 april 2018 geïnformeerd over het bestemmingsplan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat de normale procedure van de watertoets is doorlopen. Dit houdt in dat het waterschap een voorlopige standaard uitgangspuntennotitie afgeeft (Bijlage 3) die wordt uitgewerkt tot een maatwerk wateradvies.

Thema veiligheid

In het Beheerprogramma van het waterschap Hunze en Aa's zijn beleidsdoelen geformuleerd op het gebied van veiligheid. Levensbedreigende situaties voor mensen mogen niet plaatsvinden; voor dieren proberen we die zoveel mogelijk te voorkomen. Het waterschap zorgt ervoor dat de zeedijk en de boezem nu en in de toekomst voldoen aan de wettelijke veiligheidsnorm. Voor overstroming vanuit zee is de norm een gemiddelde overschrijdingsfrequentie van 1 keer per 4000 per jaar. Voor overstroming vanuit de boezem is de norm een gemiddelde overschrijdingsfrequentie van 1 keer per 100 per jaar.

(BOEZEM)KADEN

Secundaire waterkeringen (boezemkaden, regionale kaden en overige kaden) vallen qua beheer en onderhoud onder de verantwoordelijkheid van het waterschap. Indien wegen en/of (fiets)paden op de kaden zijn gelegd ligt de onderhoudsverantwoordelijkheid van deze wegen en/of (fiets)paden bij de wegbeheerder. Omdat paden en wegen over kaden obstakels kunnen vormen wanneer kaden opgehoogd moeten worden, zal terughoudend omgegaan worden met het verlenen van ontheffingen.

Voor veiligheid tegen het bezwijken van boezemkaden hebben Provinciale Staten in 2005 een veiligheidsnorm van 1 keer per 100 per jaar vastgesteld.

Aan weerszijden van de secundaire waterkering ligt een beschermingszone van 5 meter, die dient ter bescherming van deze kering. Binnen deze zone is voor het uitvoeren van werkzaamheden een watervergunning nodig. In de keur van het waterschap is aangegeven voor welke werkzaamheden een watervergunning noodzakelijk is. In de bijlagen van de keur zijn voor verschillende dwarsprofielen van kaden de beschermingszones ingetekend.

OVERSTROMINGSKANS VANUIT DE BOEZEM

Voor het beheersgebied van het waterschap Hunze en Aa's is onderzocht welke gebieden overstromingsgevoelig zijn vanuit de boezem. Het plangebiedligt (deels) in een overstromingsgevoelig gebied. Nieuwe woningen, bedrijven en andere infrastructuur moeten bij voorkeur op de hogere gronden worden gebouwd. Als er toch wordt gekozen om in de lagere delen te bouwen, is het raadzaam om overstromingsbestendig te bouwen. Dat kan op de volgende manieren:

  • de bouwlocatie ophogen tot het verwachte overstromingsniveau (de gehele locatie of alleen de bebouwing en/of de wegen)
  • de bouwlocatie ophogen ten opzichte van de omgeving (bijvoorbeeld 0,5 m)
  • de gebouwen bestendig tegen overstromingen maken
  • drijvend of op palen bouwen
  • een robuuste (bebouwbare) dijk aanbrengen ter bescherming van de bouwlocatie

Bij de inrichting van bouwlocaties in overstromingsgevoelige gebieden moeten gemeenten aandacht besteden aan vluchtroutes die voldoende hoog liggen.

Thema wateroverlast

Het waterschap zorgt voor het functioneren van het watersysteem. Het watersysteem moet nu, maar ook op de lange termijn, goed functioneren. Het watersysteem moet zodanig zijn dat de inundatienormen niet worden overschreden bij toekomstige veranderingen zoals klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak. Dit is gebaseerd op het principe van niet-afwentelen zowel bestuurlijk, financieel en geografisch, in de tijd op elk schaalniveau. Er zijn landelijke werknormen (Nationaal Bestuursakkoord Water) opgesteld voor wateroverlast. Het gaat hierbij om wateroverlast, die ontstaat door inundatie vanuit oppervlaktewater als gevolg van lokale neerslag. De normen zijn uitgedrukt in de kans dat het peil van het oppervlaktewater het niveau van het maaiveld overschrijdt.

Grondgebruikstype   Maaiveldcriterium   Inundatienorm (1/jaar)  
grasland   5%   1/10  
akkerbouw   1%   1/25  
hoogwaardige land- en tuinbouw   1%   1/50  
glastuinbouwgebied   1%   1/50  
bebouwd gebied   0%   1/100  

Bovenstaande werknormen zijn gebaseerd op basis van de middenvariant van het klimaatscenario 2050 van het KNMI (klimaatscenario G).

STEDELIJK GEBIED

In open water in stedelijk gebied kan water geborgen worden. De berging is afhankelijk van het oppervlak open water en de maximale toelaatbare peilstijging. In een situatie T=10 (T= herhalingstijd in jaren) wordt een geoorloofde peilstijging van 0,40 meter gehanteerd en ingeval van een T=100 (inclusief13% klimaatverandering) is dat afhankelijk van de laagst gelegen gronden in het stedelijk gebied; 0% van het bebouwd gebied mag inunderen. Hierbij moet opgemerkt worden dat in stedelijk gebied ook groen en gras voorkomt waarop een lagere norm (nm. de norm van het grondgebruikstype grasland) van toepassing is dan het bebouwd gebied. Bepaalde gebieden kunnen zelfs aangewezen worden voor de tijdelijke berging van water.

