Plan: | Bestemmingsplan 'Buitengebied, Landgoedcamping De Strengen' |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1681.00BP0055-VG01 |
Aan de Strengenweg 8 te Borger bevindt zich Landgoedcamping De Strengen. De eigenaren wensen de landgoedcamping te vergroten van 25 plaatsen naar 60 plaatsen. Deze uitbreiding zal geleidelijk plaatsvinden en kan enkele jaren duren. Voor deze uitbreiding zal eigen grond worden gebruikt ten oosten en noorden van de huidige camping. Deze grond is nu in gebruik als respectievelijk grasland/akker en speelveld. Bij de uitbreiding dient de bestaande loods in de toekomst te worden uitgebreid. Om plaats te maken voor de 35 nieuwe kampeerplaatsen wordt het campingterrein aan de noord- en oostzijde uitgebreid. Omdat de voorgenomen ontwikkeling niet past binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied Borger - Odoorn" zal er een herziening van het bestemming plaats moeten vinden. Als basis voor de gewenste uitbreiding is een inrichtingsplan opgesteld, zie Bijlage 1 Inrichtingsplan.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan "Buitengebied Borger-Odoorn" van de gemeente Borger-Odoorn. Het bestemmingsplan is vastgesteld op 29 november 2018.
De plannen rondom de uitbreiding van de landgoed hebben betrekking op meerdere percelen met verschillende enkelbestemmingen. Binnen het plangebied heeft het gele vlak de enkelbestemming "Wonen-Voormalige boerderij". De percelen ten noorden en ten oosten van de woonbestemming hebben de enkelbestemming "Agrarisch". Het noordoostelijke perceel met een donkergroene kleur heeft de bestemming "Natuur-Landgoed". Voor alle percelen geldt de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie 4". Afbeelding 1 betreft een uitsnede van het bestemmingsplan "Buitengebied Borger-Odoorn". Hierin is, aan de hand van het rode kader, het plangebied aangegeven.
Afbeelding 1: Uitsnede bestemmingsplan "Buitengebied" (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Een kleinschalig kampeerterrein geeft plaats aan ten hoogste 25 kampeerplaatsen ten behoeve van recreatief nachtverblijf, hieronder niet begrepen chalets, trekkershutten en stacaravans. De uitbreiding van de landgoedcamping van 25 plaatsen naar 60 plaatsen overschrijdt het maximum van 25 kampeerplaatsen, waardoor dit niet past binnen het huidig planologisch regime. Daarom wordt de agrarische, natuur-landgoed en een deel van de bestemming "Wonen-Voormalige boerderij" gewijzigd in Recreatie - Verblijfsrecreatie 3. In onderhavig bestemmingsplan is beschreven dat de ontwikkeling ruimtelijk, maatschappelijk én economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan 'Buitengebied' bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het plangebied weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting.
De toelichting is opgebouwd uit 7 hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande situatie en de planbeschrijving. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader weergegeven. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. De randvoorwaarden die hieruit volgen worden getoetst aan het plan. In hoofdstuk 4 en 5 wordt de haalbaarheid van het plan aangetoond op het gebied van milieu aspecten en aanwezige waarden. Hoofdstuk 6 geeft een toelichting op de juridische planopzet en hoofdstuk 7 geeft informatie over de uitvoerbaarheid.
In dit hoofdstuk wordt een korte beschrijving gegeven van de ligging van het plangebied. Daarnaast wordt de voorgenomen ontwikkeling beschreven.
Het plangebied is gelegen aan de Strengenweg 8 te Borger (zie afbeelding 2). Binnen de grenzen van het plangebied liggen een woning, loods (690 m2) en sanitaire voorzieningen voor de camping. De aanwezige beplanting bestaat uit een rij naaldbomen, een fruitboomgaard en enkele smalle houtwallen (zie afbeelding 3). De camping is vanaf 1 april tot en met 1 oktober geopend. De bestaande woning (ook gelegen in de bestemming "Wonen") incl. bijgebouw wordt gebruikt voor woondoeleinden en valt daarmee als het ware buiten de functie van de camping. Het plangebied is weergegeven in afbeelding 2.
Afbeelding 2: Luchtfoto van plangebied met in het rode kader het plangebied weergegeven
Afbeelding 3: Sfeerbeelden (bron: Toetsing Wet natuurbescherming Landgoedcamping De Strengen, Eelerwoude)
De eigenaren van de Landgoedcamping De Strengen wensen de huidige landgoedcamping met 25 plaatsen te vergroten naar een camping met 60 plaatsen. Deze uitbreiding zal geleidelijk plaatsvinden en kan enkele jaren duren. Voor deze uitbreiding zal eigen grond worden gebruikt ten oosten en noorden van de huidige landgoedcamping. Deze grond is nu in gebruik als respectievelijk grasland/akker en speelveld, op deze grond wordt het campingterrein uitgebreid. Doordat de landgoedcamping wordt vergroot, is het ook van belang dat de bestaande loods, naar gelang, wordt vergroot.
Ten noorden van de twee bestaande campings zal een verhard pad worden aangelegd welke toegang biedt tot het nieuw te realiseren 27 kampeerplaatsen en 8 camperplaatsen. Voor het aanleggen van de paden zullen er doorgangen worden gemaakt in de huidige beplanting. De eigenaren zijn voornemens om zo veel mogelijk met de beplanting rekening te houden en de doorgangen te maken op plekken waar dode of zieke bomen staan. De nieuwe paden worden verlicht met kleine lampjes op zonne-energie. Zie afbeelding 4 voor het inrichtingsplan. Aan de oostzijde van de camping wordt een bomenlaan aangelegd met rode beuken. Dit element vormt een deel van de landgoedlaan welke wordt doorgetrokken naar het noordelijk gelegen landgoed. Met deze laan wordt het landgoedkarakter van de camping versterkt.
De bestaande loods wordt gebruikt voor caravan stalling, fietsenstalling, opslag camping spullen én machines voor het onderhouden van de camping. Verder wordt de loods gebruikt voor winteropslag van camping spullen, zoals picknickbanken, oude boeren karren, houten banken, grote ijzeren vazen, een boombank, enz. Door het uitbreiden van de camping is meer opslag nodig, daarom wordt de loods met 275 m2 uitgebreid. De Strengen kenmerkt zich van oudsher als een agrarische straat met vele grote opstallen. Vanuit ruimtelijk oogpunt wordt gesteld dat de vergroting van de loods niet leidt tot een onevenredige afbreuk van het gebied.
In het inrichtingsplan Camping de 'Strengen' van de nieuwe situatie (zie afbeelding 4) is zowel een voorstel opgenomen voor de vormgeving van de uitbreiding van de landgoedcamping als de landschappelijke inpassing van deze nieuwe situatie. Het inrichtingsplan is ook toegevoegd als Bijlage 1 Inrichtingsplan.
Afbeelding 4: Inrichtingsschets van het plangebied aan de 8 (bron: inrichtingsplan Eelerwoude)
In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Uit het beleid volgen randvoorwaarden die worden getoetst aan het voorgenomen plan.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn.
De tijdshorizon is gesteld, omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities.
De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Gezien de kleinschalige aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling kan geconcludeerd worden dat met deze ontwikkeling geen Rijksbelangen in het geding komen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen. Binnen het Barro worden de volgende onderdelen besproken:
In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de NNN, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van het de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen.
De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) bepaalt dat voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij ook een nieuwe "Laddersystematiek" wordt toegepast. Deze nieuwe regeling is opgenomen in artikel 3.1.6 Bro.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing op bestemmingsplannen, uitwerkings- en wijzigingsplannen en omgevingsvergunningen. Onderhavige plan betreft een nieuw bestemmingsplan en is daarom getoetst aan de nieuwe ladder. De nieuwe ladder is van toepassing als de plannen worden aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling is afhankelijk van de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. In jurisprudentie wordt een uitbreiding van een kampeerterrein waar uitsluitend kampeermiddelen (tenten, tentwagens, kampeerauto's, (sta)caravans) zijn toegestaan beoordeeld als niet zijnde een stedelijke ontwikkeling (uitspraak van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:943 (Ermelo)). In voorliggend plan wordt de minicamping uitgebreid naar 60 kampeerplaatsen ten behoeve van recreatief nachtverblijf, hieronder niet begrepen chalets, trekkershutten en stacaravans. Het plan past daarmee binnen bovengenoemde gerechtelijke uitspraak en is dus geen stedelijke ontwikkeling.
Ondanks dat zich in het plangebied al een mini-camping bevindt, welke met voorliggend plan wordt uitgebreid, betreft het planologisch gezien geen uitbreiding maar nieuwvestiging. Immers is er voor een mini-camping geen vergunning nodig en zijn de gronden in het bestemmingsplan niet aangemerkt als zijnde bestemd voor (verblijfs)recreatie. Met de bestemmingswijziging wordt de camping als het ware planologisch in orde gebracht.
De voorgenomen ontwikkeling komt niet in het geding met het Barro. De ontwikkeling is namelijk geen onderdeel van een project van Rijksbelang. Ondanks dat de voorgenomen ontwikkeling een nieuwvestiging betreft, wordt deze niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing op het plan.
De provincie Drenthe heeft op 3 oktober 2018 de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. De Omgevingsvisie is het strategisch kader voor zowel ruimtelijke als economische ontwikkelingen in Drenthe. Het tijdspad van de visie is tot 2030 en in sommige gevallen zelfs met een doorkijk naar een periode na 2030. In de visie zijn de belangen, rollen, ambities, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein opgenomen. De hiervoor genoemde aspecten zijn gevat in de missie die Drenthe heeft;
‘Het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend
bij deze kernkwaliteiten.'
De kernkwaliteiten zijn rust, ruimte, natuur en landschap, oorspronkelijkheid, naoberschap, menselijke maat, veiligheid, en kleinschaligheid (Drentse schaal). Om de ruimtelijke indeling van Drenthe te begrijpen, onderscheidt de provincie vier robuuste systemen:
Binnen deze systemen staat de ontwikkeling van de hoofdfunctie (respectievelijk wonen en werken, water, natuur en landbouw) voorop. Een robuust systeem wil zeggen dat een verstoring als gevolg van een ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor het functioneren van het systeem.
