Plan: | Weststraat 7/7a, Burgh-Haamstede |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1676.00382BphBH-VA01 |
Aan de Weststraat 7 en 7a in Burgh-Haamstede staan twee woningen. Het kadastrale perceel heeft een oppervlakte van 2.780 m² dat doorloopt tot het Domineesbosje. Het perceel is in het bestemmingsplan 'Burgh-Haamstede' bestemd voor 'Centrum' met de 'functieaanduiding wonen'. Binnen het bouwvlak zijn ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw' de bestaande twee woningen toegestaan. Het perceelsgedeelte ter hoogte van het Domineesbosje, groot circa 876 m² is niet bebouwd. Dit perceel ligt tussen de bestemming 'Wonen' met aan de noordzijde de woonpercelen aan de Weststraat 9 en 11 en aan de zuidzijde de woonpercelen aan het Boomgaardwekken 6 tot en met 12 (even).
Initiatiefnemer is voornemens om op dit perceelsgedeelte een woning op te richten met een ontsluiting op het Domineesbosje. Het toevoegen van een woning in bestaand stedelijk gebied is vanuit planologische en volkshuisvestelijke overwegingen inpasbaar, omdat er vrijkomende inbreidingslocatie wordt ingevuld in bestaand stedelijk gebied en er een tekort lijkt aan nieuwbouw. Dit bestemmingsplan maakt het oprichten van een vrijstaande woning juridisch planologisch mogelijk.
Het plangebied ligt aan het Domineesbosje tussen de woonpercelen aan de Weststraat 9 en 11 en de woonpercelen aan het Boomgaardwekken 6, 8, 10 en 12. Aan de overzijde van het Domineesbosje staan twee geschakelde woningen. Een situatietekening met omgeving is opgenomen in figuur 1.
Figuur 1: Situering plangebied en omgeving. Plangebied zwart gestippeld omkaderd.
Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:
Bestemmingsplan | Raadsbesluit | Uitspraak ABRvS | |
“Burgh-Haamstede" | 28 april 2016 | N.v.t. | |
"Parapluplan parkeernormen Schouwen-Duiveland" | 27 september 2019 | N.v.t. |
De gronden zijn in het bestemmingsplan "Burgh-Haamstede" bestemd voor 'Centrum' met de 'functieaanduiding wonen'. Binnen het bouwvlak zijn ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw' de bestaande twee woningen toegestaan. Een uitsnede van de verbeelding is opgenomen in figuur 2. Verder geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' en de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone – natuurgebied'. Om een extra woning mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan nodig.
Figuur 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Burgh-Haamstede'. Plangebied rood omkaderd.
Hoofdstuk 2 geeft een planbeschrijving van de bestaande en nieuwe situatie. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de waterparagraaf. Hoofdstuk 5 omvat de milieuaspecten. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In hoofdstuk 6 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 7 is gewijd aan de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 8 wordt tenslotte ingegaan op de uitkomsten van de gehouden inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Het plangebied is in gebruik als tuin (gazon) bij de woning Weststraat 7. Het erf loopt door tot het Domineesbosje. Het perceel is onbebouwd. Aan de noord- en zuidzijde liggen achtererven van woningen aan de Weststraat en het Boomgaardwekken. Aan de overzijde van het Domineesbosje zijn 16 woningen gerealiseerd. Deze woningen zijn rug-aan-rug met vier woningen aaneengeschakeld gebouwd, waarbij de buitenruimtes aan de buitenzijde van de bouwblokken zijn gelegd.
Achterzijde woningen aan Weststraat gezien Zicht vanuit plangebied op woningen aan het
vanaf het Domineesbosje. Domineesbosje.
Zicht vanuit het Domineesbosje op woningen. Zicht vanuit plangebied op woningen aan de
Boomgaardwekken.
De nieuwe woonkavel wordt tussen de woonpercelen aan de Weststraat 9 en 11 en het Boomgaardwekken 6 tot en met 12 (even) gepositioneerd. Op het woonperceel, groot 876 m², wordt één vrijstaande woning mogelijk gemaakt op een bouwvlak dat 15 meter diep is. De nieuwe bebouwing is vanaf de straat goed zichtbaar en andersom, zodat er een visuele relatie bestaat met het openbaar gebied. De afstand van het hoofdgebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrens bedraagt aan beide zijden minimaal 3 meter. Een (vergunningsvrije) aanbouw moet minimaal 5 meter uit de voorgevellijn komen te liggen, zodat er voldoende ruimte over blijft om minimaal twee auto's op de inrit te kunnen parkeren. De ontsluiting vindt plaats op het Domineesbosje. De erfafscheiding aan de beide zijdelingse perceelsgrenzen wordt door middel van groen (haag of gaashekwerk met klimplanten) vormgegeven. De woning bestaat uit één laag met een kap, passend binnen de schaal en maat van de directe omgeving. De goot- en bouwhoogte zijn daarom respectievelijk maximaal 4 en 10 meter. Dit sluit aan op de bestaande bouwkarakteristiek in de omgeving. Het verkavelingsplan is opgenomen in figuur 3.
Figuur 3: Situatietekening plangebied.
Zicht richting plangebied vanuit Domineesbosje. Zicht plangbied richting het Domineesbosje.
Verkeer
Het nieuwe woonperceel wordt ontsloten op een bestaande uitrit op het Domineesbosje. Deze weg is ingericht als een 30 km/uur gebied. Via de Burghseweg is in zuidwestelijke richting de N57 bereikbaar richting Middelburg en Rotterdam.
Straat Domineesbosje. Weststraat.
Parkeren
Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang dat er voor gebruikers en bezoekers voldoende parkeerplaatsen voor auto's aanwezig zijn. Het gemeentelijke parkeerbeleid voor Schouwen-Duiveland is vastgelegd in het document “Parkeerbeleid Gemeente 2017-2020 gemeente Schouwen-Duiveland". Hierbij zijn de parkeernormen uit thans CROW publicatie 381 aangehouden, zoals deze nadien zijn opgenomen in het bestemmingsplan 'Parapluplan parkeernormen Schouwen-Duiveland'.
Uitgangspunt is dat parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein. Als stedelijkheidsgraad houdt de gemeente Schouwen-Duiveland 'weinig stedelijk' aan. De gemeente hanteert voor het gehele grondgebied, met uitzondering van Zierikzee, de parkeerkencijfers voor 'rest bebouwde kom' (binnen de bebouwde kom) en 'buitengebied' (buiten de bebouwde kom). De relevant zijnde parkeernormen zijn opgenomen in tabel 2.1.
Tabel 2.1 Parkeerkencijfers woningen gemeentelijk parkeerbeleid.
Functies | parkeernorm (weinig stedelijk/ rest bebouwde kom) | Aandeel bezoekers | |
Woning duur | 2,7 per woning (maximum) | waarvan 0,3 per woning |
De parkeerbehoefte wordt gerealiseerd door bij de vrijstaande woning op eigen erf drie parkeerplaatsen aan te leggen, zodat kan worden voldaan aan de parkeerbehoefte. Bij uitwerking van het bouwplan dient te worden aangetoond dat kan worden voldaan aan de parkeernorm. In artikel 10.2 van de regels van het bestemmingsplan wordt dit geborgd.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' vastgesteld (afgekort NOVI). De visie bevat hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet die op 1 januari 2024 in werking is getreden.
In de NOVI wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.
De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving met bijbehorende opgaven geformuleerd. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.