Bij stedelijke uitbreidingen of herstructureringen mag een toename van het verhard oppervlak niet resulteren in een extra belasting van het watersysteem, er moet waterneutraal gebouwd worden. Dit houdt in dat de initiatiefnemer voldoende maatregelen neemt om de versnelde waterafvoer, te compenseren. De initiatiefnemers van de uitbreiding van het verhard oppervlak moeten ervoor zorgen dat ze voldoende compenserende maatregelen nemen.

BEPALEN COMPENSATIE BIJ TOENAME VERHARDING

Voor de berekening van de vereiste waterberging, om de toename van het verhard oppervlak te compenseren, wordt gebruik gemaakt van de regenduurlijnmethode. Met deze methode kan op basis van het oppervlak open water, de maximale peilstijging, de afvoernorm bij maatgevende afvoer, maatgevende buien en het maatgevende klimaatscenario op eenvoudige wijze inzichtelijk gemaakt worden hoeveel extra waterberging vereist is.

Voor stedelijke gebieden betekent dit concreet dat een regenbui van 89 mm in 24 uur opgevangen moet kunnen worden zonder dat de inundatienorm en de toegestane gebiedsafvoer wordt overschreden.

Als vuistregel hanteert het waterschap dat per m2 toename verhard oppervlak 80 liter extra waterberging gerealiseerd moet worden in het plangebied. In het definitieve wateradvies van het waterschap wordt een maatwerkberekening opgenomen voor de benodigde extra berging.

INUNDATIE

Het watersysteem is getoetst aan de landelijke werknormen voor wateroverlast. Met name in gebieden waar bodemdaling door veenoxidatie optreedt, voldoet het systeem niet overal aan de normen en is er vaker dan de norm sprake van inundatie en wateroverlast. Het grootste gebied van het waterschap voldoet echter aan de norm van 1:100 jaar of veiliger. Het waterschap streeft ernaar dat in landbouwgebieden inundaties niet vaker dan eens per 75 jaar optreden. Het waterschap zal op zoek gaan naar maatregelen om deze streefnorm van 1:75 te halen. In het plan komen gebieden voor waar niet wordt voldaan aan de 1:75 norm. Bij de verdere ontwikkeling van het plan moet aandacht zijn voor deze problemen. Er moeten maatregelen genomen worden om aan de normen te voldoen zodat er niet afgewenteld wordt in de tijd.

Thema afvalwater & riolering

Samenwerking in de waterketen leidt tot een grotere doelmatigheid en verdergaande kwaliteitsverbetering van het oppervlaktewater. In een groot deel van het bestaand stedelijk gebied wordt het hemelwater en het afvalwater verzameld in een gemengd rioolstelsel. Via het gemengde stelsel wordt dit afvalwater getransporteerd naar de RWZI, waar het na zuivering geloosd wordt op het oppervlaktewater. Door het hemelwater gescheiden te houden van het afvalwater wordt het hemelwater niet vervuild en kan dit schone water behouden blijven voor het watersysteem. Ook is een vermindering van het volume afvalwater gunstig voor de capaciteit van de bestaande riolering, transportvoorzieningen en de RWZI. Het vrijkomende hemelwater na afkoppeling mag niet resulteren in een versnelde afvoer en het hemelwater mag in principe niet door diffuse bronnen zijn verontreinigd voordat het in het oppervlaktewatersysteem terecht komt.

VERONTREINIGING VOORKOMEN

De invloed van diffuse bronnen op hemelwater moet zoveel mogelijk worden beperkt door het hanteren van de beleidsuitgangspunten in het landelijk emissiebeleid. Dit gaat volgens de trits voorkomen, scheiden en zuiveren. Door het gebruik van preventieve/ brongerichte maatregelen komt hemelwater met zo weinig mogelijk vervuilende stoffen of uitlogende materialen in aanraking en blijft het zo schoon mogelijk. Het uitgangspunt bij de invulling van deze zorgplicht is het gebruik van de beste beschikbare technieken. Alternatieve maatregelen zijn ook acceptabel, mits deze maatregelen aantoonbaar hetzelfde effect opleveren. Op grond van de huidige wet- en regelgeving is het niet de bedoeling om de zorgplicht volledig af te kaderen. De lozer mag zelf invulling geven aan de zorgplicht. Mogelijke preventieve/brongerichte maatregelen zijn:

  • Bij nieuwbouw en renovatie zo weinig mogelijk uitlogende materialen zoals zink, koper en lood gebruiken. Alternatieven gebruiken heeft de voorkeur. De nationale pakketten duurzaam bouwen geven handvaten voor alternatieven;
  • Hondenuitlaatplaatsen aanleggen of mogelijkheid bieden of de verplichting in de APV opnemen om hondenpoep op te ruimen;
  • Afvalinzamelpunten plaatsen in woonbuurten, langs toegankelijke wegen voor burgers en op publieksintensieve locaties als pleinen en markten om zwerfvuil te voorkomen;
  • Autowasplaatsen aanleggen of autowassen op straat verbieden in de APV om menging van autowaswater met hemelwater te voorkomen;
  • De openbare ruimte zodanig inrichten dat onkruidgroei zo weinig mogelijk kans krijgt. Hiermee kan het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen op verhardingen worden voorkomen of beperkt. Het rapport "Handboek Bestrijdingsmiddelen in stedelijk gebied" gaat hierop in. Als de middelen toch gebruikt worden, dan moet de gebruiker maatregelen treffen om contact met hemelwater zoveel mogelijk te voorkomen. Deze maatregelen zijn opgenomen in de methode voor Duurzaam Onkruidbeheer (DOB-methode);
  • Goten langs wegen vegen om onkruidgroei te voorkomen.
  • Op opslagplaatsen, tankputten en andere terreinen van bedrijven zo weinig mogelijk knoeien met stoffen;
  • Bij op- en overslag bulkpartijen bevochtigen om verwaaiing te voorkomen of beperken;
  • Luchtemissies van bedrijven verminderen of voorkomen om atmosferische depositie te beperken of te voorkomen;
  • Gladheidbestrijding effectief toepassen of beperken zolang de veiligheid dit toelaat. Gebruik middelen, die zo milieuvriendelijk mogelijk zijn.

Lozing van hemelwater op het oppervlaktewaterlichaam mag niet leiden tot een verslechtering van de kwaliteit van dat oppervlaktewaterlichaam. Daarnaast moet de lozing van hemelwater passen binnen de te bereiken waterkwaliteitsdoelstellingen voor het oppervlaktewaterlichaam of de functies van het gebied. Lozen op een oppervlaktewaterlichaam zonder één van de hierna aangegeven specifieke functies heeft de voorkeur boven lozen op een kwetsbaar oppervlaktewaterlichaam.

KWETSBAAR WATER

Op een aantal kwetsbare oppervlaktewaterlichamen staat Waterschap Hunze en Aa's geen afvalwaterlozingen toe:

  • Oppervlaktewaterlichamen met de functie zwemwater;
  • Oppervlaktewaterlichamen met de functie drinkwater;
  • Oppervlaktewaterlichamen met de functie natuur(waarde);
  • Oppervlaktewaterlichamen met de functie viswater;
  • Oppervlaktewaterlichamen in een ecologisch gevoelig gebied;
  • Kleine oppervlaktewaterlichamen met een geringe doorstroming.

LANDELIJK BELEID

Voor de beoordeling van hemelwater, dat in contact is geweest met verontreinigde oppervlakken/activiteiten of schadelijke/verontreinigende stoffen, geeft de huidige Europese en landelijke wet- en regelgeving, het emissiebeleid en het vergunningen- en handhavingsbeleid van Waterschap Hunze en Aa's het kader aan.

Hemelwater lozen op het vuilwaterriool is de minst gewenste en minst duurzame manier om het hemelwater af te voeren. Hemelwater mag alleen op het vuilwaterriool worden geloosd als de lozer het hemelwater niet kan hergebruiken of kan afvoeren via de bodem, het openbaar regenwaterstelsel, een oppervlaktewaterlichaam zonder een specifieke functie of een kwetsbaar oppervlaktewaterlichaam. Lozingen op de riolering vallen onder de bevoegdheid van de gemeente.

Thema grondwater & ontwatering

TAKEN EN VERANTWOORDELIJKHEID

Ten aanzien van grondwater zijn de taken en verantwoordelijkheden verdeeld tussen burger, gemeente en waterschap. Perceeleigenaren zijn zelf verantwoordelijk voor het treffen van maatregelen tegen grondwateroverlast op hun eigen perceel, voor zover deze problemen niet aantoonbaar worden veroorzaakt door onrechtmatig handelen of nalaten van de buur (overheid of particulier).

Gemeente hebben een zorgplicht in het openbaar gebied en moeten maatregelen treffen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Dit voor zover gemeentelijke maatregelen doelmatig zijn en het niet de verantwoordelijkheid van de provincie of het waterschap is om maatregelen te nemen. Maatregelen die een gemeente kan nemen zijn het aanleggen van drainage , ontwateringssloten of hemelwaterriolering (grondwater mag niet geloosd worden op vuilwaterriolering).

Het waterschap is beheerder van het freatisch (ondiep) grondwater. Het beheer bestaat vooral uit toetsing, advies en vergunningverlening voor kleine onttrekkingen.

GRONDWATER ORDENEND

Het functioneren van het grondwatersysteem moet als ordenend element meegenomen worden in de locatiekeuze en de inrichting van plannen. Bij de aanleg van nieuwe gebieden is het uitgangspunt dat wijzigingen in de grondwaterstanden niet mogen resulteren in nadelige gevolgen voor andere gebieden. Dat kan tot gevolg hebben dat het oppervlaktewaterpeil niet gewijzigd kan worden of dat er daarvoor of daardoor aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn om grondwateroverlast in het plangebied te voorkomen.