De opgaven van de toekomst vragen om een integrale en zorgvuldige afweging binnen en tussen de vier robuuste systemen. Hierbinnen moeten functies, kwaliteiten en strategische opgaven met elkaar verbonden worden. Deze aanpak wordt het 'combinatiemodel' genoemd. In het combinatiemodel is sprake van een gelaagde aanpak: de combinatie van opgaven en robuuste systemen binnen de context van de Drentse identiteit geeft invulling aan de visie "een bruisend Drenthe".
Daarnaast is voor het bereiken van de missie de ruimtelijke kwaliteit van belang. De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.
In de Omgevingsvisie is daarom opgenomen dat in een ruimtelijk plan uiteen wordt gezet dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten. De visie maakt daarbij geen activiteiten mogelijk die deze kernkwaliteiten significant aantasten.
Nieuwe ontwikkelingen dienen getoetst te worden aan de kernkwaliteiten die voor bepaalde gebieden vastgesteld zijn.
Kernkwaliteitenanalyse
De voorgenomen ontwikkeling is beoordeeld aan de hand van een kernkwaliteitenanalyse. De uitkomsten van deze analyse dienen te worden meegenomen in de ontwikkeling. In totaal zijn er zes verschillende kernkwaliteiten; aardkundige waarden, rust, natuur, landschap, cultuurhistorie en archeologie. De volgende alinea's geven weer welke kernkwaliteiten van toepassing zijn op de ontwikkeling aan de Strengenweg 8 te Borger.
Kernkwaliteit - Landschap
Afbeelding 5: Ligging plan gebied ten opzichte van kernkwaliteit landschap: plangebied valt binnen het esdorpenlandschap (bron: Omgevingsvisie Drenthe 2018)
De ontwikkellocatie kenmerkt zich als esdorpenlandschap (zie afbeelding 5). Kenmerkend voor dit landschap zijn de volgende onderdelen die zich alsmaar terugkeren in het landschap: dorpen, essen, beekdalen, de velden, bossen en heide. Het esdorpenlandschap is een agrarisch cultuurhistorisch landschap, waarbij esdorpen vanouds de ontginningsbasis van het landschap vormen. De esdorplandschappen liggen voornamelijk op de landschappelijke overgangen van beekdalen (nat) naar essen, heide of bossen (droog).
Het beleid van de provincie Drenthe is gericht op:
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De gewenste ontwikkeling tast het esdorpenlandschap niet aan. De open ruimte en het onbebouwde karakter blijft door de uitbreiding van de landgoedcamping nagenoeg behouden en de ontwikkeling sorteert geen significant negatieve effecten. In het uitbreidingsplan wordt er rekening gehouden met gebiedseigen beplanting.
Kernkwaliteit - Aardkundige waarden
Afbeelding 6: Ligging plangebied ten opzichte van aardkundige waarden: voor het plangebied geld een generiek beschermingsniveau (bron: Omgevingsvisie Drenthe 2018)
De provincie Drenthe wil de aardkundige waarden behouden en waar mogelijk versterken. Voor de aardkundige waarden wordt onderscheid gemaakt in drie beschermingsniveaus, hoog, gemiddeld en generiek. De ontwikkellocatie valt binnen een generiek beschermingsniveau (zie afbeelding 6). In deze gebieden zijn de kenmerkende aardkundige waarden beschermd via het gemeentelijke bestemmingsplan.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De aanwezige aardkundige waarden aan de ontwikkellocatie aan de Strengenweg zijn in paragraaf 4.3.1 en 5.2 getoetst. Uit deze toetsing blijkt dat de ontwikkeling geen negatieve invloed heeft op de aanwezige aardkundige waarden.
Kernkwaliteit - Cultuurhistorie
Afbeelding 7: Ligging plangebied ten opzichte van cultuurhistorische waarden: voor het plangebied geldt het sturingsniveau respecteren (bron: Omgevingsvisie Drenthe 2018)
Het provinciaal beleid ten aanzien van cultuurhistorie staat beschreven in de beleidsnota "Cultuurhistorisch Kompas Drenthe". Twee doelstellingen staat hierin centraal:
Het provinciaal belang Cultuurhistorie is vastgelegd in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur, welke is opgedeeld in 10 deelgebieden. Het plangebied valt onder het deelgebied "Hondsrug en Hunzedal".
Om de cultuurhistorische ambities te behalen, hanteert de provincie Drenthe drie sturingsniveaus, te weten: respecteren; voorwaarden stellen of eisen stellen. De ontwikkellocatie aan de Strengenweg valt binnen het sturingsniveau respecteren (zie afbeelding 7). De eisen die de provincie Drenthe aan deze gebieden stelt zijn:
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De cultuurhistorische samenhang wordt door de uitbreiding van de landgoedcamping niet verstoord. Het aanbrengen van de landgoed-laan, gedeeltelijk beplant met rode beuken, versterkt de landgoederenwaarden in het gebied. De laan creëert een verbinding tussen het agrarische landschap en het landgoederenlandschap, waardoor de beleving van het afwisselende landschap versterkt wordt. De te planten boerenerfheesters bij de nieuwe kampeerplaatsen benadrukken het agrarische karakter van het landschap. Hiermee worden de cultuurhistorische waarden in het ontwikkelplan gerespecteerd en zelfs versterkt.
Kernkwaliteit - Archeologische waarden
Afbeelding 8: Ligging plangebied ten opzichte van archeologische waarden: voor het plangebied geldt een generiek beschermingsniveau (bron: Omgevingsvisie Drenthe 2018)
Voor de bescherming van archeologie hanteert de provincie vier beschermingsniveaus: generiek, behoud in situ, behoud in situ indien niet mogelijk behoud ex situ en verwachting toetsen door onderzoek. Voor het plangebied geldt het beschermingsniveau generiek (zie afbeelding 8). Het uitgangspunt voor dit beschermingsniveau is dat alle behoudenswaardige vindplaatsen die op de Archeologische Monumentenkaart van Drenthe (AMK) staan en de nieuw ontdekte behoudenswaardige vindplaatsen niet ongezien kunnen verdwijnen.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De vier beschermingsniveaus zorgen ervoor dat er verantwoord en zorgvuldig omgaan wordt met de archeologische waarden. In paragraaf 4.3.1 Archeologie zijn de effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de aanwezige waarden inzichtelijk gemaakt. Uit deze toetsing blijkt dat de ontwikkeling van landgoedcamping de Strengen geen negatieve invloed heeft op de aanwezige archeologische waarden.
Recreatie
Vrijetijdseconomie is een belangrijke economische pijler voor Drenthe. Drenthe moet aantrekkelijk blijven voor recreanten en toeristen. De kwaliteiten voor vrijetijdseconomie in Drenthe zijn verbonden in een combinatie van natuur, landschap, erfgoed en cultuur. Van provinciaal belang is het verbeteren en vernieuwen van het bestaande aanbod van verblijfs- en dagrecreatie en van de toeristisch-recreatieve infrastructuur. In het landelijk gebied wil de provincie voldoende ontwikkelingsmogelijkheden bieden voor niet-agrarische activiteiten, waaronder recreatie en toerisme. Bij nieuwvestiging moet de systematiek van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking worden toegepast. Dit betekent dat eerst moet worden gekeken naar de mogelijkheden van de bestaande verblijfsrecreatie, voordat nieuwe ontwikkelingen in beeld komen.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De uitbreiding van de landgoedcamping hoeft niet getoetst te worden aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking, aangezien het geen stedelijke ontwikkeling betreft.
Planologisch gezien betreft de uitbreiding van het kampeerterrein een nieuwvestiging, omdat de huidige mini-camping planologisch niet is opgenomen in het vigerende bestemmingsplan als verblijfsrecreatie. In de praktijk wordt er geen nieuwe camping gerealiseerd en betreft het de uitbreiding van een bestaand, goedlopendnverblijfsrecreatiebedrijf. Met de uitbreiding van de camping worden meer overnachtingsplaatsen voor zowel kampeerders als campers gerealiseerd op een bestaand kampeerterrein. De landschappelijke inpassing van de landgoedcamping leidt tot een kwaliteitsimpuls voor het kampeerterrein, wat een luxere uitstraling krijgt, en draagt bovendien bij aan de landschappelijke waarden van het gebied. Op deze wijze draagt het uitbreidingsplan voor de landgoedcamping bij aan de kwaliteit van zowel de sector als de ruimte. Omdat het in de praktijk een uitbreiding van een goedlopend kampeerterrein betreft is er bovendien sprake van een duurzame langjarige bedrijfsmatige exploitatie. Hiermee past het plan binnen de doelstellingen wat betreft de ontwikkeling van vrijetijdseconomie (recreatie) in de provinie Drenthe.
Zorgvuldig ruimtegebruik
De provincie wil zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte in Drenthe. Grootschalige bouwplannen en uitbreidingen in het landelijk gebied, los van bestaande bebouwingslocaties, zijn niet vanzelfsprekend. De provincie vindt dat gemeenten bij nieuwbouwplannen een werkwijze moeten hanteren die leidt tot zorgvuldig ruimtegebruik.