De vier prioriteiten
De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten. Dat zijn complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Politieke en maatschappelijke keuzes zijn vooral daar nodig, om op deze prioriteiten voortgang te boeken op een manier die draagvlak heeft en bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. Het gaat hier om de volgende prioriteiten.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Drie afwegingsprincipes
Doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: ‘(a) bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften’. Deze dubbele doelstelling uit de Omgevingswet is vertaald in een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving: ontwikkeling van de leefomgeving gaat samen met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw. Om aan het afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, gebruikt het rijk in het omgevingsbeleid drie afwegingsprincipes. Deze zijn:
Relatie tot bestemmingsplan
In de uitwerking van prioriteit 3 'Sterke en gezonde steden en regio's' is een aantal beleidskeuzes opgenomen. Er zijn vooral in steden en stedelijke regio’s nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stads- en dorpsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio’s behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Tegelijk wil het rijk de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen verbeteren. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het toevoegen van één woning in bestaand stedelijk gebied. De rijksbelangen worden niet geraakt.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Door de (thans 14) nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. De rijksbelangen zijn bij dit plan niet in het geding.
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een ruimtelijk plan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.
Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond.
In dit bestemmingsplan wordt het oprichten van een woning mogelijk gemaakt. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Op grond van jurisprudentie is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Zie verder paragraaf 3.2.2.
Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De woning is in overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.
Op 21 september 2018 hebben Provinciale Staten het Omgevingsplan Zeeland 2018 vastgesteld. Het Omgevingsplan Zeeland 2018 bevat de hoofdlijnen uit alle provinciale beleidsplannen voor de fysieke leefomgeving. Het Omgevingsplan behandelt de thema's economie, ruimte, mobiliteit, natuur, cultuur, water en milieu. Ten opzichte van het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 is voor het overgrote deel geen nieuw beleid gevormd. De kern van het omgevingsplan wordt gevormd door vier integrale strategische toekomstgerichte opgaven die nationaal en provinciaal centraal staan:
Voor de ontwikkeling die dit plan mogelijk maakt is de opgave 'toekomstbestendige bereikbare woon-, werk- en verblijfsomgeving' van toepassing. In de paragraaf Stedenbeleid is vastgelegd dat het nodig blijft om de woningbouw in dorpen te faciliteren. Hier ligt de opgave primair bij herstructurering, inbreiding binnen de bestaande kern, vervangende nieuwbouw en het verleggen van bestaande plannen naar nieuwe kansrijke locaties die inspelen op de lokale behoeftes. Als dit noodzakelijk is, behoort maatwerk door een beperkte uitbreiding tot de mogelijkheden. De totale woningmarktafspraken in de regio bieden hiervoor het kader.
Wonen
Gezien de ruimtelijke doelen, de klimaat en demografische opgave, de uitgangssituatie van de woningvoorraad en de toekomstverwachtingen, is woningbouwbeleid essentieel. Woningbouwprojecten, zeker de omvangrijke, hebben een gemeentegrensoverschrijdend impact. Er moet daarom op regionaal niveau gekozen worden voor de woningbouwplannen die qua omvang, locatie en type aansluiten bij de woonwensen van de Zeeuwse burger. De keuzes moeten worden gemaakt in regionale woningmarktafspraken door de vijf Zeeuwse woningmarktregio's (De Bevelanden, Schouwen-Duiveland, Tholen, Walcheren en Zeeuws-Vlaanderen). Bij het maken van regionale woningmarktafspraken dient de totale woningvoorraad te worden betrokken. Het overgrote deel van de woningvoorraad van de komende decennia is immers al aanwezig in de vorm van de gebouwde voorraad. Het aantal toevoegingen is daarmee in de marge en vereist het verleggen van de focus van nieuwbouw naar aanpassing van de bestaande woningvoorraad. Om de regio's te ondersteunen bij het maken van regionale woningmarktafspraken draagt de provincie actuele kennis aan op het gebied van de gewenste kwaliteit van de woningbehoefte. Voor het bepalen van de kwantitatieve behoefte is de bevolkings- en huishoudenprognose leidend. De regionale woningmarktafspraken zijn bedoeld om regionaal woningbouwbeleid vast te stellen en dienen als onderbouwing van de Ladder voor duurzame verstedelijking. In paragraaf 3.2.2 wordt hierop ingegaan.
Conclusie
Dit bestemmingsplan maakt de nieuwbouw één woning mogelijk in bestaand stedelijk gebied. Het toevoegen van een woning op een perceel met de functieaanduiding wonen leidt niet tot aantasting van de provinciale belangen, omdat sprake is van continuering van een woonfunctie. De provinciale belangen zijn niet in het geding.
In de Omgevingsverordening van de provincie Zeeland zijn regels opgenomen ten aanzien van de fysieke leefomgeving van de provincie Zeeland. Hierbij zijn de uitgangspunten opgenomen die zijn vastgelegd in het provinciale omgevingsplan. In de Omgevingsverordening is de volgende bepaling opgenomen over Wonen.
Artikel 2.7 Wonen
In lid 1 is opgenomen dat in de toelichting bij een bestemmingsplan waarin een nieuwe kleinschalige woningbouwlocatie in het landelijk gebied wordt toegelaten aannemelijk wordt gemaakt dat wordt voldaan aan de in bijlage C bedoelde voorwaarden. Nieuwe kleinschalige woningbouwlocaties in het landelijk gebied, die niet voldoen aan de in bijlage C bedoelde voorwaarden, worden in een bestemmingsplan niet toegelaten.
Naast het beoordelingskader van artikel 2.7 van de Omgevingsverordening is artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Ladder duurzame verstedelijking) van toepassing indien sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Met de term "kleinschalige woningbouwmogelijkheden" wordt beoogd een afzonderlijke categorie aan te duiden die wordt onderscheiden van reguliere uitbreidingslocaties/ nieuwe woonwijken die, in hoofdzaak, in of aansluitend aan het bestaand stedelijk gebied worden ontwikkeld. Artikel 2.7 is daarop niet van toepassing, omdat hier sprake is van een ontwikkeling in bestaand dorpsgebied door het toevoegen van één woning binnen een bouwvlak van de bestemming 'Centrum' met de functieaanduiding wonen waar al twee woningen zijn toegestaan.
Toetsing aan Omgevingsverordening
Het toevoegen van een woning valt onder de mogelijkheden voor verbetering, uitbreiding en verplaatsing van (bestaande) individuele burgerwoningen in bestaand dorpsgebied. Het centrumgebied wordt opgewaardeerd met een extra woning tussen al bestaande woningen. Vanuit een goede ruimtelijke ordening is deze woning goed inpasbaar. Het plan maakt onderdeel uit van de lokale woningbehoefte.
Toetsing aan Ladder voor duurzame verstedelijking
Dit bestemmingsplan maakt het oprichten van een woning mogelijk. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Twee woningen die rechtstreeks mogelijk worden gemaakt zijn niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, lid 1, onder i van het Bro (ABRvS 18 december 2013, nr. 201302867/1/R4). Gesteld kan worden dat de gebruiksmogelijkheden te kleinschalig zijn om onder het regime van artikel 3.1.6 lid 2 Bro te vallen, waarin de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen. Toetsing aan de Ladder is derhalve niet nodig.
Artikel 2.27 Afwegingszone natuurgebieden
Op grond van dit artikel dient in de toelichting bij een bestemmingsplan waarin bestemmingen worden aangewezen dan wel regels worden gegeven voor gronden die zijn gelegen binnen 100 meter rond bestaande natuurgebieden, niet zijnde binnendijken, zoals aangegeven in bijlage 9, met inachtneming van een ingevolge artikel 2.26 vastgestelde wijziging van de begrenzing, een beschrijving te worden gegeven van de wijze waarop rekening is gehouden met de wezenlijke kenmerken en waarden van de natuurgebieden en wordt aannemelijk gemaakt dat geen onevenredige aantasting van de bedoelde kenmerken en waarden plaatsvindt.