WATEROVERLAST

Een te hoge grondwaterstand kan grondwateroverlast veroorzaken, bijvoorbeeld in de vorm van water in de kruipruimte. Te lage grondwaterstanden daarentegen resulteren in verdroging. Het verlagen van grondwaterstanden in bestaande bebouwde gebieden kan problemen geven wanneer er sprake is van houten funderingen en funderingen op klei. Zijn die aanwezig dan mogen de gemiddeld laagste grondwaterstanden (GLG) niet verder worden overschreden (niet nog lager worden). Ook de aanwezigheid van oude bomen verdient aandacht. Volwassen bomen kunnen afsterven als de ontwateringsdiepte snel en drastisch worden veranderd en verder verlaagd worden dan 1 m minus maaiveld. Oude bomen kunnen hun wortelstelsel niet meer aanpassen aan grote veranderingen in het grondwater. Tevens kunnen natuurgebieden in en rond het plangebied negatief beïnvloed worden wanneer het hydrologisch systeem veranderd. Het is dan ook belangrijk bij elk inrichtingsplan samen met het waterschap vanuit het bestaande watersysteem vast te stellen wat de huidige en gewenste grondwaterstanden zijn en of er sprake is van een nadelige beïnvloeding van de omgeving.

NORMEN

Bij een gewenste grondwatersituatie is er geen sprake van overlast en zijn de volgende ontwateringseisen richtinggevend. Voor verschillende typen grondgebruik gelden bij een halve maatgevende afvoer (een afvoer die 10 à 15 keer per jaar wordt overschreden) de volgende ontwateringsadviezen. Advies ontwateringsdiepte grondgebruik:

  • Woningen met kruipruimte: 0,7 m onder onderkant vloer;
  • Woning zonder kruipruimte: 0,3 m onder onderkant vloer;
  • Drijvende woningen: geen ontwateringseis;
  • Woningen op (houten) palen: Er mag geen verdroging optreden, grondwaterstand mag niet verlagen en de paalkoppen moeten onder de gemiddeld laagste grondwaterstanden blijven;
  • Gangbare wegen (met grof zand cunet) primair: 1,0 m onder as van de weg;
  • Gangbare wegen (met grof zand cunet) secondair: 0,7 m onder as van de weg;
  • Gangbare wegen (met grof zand cunet) weg op polystyreen-hardschuim: circa 0,3 m onder as van de weg;
  • Gangbare tuin/plantsoen: 0,5 m onder maaiveld;
  • Industrieterreinen: 0,7 m onder maaiveld.

Om de geadviseerde ontwateringsdiepte te realiseren, moet het oppervlaktewaterpeil en het technisch ontwerp hier op afgestemd worden. Technische aspecten die van invloed zijn op de grondwaterstand zijn bodemtype, waterpeil, afstanden van waterlopen en drains en draindiepten. Als de gewenste grondwaterstanden niet te realiseren zijn met sturing in peilen, waterlopen en drainage of omdat aanpassing van de grondwaterstanden niet gewenst is door de negatieve beïnvloeding van de omgeving, bieden maatregelen als ophoging van het maaiveld, kruipruimteloos bouwen of een aangepaste inrichtingsvorm of een aangepaste functie wellicht een oplossing. Door creatief te zoeken naar van nature geschikte locaties dan wel aangepaste inrichtingsvormen (partieel ophogen van wegen en woningen, of minder gangbare vormen van woningen, wegen en tuinen) moet gestreefd worden naar een inrichting tegen de laagste maatschappelijke kosten.

GEMIDDELD HOOGSTE GRONDWATERSTANDEN

Om grondwateroverlast in woningen te voorkomen is een minimale ontwatering van 0,7 m minus het maaiveld nodig. In het plangebied is de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (plaatselijk) hoger dan op basis van deze ontwateringsnorm gewenst is. Woningbouw op deze plekken is zonder aanvullende maatregelen niet gewenst en zal resulteren in grondwateroverlast. Nader onderzoek naar de drooglegging en ontwatering is gewenst. De inrichting van dit gebied en de benodigde aanvullende maatregelen moeten afgestemd worden op dit nadere onderzoek.

Thema oppervlaktewaterpeilen & drooglegging

Het uitgangspunt voor het operationele peilbeheer is het streven naar de gewenste grondwaterstand voor de verschillende functies en belangen. Het waterschap stelt voor het gehele beheersgebied peilbesluiten op waarin de te hanteren oppervlaktewater peilen worden vastgelegd. Een wijziging van een functie kan een reden zijn het peil te wijzigen, uitgangspunt hierbij is dat de peilwijziging niet mag resulteren in nadelige gevolgen voor andere gebieden als gevolg van de door de peilwijziging opgetreden wijziging in de grondwaterstand. Het wijzigen van een peil moet vastgelegd worden in een peilbesluit.