Om zorgvuldig ruimtegebruik in Drenthe te stimuleren, wordt gestreefd naar het bundelen van wonen en werken. Inbreiding gaat vóór uitbreiding. Extra ruimte voor wonen en werken is er in (of aansluitend op) het bestaande bebouwde gebied en gebundeld rond de regionale voorzieningen voor infrastructuur en openbaar vervoer. Uiteraard is het niet de bedoeling dat dit streven ten koste gaat van cultuurhistorisch waardevolle dorpskernen. In zulke situaties wordt met de betrokken partijen naar een maatwerkoplossing gezocht.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De ontwikkeling past binnen het beleid rondom zorgvuldig ruimtegebruik. Het gaat hier om een kleinschalige ontwikkeling welke goed inpasbaar is en bijdraagt aan de financiële instandhouding van het waardevolle landgoed Seubers. Doordat Landgoed Seubers een opengesteld landgoed is zijn de onderhoudslasten hoger dan wanneer deze niet zou zijn opengesteld. Doordat bezoekers - ongemerkt en ongewenst - extra 'schade' aanbrengen door gebruik van het landgoed. Daarnaast was het landgoed feitelijk niet afgerond, omdat een oorspronkelijk bedachte toegangslaan niet was gerealiseerd. Deze laan, van het landgoed naar de Strengenweg, wordt alsnog geplaatst door de aanplant van rode beukenbomen op een hartafstand van 10 m. Door de voorliggende ontwikkeling mogelijk te maken ontstaat er meer financiële draagkracht om het landgoed in stand te houden. De realisatie van de bomenlaan draagt bij aan de belevingswaarde van het landgoed, maar moet eveneens onderhouden worden. Met het vergroten van de camping wordt de financiële draagkracht vergroot. Hiermee is economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan gegarandeerd.
Naast de hiervoor genoemde Omgevingsvisie, heeft de provincie Drenthe een provinciale Omgevingsverordening. De verordening is voor de provincie Drenthe een belangrijk instrument om het omgevingsbeleid, dat is opgenomen in de Omgevingsvisie, uit te voeren. De Omgevingsverordening is op 3 oktober 2018 vastgesteld door de Provinciale Staten. Op 2 juli 2019 is tevens een wijziging van deze Omgevingsverordening vastgesteld.
In hoofdstuk 2 van de Omgevingsverordening zijn de regels van het ruimtelijk omgevingsbeleid opgenomen. In dit hoofdstuk zijn in in artikel 2.12 de regels opgenomen voor agrarische bedrijvigheid, en in artikel 2.21 de regels voor verblijfsrecreatie. In onderstaande paragrafen wordt de ontwikkeling getoetst aan de regels van de provinciale verordening Drenthe.
Artikel 2.12 Agrarische bedrijvigheid
Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op locaties die op de bij deze verordening behorende kaart D9 zijn aangeduid als 'Landbouwgebied', voorziet niet in ontwikkelingen die een structureel negatief effect op het functioneren van de agrarische sector in het gebied hebben.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het plangebied valt op de kaart D9 in het gebied dat is aangemerkt als 'Landbouwgebied'. De ontwikkeling heeft geen structureel negatief invloed op het functioneren van het agrarische gebied. Hoewel het areaal eigen landbouwgrond van de initiatiefnemer in zeer beperkte mate afneemt heeft dit geen systeemverandering tot gevolg. In het kader van deze ontwikkeling is onderzoek verricht naar de omliggende agrarische bedrijven. Er worden onder meer geen geurgevoelige objecten gerealiseerd en afstandsnormering wordt in acht genomen. Hiermee worden de agrarische bedrijven in het gebied niet belemmerd. Doordat de afname in grond zeer minimaal is en de aanwezige bedrijven kunnen blijven functioneren en niet belemmerd worden, heeft het plan geen structureel negatief effect op de sector in het gebied als zodanig.
Artikel 2.21 Nieuwe verblijfsrecreatie en uitbreiding verblijfsrecreatie
Een ruimtelijk plan kan alleen voorzien in een nieuw park of uitbreiding van een park indien het ruimtelijk plan regels stelt ter waarborging van levensvatbare langjarig bedrijfsmatige exploitatie van het park, zodat permanente bewoning van recreatiewoningen wordt voorkomen.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De ontwikkeling ziet op het levensvatbaar houden van het betreffende recreatieterrein door de schaalgrootte naar een dermate niveau te brengen dat de economische levensvatbaarheid gewaarborgd is. Op grond van vaste jurisprudentie is het zonder grondslag in het Bro niet zonder meer toegestaan economische maatstaven te veranderen in de planregels en derhalve wordt volstaan met de vaststelling dat het plan voorziet in een verruiming van de economische mogelijkheden voor het bedrijf en het kostenverhaal is verzekerd.
Gelet op de bovenstaande uitwerkingen betreffende artikel 2.12 en artikel 2.21 kan worden geconcludeerd dat de gewenste ontwikkeling past binnen de regels van de provinciale verordening Drenthe.
Het voorliggende plan past binnen het provinciale beleid, zoals weergegeven in de provinciale omgevingsvisie en -verordening. Het plan respecteert de kernkwaliteiten van het landschap, draagt bij aan het verbeteren van de verblijfsrecreatie in de provincie en de beleving en instandhouding van het landgoed. Daarnaast wordt er voldaan aan zorgvuldig landgebruik, waarbij er geen negatieve invloed is op het functioneren van het agrarisch gebied.
Op 21 januari 2011 is de gemeentelijke Structuurvisie van de gemeente Borger-Odoorn in werking getreden. Dit document bevat de strategische ruimtelijke visie op de ontwikkeling van het grondgebied van de gemeente. De structuurvisie brengt de gemeentelijke ruimtelijke belangen in beeld aan de hand van de ruimtelijk relevante thema's en trends. Daarbij wordt een driedeling gehanteerd aan de hand van de landschapstypes Zand, Hunzedal en Veen. Het plangebied aan de Strengenweg 8 ligt in het noord westelijke deel van het Zand. Het meest kenmerkende van het Zand is de aanwezigheid van de Hondsrug.
Het Zand
Op het zand bevinden zich de parels die Borger-Odoorn aantrekkelijk maken voor recreëren en wonen. De parels worden gevormd door een afwisselend kleinschalig landschap en beeldbepalende esdorpen. Het ruimtelijk beleid voor het Zand staat in het teken van het benadrukken van de authentieke landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden in het zandgebied. Dit geldt met name voor de Hondsrug en de waardevolle gradiënt tussen de Hondsrug en het beekdal van de Hunze. Hiermee wordt de recreatieve- en toeristische waarde en de kwaliteit van het zand als woonklimaat verbeterd en gewaarborgd voor de toekomst.
Afbeelding 9: Visiekaart Borger-Odoorn (bron: Structuurvisie Borger-Odoorn)
Op de Visiekaart horend bij de Structuurvisie ligt het plangebied (blauw kader) binnen 'zoekgebieden nieuwe landgoederen' en 'versterken agrarische functie' (zie afbeelding 9). Het plangebied ligt aan de rand van het Geopark, in dit gebied ziet de gemeente graag dat de toeristische recreatieve waarden worden versterkt en verbonden.
Recreatie en toerisme
Voor wat betreft recreatie en toerisme zet de gemeente onder andere in op het stimuleren van kleinschalige, kwalitatief hoogwaardige, binnen huidige structuren passende, recreatieve activiteiten en accommodaties. Kwaliteit is het belangrijkste uitgangspunt als het gaat om nieuwbouw of herbouw van woningen.
Daarnaast wordt er aandacht besteed aan het fysiek en visueel verbinden van de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden die elk een hoge recreatieve waarde kennen. Het doel is hierbij samenhang te creëren tussen het toeristisch aanbod van de gemeente.
Het streefbeeld is:
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het uitbreiden van Landgoedcamping Seubers past binnen visie van de gemeente om kleinschalige, kwalitatief hoogwaardige, binnen huidige structuren passende, recreatieve activiteiten en accommodaties te stimuleren. Bovendien zorgt voorliggend plan voor een kwalitatief hoogwaardige overgang tussen de Landgoedcamping en de omliggende gebieden en respecteert de hoofdkarakteristieken uit het plangebied.
Voorliggend plan voorziet bovendien niet in het realiseren van geurgevoelige objecten. De afstandsnormering wordt in acht genomen en het areaalafname van agrarische grond is zeer beperkt. De ontwikkeling levert hiermee geen belemmeringen op voor de omliggende agrarische bedrijven, en leidt daarmee ook niet tot een aantasting van het visiepunt 'versterking agrarische functie'. Daarnaast draagt de ontwikkeling bij aan de instandhouding van de landgoedfunctie. De realisatie van de bomenlaan versterkt de belevingswaarde van het landgoed, maar brengt ook onderhoudskosten met zich mee. Met het uitbreiden van de camping wordt de financiële draagkracht om het landgoed in stand te houden vergroot.
Gelet op bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan past binnen het beleid uit de Structuurvisie.
De gemeente Borger-Odoorn heeft op 28 november 2013 de Welstandsnota vastgesteld waarmee rekening moet worden gehouden met bouwplannen. Hieronder een weergave van de uitsnede van de bij de Welstandsnota behorende Welstandskaart voor het plangebied (blauw kader, zie afbeelding 10).
Afbeelding 10: Uitsnede plangebied (blauw kader) t.a.v de welstandsnota (bron: Welstandsnota Borger- Odoorn)
Landgoedcamping Seubers grenst aan het ontwikkelingsgebied Landgoed Seubers en ligt te midden van het esdorpenlandschap. Het esdorpen landschap kent de volgende welstandscriteria:
Ligging:
Huidige voorgevellijn bepalend;
Handhaven bestaande nokrichting.
Massa en vorm:
Gebouwen zijn individueel herkenbaar;
De kap van hoofdgebouw is beelddominant;
Kapvorm: zadeldak, schilddak.
Detaillering en gevelindeling:
Sobere detaillering;
Gesloten opbouw van gevels;
Grote vlakken opbouwen uit kleine elementen;
Gevels hebben een verticale geleding.
Horizontale accenten door onder andere gootlijsten.
Kleur- en materiaalgebruik:
Gevels van rode of bruine steen;
Geveldelen en/of houtgevels van bijgebouwen in bruinzwart tot zwarte kleur;
Grote vlakken op gebouwen in gedekte kleurstelling (ook nieuwe bedrijfswoning);
Bij aanpassing en uitbreiding bij de in een bestemmingsplan als karakteristiek aangeduide panden geen plaatmateriaal;
Dakbedekking van antracietkleurige pannen of riet, of combinaties hiervan.