Op grond van lid 2 dient in een bestemmingsplan waarin een bevoegdheid tot afwijking van de regels door middel van een omgevingsvergunning wordt opgenomen voor de in het eerste lid bedoelde gronden, de regel te worden gesteld dat de omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend indien geen onevenredige aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden plaatsvindt binnen 100 meter van het natuurgebied.
Toetsing aan Omgevingsverordening
Het plangebied ligt nabij bestaande natuur. In verband hiermede is in artikel 8.1 van de regels van het bestemmingsplan de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - natuurgebied' opgenomen. In het ecologisch onderzoek, zoals toegelicht in paragraaf 6.3.1, is aangetoond dat het natuurgebied niet wordt aangetast door deze planontwikkeling. Er is geen beperking voor het plangebied.
Artikel 2.29 Molenbiotoop
In de toelichting bij een bestemmingsplan wordt inzicht gegeven in de cultuurhistorische waarde van in of nabij het plangebied aanwezige traditionele windmolens. Verder dient een bestemmingsplan op grond van lid 2 regels te bevatten tot behoud van windvang van de in of nabij het plangebied aanwezige traditionele windmolens. In ieder geval worden in een bestemmingsplan op zodanige wijze bestemmingen aangewezen dan wel regels gegeven dat binnen een straal van 100 meter gerekend vanaf het middelpunt van de traditionele windmolen geen nieuwe bebouwing en beplanting wordt toegelaten hoger dan het laagste punt van de verticaal staande wieken.
Toetsing aan Omgevingsverordening
De molen 'De Graanhalm' ligt nagenoeg op 400 meter van het plangebied. Alleen in de meest zuidwestelijke hoek van het plangebied is de molenbiotoop van toepassing. In dit gedeelte is geen bebouwing is toegestaan. Vanuit de molenbiotoop zijn er geen beperkingen.
Conclusie
Deze planontwikkeling maakt het oprichten van een woning mogelijk in bestaand stedelijk gebied. De ruimtelijke- en beeldkwaliteit, alsmede de natuurwaarden van het nabijgelegen natuurgebied en de molenbiotoop, worden niet aangetast. De provinciale belangen in de Omgevingsverordening Zeeland (2018) zijn niet in het geding.
De ambities op het gebied van wonen, werken en verblijven heeft de gemeenteraad in 2011 vastgesteld in de Strategische Visie 'Tij van de Toekomst'.
Wonen
De woningvoorraad is afgestemd op de wensen van de (nieuwe) inwoners. In aantal zijn vraag en aanbod van woningen in balans. De kwalitatieve woningvoorraad is afgestemd op de woningbehoefte en verkeert in goede staat. Ouderen kunnen lang zelfstandig wonen en nieuwe inwoners vinden een plek naar wens. Aangetrokken door het eilandleven, is Schouwen-Duiveland een aantrekkelijke plek voor deeltijdbewoners. Een eiland om te genieten van het leven, de rust en de ruimte en tegelijkertijd inspiratie op te doen voor professie en beroep.
Keuzen
De gemeente heeft een regisserende rol bij het bepalen van de woningbouwopgave waar zij in de komende 30 jaar voor staan, zowel in kwalitatieve als kwantitatieve zin.
Toetsing planinitiatief
Dit bestemmingsplan voorziet in het toevoegen van een woning in de bebouwde kom van Burgh-Haamstede. Hoewel deze herontwikkeling niet concreet is benoemd kan worden gesteld dat de woning in overeenstemming is met de ambities uit de Strategische Visie, temeer daar in het geldende bestemmingsplan al een functieaanduiding voor wonen is opgenomen binnen een bouwvlak. De woning wordt toegevoegd voor de doelgroep doorstromers.
Conclusie
De visie heeft een hoog abstractieniveau, waarin geen uitspraken worden gedaan op perceelsniveau. Het perceel heeft de bestemming 'Centrum' met de 'functieaanduiding wonen' waar al twee woningen zijn toegestaan. De nieuwbouw is in overeenstemming met de uitgangspunten van het gemeentelijk beleid. Mitsdien kan worden gesteld dat dit bestemmingsplan voor het oprichten van een woning in overeenstemming is met de uitgangspunten van de Strategische visie 'Tij van de Toekomst'.
Woonvisie 2018 2027
De gemeenteraad van Schouwen-Duiveland heeft op 28 juni 2018 de 'Woonvisie 2018 - 2027' vastgesteld. De Woonvisie zorgt voor passend beleid om de komende 10 jaar de veranderende uitdagingen op het gebied van wonen aan te gaan. Het nieuwe woonbeleid zorgt er voor dat de gemeente binnen de vastgestelde kaders zo optimaal mogelijk de kansen benut, de kwaliteiten van Schouwen-Duiveland behoudt en de leefbaarheid in de kernen versterkt, bestaande inwoners voorziet van passende woningen en meer nieuwe inwoners probeert aan te trekken. Door het stellen van kaders stimuleert de gemeente nieuwe kwalitatief passende oplossingen en wordt leegstand in de bestaande woningvoorraad zo veel mogelijk beperkt. Alleen op deze manier kan zij nog nieuwe ruimtelijke plannen voor woningbouw onderbouwen en realiseert de gemeente de juiste woning op de juiste plaats voor huidige en komende generaties.
De juiste keuzes worden gemaakt om in 2040 het strategische doel te hebben bereikt: we wonen prettig, naar wens en behoefte. Het gaat om minder en kwalitatief betere nieuwbouw en om veel aandacht voor de vitaliteit van de bestaande voorraad. Daarbij functioneert Schouwen-Duiveland als één samenhangende woningmarkt. Dat betekent dat een ingreep in de ene kern, in meer of mindere mate effect heeft op de andere kernen in de gemeente. Om dit strategische doel te bereiken stelt de gemeente tot 2027 het volgende doel:
Evenwicht tussen plancapaciteit en behoefte is vereist
De gemeente streeft een duurzaam, toekomstbestendig evenwicht na tussen de plancapaciteit en de benodigde woningbouw om zo ruimte te behouden en creëren voor (nieuwe) gewenste plannen. De grootste uitdaging is eerst de huidige plancapaciteit, waar mogelijk, meer in evenwicht te brengen met de kaders en (urgente) beleidsaccenten van de Woonvisie. Qua nieuwbouw loopt de woningmarktregio over in het aantal geplande woningen. De gemeenteraad geeft in de Woonvisie een vertrekpunt en een aanpak voor deze herprogrammering om met elkaar tot een gezond, duurzaam en toekomstbestendig evenwicht te komen. Per woonmilieu gaat zij de bestaande harde en zachte plannen beoordelen aan de hand van een toetsing-/afwegingskader. Dit is nodig, omdat de totale plancapaciteit (876 woningen) momenteel bijna 2x zo groot als de totale gemeentelijke lokale behoefte (396 woningen).
Prioriteringskader voor (bestaande) plannen
Een aantal harde plannen van de gemeente, maar ook van ontwikkelaars komen ondanks het aantrekken van de woningmarkt niet van de grond. De gemeente gaat haar eigen plannen beoordelen en overleggen met de ontwikkelaars om de resterende harde plannen, waar nodig, te herprogrammeren. Alle resterende bestaande plancapaciteit wordt beoordeeld vanuit de in de Woonvisie opgenomen kwalitatieve en kwantitatieve beleidskaders. De punten uit het onderstaande afwegingskader worden geconfronteerd met de plancapaciteit. Kern van het toetsings-/afwegingskader:
Kwalitatief kan het volgende nog in een vraag voorzien op basis van de woningmarktanalyse en de in deze Woonvisie opgenomen kwalitatieve en kwantitatieve beleidskaders:
Het college heeft op 27 november 2018 een besluit genomen over de herprogrammering, waaruit duidelijk is geworden op welke wijze meer evenwicht wordt gebracht tussen behoefte en aanwezige plancapaciteit. Het volgende is hierin besloten:
Toetsing bouwplan initiatief aan Toetsingskader
Onderhavig planinitiatief is getoetst aan de hand van genoemd toetsingskader. Deze toetsing heeft opgeleverd dat dit plan in de categorie 'doorgaan' valt.