Het gewenste peil kan bepaald worden op basis van de drooglegging en of op basis van het gewenste grondwaterregime (GGOR). Drooglegging is de maat waarop het maaiveld, het straatniveau of het bouwpeil boven het vastgestelde oppervlaktewaterpeil of het streefpeil ligt. Voor bebouwd gebied hanteert het waterschap voor het straatpeil een droogleggingsnorm van 1 m en voor het bouwpeil (= vloerpeil van de begane grond) een norm van 1,30 m. Deze droogleggingsnormen gelden bij het zomerstreefpeil.

Om water te kunnen bergen in extremere situaties is een stijging van het waterpeil toelaatbaar. Conform de landelijke werknormen mag in een situatie die 1/100 per jaar (inclusief 13% klimaatverandering) voorkomt in bebouwd gebied 0% inunderen, de toelaatbare peilstijging is in dergelijke situaties afhankelijk van de maaiveldhoogte. Hierbij dient opgemerkt te worden dat in stedelijk gebied ook groen en gras voorkomt waarop een lagere inundatienorm van toepassing is dan het bebouwd gebied.

Thema inrichting watersysteem

Het eigendom, beheer en onderhoud van alle oppervlaktewater en de bijbehorende infrastructuur ligt bij waterschap, gemeente of derden. Het waterschap Hunze en Aa's streeft ernaar om het hoofdsysteem welke een belangrijke functie vervult in de aan en afvoer van water in eigendom, beheer en onderhoud te hebben.

Naast het stelsel van hoofdwatergangen zijn er ook sloten aangewezen als schouwsloot. Schouwsloten vervullen een belangrijke functie in de detailwaterbeheersing en zijn meestal in eigendom bij gemeente en/of derden. Schouwsloten vallen onder de schouwverordening van het waterschap en moeten jaarlijks in november worden geschoond.

Met het dempen van sloten/watergangen neemt de potentiële bergingsruimte van oppervlaktewater af. Het dempen van sloten veroorzaakt hogere grondwaterstanden. In dit kader is een beleidsregel vastgesteld die het dempen van hoofdwatergangen, schouwsloten en overige sloten verbiedt. Het is onder andere verboden het profiel van hoofdwatergangen en schouwsloten te veranderen. Het dempen van sloten is alleen mogelijk onder de voorwaarden die zijn opgenomen in de beleidsregel Dempingen.

HOOFDWATERGANG

Binnen het plangebied zijn hoofdwatergangen van het waterschap gelegen. Aan weerszijden van alle hoofdwatergangen ligt een beschermingszone van 5 meter breed. Deze beschermingszone is ter bescherming van de hoofdwatergang. Deze beschermingszone moet worden gerekend vanaf de insteek. De beschermingszone langs hoofdwatergangen moet vrij blijven van obstakels. Obstakels kunnen bijvoorbeeld zijn: heggen, afrastering, bomen, schuttingen, schuurtjes, verharde paden. Binnen deze beschermingszone is voor het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden een watervergunning nodig. In de keur van het waterschap is aangegeven voor welke werkzaamheden een watervergunning noodzakelijk is.

SCHOUWSLOOT

Binnen het plangebied zijn schouwsloten gelegen. Schouwsloten zijn sloten die niet in eigendom zijn van het waterschap maar wel een belangrijke functie vervullen voor de ontwatering. Om deze ontwateringsfunctie goed te laten vervullen is het van belang dat een schouwsloot schoon is. De eigenaren van de schouwsloot zijn verplicht de schouwsloot jaarlijks schoon te maken, het waterschap ziet hier op toe. Schouwsloten mogen niet zonder toestemming van het waterschap worden gedempt, ook het profiel van een schouwsloot mag niet zonder toestemming gewijzigd worden. In de beleidsregel dempingen is aangegeven onder welke voorwaarden demping mogelijk is.

Thema inrichting natuur en ecologie

Bij de inrichting van het watersysteem dient er aandacht te zijn voor waterkwaliteit en ecologie. Van groot belang is het voorkomen van stilstaand water. In wateren met onvoldoende doorstroom mogelijkheden kunnen waterkwaliteitsproblemen ontstaan als vissterfte, blauwalg en de opeenhoping van drijfvuil. Bij het ontwerp dient rekening gehouden te worden met doorspoelmogelijkheden en moeten stilstaand water in watergangen voorkomen worden.

Tevens is een goede waterkwaliteit sterk afhankelijk van de mogelijkheid of water- en oeverplanten zich in voldoende mate kunnen vestigen en ontwikkelen. Ruimte voor natuurvriendelijke oevers met geleidelijke overgangen van nat naar droog is van groot belang voor het ecologisch functioneren van het watersysteem en het bieden van voldoende migratiemogelijken en leef- en fourageergebied voor planten en dieren.

Naast de inrichting is ook het beheer en onderhoud van invloed op het te behalen resultaat voor de natuur. Tijdens de voorbereiding van plannen moet ook nagedacht moeten worden over het uit te voeren toekomstig onderhoud en de daarbij behorende voorzieningen.

Afweging

Met het plan worden geen watergangen gedempt. Langs de bestaande watergangen wordt voldoende ruimte vrijgehouden. Dit geldt ook voor de waterkering langs het kanaal Buinen - Schoonoord.