Aanvullende criteria voor boerderijen:
Bij toevoegingen aan een bestaand erf dienen kapvorm en dakhelling aan te sluiten bij de bestaande kampvorm en dakhelling op het erf;
Bij gebruik van een asymmetrische kap is de lage gootlijn naar het landschap gekeerd.
Omdat de welstandsnota geen uitgewerkte welstandscriteria voor (her)ontwikkelingsprojecten geeft die de bestaande ruimtelijke structuur en karakteristiek doorbreken, zijn er inhoudelijke criteria opgezet waaraan plannen binnen 'ontwikkelingsgebieden' zich aan dienen te houden:
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De welstandscriteria geldend voor het esdorpenlandschap betreffen regels over de bouwwerken. De uitbreiding van de landgoed zal los van de mogelijke uitbreiding van de loods, géén bouwwerken bevatten en voldoet dan ook aan de gestelde criteria. Wanneer de loods wordt uitgebreid zullen de plannen worden afgestemd op deze criteria. De uitbreidingsplannen voldoen ook aan de welstandscriteria voor de gelden voor plannen binnen (her)ontwikkelingsprojecten. Hoofdkarakteristieken uit het plangebied worden in het ontwerp gerespecteerd en er wordt zorgvuldig aangesloten op de omliggende gebieden door te werken met gebiedseigenbeplanting.
De voorgenomen ontwikkeling past binnen het gemeentelijke beleid van de gemeente Borger-Odoorn. De ontwikkeling draagt tevens bij aan de versterking van het landelijk gebied en het toeristisch-recreatieve voorzieningenniveau van de gemeente Borger-Odoorn.
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de gestelde eisen op Rijks-, Provinciaal en gemeentelijk niveau.
In dit hoofdstuk wordt de waardentoets beschreven. Hieronder vallen flora & fauna, archeologie, cultuurhistorie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen.
Vanaf 1 januari 2017 is in de Nederland de Wet natuurbescherming in werking getreden. De wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Met het van kracht worden van de nieuwe wet worden de provincies het bevoegd gezag. Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoed, blijft het Rijk het bevoegd gezag. De Wet natuurbescherming bestaat uit drie onderdelen: bescherming van soorten, bescherming van Natura 2000-gebieden en de bescherming van bosopstanden.
Soortenbescherming
De Wet Natuurbescherming erkent de intrinsieke waarde van in het wild levende planten-en diersoorten, of de soort nu beschermd is of niet (= zorgplicht). De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wilde levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Overtreding van de zorgplicht is niet strafbaar gesteld, maar kan door toepassing van bestuursdwang wel worden gehandhaafd.
De voorgenomen ontwikkeling aan de Strengenweg is middels een quickscan getoetst aan de Wet natuurbescherming, de quickscan is opgenomen in Bijlage 2 Toetsing wet natuurbescherming. Op basis van de quickscan is geconstateerd dat het onderzoeksgebied een potentieel habitat biedt voor een aantal beschermde soorten, zie tabel 1. Voor veel soorten maakt het plangebied onderdeel uit van het leefgebied van de betreffende soort. Dit betreft echter geen essentieel onderdeel en is ook na de ontwikkeling nog steeds voorhanden als leefgebied. Dit geldt echter niet voor broedvogels. Voor alle beschermde inheemse (ook algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren vernielen of te beschadigen, of nesten van vogels weg te nemen. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen, tenzij de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. In veel situaties kan dit voorkomen worden door verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Verder dient er bij de werkzaamheden rekening gehouden te worden met nesten van vogels en de algemene zorgplicht.
Tabel 1: Resultaten (mogelijk) aanwezige beschermde flora- en fauna in het plangebied (bron: quickscan toetsing Wet natuurbescherming)
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden betreffen een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/43/EEG) en de gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Voorheen heette de NNN de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Afbeelding 11: Ligging plangebied t.a.v. NNN (bron: Quickscan toetsing Wet natuurbescherming )
In afbeelding 11 is te zien dat het plangebied aan de Strengenweg 8 en de directe omgeving niet binnen de aangewezen natuurgebieden valt van het Natuurnetwerk Nederland. Het plangebied ligt op ongeveer 850 meter van het dicht bijzijnde begrensd NNN-gebied.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Met de voorgenomen werkzaamheden worden geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNN. Van afname van areaal is geen sprake, tevens worden geen effecten verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNN significant aantasten. Een toetsing aan het NNN-beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Natura 2000
In de directe omgeving van het plangebied liggen diverse Natura 2000-gebieden. Drouwenerzand, Elperstroomgebied en Drentsche Aa-gebied liggen allen op ongeveer 5 km afstand. De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling, met name de toename van verkeer, maakt dat er mogelijk stikstof-gerelateerde effecten optreden in Natura 2000-gebieden. De stikstofuitstoot vindt plaats tijdens de aanlegfase en tijdens de zogenaamde uitvoeringsfase. De uitvoeringsfase is de situatie waarin de landgoedcamping volledig in bedrijf is en alle 60 plaatsen het hele campingseizoen worden gebruikt. De werkzaamheden in de aanlegfase (aanvoeren een aanbrengen van beplanting en uitbreiding van de loods) zijn dermate beperkt dat een Aerius berekening niet nodig wordt geacht. De uitvoeringsfase heeft mogelijk wel een significante stikstoftoename tot gevolg.
Er is een Aerius-berekening gedaan om een inschatting te maken van de mate van invloed op de Natura 2000-gebieden die de landgoedcamping heeft in de uitvoeringsfase. Aan de hand van de berekening kan worden bepaald of het aanvragen van een vergunning noodzakelijk is. De berekening moet gebaseerd zijn op de uitvoeringsfase. Deze bestaat uit de huidige situatie én de maximale uitbreiding.
Bij de berekening is uitgegaan van:
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De berekening is terug te vinden in Bijlage 3 Aerius berekening. Er zijn geen natuurgebieden met reken resultaten die hoger dan de drempelwaarde zijn. Hier kan uit worden geconcludeerd dat er geen vergunning noodzakelijk is. De voorgenomen ontwikkeling kent daarmee geen nadelige gevolgen voor Natura-2000 gebieden.
Bescherming houtopstanden
De bescherming van houtopstanden kent twee belangrijke instrumenten: meldingsplicht en herplantingsplicht. Een kapmelding is verplicht bij de kap van bomen buiten de bebouwde kom (i.h.k.v. Boswet) indien kap plaatsvindt in een houtopstand van 10 are of meer of een bomenrij van 20 bomen. Er geldt een 1 op 1 herplantplicht. Provincies bepalen welke gegevens bij een melding moeten worden aangeleverd. Voor het vellen van een houtopstand in verband met realisatie van een Natura 2000-doel is er geen herplantplicht.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het plangebied bevindt zich buiten de bebouwde kom en er worden mogelijk enkele bomen gekapt. Het betreft hier echter geen bos (>1000 m2) of bomenrij (>20 bomen). Een nadere toetsing van houtopstanden is daarom niet noodzakelijk.
Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het verdrag van Malta en de wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologische erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.
De gemeente beschikt over een archeologische beleidsadvieskaart die in 2011 is vastgesteld. Het plangebied kent op grond van de beleidsadvieskaart een hoge of middelhoge verwachtingswaarde (zie afbeelding 12). Voor deze gebieden geldt dat controlerend verkennend onderzoek noodzakelijk is bij ingrepen groter dan 1000 m² én dieper dan 0,30 meter.
Afbeelding 12: Archeologische beleidsadvieskaart
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De voorgenomen ontwikkeling betreft de uitbreiding van een landgoed van 25 naar 60 plaatsen. Hierbij wordt de bestaande loods uitgebreid en het voorliggende plein van 200 m2 verplaatst. Daarnaast worden de nieuwe kampeerplekken van elkaar gescheiden door nieuw aan te planten bomenrijen. Het totale oppervlakte van grondwerkzaamheden, wat betreft het aanplanten van nieuwe bomen en vergroten van de loods, zullen niet groter zijn dan 1000 m2 en dieper zijn dan 0,3 m2. Dit betekend dat een verkennend archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. Mochten er tijdens de uitvoering archeologisch materiaal worden aangetroffen, dan is men verplicht dit te melden aan het bevoegd gezag.
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
Wat zijn cultuurhistorische waarden? De Memorie van Toelichting bij het Besluit ruimtelijke ordening zegt met betrekking tot artikel 3.1.6 het volgende:
Bij cultuurhistorische waarden gaat het over de positieve waardering van sporen, objecten, patronen en structuren die zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. In veel gevallen bepalen deze cultuurhistorische waarden de identiteit van een plek of gebied en bieden ze aanknopingspunten voor toekomstige ontwikkelingen. Deze cultuurhistorische elementen kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we ons land beleven, inrichten en gebruiken.
Afbeelding 13: Uitsnede plangebied cultuurhistorische waardenkaart (bron: Cultuurhistorische waardenkaart Borger-Odoorn)
De ontwikkeling ligt gelegen in een gebied dat een lage cultuurhistorische waarde heeft. De karakteristieken die van cultuurhistorische waarden zijn voor dit gebied zijn in de loop van tijd sterk gewijzigd door overbouwing. In de nabije omgeving is een (zie afbeelding 13, rechtsonder) beeldbepalend pand gesitueerd, verder heeft er niets in de omgeving een hoge cultuurhistorische waarde waar rekening mee gehouden dient te worden.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De geplande ontwikkeling tast de cultuurhistorische waarde van het gebied niet aan. Daarnaast is de gewenste ontwikkeling ook niet van invloed op cultuurhistorische waardevolle gebouwen in de omgeving.
Het is verplicht om in elk bestemmingsplan een waterparagraaf op te nemen. In deze waterparagraaf wordt een overzicht gegeven van het beleid dat van toepassing is op het plangebied. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden aangetoond dat in het plan mogelijkheden bestaan voor een goede waterhuishouding.