Structuurvisie Wonen
Op 16 februari 2023 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Wonen 2023-2032 vastgesteld. De gemeente Schouwen-Duiveland heeft de ambitie ieder huishouden naar wens te kunnen laten wonen. Om dit te bereiken zijn maatregelen nodig om opgaven op de woningmarkt structureel aan te kunnen pakken. Het gaat daarbij om het toevoegen van woningen die in een kwalitatieve behoefte voorzien met aandacht voor balans tussen vraag en aanbod op middellange termijn. Het is de wens om daarvoor 'schuifruimte' te creëren waarmee blijvend gewerkt kan worden aan kwalitatieve woonopgaven. Met de RWMA is deze schuifruimte gecreëerd.
Om mogelijke leegstand op termijn te voorkomen wordt er ingezet op het onttrekken van woningen waarnaar geen behoefte meer is. Dat wordt gedaan met de met de Structuurvisie Wonen:
Toetsing bouwplan Structuurviswie Wonen
Het plan maakt het mogelijk om een woning toe ge voegen in bestaand stedelijk gebied. Het betreft hier een inbreidingslocatie van de kern.
Conclusie
Het toevoegen van een woning is inpasbaar op grond van de resultaten van het toetsingskader en de Structuurvisie Wonen. Deze ontwikkeling levert een bijdrage aan het meerjarenprogramma woningbouw om voldoende woningen te realiseren voor de doelgroep doorstromers.
In de door de gemeenteraad vastgestelde Welstandsnota 2012 zijn algemene welstandscriteria geformuleerd die ten grondslag liggen aan iedere planbeoordeling. De welstandscriteria geven aan hoe een bouwwerk ‘zich moet gedragen’ om in zijn omgeving te passen en welke gewaardeerde karakteristieken uit de omgeving in het ontwerp moeten worden gebruikt. De criteria zijn gebaseerd op de ruimtelijke kwaliteit zoals die in de bestaande situatie wordt aangetroffen.
Daarnaast is een belangrijke pijler van de welstandsnota het gebieds- en objectgerichte welstandsbeleid welke is gebaseerd op de ruimtelijke opbouw is Schouwen-Duiveland. Bij het benoemen van de welstandsgebieden is uitgegaan van de huidige situatie. De gebiedsuitwerkingen in deze welstandsnota zijn gericht op de bestaande context, te weten steden en dorpskernen, planmatige uitbreidingen, bedrijfs- en haventerreinen, sport en recreatie en buitengebied. Er is onderscheid gemaakt tussen verschillende welstandsniveaus.
Het plangebied ligt in een dorpskern met de aanduiding 'bijzondere woonconcentraties' nabij 'historische kernen'. Het gaat om de gebieden waar extra aandacht voor de ruimtelijke kwaliteit wenselijk is en de gemeente ook aanvullende beleidsinstrumenten inzet of kan gaan inzetten. Het welstandstoezicht is gericht op het versterken van de bestaande en/of gewenste kwaliteit. Hiervoor geldt een bijzonder welstandsregime (niveau 2). Een bijzonder welstandsregime houdt rekening met de volgende aspecten:
Daarnaast zijn uitgangspunten opgenomen over massa en vorm, gevelkarakteristiek en detaillering, kleur en materiaal.
Conclusie
Het bouwplan voor de woning wordt om advies voorgelegd aan de welstands-/monumentencommissie. Bij uitwerking van het bouwplan wordt rekening gehouden met het welstandsadvies. De kleuren en materialen zullen ter goedkeuring worden voorgelegd aan de welstandscommissie.
In de Woonvisie is meer aandacht gevraagd voor duurzaamheid en technologische vernieuwing. De bewustwording en behoefte om energie te besparen neemt verder toe. Een ingrijpende verandering is de energietransitie.
Duurzaamheid is een belangrijk thema. Bij woonbeslissingen wordt duurzaamheid steeds vaker meegenomen door kopers/bewoners. Duurzaamheid speelt zowel een rol in de bestaande woningvoorraad als in de nieuwbouw. Door duurzaam te bouwen of woningen te verduurzamen, wordt bijgedragen aan energiebesparing in woningen. Duurzaamheid is echter meer dan energiebesparing. Het draagt ook bij aan voorkomen van uitputting van grondstoffen, een beter woon- en leefklimaat, een gezond binnenmilieu en gezondheid van bewoners. Duurzaam bouwen heeft ook een positieve weerslag op de leefbaarheid van de woningen en de woonomgeving en op de betaalbaarheid, woonlasten worden lager.
Toetsing planinitiatief
Het initiatief gaat uit van een herontwikkeling van het projectgebied dat is georiënteerd op het Domineesbosje (achter Weststraat 7/7a), waar een vrijstaande woning wordt gerealiseerd. De nieuwe woning wordt gasloos en energiezuinig uitgevoerd overeenkomstig de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Dit betekent dat de woning een neutraal 'gebouw gebonden' energiegebruik heeft. Dit betreft het energiegebruik voor ruimteverwarming, ruimtekoeling, warmtapwater, elektriciteit voor de hiervoor benodigde installaties en (forfaitair) verlichting én 'gebruik gebonden'. De ruimte rondom de woning wordt als tuin ingericht. Bij de inrichting zal rekening gehouden worden met het versterken van de groenstructuur en de biodiversiteit.
Klimaatadaptatie/ risico's van klimaatverandering
Het klimaat in Nederland verandert. Het KNMI verwacht hogere temperaturen, nattere winters, hevigere regenbuien en kans op drogere zomers. Dit heeft gevolgen voor de stedelijke omgeving, bijvoorbeeld door meer wateroverlast, grondwaterproblemen en hittestress. Landelijk zijn deze problemen geadresseerd in de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie. Overheden kunnen hierbij gebruik maken van het stappenplan "weten, willen en werken" om het proces naar een klimaatbestendige inrichting vorm te kunnen geven. De gevolgen van de risico's van klimaatverandering zijn beoordeeld voor zover het betreft de risico's ten aanzien van: a. wateroverlast door overvloedige neerslag; b. overstroming; c. hitte; d. droogte.
Wateroverlast door overvloedige neerslag
Het gebied is gevoelig voor neerslag en de ontwatering is niet optimaal. De tuin zal niet volledig worden verhard, zodat wateroverlast kan worden voorkomen. Bij de nieuwbouw is het zaak het vloerpeil zo te kiezen dat het water van het erf niet naar binnen loopt.
Overstroming
In het plangebied is de maximale waterhoogte bij een dijkdoorbraak < 0,5 meter (Atlas Leefomgeving, kaart maximale hoogte bij dijkdoorbraak). Het vloerpeil van de nieuwbouw houdt hiermee rekening.
Hitte
Hittestress is een term die aangeeft dat een sterk verhoogde gevoelstemperatuur optreedt, die onaangenaam en zelfs schadelijk kan zijn voor mens en dier. De aanwezigheid van veel verhard oppervlak verhoogt de gevoelstemperatuur en daarmee de hittestress, terwijl de aanwezigheid van schaduw en groen deze verlaagt. Er worden bomen in de tuin geplant voor schaduwwerking.