Eén hectare van het plangebied grenzend aan het Achterste Diep wordt verkocht aan de provincie Drenthe ten behoeve van de realisatie van hooilanden met ecologisch maaibeheer en een vistrap in de Hunze. De oever van de sloot langs de N374 wordt flauwer gemaakt en natuurvriendelijk ingericht.

Uit overleg met het waterschap is gebleken dat het plangebied door de relatief hoge ligging geen bijdrage aan waterberging kan leveren. Wel aan de ecologische kwaliteit van het Achterste diep met de aanleg van de vistrap.

Onder de zonnepanelen wordt geen gesloten verharding aangelegd. Het regenwater kan daardoor onbelemmerd infiltreren. De panelen en de constructie wordt uitgevoerd in niet-uitloogbare materialen.

Tot slot worden in paragraaf 3.2 de provinciale regels voor kapitaalintensieve functie in beekdalen beschreven. Dit houdt bij de aanleg van zonnepanelen in dat goed gemitigeerd wordt door bij de aanleg van de zonnepanelen rekening te houden met water op het maaiveld.

4.12 M.e.r.-beoordeling

Wettelijk kader

Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd door het 'Besluit reparatie en modernisering milieueffectrapportage' en is bepaald dat de grenswaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplicht indicatief zijn. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG).

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.

Afweging

De gronden in het plangebied zijn in gebruik als agrarische gronden. Het plan maakt een, tijdelijke, functiewijziging naar een zonnepark mogelijk. Deze activiteit komt niet voor op de D-lijst van het Besluit m.e.r. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk. Uit de verrichte milieuonderzoeken, zoals opgenomen in dit hoofdstuk, blijkt verder dat het plan geen significante effecten op de omgeving heeft.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de regels van het bestemmingsplan. De regels vormen samen met de verbeelding het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. Zowel de verbeelding als de regels voldoen aan de verplichte landelijke standaarden voor de uitwisseling en vergelijkbaarheid van digitale bestemmingsplannen (IMRO2012 en SVBP2012). Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • 1. een verbeelding van het plangebied waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • 2. de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Bij het bestemmingsplan hoort een toelichting. Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgesteld, tegelijk met een verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Als de digitale en papieren verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding leidend.

5.2 Bestemmingsregels

Inleidende regels

De inleidende regels bestaan uit twee artikelen, namelijk de ‘begrippen’ en de ‘wijze van meten’. In de begrippen zijn de noodzakelijke begripsomschrijvingen opgenomen die worden gebruikt in de regels. Het bevat definities om misverstanden te voorkomen. De wijze van meten regelt hoe er moet worden gemeten.

Bestemmingsregels

Voor het buitengebied van de gemeente Borger-Odoorn is op dit moment een nieuw bestemmingsplan in voorbereiding. Bij de opzet van de regels is het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan Buitengebied als uitgangspunt genomen.

Dit bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen:

AGRARISCH

De gronden binnen de bestemming 'Agrarisch' zijn in hoofdzaak bestemd voor agrarische cultuurgrond en voor het opwekken van energie door middel van het omzetten van zonlicht in electriciteit en/of warmte met gebruik van zonnepanelen. Binnen de bestemming zijn alleen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een zonnepark toegestaan.

Middels een specifieke aanduiding voor de radiotelescoop is een verstoring van LOFAR-metingen veiliggesteld.

NATUUR - 2

De gebieden, aansluitend aan het Achterste Diep, die tot het Natuur Netwerk Nederland behoren zijn voorzien van de bestemming Natuur - 2. Deze gronden zijn bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden.

Naast bovenstaande bestemmingen zijn in het plan ook dubbelbestemmingen opgenomen. De voor deze dubbelbestemmingen aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud van (verwachtings)waarden:

WAARDE - ARCHEOLOGIE

Het archeologiebeleid is vertaald in het bestemmingsplan. Er zijn dubbelbestemmingen opgenomen ter bescherming van de bekende en verwachte archeologische waarden in het plangebied. Op grond van de dubbelbestemmingen geldt een vergunnings- en/of onderzoeksplicht voor het bouwen vanaf een bepaalde omvang en voor het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden.

Waarde   Gebied   Vrijstelling oppervlakte (m2)   Vrijstelling diepte -mv (m)  
Waarde - Archeologie 1   Bijzondere terreinen en gebieden (terrein van archeologische waarde, bufferzone AMK-terreinen)   0   0  
Waarde - Archeologie 4   Gebieden met een hoge verwachting beekdal, middelhoge verwachting beekdal   1.000   0,3  

WAARDE - BEEKDAL

Deze gronden zijn mede bestemd voor het behoud, het herstel en de versterking van het waterbergend vermogen van het beekdal. Er is een beschermende regeling opgenomen om te voorkomen dat de afvoer- en bergingscapaciteit van het regionale watersysteem van het beekdal wordt belemmerd. Overstromingen ten tijde van natte perioden zijn in dit gebied mogelijk.

Algemene regels

De algemene regels bestaan uit regels die gelden voor alle bestemmingen. Het gaat daarbij om de anti-dubbeltelregel, algemene gebruiks- en afwijkingsregels en overige regels.

Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht geregeld en is de slotregel vastgelegd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Wanneer er sprake is van een bouwplan als bepaald in artikel 6.12 Wro en 6.2.1 Bro moet hiervoor in beginsel een exploitatieplan worden vastgesteld. Hiervan kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is. De realisatie van een zonnepark is geen bouwplan als bepaald in de genoemde artikelen. Daarnaast wordt er een overeenkomst gesloten tussen gemeente en ontwikkelende partij, waarin het kostenverhaal, waaronder planschade, is geregeld. De vaststelling van een exploitatieplan is bij dit bestemmingsplan niet nodig.

Voor de totstandkoming van het zonnepark wordt een subsidie op grond van de Subsidieregeling Duurzame Energie (SDE+) aangevraagd. Deze subsidie is in de exploitatie noodzakelijk voor de bedrijfseconomische haalbaarheid.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg gestuurd naar provincie Drenthe, Waterschap Hunze en Aa's, Veiligheidsregio Drenthe en RUD Drenthe (Bijlage 4). De relevante onderdelen uit de reacties zijn hieronder samengevat weergegeven en van een gemeentelijke reactie voorzien.

PROVINCIE DRENTHE

  • Landschap

In de toelichting staat: "door de locatie langs de N374, het kanaal Buinen - Schoonoord en de nabijheid van Buinen zijn de algemene kenmerken van het landschap van het Hunzedal niet van toepassing. De bebouwing bij het kanaal en de beplanting langs kanaal en Achterste Diep zijn afwijkend van het algemene beeld". Dit is voor Plan A niet geldig; dat ligt erg open in het landschap, juist in de openheid van het Hunzedal, en wordt nu slechts begrensd door een ruilverkavelingsbos in het oosten en het Achterste Diep ten westen. Ten zuiden van plan A is een walletje gepland, zodat het zicht op de zonnepanelen vanaf de N374 minimaal is. Deze wal loopt in het plan echter ook door in de ingeplande 'natuur' tot aan het Achterste Diep. De provincie vraagt de meerwaarde hiervan ten opzichte van de openheid van het Hunzedal extra te beschouwen.

Reactie gemeente

In het inrichtingsplan wordt uitgegaan van een walletje tussen deel A en de N374 dat aan de oostzijde van het zonnepark afbuigt richting noorden. De inrichtingstekening is op dit punt wellicht niet helemaal duidelijk, maar het is niet de bedoeling om de wal door te trekken tot het Achterste Diep. Daarnaast valt de uiteindelijke inrichting van de natuurstrook buiten dit bestemmingsplan. Het inrichtingsplan is voor dit deel indicatief.

  • Ruilverkaveling

Veel beplanting aan de wegen en kanalen rondom het plan zijn onderdeel van de landschapsplannen Drenthe en in feite ontworpen landschapselementen uit ruilverkavelingsprocessen van de jaren 1945-1975. Deze ruimtelijke én cultuurhistorische structuren en beplantingen kunnen ter inspiratie worden meegenomen in nieuwe ruimtelijke plannen: ze vormen immers onderdeel van het verhaal van de plek en versterken vaak de zichtlijnen en open landschappelijke structuren van het landschap. Bij dit plan blijven deze structuren, die grenzen aan het plangebied (bomenrij aan Kanaalstraat en driehoekig bos in noordoosten), intact, en zouden als ruimtelijke omgevingsfactoren meegenomen kunnen worden in de plannen.

Reactie gemeente

In de planbeschrijving wordt ingegaan op de beplantingseenheden in de omgeving van het plangebied. Daarbij is aangegeven het zonnepark zich voegt naar de structuur van het landschap en bewust afstand houdt tot de beplantingselementen. De opmerking van de provincie wordt voor kennisgeving aangenomen.

  • Archeologie

Voor het aspect archeologie dienen de toelichting en de regels aangepast te worden. De inschatting is namelijk dat de archeologische onderzoeksvrijstellingsgrens overschreden zal worden.

Verzocht wordt verder om in de regels onder "Waarde - Archeologie 4" (art. 6.3.5) de zin "niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen van een verdichte bodemstructuur (woelen) tot maximaal 0,3 m onder de bouwvoor" te wijzigen naar "tot maximaal 0,1 m onder de bouwvoor (bouwvoordikte 0,3 m)".

Reactie gemeente

De totale oppervlakte van de ingreep is afhankelijk van de uiteindelijke inpassing, maar overschrijdt naar verwachting de vrijstellingsgrens. Ten behoeve van het bestemmingsplan wordt daarom een archeologisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten worden te zijner tijd verwerkt. In afwachting van de onderzoeksresultaten worden in dit bestemmingsplan regels opgenomen in de agrarische bestemming en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 4' ter bescherming van de verwachtingswaarden. Paragraaf 4.1 van de toelichting wordt op grond van voorgaande aangevuld. Artikel 6.3.5 wordt aangepast conform het verzoek van de provincie.

  • Water

Het plangebied ligt in de beekdal aanduiding zoals opgenomen in de Provinciale omgevingsverordening en heeft deels de dubbelbestemming 'Waarde - Beekdal'. In de waterparagraaf van de toelichting mist de beschrijving hoe hiermee wordt omgegaan.