Europees beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er per (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Rijksbeleid
Het Nationaal Waterplan (NWP) is in december 2009 opgesteld en geeft de hoofdlijnen aan van het beleid dat het Rijk voert in de periode 2009 tot en met 2015 om tot een duurzaam waterbeheer te komen. Het NWP richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. NWP is een opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het NWP is tevens eens structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wro. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogt en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn de basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. De volgende generaties moeten Nederland als veilig en welvarend waterland ervaren. Water is mooi en Nederlanders genieten graag van water. Het doel van het NWP is: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. De uitvoering van projecten van het NWP zijn al in volle gang. Zo hebben we in Nederland het Hoogwaterbeschermingsprogramma, programma's voor de rivierverruiming (Ruimte voor de rivier en de maaswerken) en stroomgebiedbeheersplannen zodat de waterkwaliteit wordt verbeterd.
Watertoets
Op grond van artikel 12 van het Besluit op de ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen voorzien worden van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
Het plangebied ligt in het werkgebied van waterschap Hunze en Aa's. Op 15 mei 2018 is het Waterschap Hunze en Aa's door middel van de watertoets, geïnformeerd over de voorgenomen ontwikkeling. Uit de toetsing blijkt dat de korte procedure wordt doorlopen, waarbij Waterschap Hunze en Aa's een advies afgeeft in de vorm van een waterparagraaf, deze is opgenomen in Bijlage 4 Watertoets. De waterparagraaf is in het kader van het vooroverleg (artikel 3.1.1. Bro) toegestuurd aan het waterschap Hunze en Aa's.
Waterparagraaf
In het kader van de ontwikkelingen van dit plan dient overleg gevoerd te worden met waterschap Hunze en Aa's. De wijze waarop de aanvrager het waterschap informeert over ruimtelijke plannen en om advies vraagt, hangt sterk af van de aard van het plan. In de waterparagraaf dienen de keuzes in ruimtelijke plannen ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd worden beschreven.
Het wateradvies van het waterschap moet daarin zijn meegenomen. Bij het opstellen van de waterparagraaf zijn ruimtelijk relevante criteria te onderscheiden in criteria die betrekking hebben op de locatiekeuze en in criteria die betrekking hebben op de inrichting van een ruimtelijk plan. In de waterparagraaf van het bestemmingsplan dienen zowel de huidige- als toekomstige relevante thema's worden beschreven. Hieronder wordt een overzicht gegeven van de thema's die in de waterparagraaf kunnen worden meegenomen: veiligheid, wateroverlast, afvalwater & riolering, grondwater & ontwatering, peilen & drooglegging, waterkwaliteit & volksgezondheid, inrichting watersysteem, natuur & ecologie en bodemdaling. Waterhuishoudkundige consequenties van een plan mogen niet op de omgeving afgewenteld worden. Het waterschap streeft er naar om de ingrepen binnen een peilgebied waterneutraal te houden. Wateraspecten die met een specifiek instrument geregeld kunnen worden, worden in de watertoets wel gesignaleerd maar niet geregeld. In het afgegeven advies wordt wel verwezen naar de regelstellende instrumenten zoals, de Keur van het waterschap, Activiteitenbesluit, Besluit lozen buiten inrichtingen, Besluit bodemkwaliteit, peilbesluit, gemeentelijke verordening, watervergunning.
Thema wateroverlast
Het waterschap zorgt voor het functioneren van het watersysteem. Het watersysteem moet nu, maar ook op de lange termijn, goed functioneren. Het watersysteem moet zodanig zijn dat de inundatienormen niet worden overschreden bij toekomstige veranderingen zoals klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak. Dit is gebaseerd op het principe van niet-afwentelen zowel bestuurlijk, financieel en geografisch, in de tijd op elk schaalniveau. Er zijn landelijke werknormen (Nationaal Bestuursakkoord Water) opgesteld voor wateroverlast. Het gaat hierbij om wateroverlast, die ontstaat door inundatie vanuit oppervlaktewater als gevolg van lokale neerslag. De normen zijn uitgedrukt in de kans dat het peil van het oppervlaktewater het niveau van het maaiveld overschrijdt.
Grondgebruikstype Maaiveldcriterium Inundatienorm (1/jaar):
grasland 5% 1/10
akkerbouw 1% 1/25
hoogwaardige land- en tuinbouw 1% 1/50
glastuinbouwgebied 1% 1/50
bebouwd gebied 0% 1/100
Bovenstaande werknormen zijn gebaseerd op basis van de middenvariant van het klimaatscenario 2050 van het KNMI (klimaatscenario G).
In open water in stedelijk gebied kan water geborgen worden. De berging is afhankelijk van het oppervlak open water en de maximale toelaatbare peilstijging. In een situatie T=10 (T= herhalingstijd in jaren) wordt een geoorloofde peilstijging van 0,40 meter gehanteerd en ingeval van een T=100 (inclusief 13% klimaatverandering) is dat afhankelijk van de laagst gelegen gronden in het stedelijk gebied, 0% van het bebouwd gebied mag inunderen. Hierbij moet opgemerkt worden dat in stedelijk gebied ook groen en gras voorkomt waarop een lagere norm (nm. de norm van het grondgebruikstype grasland) van toepassing is dan het bebouwd gebied. Bepaalde gebieden kunnen zelfs aangewezen worden voor de tijdelijke opvang van water. Bij stedelijke uitbreidingen of herstructureringen mag een toename van het verhard oppervlak niet resulteren in een extra belasting van het watersysteem, er moet waterneutraal gebouwd worden. Dit houdt in dat de initiatiefnemer voldoende maatregelen neemt om de versnelde waterafvoer, te compenseren. De initiatiefnemers van de uitbreiding van het verhard oppervlak moeten er voor zorgen dat ze voldoende compenserende maatregelen nemen.
Voor de berekening van de vereiste waterberging, om de toename van het verhard oppervlak te compenseren, wordt gebruik gemaakt van de regenduurlijnmethode. Met deze methode kan op basis van het oppervlak open water, de maximale peilstijging, de afvoernorm bij maatgevende afvoer, maatgevende buien en het maatgevende klimaatscenario op eenvoudige wijze inzichtelijk gemaakt worden hoeveel extra waterberging vereist is. Voor stedelijke gebieden betekent dit concreet dat een regenbui van 89 mm in 24 uur opgevangen moet kunnen worden zonder dat de inundatienorm en de toegestane gebiedsafvoer wordt overschreden.
Als vuistregel hanteert het waterschap dat per m2 toename verhard oppervlak 80 liter extra waterberging gerealiseerd moet worden in het plangebied. In het definitieve wateradvies van het waterschap wordt een maatwerkberekening opgenomen voor de benodigde extra berging.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
In de voorgenomen ontwikkeling ligt niet in stedelijk gebied. Het is niet nodig om compenserende maatregelen te nemen voor het verharde oppervlak dat bij de uitbreiding van de loods komt kijken. De uitbreiding van de landgoedcamping bestaat uit grasland of verstevigde graspaden, water kan hierbij in de grond zakken en zal daarom geen wateroverlast geven.
Thema afvalwater & riolering
De vergunningencheck van het Omgevingsloket geeft u nadere informatie over de vergunningplicht of meldingsplicht op grond van de Waterwet.
Voor het toepassen van grond en baggerspecie in het oppervlaktewaterlichaam geldt een meldingsplicht op grond van het besluit Bodemkwaliteit. Meer informatie hierover kunt u vinden op de site van Meldpunt Bodemkwaliteit. Informatie over het Activiteitenbesluit kunt u vinden op de Activiteitenbesluit internet module.
Samenwerking in de waterketen leidt tot een grotere doelmatigheid en verdergaande kwaliteitsverbetering van het oppervlaktewater. In een groot deel van het bestaand stedelijk gebied wordt het hemelwater en het afvalwater verzameld in een gemengd rioolstelsel. Via het gemengde stelsel wordt dit afvalwater getransporteerd naar de RWZI, waar het na zuivering geloosd wordt op het oppervlaktewater. Door het hemelwater gescheiden te houden van het afvalwater wordt het hemelwater niet vervuild en kan dit schone water behouden blijven voor het watersysteem. Ook is een vermindering van het volume afvalwater gunstig voor de capaciteit van de bestaande riolering, transportvoorzieningen en de RWZI. Het vrijkomende hemelwater na afkoppeling mag niet resulteren in een versnelde afvoer en het hemelwater mag in principe niet door diffuse bronnen zijn verontreinigd voordat het in het oppervlaktewatersysteem terecht komt.
Verontreiniging voorkomen
De invloed van diffuse bronnen op hemelwater moet zoveel mogelijk worden beperkt door het hanteren van de beleidsuitgangspunten in het landelijk emissiebeleid. Dit gaat volgens de trits voorkomen, scheiden en zuiveren. Door het gebruik van preventieve/ brongerichte maatregelen komt hemelwater met zo weinig mogelijk vervuilende stoffen of uitlogende materialen in aanraking en blijft het zo schoon mogelijk. Het uitgangspunt bij de invulling van deze zorgplicht is het gebruik van de beste beschikbare technieken. Alternatieve maatregelen zijn ook acceptabel, mits deze maatregelen aantoonbaar hetzelfde effect opleveren. Op grond van de huidige wet- en regelgeving is het niet de bedoeling om de zorgplicht volledig af te kaderen. De lozer mag zelf invulling geven aan de zorgplicht.
Mogelijke preventieve/brongerichte maatregelen zijn:
Lozing van hemelwater op het oppervlaktewaterlichaam mag niet leiden tot een verslechtering van de kwaliteit van dat oppervlaktewaterlichaam. Daarnaast moet de lozing van hemelwater passen binnen de te bereiken waterkwaliteitsdoelstellingen voor het oppervlaktewaterlichaam of de functies van het gebied. Lozen op een oppervlaktewaterlichaam zonder één van de hierna aangegeven specifieke functies heeft de voorkeur boven lozen op een kwetsbaar oppervlaktewaterlichaam.
Kwetsbaar water
Op een aantal kwetsbare oppervlaktewaterlichamen staat waterschap Hunze en Aa's geen afvalwaterlozingen toe:
Landelijk beleid
Voor de beoordeling van hemelwater, dat in contact is geweest met verontreinigde oppervlakken/ activiteiten of schadelijke/verontreinigende stoffen, geeft de huidige Europese en landelijke wet- en regelgeving, het emissiebeleid en het vergunningen- en handhavingsbeleid van waterschap Hunze en Aa's het kader aan.