Droogte
In het plangebied is er geen sprake van extra bodemdaling door droogte. De nieuwe woning daalt niet, omdat de palen van beton zijn. Er zijn uit dien hoofde geen beperkingen.
Conclusie
De woning wordt overeenkomstig de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen en de bepalingen in het Bouwbesluit gebouwd. Bij uitwerking van het bouwplan wordt rekening gehouden met de gemeentelijke uitgangspunten op het gebied van duurzaam bouwen en klimaatadaptatie.
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de Watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.
Rijk
Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP2 geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP2 richt zich op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:
Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP2 werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP2 aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.
Provincie
De Provincie heeft het beleid voor de bescherming van het grond- en oppervlaktewater opgenomen in het Omgevingsplan. Hierin staan normen voor de regionale watersystemen (het slotenstelsel). Ze moeten bij hevige neerslag voldoende water kunnen bergen en afvoeren.
In het kader van de afstemming met de ruimtelijke ordening zijn in het Omgevingsplan van de provincie Zeeland waterkansenkaarten opgesteld voor onder andere overige functies. Deze kaarten zijn beschikbaar via de provinciale website. De Waterfunctiekaart vormt de leidraad voor het waterbeheer, die de waterhuishoudkundige bestemming met bijbehorende gebruiksvoorwaarden van het grond- en oppervlaktewater aangeeft.
De Waterkansenkaart geeft de noodzakelijke inspanning aan om een gebied geschikt te maken voor stedelijke ontwikkeling. Indien nodig wordt een nadere toetsing op locatieniveau door het waterschap uitgevoerd. Op de Waterkansenkaart is deze inspanning als deels 'normaal' en deels 'hoog' aangeduid.
Gemeente
De gemeente Schouwen-Duiveland heeft samen met het Waterschap en de provincie Zeeland een waterplan (2007) opgesteld voor het binnendijkse gebied van de gemeente. Het waterplan geeft de kaders aan hoe tot 2015 omgegaan zal worden met water. Het beleid is gericht op een grotere belevingswaarde van water, een betere waterkwaliteit, geen overlast van water en meer rekening houden bij ontwikkelingen met water. De uitvoering van dit beleid vindt in samenwerking plaats. In het waterplan is gekeken naar de knelpunten die er zijn, de opgaven die er liggen en de kansen die er kunnen komen om aan het beleid uitvoering te geven. Gezamenlijk met het Waterschap en de provincie wordt jaarlijks een uitvoeringsprogramma opgesteld welke maatregelen dat jaar genomen worden.
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Scheldestromen. Dit schap is in het gebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteitsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen. Voor elk ruimtelijk plan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De waterbeheerder voert de Watertoets uit. De Watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid waterbeheerder
In het door de Algemene Vergadering op 19 november 2015 vastgestelde Waterbeheerplan 2016-2021 zijn de hoofdlijnen van het beleid op het gebied van watersystemen en afvalwaterketen opgenomen. Het waterschap heeft daar een specifieke verantwoordelijkheid voor. Wettelijk vastgelegde taken zoals het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem en voor het doelmatig zuiveren van afvalwater. Ook heeft het waterschap de taak om het watersysteem en de afvalwaterketen toekomstbestendig te maken, zodat zij gevolgen van de klimaatverandering kan opvangen.
Dit waterbeheerplan staat voor verbinding met het werk van andere overheden: Provincie Zeeland, gemeenten, Rijkswaterstaat, naburige Vlaamse waterbeheerders en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Het waterschap schept randvoorwaarden voor gebruikers, maar biedt ook mogelijkheden en meerwaarde voor maatschappelijke gebruikers zoals burgers, agrariërs, terreinbeheerders, ondernemers en bedrijven, recreanten.
De visie van het waterschap luidt als volgt: 'Doelmatig beheer van watersystemen en afvalwaterketen. Deze zijn robuust en toekomstbestendig ingericht' met als doelen dat het watersysteem en de afvalwaterketen in het beheergebied in 2027 op orde zijn, ook voor de klimaatomstandigheden die worden verwacht. Concreet betekent dat voor het watersysteem de volgende doelen:
Voor de afvalwaterketen vertaalt het waterschap dit naar de volgende doelen:
Het beheer en onderhoud is gericht op het in stand houden van het waterlopenstelsel voor berging, doorvoer en afvoer van overtollig water. Daarnaast past het waterschap het watersysteem waar nodig aan om aan de doelen te (blijven) voldoen. Ook zet zij zich in om emissies die nadelig zijn voor de waterkwaliteit, te beperken. In de afvalwaterketen gaat het waterschap de energie efficiency verbeteren. Dat doet zij door duurzame energie en grondstoffen te winnen uit afvalwater. Ook geeft het waterschap in de afvalwaterketen prioriteit aan het veilig stellen van de vereiste functionaliteit door knelpunten weg te nemen en (groot) onderhoud uit te voeren.
Toetsingskader
Het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer in het binnendijkse gedeelte wordt gevoerd door Waterschap Scheldestromen. Het Waterschap beheert de waterkeringen in haar beheergebied buiten de bebouwde kom. De rioleringstaak binnen het plangebied valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente Schouwen-Duiveland. In het kader van de watertoets wordt deze waterparagraaf overlegd met het waterschap, waarna de opmerkingen worden verwerkt in deze waterparagraaf.
Beschrijving watersysteem
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet in een kernzone en/of beschermingszone van een (regionale) waterkering op grond van de Legger primaire waterkeringen. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.
Legger oppervlaktewater
Op de Legger Oppervlaktewaterlichamen liggen er in het plangebied geen primaire, secundaire en tertiaire watergangen met een beschermingszone (figuur 4).
Figuur 4: Uitsnede Legger Oppervlaktewaterlichamen waterschap Scheldestromen.
Afvalwaterketen en riolering
In de gemeente Schouwen-Duiveland wordt het afvalwater van huishoudens en industrie voor een groot deel ingezameld met riolering. Hierbij wordt gebruik gemaakt van zowel vrijverval riolering als drukriolering. Via een stelsel van persleidingen wordt het afvalwater getransporteerd naar de rioolafvalwaterzuivering.
Beschrijving waterkwantiteit
Het plangebied waar de nieuwe woning komt is in gebruik als tuin. In de nieuwe situatie neemt het verhard oppervlak toe met minder dan 150 m². Er worden geen watergangen gedempt. Gelet op de geringe toename is het realiseren van vervangend water niet nodig.
Waterafvoer
Het overtollig hemelwater van het dak van de woning wordt afgevoerd via straatkolken. Hergebruik van hemelwater kan in beperkte mate plaatsvinden door middel van opvang in regentonnen. Het afvalwater van de woning zal op de aanwezige riolering worden aangesloten overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Geen gebruik wordt gemaakt van uitloogbare bouwmetalen. Voor vergunningplichtige activiteiten zal tijdig een Waterwetvergunning worden aangevraagd bij het waterschap.
Er is aan de hand van de criteria uit de Handreiking watertoets van het Waterschap Scheldestromen nagegaan of het voorliggende plan strijdig is met de waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen. Hierna wordt per thema ingegaan op de wateraspecten.