Reactie gemeente

In de planbeschrijving is opgenomen dat uit overleg met het waterschap is gebleken dat het plangebied door de relatief hoge ligging geen bijdrage aan waterberging kan leveren. Wel aan de ecologische kwaliteit van het Achterste diep met de aanleg van de vistrap. Dit is ook opgenomen in de waterparagraaf.

  • Astron

De provincie gaat ervan uit dat er voldoende zekerheid is dat de aanduiding 'vrijwaringszone - radioastronomie 2' met bijbehorende regels daadwerkelijk de goede werking van Astron garanderen.

Reactie gemeente

De aanduiding 'vrijwaringszone - radioastronomie 2' met bijbehorende regels is overgenomen uit het ontwerp bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente en garandeert de goede werking van Astron. Daarnaast is een convenant gesloten, waarvan de juridisch-ruimtelijke gevolgen zijn opgenomen in de regels van het bestemmingsplan.

WATERSCHAP HUNZE EN AA'S

  • Natuurstrook

Aan de oostzijde van het plangebied ligt een zone aansluitend aan het Achterste Diep binnen het aangewezen NNN. De invulling daarvan als natuurstrook met een mogelijkheid voor het maken van een vismigratievoorziening spreekt het waterschap aan. Omdat het waterschap ten zuiden van dit deel van het plangebied bezig is met de planuitwerking voor realisatie van Europese Kaderrichtlijnmaatregelen en maatregelen voor aanpassing aan effecten van klimaatverandering in combinatie met natuurinrichting wil het waterschap graag met de initiatiefnemer, of zoals aangegeven de toekomstige koper (provincie) van dit gedeelte, afspreken om te zien of de plannen op dit terrein zo goed mogelijk op elkaar kunnen aansluiten en elkaar mogelijk kunnen versterken.

Reactie gemeente

De opmerking van het waterschap wordt meegenomen bij de verdere uitwerking van het plan.

  • Vergunningen

Voor aanpassingen in of aansluiting van afvoer hemelwater op het watersysteem (dammen, duikers, dempingen), moet een vergunning in het kader van de Keur of conform de Algemene Regels worden aangevraagd. Aangeraden wordt het inrichtingsplan vroegtijdig voor te leggen aan het waterschap.

Reactie gemeente

De opmerking van het waterschap wordt meegenomen bij de verdere uitwerking van het plan.

  • Wijzigen waterpeil

In de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 4' is ten onrechte een vergunningplicht opgenomen voor het verlagen of verhogen van het waterpeil. Het is namelijk wettelijk bepaald dat ten aanzien van (grond)waterpeilveranderingen het bevoegd gezag bij het waterschap ligt. Verzocht wordt om ongewenste dubbele regelgeving te voorkomen en deze vergunningplicht ten aanzien van het waterpeil uit de bestemmingsregels te verwijderen.

Reactie gemeente

Het verzoek van het waterschap wordt overgenomen. De hierboven genoemde regels zijn uit het bestemmingsplan verwijderd.

VEILIGHEIDSREGIO DRENTHE

  • N374

In de toelichting is aangegeven dat er nabij het plangebied geen risicovolle wegen zijn. De N374 is volgens de risicokaart echter aangewezen als provinciale weg waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Reactie gemeente

De opmerkingen over de N374 worden verwerkt in de paragraaf 'Externe veiligheid' (paragraaf 4.4).

  • Bereikbaarheid en ontvluchtingsmogelijkheden

Er wordt geadviseerd om in de planregels op te nemen dat trafostations, en eventueel in de toekomst zeecontainers met Energie Opslag Systemen, voor de hulpverlenende diensten bereikbaar dienen te zijn. Verder wordt geadviseerd om in het hekwerk vluchtwegen/nooduitgangen op te nemen om het zonneveld in beginsel via twee zijden te kunnen ontvluchten.

Reactie gemeente

De bereikbaarheid wordt niet in de regels van het bestemmingsplan vastgelegd. Bij de verdere uitwerking van het project wordt hiermee wel rekening gehouden. Dit geldt ook voor de ontvluchtingsmogelijkheden.

RUD DRENTHE

Er dient aandacht te worden besteed aan het aspect lichthinder door mogelijke weerkaatsing van het zonlicht voor nabij gelegen woningen en weggebruikers. Hier kan bij de ruimtelijke/landschappelijke inpassing rekening mee worden gehouden.

De RUD heeft het bestemmingsplan verder getoetst op de aspecten bodem, externe veiligheid, lucht/energie, geluid en milieu algemeen.

Reactie gemeente

Er is een paragraaf 'lichthinder' toegevoegd aan het bestemmingsplan (paragraaf 4.7 ). Voor de overige aspecten zijn de opmerkingen van de RUD niet direct relevant voor het bestemmingsplan. Ze worden voor kennisgeving aangenomen en, waar nodig, verwerkt in de omgevingsvergunning.

Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft zes weken ter inzage gelegen, van 19 juli 2018 tot en met 29 augustus 2018. Tijdens deze periode zijn zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn in een afzonderlijke notitie samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien (Bijlage 5).