Hemelwater lozen op het vuilwaterriool is de minst gewenste en minst duurzame manier om het hemelwater af te voeren. Hemelwater mag alleen op het vuilwaterriool worden geloosd als de lozer het hemelwater niet kan hergebruiken of kan afvoeren via de bodem, het openbaar regenwaterstelsel, een oppervlaktewaterlichaam zonder een specifieke functie of een kwetsbaar oppervlaktewaterlichaam. Lozingen op de riolering vallen onder de bevoegdheid van de gemeente.
Alle agrarische bedrijven vallen onder het Activiteitenbesluit. Voor akkerbouwbedrijven gelden aanvullende voorschriften voor de toepassing van bestrijdingsmiddelen en kunstmest. In het Activiteitenbesluit is een lozingsverbod opgenomen van verontreinigd hemelwater dat rechtstreeks afstroomt van het verharde erf naar het oppervlaktewater (=erfafspoeling). Bij de inrichting van het plan moet rekeningen worden gehouden met de voorschriften uit het Activiteitenbesluit. Voor het Activiteitenbesluit geldt een meldingsplicht bij het waterschap.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Bij de uitbreiding van de loods zal ervoor worden gezorgd dat het hemelwater wordt afgevoerd in de bodem of oppervlakte water. Hierbij zal er rekening gehouden worden dat er geen verontreiniging plaats kan vinden. De uitbreiding aan kampeerplaatsen vormt geen bedreiging als het gaat om verontreiniging van hemelwater.
Thema grondwater & ontwatering
Taken en verantwoordelijkheid
Ten aanzien van grondwater zijn de taken en verantwoordelijkheden verdeeld tussen burger, gemeente en waterschap. Perceeleigenaren zijn zelf verantwoordelijk voor het treffen van maatregelen tegen grondwateroverlast op hun eigen perceel, voor zover deze problemen niet aantoonbaar worden veroorzaakt door onrechtmatig handelen of nalaten van de buur (overheid of particulier).
Gemeente hebben een zorgplicht in het openbaar gebied en moeten maatregelen treffen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Dit voor zover gemeentelijke maatregelen doelmatig zijn en het niet de verantwoordelijkheid van de provincie of het waterschap is om maatregelen te nemen. Maatregelen
die een gemeente kan nemen zijn het aanleggen van drainage , ontwateringssloten of hemelwaterriolering (grondwater mag niet geloosd worden op vuilwaterriolering).
Het waterschap is beheerder van het freatisch (ondiep) grondwater. Het beheer bestaat vooral uit toetsing, advies en vergunningverlening voor kleine onttrekkingen.
Grondwater ordenend
Het functioneren van het grondwatersysteem moet als ordenend element meegenomen worden in de locatiekeuze en de inrichting van plannen. Bij de aanleg van nieuwe gebieden is het uitgangspunt dat wijzigingen in de grondwaterstanden niet mogen resulteren in nadelige gevolgen voor andere gebieden. Dat kan tot gevolg hebben dat het oppervlaktewaterpeil niet gewijzigd kan worden of dat er daarvoor of daardoor aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn om grondwateroverlast in het plangebied te voorkomen.
Wateroverlast
Een te hoge grondwaterstand kan grondwateroverlast veroorzaken, bijvoorbeeld in de vorm van water in de kruipruimte. Te lage grondwaterstanden daarentegen resulteren in verdroging. Het verlagen van grondwaterstanden in bestaande bebouwde gebieden kan problemen geven wanneer er sprake is van houten funderingen en funderingen op klei. Zijn die aanwezig dan mogen de gemiddeld laagste grondwaterstanden (GLG) niet verder worden overschreden (niet nog lager worden). Ook de aanwezigheid van oude bomen verdient aandacht. Volwassen bomen kunnen afsterven als de ontwateringsdiepte snel en drastisch worden veranderd en verder verlaagd worden dan 1m minus maaiveld. Oude bomen kunnen hun wortelstelsel niet meer aanpassen aan grote veranderingen in het grondwater. Tevens kunnen natuurgebieden in en rond het plangebied negatief beïnvloed worden wanneer het hydrologisch systeem veranderd. Het is dan ook belangrijk bij elk inrichtingsplan samen met het waterschap vanuit het bestaande watersysteem vast te stellen wat de huidige en gewenste grondwaterstanden zijn en of er sprake is van een nadelige beïnvloeding van de omgeving.
Normen
Bij een gewenste grondwatersituatie is er geen sprake van overlast en zijn de volgende ontwateringseisen richtinggevend. Voor verschillende typen grondgebruik gelden bij een halve maatgevende afvoer (een afvoer die 10 à 15 keer per jaar wordt overschreden) de volgende ontwateringsadviezen.
Advies ontwateringsdiepte grondgebruik:
Om de geadviseerde ontwateringsdiepte te realiseren moet het oppervlaktewaterpeil en het technisch ontwerp hier op afgestemd worden. Technische aspecten die van invloed zijn op de grondwaterstand zijn bodemtype, waterpeil, afstanden van waterlopen en drains en draindiepten. Als de gewenste grondwaterstanden niet te realiseren zijn met sturing in peilen, waterlopen en drainage of omdat aanpassing van de grondwaterstanden niet gewenst is door de negatieve beïnvloeding van de omgeving, bieden maatregelen als ophoging van het maaiveld, kruipruimteloos bouwen of een aangepaste inrichtingsvorm of een aangepaste functie wellicht een oplossing. Door creatief te zoeken naar van nature geschikte locaties dan wel aangepaste inrichtingsvormen (partieel ophogen van wegen en woningen, of minder gangbare vormen van woningen, wegen en tuinen) moet gestreefd worden naar een inrichting tegen de laagste maatschappelijke kosten.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
In het plangebied wordt de grondwaterstand lokaal beïnvloed door een neerwaartse grondwaterstroming (> 0.75 mm). Deze gebieden zijn meestal voldoende diep ontwatert en bieden mogelijkheden om hemelwater in de bodem te infiltreren, mits er geen sprake is van ondiepe slecht doorlatende lagen.
Thema oppervlaktewaterpeilen & drooglegging
Het uitgangspunt voor het operationele peilbeheer is het streven naar de gewenste grondwaterstand voor de verschillende functies en belangen. Het waterschap stelt voor het gehele beheersgebied peilbesluiten op waarin de te hanteren oppervlaktewater peilen worden vastgelegd. Een wijziging van een functie kan een reden zijn het peil te wijzigen, uitgangspunt hierbij is dat de peilwijziging niet mag resulteren in nadelige gevolgen voor andere gebieden als gevolg van de door de peilwijziging opgetreden wijziging in de grondwaterstand.
Het wijzigen van een peil moet vastgelegd worden in een peilbesluit. Het gewenste peil kan bepaald worden op basis van de drooglegging en of op basis van het gewenste grondwaterregime (GGOR).
Drooglegging is de maat waarop het maaiveld, het straatniveau of het bouwpeil boven het vastgestelde oppervlaktewaterpeil of het streefpeil ligt. Voor bebouwd gebied hanteert het waterschap voor het straatpeil een droogleggingsnorm van 1 meter en voor het bouwpeil (= vloerpeil van de begane grond) een norm van 1,30 meter. Deze droogleggingsnormen gelden bij het zomerstreefpeil.
Om water te kunnen bergen in extremere situaties is een stijging van het waterpeil toelaatbaar. Conform de landelijke werknormen mag in een situatie die 1/100 per jaar (inclusief 13% klimaatverandering) voorkomt in bebouwd gebied 0% inunderen, de toelaatbare peilstijging is in dergelijke situaties afhankelijk van de maaiveldhoogte. Hierbij dient opgemerkt te worden dat in stedelijk gebied ook groen en gras voorkomt waarop een lagere inundatienorm van toepassing is dan het bebouwd gebied.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De functie van de gewenste ontwikkeling is het zelfde als de bestaande functie van het gebied, gezien het hier om een uitbreiding gaat. Een wijziging van het peil is in dit plangebied daarom niet aan de orde.
Thema inrichting watersysteem
Het eigendom, beheer en onderhoud van alle oppervlaktewater en de bijbehorende infrastructuur ligt bij waterschap, gemeente of derden. Het waterschap Hunze en Aa's streeft ernaar om het hoofdsysteem welke een belangrijke functie vervult in de aan- en afvoer van water in eigendom, beheer en onderhoud te hebben. Naast het stelsel van hoofdwatergangen zijn er ook sloten aangewezen als schouwsloot. Schouwsloten vervullen een belangrijke functie in de detailwaterbeheersing en zijn meestal in eigendom bij gemeente en/of derden. Schouwsloten vallen onder de schouwverordening van het waterschap en moeten jaarlijks in november worden geschoond.
Met het dempen van sloten/watergangen neemt de potentiële bergingsruimte van oppervlaktewater af. Het dempen van sloten veroorzaakt hogere grondwaterstanden. In dit kader is een beleidsregel vastgesteld die het dempen van hoofdwatergangen, schouwsloten en overige sloten verbiedt. Het is onder andere verboden het profiel van hoofdwatergangen en schouwsloten te veranderen. Het dempen van sloten is alleen mogelijk onder de voorwaarden die zijn opgenomen in de beleidsregel Dempingen.
De vergunningencheck van het Omgevingsloket geeft u nadere informatie over de vergunningenplicht of meldingsplicht op grond van de Waterwet.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Er worden in de gewenste ontwikkeling geen sloten of watergangen gedempt.
Thema inrichting natuur en ecologie
Bij de inrichting van het watersysteem dient er aandacht te zijn voor waterkwaliteit en ecologie. Van groot belang is het voorkomen van stilstaand water. In wateren met onvoldoende doorstroom mogelijkheden kunnen waterkwaliteitsproblemen ontstaan als vissterfte, blauwalg en de opeenhoping van drijfvuil. Bij het ontwerp dient rekening gehouden te worden met mogelijkheid voor doorspoelen en moet stilstaand water in watergangen voorkomen worden.