Thema en water(beheer)doelstelling |
Uitwerking |
Veiligheid waterkeringen
Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte. |
Het plangebied ligt niet in een waterkering en/of kern- of beschermingszone. De ontwikkeling heeft dan ook geen gevolgen voor de waterveiligheid. |
Voorkomen overlast door oppervlaktewater
Het plan biedt voldoende ruimte voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water. Waarborgen van voldoende bouwpeil om inundatie vanuit oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties. |
Sprake is van het oprichten van één woning. Het verhard oppervlak neemt met circa 120 m² toe. Op grond van de richtlijnen van het Waterschap is watercompensatie niet nodig. |
Voorkomen overlast door hemel- en afvalwater
(inclusief water op straat/ overlast) Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen. Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten. |
Het huishoudelijk afvalwater vanuit de woning wordt gescheiden van het hemelwater afgevoerd via gemeentelijk rioolstelsel. Het hemelwater wordt afgevoerd naar straatkolken. |
Grondwaterkwantiteit en verdroging
Tegengaan/ verhelpen van grondwateroverlast en -tekort. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en -mogelijkheden. |
De ontwikkeling voorziet niet in het onttrekken van grondwater. De ontwikkeling veroorzaakt evenmin mogelijke grondwateroverlast. |
Grondwaterkwaliteit Behoud/ realisatie van een goede grondwaterkwaliteit. Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden. |
In het plangebied is geen sprake van grondwateroverlast. Voor deze herontwikkeling wordt geen grondwater onttrokken. Grondwateroverlast en verdroging wordt tegengegaan door de afvoer van hemelwater naar straatkolken. Het plangebied ligt niet in een grondwater- beschermingsgebied ten behoeve van een drinkwaterwinning. |
Oppervlaktewaterkwaliteit Behoud realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren. |
Evenals bij het voorgaande aspect geldt dat met het oog op de oppervlaktewaterkwaliteit er geen gebruik wordt gemaakt van uitlogende bouwmaterialen. Hemelwater zal zo schoon mogelijk blijven doordat het gescheiden wordt afgevoerd. |
Volksgezondheid (water gerelateerd)
Minimaliseren risico water gerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/ -risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte. |
Er zijn geen risico's voor volksgezondheid bekend. Er is geen sprake van de aanleg van (extra) open water. |
Bodemdaling Voorkomen van maatregelen die (extra) maaiveld dalingen in zetting gevoelige gebieden kunnen veroorzaken. |
Niet van toepassing. |
Natte natuur
Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur. |
Als gevolg van deze herontwikkeling treden geen hydrologische effecten op aquatische natuur op. |
Onderhoud oppervlaktewater Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden worden. Rekening houden met obstakelvrije onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting. |
In het plangebied ligt geen oppervlaktewater. |
Wateradvies
De Watertoets wordt doorlopen middels toezending van het ontwerpbestemmingsplan naar het Waterschap Scheldestromen. Het wateradvies zal worden verwerkt in het vast te stellen bestemmingsplan.
Conclusie
De ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. De ontwikkeling die door het plan mogelijk wordt gemaakt heeft geen invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen planontwikkeling.
De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.
De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.
Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Deze beoordeling moet ook plaatsvinden als de omvang onder de drempelwaarde valt.
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.
Onderzoek/ beoordeling
Dit project valt mogelijk onder categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject uit bijlage D. In dit bestemmingsplan wordt één woning toegevoegd in bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling op deze plaats is om de volgende redenen niet te beschouwen als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.:
Er is geen m.e.r. beoordeling nodig, omdat een functie-aanpassing volgens het Besluit m.e.r. niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. De fysieke wijzigingen zijn beperkt, omdat het plangebied al is aangeduid voor Wonen. Indien een ontwikkeling niet voorkomt op de C en D lijst van het Besluit m.e.r kan een m.e.r. beoordeling achterwege worden gelaten.
Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig en dus ook niet m.e.r.-plichtig. De fysieke wijziging is beperkt, omdat er alleen een woning wordt toegevoegd in bestaand stedelijk gebied. Zoals de hieronder beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen heeft het bestemmingsplan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen significante nadelige gevolgen voor het milieu.
Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 5.1 vermeld.
Tabel 5.1: Richtafstanden en omgevingstype.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
Onderzoek/ beoordeling
Vanuit een goede ruimtelijke ordening dient te worden aangetoond dat er voor de nieuwe woning een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Het plangebied ligt nabij het centrumgebied. Er zijn binnen 100 meter van het plangebied geen relevante bedrijven gevestigd die worden beperkt in hun bedrijfsvoering als gevolg van deze woning. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de nieuw te bouwen woning binnen het plangebied milieuhygiënische knelpunten naar de omgeving zal opleveren. Een goed verblijfs- leefklimaat blijft gegarandeerd.
Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen tegen deze planontwikkeling.
Wettelijk kader wegverkeerslawaai
Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen. Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen. Voor deze bestemmingen zijn voorkeursgrenswaarden opgesteld. Deze voorkeursgrenswaarden worden mede bepaald door de locatie van de gevoelige bestemmingen en het type weg. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen.
Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van gevoelige functies. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.
Wettelijk kader industrielawaai
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform artikel 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (artikel 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan.
Onderzoek/ beoordeling
Verkeerslawaai
Het plangebied ligt niet in een geluidzone van een gezoneerde weg. De ten zuiden van het plangebied gelegen Kraaiensteinweg (N57) met een zonebreedte van 250 meter ligt op ruim 650 meter afstand. De overige wegen binnen een zone van 200 meter zijn zogenaamde 30 km/uur gebieden. In deze situatie is sprake van bestaande wegen en een nieuwe woning. Op grond van de Wet geluidhinder is er geen onderzoeksplicht naar 30 kilometer wegen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan het echter wel noodzakelijk zijn de akoestische gevolgen van de 30 kilometer per uur wegen in kaart te brengen om te onderzoeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Hierover kan het volgende worden gezegd.
Woon- en leefklimaat
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is inzicht vereist in de geluidsbelasting ter plaatse van de woning. Het geluidsniveau van alle geluidsbronnen samen geeft een indicatie voor de te verwachten geluidhinder. De cumulatieve geluidsbelasting is bepaald volgens de methode “Miedema”.
Op basis van de Atlas van Zeeland (kaart omgevingslawaai provinciale wegen 2022 (Lden) blijkt dat de geluidbelasting in het plangebied 35-40 dB bedraagt. Gelet hierop kan zonder onderzoek worden aangenomen dat de geluidsbelasting in Lden niet hoger is dan 48 dB. Voor de nieuwe woning geldt dat de situatie als goed kan worden beoordeeld. Binnen de dorpskern is dit passend. Op basis van deze uitkomst is er vanuit akoestisch oogpunt geen beletsel om de nieuwbouw van een woning mogelijk te maken, omdat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Industrielawaai
Bedrijven(terreinen) kunnen beperkingen opleggen aan nieuwe gevoelige functies, waaronder wonen, in verband met een geluidzone. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de richtafstanden uit de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (zie paragraaf 5.1.2). In de nabijheid van het plangebied liggen geen (gezoneerde) bedrijventerreinen. Dit betekent dat er vanuit industrielawaai geen beperkingen zijn.
Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.
Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
Onderzoek/ beoordeling
In verband met deze herontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door MCG Zuidwest B.V. te Heinkenszand (rapprort van 9 juni 2023, projectnr. 23MCG123.10, Bijlage 1). Hieruit kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).
Conclusies
Uit de resultaten blijkt dat in de bovengrond met sporen baksteen licht verhoogde gehalten met zink, kwik, lood, organochloorbestrijdingsmiddelen zijn aangetoond. In de zintuiglijk schone ondergrond is een licht verhoogd gehalte met lood aangetoond. In het grondwater zijn geen verhoogde concentraties met de geanalyseerde stoffen aangetoond. Gezien de verkregen resultaten dient de hypothese 'verdachte locatie' te worden aanvaard. De resultaten komen overeen met de verwachtingen op basis van de bodemkwaliteitskaart; de (lichte) verontreinigingen kunnen als historisch worden beschouwd (ontstaan voor 1987).
Advies
De verkregen resultaten van de chemische parameters geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek en vormen geen belemmering voor de voorgenomen nieuwbouw. Wel wordt gewezen op de 'druppelzone' aan de zuidoostzijde van de onderzoekslocatie waar zich mogelijk een verontreiniging met asbest in de toplaag bevindt, het betreft een zone van ca. 10m² aan de rand van het perceel. De druppelzone is door bosschages op dit moment niet toegankelijk. Bij toekomstige ontwikkelingen wordt geadviseerd rekening te houden met de aanwezigheid van de druppelzone. Indien de dakplaten asbesthoudend blijken te zijn dient ter plaatse formeel gezien een asbestonderzoek volgens de NEN 5707 te worden uitgevoerd.
Aanbevolen wordt om vrijkomende grond te hergebruiken binnen de perceelsgrenzen. Dit onderzoek kan niet zonder meer gebruikt worden om grond, afkomstig van de onderzoekslocatie, elders toe te passen. Hiervoor dienen de toepassingseisen van het Besluit bodemkwaliteit in acht genomen te worden.
Conclusie
Voor de bestemmingswijziging is de bodemkwaliteit in voldoende mate vastgesteld. Bij het indienen van een aanvraag omgevingsvergunning voor het oprichten van een woning zal een asbestonderzoek volgens NEN 5707 worden overlegd. Met inachtneming hiervan is het plangebied geschikt voor woondoeleinden.
Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit bodemkwaliteit.
Wet- en regelgeving
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In tabel 5.2 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.
Tabel 5.2: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer.
stof | jaargemiddelde | uurgemiddelde | 24-uursgemiddelde | Opmerkingen |
NO2 | 40 µg/m3 | 200 µg/m3 | n.v.t. | Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden |
PM2,5 | 25 µg/m3 | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. |
PM10 | 40 µg/m3 | n.v.t. | 50 µg/m3 | 24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden |
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.
Luchtkwaliteit en goede ruimtelijke ordening
Naast de bovenstaande bepalingen wordt in de Wet luchtkwaliteit een relatie gelegd met de Wet ruimtelijke ordening, in de zin van dat bij een nieuwe ontwikkeling er sprake moet zijn van een “goede ruimtelijke ordening”. Een dergelijke afweging wordt uiteindelijk gemaakt in samenspraak met de andere milieuaspecten. Gekeken naar het aspect luchtkwaliteit kan gesteld worden dat de huidige grenswaarden geen absolute bescherming bieden. Ook onder de normen kunnen, vooral bij gevoelige groepen, gezondheidseffecten optreden. In het algemeen geldt voor een goede luchtkwaliteit - hoe verder van een drukke weg (de belangrijkste bron van luchtvervuiling) hoe beter.
Onderzoek/ beoordeling
Het plan omvat het oprichten van één woning. Door de omvang van dit project is dit een project niet in betekenende mate. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Om toch een beeld te krijgen van de luchtkwaliteit in het plangebied is de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, geraadpleegd voor 2021 en het prognosejaar 2030 in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10 en PM2,5 langs zuidelijk gelegen N57. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten onder de grenswaarden. Langs de Weststraat liggen geen rekenpunten in de NSL Monitoringtool. De concentraties langs deze straat zijn evenwel veel lager zijn dan de concentraties van de drukker bereden N57 die onder de grenswaarden ligt. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het project niet in de weg staat.
Conclusie
In de huidige situatie voldoet de luchtkwaliteit op de meest kritische locatie in het plangebied aan de luchtkwaliteit-grenswaarden. Volgens de prognoses wordt de luchtkwaliteit in de komende jaren door het schoner worden van het verkeer steeds beter.
De planontwikkeling valt onder de noemer “kleine projecten”, zodat voor deze planontwikkeling een luchtonderzoek achterwege kan blijven. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.
Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:
Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:
Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.
Onderzoek / beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van dit Besluit beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.
Transport over water
Er ligt in de omgeving (binnen 200 meter) van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is geen beperking voor het plangebied.
Transport over spoor
Er ligt binnen een zone van 200 meter van het plangebied geen spoorbaan, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is geen beperking voor het plangebied.
Wegtransport
Er ligt in de directe omgeving van het plangebied (binnen 200 meter) geen rijksweg of provinciale weg (de afstand tot de N57 bedraagt circa 650 meter) met een route gevaarlijke stoffen, zodat deze planontwikkeling geen belemmering vormt. De Weststraat is ook niet opgenomen als een route gevaarlijke stoffen.
Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in het Besluit. Er liggen in de omgeving van het plangebied geen aardgasleidingen van de Gasunie. Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen geen beperkingen voor de ontwikkeling.
Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.
Risicokaart
De Risicokaart geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Risicokaart zijn in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd, zodat er geen belemmeringen zijn voor deze planontwikkeling.
Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BEVB) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
Het verdrag is geïmplementeerd in de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.
Onderzoek/ beoordeling
In de provincie Zeeland kan in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart. Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangeven. Binnen het plangebied zijn geen rijksmonumenten en beeldbepalende panden aanwezig.
De gemeenteraad van Schouwen-Duiveland heeft op 28 februari 2008 archeologiebeleid vastgelegd in het Beleidsplan Archeologie en Archeologische waarden- en verwachtingenkaarten voor de historische kernen en het buitengebied. Het gemeentelijk beleid gaat primair uit van "behoud in situ". Dit betekent dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard moeten blijven. Daar waar verstoring van de bodem onvermijdelijk is, dient initiatiefnemer zorg te dragen voor archeologisch onderzoek, zodat de informatie over het verleden middels opgravingen behouden blijft. Het beleid is daarbij streng waar het moet en minder streng waar het kan en niet tot kennisverlies leidt. Dit uitgangspunt vertaalt zich naar de vrijstellingsgrenzen: daar waar veel en waardevolle archeologische resten verwacht worden, wordt aangesloten op de wettelijke voorgeschreven vrijstellingsgrens van 100 m². Op plaatsen waar de kans op het aantreffen van archeologische resten klein is, is de kans op informatieverlies eveneens klein en worden ruimere vrijstellingsgrenzen gehanteerd.
Op de beleidskaart bij het Beleidsplan is het plangebied aangeduid als "Middelhoge kans op het aantreffen van archeologische waarden" (figuur 5). In het op 29 oktober 2009 vastgestelde facet bestemmingsplan Archeologie is het plangebied aangeduid als 'Waarde - Archeologie 5'. Deze bestemming is later ook opgenomen in het thans vigerende bestemmingsplan. Op grond hiervan geldt een vrijstellingsgrens voor bodemingrepen dieper dan 50 cm -Mv en plangebied groter dan 250 m². De woning krijgt een oppervlakte van afgerond 120 m². Gelet hierop is een Bureauonderzoek naar archeologie achterwege gelaten.
Het is niet volledig uit te sluiten dat binnen het gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij het bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet. Deze aanbeveling zal worden overgenomen. Wanneer onverhoopt tijdens het bouwrijp maken toch archeologische sporen worden gevonden, dan zullen verdere bodemingrepen onder archeologische begeleiding plaatsvinden.
Conclusie
Het initiatief tast de archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.
Figuur 5: Uitsnede archeologische beleidskaart. Plangebied geel omkaderd.
Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.
Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied 'Kop van Schouwen' ligt evenwel circa 45 meter ten noordwesten van het plangebied. Het zuidelijk gelegen Natura2000-gebied 'Oosterschelde' ligt op een afstand van circa 2,3 km (figuur 6). Gelet op de geringe ingreep worden geen (significante) effecten verwacht op deze Natura2000-gebieden. Er is voorts geen sprake van toename van stikstofdepositie, zoals in paragraaf 5.3.1 wordt aangetoond. Daarom is een Habitattoets achterwege gelaten.