Tevens is een goede waterkwaliteit sterk afhankelijk van de mogelijkheid of water- en oeverplanten zich in voldoende mate kunnen vestigen en ontwikkelen. Ruimte voor natuurvriendelijke oevers met geleidelijke overgangen van nat naar droog is van groot belang voor het ecologisch functioneren van het watersysteem en het bieden van voldoende migratiemogelijkheden en leef- en foerageergebieden voor planten en dieren.
Naast de inrichting is ook het beheer en onderhoud van invloed op het te behalen resultaat voor de natuur. Tijdens de voorbereiding van plannen moet ook nagedacht moeten worden over het uit te voeren toekomstig onderhoud en de daarbij behorende voorzieningen.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Er wordt in de gewenste ontwikkeling geen waterpartij toegevoegd aan het plangebied. Regels rondom de juiste inrichting hiervan zijn daarom niet aan de orde.
Met de voorgenomen ontwikkeling komen geen natuur, archeologische, cultuurhistorische of water waarden in het geding.
Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:
Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gronden binnen de gewenste ontwikkeling. Hiertoe is een vooronderzoek uitgevoerd. Doel van het onderzoek was om aan de hand van verzamelde informatie een oordeel te geven omtrent de mogelijkheid van de aanwezigheid van bodemverontreiniging ter plaatse.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het bodemloket (www.bodemloket.nl) is geraadpleegd. Er zijn voor het gebied geen bodemgegevens bekend (zie afbeelding 14).
Afbeelding 14: Uitsnede plan gebied bodemloket
Daarnaast zijn bij de aanleg geen grootschalige bodemingrepen aan de orde. Er wordt geen grond van het terrein afgevoerd en er wordt gewerkt met een gesloten grondbalans. Aangenomen kan worden dat de bodemkwaliteit ter plaatsen geen probleem zal opleveren voor de beoogde functie. Met betrekking tot het aspect bodem wordt het bestemmingsplan daarmee uitvoerbaar geacht.
Bij het aspect geluid is de Wet geluidshinder (Wgh) van toepassing. Deze wet heeft als doel het terugdringen van hinder als gevolg van geluid. De wet stelt bepaalde eisen aan de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Op basis van deze wet dient bij het vaststelling of herziening van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid door de akoestische situatie te beoordelen. De geluidsbronnen die de Wet geluidhinder behandelt zijn industrielawaai, verkeerslawaai en railverkeerslawaai.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
In de nabije omgeving van het plangebied zijn de geluidsbronnen industrielawaai en railverkeerslawaai niet aanwezig. Er zijn in de nabije omgeving van het plangebied wel geluidsbronnen verkeerslawaai, maar deze zijn akoestisch niet relevant voor het plangebied, omdat het plangebied zich niet in deze geluidzone bevindt.
Op afbeelding 15 is het plangebied aangegegeven op de geluidskaart Nederland (Lden). Hier is te zien dat de Strengenweg een geluidsbron wegverkeerslawaai is, welke akoestisch relevant is voor het plangebied.
Afbeelding 15 Uitsnede van de kaart Geluid in Nederland (Lden), met hierop het plangebied aangegeven (bron: Atlas Natuurlijk Kapitaal).
Er is sprake van een geluidsniveau van 46 dB tot maximaal 55 dB aan de meest zuidelijk kant van de landgoedcamping, waar het plangebied aan de Strengenweg grenst. De rest van de camping valt buiten de geluidszone. Omdat een kampeerterrein echter niet als een geluidgevoelig object kan worden aangemerkt, voldoet de gewenste ontwikkeling aan de Wet geluidhinder. Een akoestisch onderzoek is daarmee niet benodigd.
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof. Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het plan tot maximaal 1,2 øg/m3 verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het plan 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval is bij een woning, school of sportterrein. Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvesting binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Met de voorgenomen ontwikkeling zal er meer verkeer worden aangetrokken naar het gebied door een uitbreiding van 25 naar 60 kampeerplekken. Van april tot en met oktober zullen hier per dag, uitgaande van twee bewegingen per dag (heen en terug) 120 bewegingen plaatsvinden. Volgens het CROW 381 is het gemiddelde dagelijkse aantal verkeersbewegingen per kampeerplaats 0,4. Met twee verkeersbewegingen per kampeerplek per dag wordt dus al uitgegaan van een 'worst case scenario'. Immers zullen niet altijd alle kampeerplekken bezet zijn, en zullen niet alle recreanten dagelijks de camping met een gemotoriseerd voertuig verlaten. Daarnaast vinden er extra verkeersbewegingen plaats in de aanlegfase.
Deze cijfers zijn gebruikt als input voor de NIBM-tool, welke berekent of de bijdrage van het extra verkeer wel of niet in betekenende mate is. Op basis hiervan geeft de NIBM-tool aan dat de extra voertuigbewegingen niet in betekenende mate bijdrage aan de luchtverontreiniging. Tevens geeft de regeling NIBM kwantitatieve grenzen voor specifieke projecten. Zo is een nieuwbouwproject met maximaal 1500 woningen (bij 1 ontsluitingsweg) per definitie NIBM. Hieruit kan worden afgeleid dat de vergroting van de camping in niet betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is dan ook geen nader onderzoek nodig, tevens heeft de Omgevingsdienst dit reeds uitgewerkt.
Het beleidsveld externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij onder andere: productie, opslag, verlading en gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Vanaf 1 januari 2010 zijn er strikte risicogrenzen die in milieuvergunningen en bestemmingsplannen moeten worden vastgelegd. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Dit gaat concreet om bedrijven die risicovol zijn, vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Hierdoor wordt het aantal personen in de omgeving van een risicovol bedrijf beperkt. Er wordt daarbij gebruik gemaakt van een kansberekening.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Er is geen risicobron te vinden in het plangebied. Wel bevindt zich een risicobron op afstand van het plangebied. Het gaat hier om chloor vanuit een zwembad. Het plangebied ligt buiten de terreingrens van de risicobron en zal dan ook geen risico ondervinden (zie afbeelding 15). De uitbreiding van de camping brengt ook geen risico's met zich mee. Een nader onderzoek naar risico's of aanvullende maatregelen om risico's te beperken zijn dan ook niet noodzakelijk.
Afbeelding 15: Plangebied ten opzichte van risicobron (www.risicokaart.nl)
De Wer geurhinder en veehouderij (Wvg) is het toetsingskader voor de omgevingsvergunning milieu voor het aspect geurhinder van dierenverblijven en veehouderijen. Het van belang dat de omliggende agrarische bedrijven met de voorgenomen ontwikkeling niet belemmerd worden in hun bedrijfsvoering en bedrijfsontwikkeling. Anderszijds dient de Wvg ter bescherming van geurgevoelige objecten, zoals woningen. Hiertoe wordt gerekend met vaste afstanden.
Daarnaast dient er ter plaatse van de ontwikkeling een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kunnen worden. Onder een goed woon- en leefklimaat wordt het volgende verstaan: het realiseren van een goede ruimtelijke ordening en goede luchtkwaliteit.
Relatie met voorgenomen ontwikkeling
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich meerdere agrarische bedrijven. Met de uitbreiding van het landgoed worden echter geen geurgevoelige objecten toegevoegd aan het plangebied. Een kampeerplek is immers niet bedoeld voor permanent gebruik. Het gebruik zal beperkt zijn tot in het hoogste geval een achtereengesloten vakantieperiode van enkele weken, waarmee de kampeerplaatsen niet aangemerkt kunnen worden als geurgevoelig object. Ook gebouwen ten behoeve van sanitairvoorzieningen en opslag kunnen niet worden aangemerkt als geurgevoelig object. De voorgenomen ontwikkeling levert hiermee geen hinder op voor de bedrijfsvoering en -ontwikkeling van omliggende agrarische bedrijven.
Notitie aanvaardbaar woon- en leefklimaat
Ondanks dat er geen geurgevoelige objecten worden toegevoegd met voorliggend plan, is het wel belangrijk dat ter plaatse van de ontwikkeling een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kunnen worden. Hiervoor zijn de nabijgelegen agrarische bedrijven nader beschouwd in een aanvullend onderzoek (zie ook Bijlage 5 Beoordeling woon- en leefklimaat), welke aan de afstandsnormering dienen te worden getoetst. De minimale afstand tussen bedrijf en ontwikkelingslocatie dient 50 meter te bedragen.
Met het verkleinen van de woonbestemming in onderhavig plan worden de afstanden tot omliggende bedrijven vergroot. De bedrijven aan de Strengenweg 5 (melkveehouderij), Strengenweg 7 (pluimveebedrijf), en Strengenweg 10 (vleeskalverenhouderij) voldoen hiermee allen aan de afstandseis van 50 meter.
Er is in onderhavig plan geen sprake van een nieuw geurgevoelig object, daar de huidige bestemming 'wonen' reeds bestaat en enkel wordt verkleind. Derhalve treedt er geen verslechtering op. Bovendien komt de bestemmingsgrens verder van de bedrijven af te liggen, waardoor de belemmering voor hen afneemt. De bestemmingswijziging naar 'recreatie' voorziet tevens niet in nieuwe geurgevoelige objecten, waarmee geen nieuwe belemmeringen voor de omliggende agrarische bedrijven ontstaan.