Figuur 6: Natura2000-gebieden nabij het plangebied. Plangebied met een rode stip aangeduid.
Het plangebied ligt op circa 45 meter afstand van NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van de provincie Zeeland (figuur 7). Ook hier heeft de planontwikkeling geen nadelige gevolgen voor de bestaande natuur in het NNN.
Figuur 7: Uitsnede Natuurbeheerplan Zeeland, 2023. Plangebied woning zwart omlijnd.
Natura2000-gebieden kunnen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Binnen het invloedsgebied van de planlocatie liggen twee Natura2000-gebieden. In onderhavige situatie is er sprake van het oprichten van één woning. Belangrijke nadelige milieugevolgen voor de natuur vallen hierdoor niet op voorhand uit te sluiten.
Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) in werking getreden onder de Wet natuurbescherming (dat ook geldt onder de op 1 januari 2024 ingevoerde Omgevingswet). De Wsn bevat onder andere de resultaatsverplichting om stapsgewijs de stikstofbelasting op stikstofgevoelige habitattypes in de Natura 2000-gebieden onder de kritische depositiewaarde te krijgen. Hiertoe zijn een drietal omgevingswaarden opgenomen in de wet voor 2025, 2030 en 2035.
De woning wordt gebouwd volgens de eisen van het BENG. In de aanleg- en gebruiksfase is er geen sprake van toename van stikstofdepositie, zoals dat is aangetoond in de AERIUS-berekeningen zoals opgenomen in de notitie van Stalbouw.NL van 17 november 2023, Bijlage 2. Het aspect stikstofdepositie vormt voor dit bestemmingsplan geen belemmering. Kort samengevat:
Bij een bestemmingsplan moet bekeken worden wat het effect is op de aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede is een ecologisch onderzoek uitgevoerd door adviesbureau Wieland te Hulst (rapport van 3 juni 2023, Bijlage 3). Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport).
Het voornemen is om een woning te bouwen op een perceel dat in gebruik is als tuin met fruitbomen. De omgeving bestaat uit bebouwd gebied. Er zijn geen functionele biotopen voor grondgebonden zoogdieren, vleermuizen en broedvogels waarvan het leefgebied jaarrond beschermd is. Er zijn wel broedvogels te verwachten. Indien de bomen gekapt worden in de periode 1 augustus – 1 maart is er geen kans op verstoring van broedvogels. Indien de bomen gekapt worden in de broedperiode (1 maart – 1 augustus) dient er voor de kap een vrijgave te zijn door een ecologisch deskundige.
Het terrein is niet geschikt voor andere beschermde soorten. Het biotoop is ongeschikt door de geïsoleerde ligging in bebouwd gebied en omdat het gebied intensief betreden en beheerd wordt. Essentiële onderdelen van een biotoop zijn niet aanwezig. Er zijn geen overtredingen in het kader van de Wet natuurbescherming te verwachten. Het plangebied ligt 60 meter afstand van een Natura2000- gebied. Er zijn geen negatieve effecten te verwachten door de voorgenomen activiteiten. Er is ook geen negatief effect te verwachten op de natuurkwaliteiten van terreinen die zijn aangemerkt in het kader van het natuurnetwerk Zeeland. De afstand tot deze gebieden is 60 meter.
Algemene Zorgplicht
Voor planten- en diersoorten geldt in het kader van de Wet Natuurbescherming de algemene zorgplicht. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en/of fauna, deze handelingen achterwege dient te laten of verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit soortenbescherming en gebiedsbescherming geen beperkingen zijn.
In het plangebied liggen naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen ruimtelijk relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.
Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven. Gekozen is voor een gedetailleerd bestemmingsplan.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.
Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.
Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.
Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Artikel 3 Wonen
De op de verbeelding voor 'Wonen' aangeduide gronden zijn, met inachtneming van de nadere aanduidingen, bestemd voor een vrijstaande woning met bijbehorende voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van personen. Binnen deze bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: een hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken, zoals bijgebouwen en aan- of uitbouwen en andere bouwwerken. Op de verbeelding is het toegestane bebouwingspercentage en de goot-/bouwhoogte van het hoofdgebouw opgenomen. De hoogte van bijgebouwen is in de regels vastgelegd. Voor bijbehorende bouwwerken geldt dat de gronden voor maximaal 50% mogen worden bebouwd tot een maximum van 40 m². Op percelen groter dan 240 m² mogen, afhankelijk van de perceelsgrootte, meer bijbehorende bouwwerken worden gebouwd. In de regels zijn nadere voorwaarden gegeven voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 5
Voor dit gebied is overeenkomstig het geldende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' opgenomen met daaraan gekoppeld een omgevingsvergunningenstelsel.
Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.
Artikel 6 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, kelders en ondergronds bouwen.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.
Artikel 8 Algemene aanduidingsregels
Op de verbeelding zijn conform het geldende bestemmingsplan twee gebiedsaanduidingen opgenomen, die over de (enkel)bestemming valt. De gebiedsaanduidingen zijn opgenomen ter bescherming van bepaalde waarden of functies. Hiertoe zijn in dit artikel beperkingen aan de gebruiks- en de bouwmogelijkheden opgenomen en kunnen aanvullende onderzoeksverplichtingen opgenomen zijn.
wetgevingzone - natuurgebied
Voor de gronden die binnen deze zone vallen, geldt een extra voorwaarde voordat toepassing kan worden gegeven aan een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid. De voorwaarde ziet op het voorkomen van een aantasting van het nabijgelegen natuurgebied tegen de mogelijke invloeden hierop als van de bevoegdheid gebruik wordt gemaakt.
vrijwaringszone - molenbiotoop
Voor de gronden met deze aanduiding is een regeling opgenomen om de vrije windvang én het beeldbepalende karakter van de molen te waarborgen.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.
Artikel 10 Overige regels
In dit artikel zijn de parkeerregels opgenomen. Deze komen er op neer dat het parkeerbeleid van de gemeente dient te worden toegepast bij nieuwe bouwplannen en functiewijzigingen, zoals deze eerder zijn vastgesteld in het 'Parapluplan parkeernormen Schouwen-Duiveland'.
Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.
Artikel 11 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.
Artikel 12 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.
Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:
De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale, regionale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten exploitatieovereenkomst. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de exploitatieovereenkomst.
In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan een aantal personen en/of instanties.
Hier volgt een bespreking van de momenten dat omwonenden ingelicht en betrokken zijn bij de planvorming en hoe de argumentatie zijn weerslag in het bestemmingsplan heeft gevonden.
Initiatiefnemer heeft de bewoners/gebruikers van de Weststraat 9 en 11, Boomgaardwekken 4, 6, 8, 10 en 12, Domineesbosje 15 en 16 op 24 augustus 2023 een brief gestuurd. De geanonimiseerde brief is opgenomen in Bijlage 4. Zij zijn geïnformeerd over de voorgenomen wijziging van het bestemmingsplan om een woning mogelijk te maken. Hierbij is de mogelijkheid geboden om binnen twee weken schriftelijk te reageren.
Binnen deze termijn zijn drie schriftelijke reacties ontvangen. Samenvatting opmerkingen.
Overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening en Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht heeft het ontwerpbestemmingsplan vanaf 18 december 2023 tot en met 29 januari 2024 gedurende ter zes weken ter inzage worden gelegd. In deze periode zijn twee schriftelijke zienswijzen ingediend. Voor de beantwoording wordt verwezen naar de Nota van bantwoording zienswijzen zoals opgenomen in Bijlage 5.