In het aanvullend onderzoek is tevens onderzocht of de planologisch toegestane ontwikkeling van de bedrijven en de voor- en achtergrondbelasting belemmeringen opleveren voor de beoogde ontwikkeling (zie ook Bijlage 5 Beoordeling woon- en leefklimaat). Er kan geconcludeerd worden dat op basis van de feitelijke situatie, de maximaal planologische mogelijkheden, en in voor- of achtergrondbelasting geen belemmering bestaat op het gebied van geurbelasting. Gezien het voorenstaande kan worden vastgesteld voorliggende ontwikkeling voldoet aan de grenswaarden voor de geurbelasting uit de Wet geurhinder en veehouderij en dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Binnen een straal van 100 meter van het plangebied zijn diverse woningen/(woon)boerderijen gelegen. Ten westen van het plangebied ligt aan de Strengenweg 10 een agrarisch bedrijf (vleeskalverenhouderij). Binnen de bestaande planologische situatie ligt de woonbestemming op 67 meter afstand van het bedrijf. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt deze woonbestemming beperkt tot de bestaande woning én wordt de huidige woonbestemming gewijzigd in de bestemming enkelbestemming 'recreatie-verblijfsrecreatie 3'. Hiermee wordt de afstand van de nieuwe woonbestemming tot het bedrijf aan de Strengenweg 10 vergroot tot circa 120 meter. Door deze vergroting ontstaat er een verbetering van de situatie voor het bedrijf aan de Strengenweg 10.
Ten zuiden van het plangebied bevinden zich nog twee agrarische bedrijven, ter hoogte van Strengenweg 5 (melkveehouderij) en Strengenweg 7 (pluimveebedrijf). Met voorliggend plan wordt voor de Strengenweg 5 de afstand tot de woonbestemming vergroot van 48 meter naar 76 meter. Voor het bedrijf aan de Strengenweg 7 wordt de afstand tot de woonbestemming vergroot van 45 meter naar 61 meter. Ook voor deze bedrijven geldt dus dat onderhavig plan leidt tot een verbetering.
Notitie beoordeling aanvaardbaar woon- en leefklimaat
Er is aanvullend onderzoek uitgevoerd ten behoeve van het beoordelen van het woon- en leefklimaat in het plangebied. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 5 Beoordeling woon- en leefklimaat. In onderhavig plan worden geen geurgevoelige object gerealiseerd. In het kader van 'goede ruimtelijke ordening' is desalniettemin getoetst aan de onderdelen van het geur- en fijnstofbeleid. Hiertoe dienen twee vragen behandeld te worden:
In het aanvullend onderzoek zijn deze vragen beantwoord middels een analyse van de milieuvergunningen van omliggende veehouderijbedrijven, berekeningen op basis van afstandscriteria en ISL3a-berekeningen. Op basis van dit onderzoek wordt geconcludeerd dat er wordt voldaan aan de grenswaarden voor de geurbelasting uit de Wet geurhinder en veehouderij.
Fijnstof
In het aanvullend onderzoek ten behoeve van het beoordelen van het woon- en leefklimaat is tevens het aspect fijnstof onderzocht. Volgens de grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland voldoet de achtergrondconcentratie op de planlocatie ruim aan de grenswaarde aan de Wet Milieubeheer en de WHO-advieswaarde. Dichtbij de planlocatie bevinden zich wel twee fijnstof emitterende bedrijven, hiervoor zijn metingen uitgevoerd ter hoogte van het bouwvlak 'wonen' op de planlocatie, zie ook Bijlage 5 Beoordeling woon- en leefklimaat. De uitkomsten duiden op 8,2 tot maximaal 11,9 dagen waarop de grenswaarde voor de dagnorm volgende de Europese richtlijn luchtkwaliteit (2008/50/EG) wordt overschreden. Dit is ruim onder de maximaal toegestane 35 dagen. Op het gebied van fijnstof kan daarmee een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.
Tevens is er aan de hand van de grootschalige concentratie- en depositiekaarten van het RIVM onderzoek gedaan betreffende het woon- en leefklimaat ten aanzien van de recreatieve functie (zie ook Bijlage 5 Beoordeling woon- en leefklimaat). Uit deze kaarten blijkt dat de achtergrondbelasting relatief laag is voor alle parameters. Op basis van deze achtergrondbelasting en de afstand tot de omliggende agrarische bedrijven kan worden vastgesteld dat er ter plaatse van de camping sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Gelet op bovenstaande uitleg vormt het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering voor de uitbreiding van de landgoedcamping.
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.
Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, deze geeft aan of er voor acitiviteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een MER gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
In de voorgenomen ontwikkeling is er sprake van de uitbreiding van een kampeerterrein. Het geheel kan worden aangemerkt als een recreatieve of toeristische voorziening. Het Besluit m.e.r. kent twee categorieën die een relatie hebben met een recreatieve of toeristische voorziening. Eén categorie heeft betrekking op een volledige nieuwvestiging. Hiervan is geen sprake. De tweede categorie heeft betrekking op 'aanleg, wijziging of uitbreiding van één of meer recreatieve of toeristische voorzieningen'.
Deze categorie is vermeld in onderdeel D van de bijlage, activiteit D 10.1. Uit kolom 2 van onder D van de bijlage kan worden afgeleid dat er sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
In dit geval ligt het aantal bezoekers en oppervlakte van de inrichting ruimschoots beneden de genoemde drempelwaarden, waardoor het plan kan worden aangemerkt als een niet m.e.r.-(beoordelings) plichtige activiteit. Met de ontwikkeling worden er geen negatieve effecten verwacht op kwetsbare gebieden. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang alsmede overige omgevingsaspecten, in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten.
In en rondom het plangebied zijn geen kabels en/of leidingen aanwezig die beperkend kunnen zijn voor de voorgenomen uitbreiding van Landgoedcamping Seubers. Voorafgaand aan de werkzaamheden dient een klicmelding uitgevoerd te worden.
De voorgenomen ontwikkeling is getoetst aan een breed scala milieuaspecten. Op basis van de milieutoetsing wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling, onder voorwaarden, past binnen de geldende milieuregels.
In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van deze partiële herziening is vormgegeven. De regels en de verbeelding zijn toegesneden op de voorgenomen ontwikkeling.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De regels geven inhoud aan de op de verbeelding (plankaart) aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal bepalingen zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen wat daadwerkelijk van noodzaak is. Hiervoor zijn een aantal standaarden ontwikkeld door het Ministerie van VROM. Deze zijn o.a. de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012), de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012) en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBBP2012). In dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van deze standaarden.
Het juridische bindende deel van het plan bestaat uit de verbeelding en regels. Deze worden digitaal en analoog verbeeld. De verbeelding en regels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken namelijk:
1. Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Artikel 2 Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
2. Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen.
3. Algemene regels
Deze regels zijn algemene regels die voor het gehele bestemmingsplan gelden. Vaak zijn ze van toepassing op meerdere bestemmingen:
Artikel 5 Anti-dubbelregel
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
Artikel 7 Algemene afwijkingssregels
Artikel 8 Algemene procedureregels
Artikel 9 Overige regels
4. Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Artikel 10 Overgangsrecht
In de overgangsregels zijn de juridische consequenties aangegeven betreffende bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.
Artikel 11 Slotregel
Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.
Dit hoofdstuk beschrijft de uitvoerbaarheid van het te ontwikkelen plan.
In voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe het voorgenomen project past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Er wordt geconstateerd dat er geen waarden aangetast worden in het plangebied en in de directe omgeving. Verder zijn er geen milieukundige belemmeringen geconstateerd (zie hoofdstuk 5). Ruimtelijk is de voorgenomen ontwikkeling daarmee ruimtelijk uitvoerbaar.
In het kader van artikel 3.1.1. Bro heeft er een vooroverleg plaatsgevonden. Gedurende deze periode is het onderhavige plan voorgelegd aan de Regionale Uitvoering Dienst (RUD), het waterschap, de brandweer en provincie. De reacties zijn verwerkt in het bestemmingsplan, hieronder zijn kort de wijzigingen beschreven.
Gemeente Borger Odoorn
De gemeente heeft gevraagd of de 21 meter brede strook aan de oostzijde van het plangebied wordt ingericht. Naar aanleiding van een overleg tussen de provincie, gemeente en initiatiefnemer is in deze strook een bomenlaan toegevoegd.
Andere opmerking van de gemeente heeft betrekking op de riolering. Het is niet toegestaan om regenwater op het rioolstelsel te lozen (dit is in de huidige situatie ook al het geval). Het extra huishoudelijk afvalwater als gevolg van de uitbreiding kan via de huidige rioolaansluiting worden geloosd op het gemeentelijk rioolstelsel. Daarom vindt het regenwater zijn weg via infiltratie. Huishoudelijk afvalwater wordt aangesloten op rioleringsstelsel.
De laatste opmerking van de gemeente heeft betrekking op de vrijstellingsgrens. De oppervlaktevrijstelling voor archeologisch onderzoek is in 2014 verruimd naar 1000 m2. In de tekst staat nog de oude vrijstelling van 500 m2. Daarom is deze verruiming aangepast in het plan, dit heeft geen nadelige gevolgen voor de uitvoering.
Gasunie
De Gasunie heeft aangegeven dat er geen leidingen van het bedrijf liggen in de ruime omgeving van het plangebied. Zij hebben derhalve geen op- of aanmerkingen.
Provincie Drenthe
Naar aanleiding van de reactie van de provincie Drenthe is de beukenlaan aan de oostzijde van het plangebied toegevoegd. Dit ten behoeve van de landgoed uitstraling van de camping.
Het voorliggende plan wordt voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Eventuele zienswijzen worden hierna behandeld in paragraaf 7.3.3 Zienswijzen en zijn verwerkt in het plan.
Door het voeren van vooroverleg én de ter inzage legging wordt gesteld dat het plan maatschappelijk uitvoerbaar is.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn hebben betrokkenen of belangheddenden de kans om hun zienswijze over de ontwikkeling aan de Strengenweg 8 mogelijk te maken. Er zijn twee zienswijzen voor het plan binnengekomen. Deze hebben geleid tot wijzigingen in de toelichting en de regels van het bestemmingsplan, zie hiervoor de reactienota in Bijlage 6 Reactienota zienswijzen Landgoedcamping De Strengen.
Kosten die samenhangen met de voorgenomen ontwikkeling worden gedragen door de initiatiefnemer. Dit betekend dat er geen kosten zijn voor de gemeente. Gelet op het hiervoor genoemde wordt gesteld dat deze ontwikkeling economisch uitvoerbaar is.
Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling ruimtelijk, maatschappelijk, en economisch uitvoerbaar is. De voorgenomen ontwikkeling kan worden gerealiseerd.